Inbreng verslag schriftelijk overleg over Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen (Kamerstuk 27923-515)
Werken in het onderwijs
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2025D40073, datum: 2025-09-18, bijgewerkt: 2025-09-23 15:09, versie: 4 (versie 1, versie 2, versie 3)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D40073).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: L.E.T.M. van Thiel, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2025Z16193:
- Indiener: M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-09-09 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-09-11 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-09-18 10:00: Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
2025D40073 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 september 2025 inzake de brief over de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen (Kamerstuk 27 923, nr. 515).
De voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Thiel
| Inhoud | ||
| I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | |
| • | Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie | |
| • | Inbreng van de leden van de VVD-fractie | |
| • | Inbreng van de leden van de NSC-fractie | |
| • | Inbreng van de leden van de D66-fractie | |
| • | Inbreng van de leden van de BBB-fractie | |
| II | Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en deze leden moeten zeggen dat deze meer vragen oproept dan dat deze beantwoordt. Met deze brief reageerde de toenmalige Staatssecretaris Paul op de wens van de Kamer dat het kabinet relevante ruimtebrieven in het onderwijs voortaan inzichtelijk maakt voor alle sociale partners aan de cao-onderhandelingstafel. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie verwijzen naar het pamflet Groter denken, kleiner doen1, dat de lezers waarschuwde dat onderwijs te vaak wordt benaderd vanuit bedrijfsmatig denken, terwijl dit geen recht doet aan de waarde van onderwijs en ontplooiing als sociaal grondrecht, wat in 1983 met algemene instemming in de Grondwet werd opgenomen. In hoeverre betekent de reactie van de Staatssecretaris dat het kabinet vasthoudt aan een bedrijfsmatige benadering van het onderwijs? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren namelijk dat het kabinet vakbonden en werkgevers in het onderwijs nog altijd in een ongelijkwaardige positie plaatst ten opzichte van het kabinet. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom werkgevers in het onderwijs wèl de informatie over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling ontvangen, maar vakbonden níet, terwijl de arbeidsvoorwaarden volledig zijn gedecentraliseerd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris naar de overwegingen die ten grondslag liggen aan de keuze voor het versturen van een brief naar de PO- en VO-raad, waarbij zij enkel herbevestigt wat ook al in de motie Van den Hul c.s. uit 20192 stond? Kan de Staatssecretaris specificeren wat deze brief anders maakt dan de motie Van den Hul? Klopt het beeld dat deze brief alleen betrekking heeft op het primair en voortgezet onderwijs, terwijl de motie op alle onderwijssectoren betrekking heeft? In hoeverre heeft ook de Minister werkgevers in het mbo, hbo en universiteiten benaderd om de informatie over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling met vakbonden (vertrouwelijk) te delen? Zijn werkgevers in het mbo, hbo en universiteiten ook daartoe bereid?
Het baart de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zorgen dat de keuze voor het delen van de informatie uit de ruimtebrief nog altijd bij werkgevers ligt. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat hij de vakbonden hiermee nog steeds in een afhankelijke positie houdt ten opzichte van werkgevers? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris eventueel om werkgevers in het onderwijs meer te binden om alle informatie uit de ruimtebrief met vakbonden te delen? Is er door de Staatssecretaris naar alternatieven gekeken? En zo ja, kan de Staatssecretaris dan ook duidelijk maken welke alternatieven op tafel hebben gelegen en waarom daar niet voor is gekozen? Accepteert de Staatssecretaris dat, net zoals na de motie Van den Hul, werkgevers in het onderwijs nog steeds niet bereid zijn om alle informatie uit de brief met de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling met vakbonden te delen?
Kan de Staatssecretaris specificeren in hoeverre de werkgevers in het onderwijs afgelopen jaren opvolging hebben gegeven aan de motie Van den Hul? Hebben de vakbonden voor dit jaar, maar ook voor afgelopen jaren, inmiddels de informatie uit de ruimtebrief ontvangen? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris of hij – eventueel gedeeltelijk vertrouwelijk – een overzicht kan geven van de hoeveelheid geld die werkgevers in het primair en voortgezet onderwijs, mbo, hbo en universiteiten aan kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling hebben ontvangen en met hoeveel macrobudget voor de lonen in elk van deze sectoren is gestegen?
Tevens wijzen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erop dat de daadwerkelijke cao-lonen in de markt afgelopen jaren hoger zijn dan de door het Centraal Planbureau (CPB) geraamde cao-lonen marktsectoren uit het Centraal Economisch Plan (CEP). Kan de Staatssecretaris dit beeld, door middel van een overzicht van de afgelopen vijf jaren, bevestigen? Wat zegt dit over de verwezenlijking van het doel van de referentiesystematiek, om de loonontwikkeling in het onderwijs zo goed mogelijk aan te sluiten bij de loonontwikkeling in de markt? Betekent dit dus ook dat hiermee de vergoeding vanuit het kabinet aan de onderwijssectoren achter is gaan lopen op de gemiddelde contractloonstijging in de markt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie concluderen daarnaast uit de beslisnota dat er nog steeds een rechtszaak loopt en dat vanwege het feit dat het kabinet geen opvolging geeft aan de rechterlijke uitspraak3 waarin door de rechter wordt gesteld dat alle ruimtebrieven, na afronding van cao-onderhandelingen, openbaar dienen gemaakt te worden. Waarom maakt het kabinet niet alle informatie over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling van afgeronde cao-trajecten openbaar? Is de Staatssecretaris bereid dit alsnog te doen?
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de bezuiniging op de kabinetsbijdrage voor de incidentele loonontwikkeling van € 100 miljoen op de arbeidsvoorwaarden van agenten, leraren, rechters en ambtenaren per 2029. Is deze bezuiniging structureel ingeboekt of (tweemaal) incidenteel? Betekent deze bezuiniging dat de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling vanaf 2029 daalt en dat dit mogelijkerwijs gaat leiden tot minder loonruimte voor overheidswerkgevers? Welk effect gaat deze bezuiniging hebben op de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling specifiek voor het onderwijs?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerbrief over de toezegging die gedaan is tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen, en hebben daarover geen vragen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris naar aanleiding van haar eerdere toezegging over informatiedeling voor de cao-onderhandelingen en de andere aanverwante stukken.
Het is van groot belang dat alle partijen in cao-onderhandelingen eenzelfde niveau van kennis hebben, dus het is goed dat de loonruimtebrief nu vertrouwelijk kan worden gedeeld. Nog beter zou het zijn als degene die het beleid maakt in de brief ook aan tafel aanschuift. Nu stelt de Staatssecretaris voor om achteraf «tripartiet» te reflecteren. Waarom alleen achteraf? Goede arbeidsvoorwaarden zijn immers randvoorwaardelijk voor goed onderwijs.
De Staatssecretaris is (mede)stelselverantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden in de OCW-sectoren. Rijksregie en duidelijke kaders zijn wenselijk bij deze onderhandelingen. Echter, de Staatssecretaris neemt niet deel, terwijl haar ambtsgenoten wel partner zijn bij cao-onderhandelingen voor het funderend onderwijs. De vraag van de leden van de NSC-fractie is wat de Staatssecretaris ervan weerhoudt om deel te nemen. Deze leden zouden graag zien dat de Staatssecretaris verder betrokken raakt. Welke opties en meerwaarde ziet de Staatssecretaris om een actievere rol te nemen dan alleen informatiedeling in de cao-onderhandelingen van het funderend onderwijs?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat vakbonden nog steeds een ongelijkwaardige positie houden, ondanks de toezegging van de Staatssecretaris in het commissiedebat Sturing in het funderend onderwijs om afspraken met werkgevers en werknemers te maken ten behoeve van een gelijke informatiepositie, met betrekking tot de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling. Immers, zij blijven afhankelijk of werkgevers bereid zijn om deze informatie te delen. Deze leden vragen welke garantie zij hebben dat vakbonden deze informatie nu volledig zullen ontvangen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris het eens is dat deze ongelijkwaardige positie, ook na het versturen van de brief naar de werkgevers in het funderend onderwijs, voor vakbonden blijft bestaan. In hoeverre vindt de Staatssecretaris dat hiermee de door de Staatssecretaris gedane toezegging recht wordt gedaan? Waarom is, om een gelijkwaardigere positie voor vakbonden te bewerkstelligen, ervoor gekozen om dit via een brief aan werkgevers te doen? Zijn er ook andere opties verkend? Zo ja, welke?
Uit de beslisnota blijkt dat er ook is gekeken naar een convenant. De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris waarom niet voor een convenant is gekozen. Tevens vragen deze leden waarom de ruimtebrief niet direct naar vakbonden gestuurd kan worden. Immers constateren zij dat vakbonden, als het goed is, de informatie nu toch al ontvangen. Wat zijn de bezwaren tegen het direct toesturen van de ruimtebrief naar de onderwijsvakbonden? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat hierdoor wel een gelijkwaardige positie van vakbonden en werkgevers in het onderwijs zou ontstaan?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris naar meer toelichting op de risico’s voor het financiële belang van de Staat en het borgen van een open en reëel cao-overleg. Welke risico’s verwacht de Staatssecretaris als hij de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (vertrouwelijk) bekend maakt aan vakbonden? Deze leden constateren dat het dan nog steeds aan werkgevers in het onderwijs is welke loonafspraken zij maken en dat dat niet betekent dat er extra geld bij dient te komen. Graag vragen deze leden hierop een reflectie van de Staatssecretaris.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brieven over de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen. Deze leden hebben de volgende vragen aan de Staatssecretaris.
De leden van de BBB-fractie hechten aan transparantie en gelijkwaardigheid in arbeidsverhoudingen. Deze leden constateren dat de huidige aanpak afhankelijk blijft van de bereidheid van werkgevers om informatie te delen. Is de Staatssecretaris bereid om te onderzoeken of een wettelijke borging van gelijke informatiepositie aan de cao-tafel mogelijk is, zodat vakbonden niet afhankelijk zijn van de discretionaire keuze van werkgevers?4 Kan de Staatssecretaris aangeven hoe wordt gemonitord of de vertrouwelijke informatiedeling daadwerkelijk leidt tot betere cao-onderhandelingen en versterking van arbeidsvoorwaarden in het funderend onderwijs?
Daarnaast constateren de leden van de BBB-fractie dat de Staatssecretaris verwijst naar een evaluatiemoment na de eerste cao’s. Deze leden vinden dat evaluatie alleen zinvol is als deze transparant en publiek is. Is de Staatssecretaris bereid om de evaluatie van de vertrouwelijke informatiedeling publiek te maken en daarbij ook de ervaringen van vakbonden en raden te betrekken?
De leden van de BBB-fractie maken zich zorgen over de democratische legitimiteit van besluitvorming rond cao-onderhandelingen, zeker wanneer vertrouwelijke informatie slechts beperkt gedeeld wordt. Hoe wordt geborgd dat ook leraren, schoolleiders en ouders via hun vertegenwoordigers zeggenschap hebben over de inzet van loonruimte en arbeidsvoorwaarden?
Tot slot willen de leden van de BBB-fractie de Staatssecretaris wijzen op het belang van structurele versterking van het opleidingsklimaat in het funderend onderwijs. De brieven en nota maken geen melding van koppeling met opleidingsinspanningen. Is de Staatssecretaris bereid om te onderzoeken hoe vertrouwelijke informatiedeling gekoppeld kan worden aan regionale programma’s voor opleiding, loopbaanontwikkeling en behoud van personeel?
II Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Herman Tjeenk Willink: Groter Denken, Kleiner Doen, Prometheus, Amsterdam 2018.↩︎
Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 173.↩︎
Rechtbank Midden-Nederland, 2 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2877 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2024:2877).↩︎
Bijlage 2025D37390 bij Kamerstuk 27 923, nr. 515.↩︎