Memorie van toelichting
Wijziging van het Belastingplan 2025 in verband met het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport en een beperking van de jaarlijkse indexering van een aantal bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting of de loonbelasting door middel van het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor (Wet behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport)
Memorie van toelichting
Nummer: 2025D39273, datum: 2025-09-16, bijgewerkt: 2025-10-03 15:50, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36814-3).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.H.J. Heijnen, staatssecretaris van Financiën ()
- Uitvoeringstoets
- Advies AP
- Beslisnota bij Wijziging van het Belastingplan 2025 in verband met het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport en een beperking van de jaarlijkse indexering van een aantal bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting of de loonbelasting door middel van het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor (Wet behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport)
Onderdeel van zaak 2025Z16927:
- Indiener: E.H.J. Heijnen, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- : Wijziging van het Belastingplan 2025 in verband met het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport en een beperking van de jaarlijkse indexering van een aantal bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting of de loonbelasting door middel van het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor (Wet behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport) (36814) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2025-09-18 10:00: Wet behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Financiën
- 2025-09-25 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2025-09-25 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-10-01 10:45: Algemene Financiële Beschouwingen (inclusief begroting Financiën (36 800-IXB) en begrotingsstaat Nationale Schuld (36 800-IXA)) (1e termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2025-10-02 14:30: Algemene Financiële Beschouwingen (inclusief begroting Financiën (36 800-IXB) en begrotingsstaat Nationale Schuld (36 800-IXA)) (antwoord 1e termijn + rest) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2025-10-02 22:30: Einde vergadering: STEMMINGEN (over alle resterende punten) (Stemmingen), TK
- 2025-11-19 09:45: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
| Vergaderjaar 2025-2026 |
36 814 Wijziging van het Belastingplan 2025 in verband met het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport en een beperking van de jaarlijkse indexering van een aantal bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting of de loonbelasting door middel van het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor (Wet behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoudsopgave
| I. | ALGEMEEN | 2 | ||
| 1. | Inleiding | 2 | ||
| 2. | Algemene toelichting maatregelen | 2 | ||
| 2.1 | Behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport | 2 | ||
| 2.2 | Beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting | 3 | ||
| 3. | Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie | 4 | ||
| 4. | Budgettaire aspecten | 4 | ||
| 5. | Grenseffecten | 4 | ||
| 6. | EU-aspecten | 5 | ||
| 7. | Gegevensbescherming | 5 | ||
| 8. | Doenvermogen | 5 | ||
| 9. | Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven | 5 | ||
| 10. | Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen | 6 | ||
| 11. | Advies en consultatie | 6 | ||
| II. | ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING | 6 |
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
In het Hoofdlijnenakkoord1 is opgenomen dat het verlaagde tarief van de belasting over toegevoegde waarde (btw) op logies, cultuur, media en sport per 1 januari 2026 wordt verhoogd naar 21%. Deze maatregel maakt onderdeel uit van het Belastingplan 2025 (BP 2025) dat op 1 januari 2025 in werking is getreden. De btw-maatregel zou op 1 januari 2026 in werking treden. Het bijbehorende overgangsrecht is per 1 januari 2025 in werking getreden, maar voor zover het cultuur, media en sport betreft, buiten werking gesteld via een tweetal beleidsbesluiten2. Over de maatregel die de btw-verhoging regelt is tijdens de behandeling van het BP 2025 uitvoerig gedebatteerd. Tijdens het debat met de Tweede Kamer is de motie Van Dijk c.s.3 met algemene stemmen aangenomen. Deze motie verzocht de regering om vóór de Voorjaarsnota in overleg met de Tweede Kamer een alternatieve invulling voor de afschaffing van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport te presenteren. Bij publicatie van de Voorjaarsnota 20254 op 18 april 2025 heeft het kabinet aangegeven dat het ervoor kiest om de btw-verhoging op cultuur, media en sport te schrappen. Daartoe wordt met dit wetsvoorstel voorgesteld om het BP 2025 te wijzingen per 1 januari 2026. Effectief wordt door deze wijziging van het BP 2025 bereikt dat de bestaande situatie wat betreft de toepassing van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport wordt behouden. Het verlaagde btw-tarief op logies wordt per 1 januari 2026 wel verhoogd naar 21%. Onderhavig wetsvoorstel dient ook om de goedkeuring wettelijk vast te leggen die het bijbehorende overgangsrecht in 2025 buiten toepassing stelde en die in eerdergenoemde beleidsbesluiten vooruitlopend op wetgeving was opgenomen. De dekking is gevonden door de reguliere inflatiecorrectie (met de tabelcorrectiefactor) voor bepaalde bedragen voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting per 1 januari 2026 niet volledig toe te passen.
2. Algemene toelichting maatregelen
2.1 Behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport
De conclusie van het kabinet is, in overleg met de Tweede Kamer, dat het gewenst is om een aantal posten niet te treffen met een btw-verhoging van 9% naar 21% en in die gevallen het verlaagde btw-tarief in stand te laten. Het gaat hier om de posten waarin goederen en diensten staan vermeld die zien op cultuur, media en sport. Voor de exacte posten wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.5
2.2 Beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting
Om het behoud van het verlaagde btw-tarief voor de genoemde posten te dekken, wordt voorgesteld de wettelijke inflatiecorrectie voor het kalenderjaar 2026 beperkt toe te passen voor bepaalde bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting. De opbrengst van de in het BP 2025 voorgestelde btw-verhoging op cultuur, media en sport is destijds ingezet voor een pakket aan koopkrachtmaatregelen met lastenverlichting via de inkomstenbelasting. Daarom is ervoor gekozen om deze lastenverlichting voor de inkomstenbelasting nu terug te draaien voor zover dit noodzakelijk is voor de dekking van het behoud van het lage btw-tarief op cultuur, media en sport. Dit gebeurt door middel van een beperking van het toepassen van de inflatiecorrectie.
De wettelijke inflatiecorrectie per 1 januari 2026 bedraagt 2,9%. Dit komt overeen met een tabelcorrectiefactor van 1,029. Om voor de benodigde dekking voor het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport te zorgen, wordt voorgesteld de wettelijke inflatiecorrectie voor 57% toe te passen. De daaruit volgende indexatiefactor is 1,01653.
Het beperkt toepassen van de inflatiecorrectie voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting raakt verschillende groepen belastingplichtigen naar verwachting in gelijke mate. De gevolgen voor de mediane koopkracht van huishoudens zijn daarmee naar verwachting nagenoeg gelijk aan de gevolgen van het verhogen van het verlaagde btw-tarief. Een verhoging van de inkomstenbelasting en de loonbelasting via het beperkt toepassen van de inflatiecorrectie leidt tot een lager besteedbaar inkomen. Daar staat tegenover dat huishoudens profiteren van lagere prijzen van bijvoorbeeld een abonnement op de sportschool, een tijdschrift of een concert. Bij een verhoging van het lage btw-tarief hebben mensen een hoger besteedbaar inkomen, maar kunnen ze minder kopen doordat producten of diensten die onder het lage btw-tarief vallen duurder worden, doordat de btw van 9% naar 21% gaat. De uiteindelijke koopkrachtgevolgen hangen uiteraard ook af van het bestedingspatroon van huishoudens.
De beperkte toepassing van de inflatiecorrectie heeft onder andere gevolgen voor de bedragen van de heffingskortingen en de bedragen in de vierde kolom van de tabellen voor de inkomstenbelasting die bepalen in welke tariefschijf een belastingplichtige valt. Er zijn echter meer bedragen die per 1 januari 2026 voor de inkomstenbelasting met deze afwijkende indexatiefactor worden geïndexeerd. Naast deze bedragen wordt de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting onder andere ook gebruikt voor de grenzen in de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, de maximumbedragen voor de vrijstellingen van groen beleggen en van contant geld, de aanslag- en teruggavedrempel en de hoogste grens van de eigenwoningwaarde voor het eigenwoningforfait.
Niet bij alle bedragen voor de inkomstenbelasting zorgt het niet of minder gecorrigeerd worden voor de inflatie voor een opbrengst. Denk bijvoorbeeld aan het bedrag van de verschuldigde belasting waarbij nog geen aanslag wordt opgelegd. De opbrengst van het minder indexeren van heffingskortingen en grenzen van tariefschijven is echter vele malen hoger dan deze geringe derving. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om de beperking van het toepassen van de inflatiecorrectie voor de inkomstenbelasting te laten gelden voor zover de bedragen geïndexeerd worden met de tabelcorrectiefactor. Dit geldt ook voor de daarmee corresponderende bedragen voor de loonbelasting. Daarom wordt voorgesteld dat de voor de loonbelasting geldende bedragen die aansluiten bij de voor de inkomstenbelasting geldende bedragen de facto eveneens met de hiervoor genoemde indexatiefactor van 1,016536 worden geïndexeerd. Dit betreft de tarieftabellen en de heffingskortingen.7 Omdat de loonbelasting een voorheffing is op de inkomstenbelasting is het van belang dat de bedragen voor de loonbelasting aansluiten bij de corresponderende voor de inkomstenbelasting geldende bedragen.
In het wetsvoorstel Belastingplan 20268 wordt ook een beperking van de toepassing van de inflatiecorrectie voorgesteld. Deze twee wijzigingen samen betekenen dat de toe te passen inflatiecorrectie voor 2026 voor 52,8% wordt toegepast. In dat geval wordt de te hanteren indexatiefactor vastgesteld op 1,015312. In dit wetsvoorstel wordt alleen de beperking geregeld die als dekking dient voor het behouden van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport. De daaruit volgende indexatiefactor is zoals gezegd 1,01653.
3. Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
Het doel is om het verlaagde tarief op cultuur, media en sport te behouden. Dit wordt gedaan door de wettelijke maatregel die het tarief voor de betreffende posten zou verhogen van 9% naar 21% terug te draaien. De voorgestelde wettelijke maatregel is daarin doeltreffend en doelmatig. Ook de dekking door middel van een beperking van de toepassing van de tabelcorrectiefactor is doeltreffend en doelmatig. Er wordt niet voorzien in een evaluatie.
4. Budgettaire aspecten
Het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport levert een structurele derving op van € 1,3 miljard vanaf 2026. Als dekking daarvoor wordt de reguliere inflatiecompensatie voor een aantal bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting per 1 januari 2026 slechts gedeeltelijk (57%) toegepast. Dit betekent dat diverse parameters voor de inkomstenbelasting, waaronder de grenzen van de belastingschijven en de heffingskortingen, niet volledig worden aangepast aan de inflatie. Er is sprake van jaarlijks € 9 miljoen overdekking omdat met het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor niet op een exacte opbrengst in miljoenen gestuurd kan worden.
| Behoud verlaagd btw-tarief cultuur, media en sport | – 1.291 | – 1.291 | – 1.291 | – 1.291 | 2028 |
| Voor 57% toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de IB en de LB | 1.300 | 1.300 | 1.300 | 1.300 | 2028 |
| Totaal | 9 | 9 | 9 | 9 | 2028 |
| 1 + = saldoverbeterend / lastenverzwarend. – = saldoverslechterend / lastenverlichtend. |
5. Grenseffecten
Bij de behandeling van het BP 2025 is aangegeven dat als gevolg van eventuele prijsverhogingen niet valt uit te sluiten dat consumenten in sommige gevallen ervoor zullen kiezen om bijvoorbeeld kunst, boeken of andere culturele activiteiten elders (buiten Nederland) aan te schaffen of te bezoeken. Hoewel de exacte omvang en impact van deze grenseffecten niet te kwantificeren zijn vanwege een veelvoud aan factoren die dergelijke beslissingen beïnvloeden, zullen deze effecten zich als gevolg van het afzien van de btw-verhoging voor deze goederen en diensten niet langer voordoen.
Aan het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting zitten geen noemenswaardige grenseffecten.
6. EU-aspecten
De hoofdregel in de btw is dat het algemene tarief van toepassing is. In Nederland is het algemene btw-tarief momenteel 21%. Vanuit de btw-richtlijn worden mogelijkheden geboden om op bepaalde goederen en diensten een verlaagd btw-tarief toe te passen.9 Het verlaagde btw-tarief in Nederland is momenteel 9%. De btw-richtlijn verplicht lidstaten echter niet om een verlaagd btw-tarief toe te passen op bepaalde goederen en diensten. Nederland heeft daarmee een zekere beleidsvrijheid op dit punt. Aan het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport zijn geen andere Europeesrechtelijke aspecten verbonden.
Aan het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor een aantal bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting zitten geen EU-aspecten.
7. Gegevensbescherming
Over het volledige pakket Belastingplan 2026 is advies gevraagd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Dit wetsvoorstel heeft geen privacyaspecten.
8. Doenvermogen
Doenlijkheid is onveranderd door dit wetsvoorstel. Ten opzichte van de huidige situatie vraagt dit wetsvoorstel geen extra acties van mensen, omdat de bestaande situatie gehandhaafd blijft.
De beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor vraagt geen extra handeling van belastingplichtigen.
9. Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven
Het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur media en sport heeft geen directe btw-gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven in die zin dat het geldende btw-tarief voor deze prestaties onveranderd blijft.
Behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport met dekking door het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor leidt per saldo wel tot een lastenverzwaring voor burgers. Het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting is een lastenverzwaring voor burgers. Dit komt onder andere door een lagere algemene heffingskorting (AHK) en lagere uitkeringen die via de netto-nettokoppeling meebewegen met de AHK. Daarnaast wordt bijvoorbeeld de arbeidskorting lager dan deze geweest zou zijn zonder de beperkte toepassing van de inflatiecorrectie. Daar staat een lastenverlichting voor burgers tegenover omdat het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport behouden blijft. Die lastenverlichting is echter kleiner dan de lastenverzwaring door het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor. Dit komt doordat een btw-verhoging niet volledig zou worden doorberekend (circa 70%-80%, zie ook het evaluatierapport van Dialogic10).
10. Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
Dit wetsvoorstel is door de Belastingdienst beoordeeld met een uitvoeringstoets waaruit blijkt dat het voorstel uitvoerbaar is. Het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport leidt tot instandhouding van de bestaande complexiteit rondom het verlaagde btw-tarief voor de genoemde goederen en diensten. Voor een nadere beschrijving van de uitvoeringsgevolgen wordt verwezen naar de Uitvoeringstoets.
11. Advies en consultatie
Gelet op het karakter van het wetsvoorstel, namelijk het terugdraaien van een maatregel die nog niet in werking is getreden, heeft het kabinet ervoor gekozen om voor het behoud van het verlaagde btw-tarief geen consultatie te doen. Voor de beperking van de toepassing van de tabelcorrectiefactor geldt dat de uiteindelijke gevolgen voor de koopkracht van burgers in samenhang gezien moeten worden met het koopkrachtpakket dat in het wetsvoorstel Belastingplan 2026 is opgenomen. Aangezien over het koopkrachtpakket altijd in augustus wordt besloten, is er geen tijd voor een internetconsultatie.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (artikel XXI, onderdeel B, van het Belastingplan 2025)
De onderhavige voorgestelde wijziging zorgt voor het handhaven van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport. Daartoe wordt artikel XXI, onderdeel B, BP 2025 gewijzigd. Dit voorkomt het per 1 januari 2026 vervallen van een aantal posten in tabel I bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) – hierna: tabel I – die zien op bepaalde culturele goederen en diensten (zie onderstaande tabel). Tabel I bepaalt op welke goederen en diensten het verlaagde btw-tarief van toepassing is ingevolge artikel 9, tweede lid, onderdeel a, Wet OB 1968, als uitzondering op de hoofdregel dat het algemene tarief van toepassing is (artikel 9, eerste lid, Wet OB 1968). Door deze posten in tabel I te behouden blijft het verlaagde btw-tarief daarop dus van toepassing.
Artikel LXII BP 2025 bevat een overgangsregeling ten behoeve van betalingen en overdrachten van vouchers voor enkelvoudig gebruik in het kalenderjaar 2025 voor goederen en diensten ter zake waarvan per 1 januari 2026 is voorzien in de afschaffing van het verlaagde btw-tarief. In een tweetal beleidsbesluiten11 is goedgekeurd dat de in artikel LXII BP 2025 opgenomen overgangsregeling buiten toepassing blijft voor betalingen en overdrachten van vouchers die betrekking hebben op leveringen van goederen en diensten als bedoeld in de posten a.29, a.30, b.2, b.3, b.14, onderdelen c, d en f, b.17 en b.21 van tabel I behorende bij de Wet OB 1968 (zie ook de hierna opgenomen tabel). Doordat het onderhavige wetsvoorstel voor de betreffende posten een verhoging per 1 januari 2026 voorkomt, komt aan het op het kalenderjaar 2025 betrekking hebbende overgangsrecht van artikel LXII BP 2025 de grond te ontvallen voor wat betreft de hiervoor genoemde leveringen van goederen en diensten. Hierdoor is dat artikel alsnog niet van toepassing op deze goederen en diensten vanaf de inwerkingtreding ervan per 1 januari 2025 (en tot en met dat artikel materieel is uitgewerkt, per ultimo 2025). Door de voorgestelde wijziging van artikel XXI, onderdeel B, BP 2025 wordt dus tevens de goedkeuring van de genoemde beleidsbesluiten wettelijk vastgelegd.
Het vervallen van het verlaagde btw-tarief voor het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden blijft wel in stand. Dit betreft tabel I, onderdeel b, post 11. Hierop is dus per 1 januari 2026 het algemene tarief van toepassing (en geldt vanaf 1 januari 2025 al overgangsrecht).
Per 1 januari 2026 zal dus als gevolg van de voorgestelde maatregel het verlaagde btw-tarief voor de volgende posten behouden blijven:
| Tabel I, a 29 | Kunstvoorwerpen: invoer van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten; levering van kunstvoorwerpen door de maker, diens rechtverkrijgende of aftrekgerechtigde ondernemers |
| Tabel I, a 30 | Boeken: hieronder vallen onder meer: (digitale) fotoboeken, stripboeken, kleurboeken en schoolboeken); educatieve informatie op fysieke dragers bestemd voor onderwijs; dagbladen, weekbladen, tijdschriften en andere ten minste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven |
| Tabel I, b 2 | Uitlenen van de in post a 30 bedoelde goederen (boeken) |
| Tabel I, b 3 | Het geven van gelegenheid tot sportbeoefening (het gelegenheid bieden aan sporters om te sporten in of vanuit een sportaccommodatie) en baden |
| Tabel I, b 14-c | Het verlenen van toegang tot openbare musea of verzamelingen |
| Tabel I, b 14-d | Toegang tot muziek- en toneeluitvoeringen: onder meer concerten, muziekfestivals, opera’s, dansvoorstellingen, musicals en cabaretvoorstellingen |
| Tabel I, b 14-f | Toegang tot sportwedstrijden, -demonstraties en dergelijke |
| Tabel I, b 17 | Het optreden door uitvoerende kunstenaars |
| Tabel I, b 21 | Het langs elektronische weg leveren of uitlenen van uitgaven als bedoeld in post a 30 (boeken) of het verlenen van toegang tot nieuwswebsites zoals die van dagbladen, weekbladen en tijdschriften |
Artikel II (tabelcorrectiefactor)
Met het voorgestelde artikel II, eerste lid, wordt bewerkstelligd dat de op grond van de artikelen 10.1, eerste lid, 10.3, tweede lid, en 10bis.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de artikelen 20a, tweede lid, en 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) per 1 januari 2026 met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 Wet IB 2001, te indexeren bedragen beperkt worden geïndexeerd door de per 1 januari 2026 geldende tabelcorrectiefactor van 1,029 voor 57% toe te passen. De in dat geval te hanteren tabelcorrectiefactor wordt dus berekend met de formule: 1 + (57% x (tabelcorrectiefactor – 1)). Dit leidt tot een te hanteren indexatiefactor van 1,01653.
Het voorgestelde artikel II, tweede lid, regelt dat ook een beperkte toepassing van de inflatiecorrectie geldt voor de indexatie van het bedrag dat is vermeld in de eerste regel van de tweede kolom en de tweede regel van de eerste kolom van de voor belastingplichtigen die vóór 1 januari 1946 zijn geboren geldende tabel die is opgenomen in artikel 2.10a, eerste lid, Wet IB 2001 en artikel 20b, eerste lid, Wet LB 1964. Dat bedrag betreft de eersteschijfgrens die op grond van artikel 10.1, tweede lid, Wet IB 2001 en artikel 20b, tweede lid, Wet LB 1964, gecombineerd met het voorgestelde artikel II, tweede lid, wordt geïndexeerd met de uitkomst van de formule: 1 + (57% x (75% x (tabelcorrectiefactor – 1))). Toepassing van die formule geeft een uitkomst van 1,0123975.
Het voorgestelde artikel II, derde lid, regelt dat het bedrag van de vermogensgrens om wel of geen aanslag vast te stellen, dat is opgenomen in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 en het bedrag van de beschikking rendementsgrondslag, dat is opgenomen in artikel 9.4a, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001, met de volledige tabelcorrectiefactor wordt vermenigvuldigd. Deze vermogensgrenzen zijn gelijk aan de vermogensgrens van de huurtoeslag, die is opgenomen in artikel 7, derde en vierde lid, Awir. De vermogensgrens van de huurtoeslag wordt met de tabelcorrectiefactor geïndexeerd. Het wordt onwenselijk geacht om de hiervoor genoemde vermogensgrenzen voor de inkomstenbelasting en de huurtoeslag op verschillende bedragen vast te stellen, omdat de beschikking rendementsgrondslag ook van belang is voor de toekenning van het recht op huurtoeslag.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat artikel II geen doorwerking heeft naar indexatievoorschriften in verscheidene wetten die de artikelen 10.1 of 10.2 Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing verklaren.12
Zowel in het onderhavige wetsvoorstel als in artikel XLI van het wetsvoorstel Belastingplan 2026 wordt voorgesteld de tabelcorrectiefactor voor minder dan 100% toe te passen. Ingevolge de in artikel XLIX van laatstgenoemd wetsvoorstel opgenomen samenloopbepaling worden, wanneer beide wetsvoorstellen in 2025 tot wet worden verheven en die wetten beide in werking treden per 1 januari 2026, de beperkingen van de tabelcorrectiefactor samengenomen om zo tot één toe te passen tabelcorrectiefactor te komen.
Artikel III (artikel XXXV van het Belastingplan 2024)
In het Belastingplan 2024 (BP 2024) is de afbouw van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) geregeld. In lijn met de in het BP 2024 voor het jaar 2024 opgenomen beperkte inflatiecorrectie is in het voorgestelde artikel III opgenomen dat bij de overeenkomstige toepassing van artikel 10.1 Wet IB 2001 de beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor voor het jaar 2026 ook geldt voor de afbouw van de IACK die is opgenomen in artikel XXXV, onderdeel c, BP 2024. Voor de volledigheid wordt nogmaals opgemerkt dat artikel II voor het overige geen doorwerking heeft naar indexatievoorschriften in verscheidene wetten die de artikelen 10.1 of 10.2 Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing verklaren.
Ingevolge de in artikel XLIX van laatstgenoemd wetsvoorstel opgenomen samenloopbepaling worden, wanneer beide wetsvoorstellen in 2025 tot wet worden verheven en die wetten beide in werking treden per 1 januari 2026, de beperkingen van de tabelcorrectiefactor ook hier samengenomen om zo tot één toe te passen tabelcorrectiefactor te komen.
Artikel IV (artikel 8.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964)
In het wetsvoorstel Belastingplan 2026 zijn wijzigingen voorgesteld van artikel 8.11 Wet IB 2001 en artikel 22a Wet LB 1964. Zoals in het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Belastingplan 2026 is toegelicht, wordt beoogd dat het maximale bedrag van de arbeidskorting, na toepassing van de inflatiecorrectie van artikel 10.1 Wet IB 2001 per 1 januari 2026, met ingang van 1 januari 2026 bij het tweede knikpunt wordt verhoogd met € 25 en bij het derde knikpunt wordt verhoogd met € 27. Om dat te realiseren is in het voorgestelde artikel IV de wijze van de indexatie aanvullend geregeld.
Ingevolge de in artikel XLIX van laatstgenoemd wetsvoorstel opgenomen samenloopbepaling worden, wanneer beide wetsvoorstellen in 2025 tot wet worden verheven en die wetten beide in werking treden per 1 januari 2026, de beperkingen van de tabelcorrectiefactor ook hier samengenomen om zo tot één toe te passen tabelcorrectiefactor te komen.
Artikel V (inwerkingtreding)
Dit artikel regelt de inwerkingtreding. Hierbij wordt expliciet geregeld dat artikel I toepassing vindt voordat artikel XXI, onderdeel B, BP 2025 wordt toegepast. Dat wil zeggen dat de aanpassing met betrekking tot het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport in dit wetsvoorstel toepassing vindt voordat de bijbehorende maatregel die is opgenomen in het BP 2025 van kracht wordt.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.H.J. Heijnen
Kamerstukken II 2023/24, 36 471, nr. 37, bijlage «Hoofdlijnenakkoord HOOP, LEF EN TROTS».↩︎
Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 december 2024, over het gedeeltelijk uitstel overgangsregeling in verband met de afschaffing bepaalde tabelposten verlaagd tarief omzetbelasting (Stcrt. 2024, 40471) en het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 1 mei 2025 inzake de wijziging van het Beleidsbesluit gedeeltelijk uitstel overgangsregeling in verband met de afschaffing bepaalde tabelposten verlaagd tarief omzetbelasting van 13 december 2024, nr. 2024–33245 (Stcrt. 2024, 40471) (Stcrt. 2025, 15954).↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 36 602, nr. 140.↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 36 725, nr. 1.↩︎
Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel I van het wetsvoorstel dat ziet op artikel XXI, onderdeel B, BP 2025.↩︎
Tabelcorrectiefactor als alleen rekening wordt gehouden met de benodigde dekking voor het behoud van het verlaagde btw-tarief.↩︎
Voor belastingplichtigen die zijn geboren vóór 1946 en derhalve vallen onder de in artikel 2.10a Wet IB 2001 en artikel 20b Wet LB 1964 opgenomen tarieftabellen wordt de eerste schijfgrens van die tabellen op grond van artikel 10.1, tweede lid, Wet IB 2001 en artikel 20a, tweede lid, Wet LB 1964 geïndexeerd met de uitkomst van de formule: 1 + (75% x (tabelcorrectiefactor – 1)). De gevolgen van de beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor voor deze artikelen worden nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.↩︎
Het bij koninklijke boodschap van 16 september 2025 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026) (Kamerstukken PM).↩︎
Zie ook: Kamerstukken II 2021/22, 32 140, nr. 119, bijlage 5: Beleidsruimte btw-tarievenrichtlijn.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 32 140, nr. 151.↩︎
Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 december 2024, over het gedeeltelijk uitstel overgangsregeling in verband met de afschaffing bepaalde tabelposten verlaagd tarief omzetbelasting (Stcrt. 2024, 40471) en het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 1 mei 2025 inzake de wijziging van het Beleidsbesluit gedeeltelijk uitstel overgangsregeling in verband met de afschaffing bepaalde tabelposten verlaagd tarief omzetbelasting van 13 december 2024, nr. 2024–33245 (Stcrt. 2024, 40471) (Stcrt. 2025, 15954).↩︎
HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1623.↩︎