[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag schriftelijk overleg over de Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de wijziging van de hoogte van het afromingspercentage bij varkensrechten (Kamerstuk 33037-612)

Mestbeleid

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2025D41885, datum: 2025-09-26, bijgewerkt: 2025-09-26 16:09, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z17271:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


33037 Mestbeleid

Verslag van een schriftelijk overleg

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de wijziging van de hoogte van het afromingspercentage bij varkensrechten (Kamerstuk 33037-612).

De op 26 september 2025 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van … toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Aardema

De (wnd.) griffier van de commissie,

Van den Brule-Holtjer

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA -fractie 2

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 2

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie 4

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie 5

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie 6

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie 6

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie 7

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie 7

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie 8

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie 8

II Antwoord / Reactie van de Minister 9

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA –fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages in de varkenshouderij.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat afroming van productierechten ten eerste een maatregel is om de mest- en fosfaatproductie te verlagen en zo te borgen dat de sectorale mestproductieplafonds en daardoor ook het nationale plafond niet worden overschreden. Deze leden constateren dat de minister zelf aangeeft dat het stopzetten van afroming in de varkenshouderij niet bijdraagt aan het terugdringen van de overschrijding van de nationale mestproductieplafonds, maar vooral wordt ingevoerd om de sector niet verder te beperken dan nodig is. Deze leden vragen de minister hoe dit zich verhoudt tot de derogatievoorwaarden en de verplichtingen onder de Nitraatrichtlijn. Acht de minister het niet risicovol om in een periode waarin Nederland reeds moeite heeft de plafonds te respecteren, een instrument als afroming vroegtijdig los te laten?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de huidige wijziging van afromingspercentages is gebaseerd op verwachtingen zonder borging. Deze leden constateren een groot vertrouwen bij het kabinet in het effect van de beëindigingsregelingen Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus), en dat deze ertoe leiden dat de varkenshouderij op termijn onder het sectorplafond zal komen. Deze leden vragen de minister nader toe te lichten hoe robuust deze inschatting is, zeker gezien het feit dat deelname niet verplicht is en het uiteindelijke effect afhangt van daadwerkelijk doorgang vinden van beëindigingen. Hoe wordt voorkomen dat bij een lagere deelname dan de veronderstelde 80 procent alsnog structurele overschrijdingen ontstaan?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich zorgen dat het per direct stopzetten van afroming ertoe leidt dat de periode waarin de sector boven het plafond produceert, wordt verlengd. Kan de minister inzichtelijk maken welk effect dit naar verwachting heeft op de waterkwaliteit en op de naleving van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Nitraatrichtlijn? Hoe weegt de minister dit risico af tegen de financiële voordelen voor individuele bedrijven?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten eraan dat het mestbeleid in lijn blijft met de ambities (en juridische verplichting) om de natuur- en waterkwaliteit te herstellen. Deze leden vragen de minister daarom om een heldere onderbouwing dat het loslaten van afroming in de varkenshouderij niet leidt tot extra belasting van de waterkwaliteit.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages (Kamerstuk 33037, nr. 612), waarmee het afromingspercentage bij varkensrechten op 0 procent wordt gezet. In een ander ontwerpbesluit wordt eveneens het percentage bij pluimveerechten op 0 procent gezet (Kamerstuk 33037, nr. 609). Deze leden willen daar een aantal vragen over stellen.

De leden van de VVD-fractie willen allereerst opmerken dat de afromingspercentages onderdeel vormen van een breder maatregelenpakket om een generieke korting te voorkomen en om de druk op de mestmarkt te verlichten. Dit was nodig vanwege het verlies van derogatie op de Nitraatrichtlijn per 31 december 2025, waardoor het nationale mestproductieplafond wordt verlaagd en de mestplaatsingsruimte wordt verkleind.

De leden van de VVD-fractie benadrukken dat de afspraken uit de derogatiebeschikking zijn gericht op het voorkomen van nitraatuitspoeling en het verbeteren van de waterkwaliteit. Deze leden zijn van mening dat er een uitdaging ligt om uiteindelijk af te stappen van de generieke Europese Unie (EU)-brede mestnorm en in te zetten op een nieuwe vorm van bemestingsbeleid gericht op doelen als bodemvruchtbaarheid en waterkwaliteit. Voorts vragen deze leden aan de minister wanneer zij meer duidelijkheid krijgen over de beleidskeuzes van de minister ten aanzien van een grondgebonden melkveehouderij, wat immers onderdeel is van de afspraken uit de derogatiebeschikking.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister in juli 2025 aan de Kamer heeft laten weten een aanvraag bij de Europese Commissie (EC) te hebben gedaan voor een nieuwe derogatie. Deze leden willen weten wat de status is van deze aanvraag. Wat verwacht de minister van de uitkomst? Heeft zij al iets gehoord uit Brussel? Acht zij het aannemelijk dat haar besluit om de afromingspercentages bij varkens- en pluimveerechten ongedaan te maken impact heeft op de lopende aanvraag? Bovenal, wanneer verwacht de minister definitieve duidelijkheid te kunnen geven aan Nederlandse boeren? Is het volgens de minister onwenselijk om de hoop op een nieuwe derogatie lange tijd in de lucht te laten hangen en zo ja, overweegt zij een uiterlijke datum om hierover uitsluitsel te geven aan boeren?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de pluimveehouderij dit jaar naar verwachting voor wat betreft stikstof onder het sectorale plafond uitkomt en voor wat betreft fosfaat nagenoeg gelijk zal zijn aan het plafond. Wat dat betreft begrijpen deze leden het voorstel van de minister om te stoppen met afroming, zeker met het oog op bedrijven die afhankelijk zijn van lease. Verder lezen deze leden dat de varkenshouderij dit jaar naar verwachting het mestproductieplafond zal overschrijden, waarmee de betreffende voorwaarde van de derogatiebeschikking wordt overtreden. Kan die overtreding consequenties hebben voor de Nederlandse landbouw, zo vragen zij aan de minister. Zo ja, op welke manier? Deze leden lezen ook dat het kabinet op basis van de nieuwe inzichten over de effecten van de Lbv en Lbv-plus regelingen stelt dat het aannemelijk is dat op termijn het mestproductieplafond in de varkenssector niet zal worden overschreden. Net als bij de pluimveehouderij begrijpen deze leden de wens van de minister om het afromingspercentage bij varkensrechten ongedaan te maken vanwege de impact op individuele ondernemers, zeker voor diegenen die voor een deel afhankelijk zijn van lease. Echter, is er een scenario denkbaar waarbij de opbrengst van de regelingen tegen zou kunnen vallen en zo ja, welke aanvullende keuzes zou de minister in dat geval maken om alsnog onder het sectorale productieplafond te komen? Heeft het kabinet overwogen om minder scherp aan de wind te zeilen en het afromingspercentage voor de varkenshouderij voor nu slechts te verlagen in plaats van volledig te stoppen? Tot slot, kan de minister bevestigen dat verhandeling van rechten voor een groot deel plaatsvindt aan het einde van het jaar en zo ja, in hoeverre is er dan sprake geweest van een effectieve beleidsmaatregel om een generieke korting te voorkomen en om de druk op de mestmarkt te verlichten?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister via het Hoofdlijnenakkoord (“de mestcrisis krijgt urgente aandacht, opdat geen sprake is van een generieke korting”) en een aangenomen Kamermotie (Kamerstuk 30252, nr. 142) de politieke opdracht heeft om een generieke korting te voorkomen. Deelt de minister de mening dat het ons er nog steeds alles aan moet zijn gelegen om een generieke korting, ofwel een koude sanering met grote impact op de veehouderij, te voorkomen? Zo ja, kan de minister bevestigen dat haar mestbeleid hier nog steeds primair op is gericht? Kan zij hier dan andermaal en heel precies uiteenzetten welke maatregelen zij treft om een generieke korting te voorkomen en wat daarvan de voortgang is? Klopt het dat de EC in het kader van de derogatiebeschikking geen rekening houdt met sectorale productieplafonds, maar enkel kijkt naar (een overschrijding van) het nationale mestproductieplafond? Kan de minister toezeggen dat de mestmaatregelen naar verwachting voldoende gaan zijn, óók als Nederland onverhoopt geen nieuwe derogatie krijgt? Zo nee, hoe onderbouwt zij dan het verlagen van de afromingspercentages op varkens- en pluimveerechten? Zo nee, voorziet zij aanvullende beleidsmaatregelen? Zou een eventuele aanvullende beleidsmaatregel, in theorie, ook een verhoging van de afromingspercentages kunnen zijn? Deze leden vragen de minister om bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de minister het ontwerpbesluit, nadat de Kamer zich hierover heeft uitgesproken, voor gaat leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Kan zij het verdere proces nader toelichten? Stel dat het advies van de Raad van State negatief is, is de minister dan voornemens om het ontwerpbesluit aan te passen? Is er dan een mogelijkheid voor de Kamer om zich er opnieuw over uit te spreken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, waarin het afromingspercentage voor varkensrechten wordt aangepast. Zij hebben hierover ernstige zorgen en enkele vragen.

De leden van de NSC-fractie benadrukken dat alles op alles moet worden gezet om overschrijding van het nationale mestplafond te voorkomen en daarmee een generieke korting voor de hele veehouderij te vermijden. Solidariteit tussen sectoren is daarbij cruciaal. Zowel de melkveesector als de varkenssector dragen bij aan het fysieke mestoverschot. Varkensmest gaat bovendien nog grotendeels rechtstreeks het land op. Kan de minister toelichten waarom juist de varkenssector zou moeten worden ontzien?

De leden van de NSC-fractie vragen de minister hoe zeker zij is dat de varkensmestproductie in 2025 niet boven het sectorale plafond zal uitkomen. De minister stelt dat dit niet het geval zal zijn, maar de cijfers zijn onzeker en afhankelijk van vele variabelen. Hoe verantwoordt de minister dat risico? Welke gevolgen verbindt zij eraan als blijkt dat het plafond toch wordt overschreden en Nederland daardoor opnieuw richting een generieke korting wordt gedwongen?

De leden van de NSC-fractie merken verder op dat in de praktijk de markt voor lease en verkoop van rechten momenteel stil ligt. Dit komt mede doordat de minister herhaaldelijk heeft aangegeven dat zij de afroming zo snel mogelijk wil terugdraaien. Daardoor wachten sectoren af en werkt de afromingsregeling op dit moment nauwelijks. De leden van de NSC-fractie vinden dat dit geen argument mag zijn om afroming te beëindigen. Hoe beoordeelt de minister dit?

Ook vragen de leden van de NSC-fractie de minister waarom zij de Kamer pas op het laatste moment betrekt. Slechts negen maanden na het wetgevingsoverleg over de Meststoffenwet komt de minister nu met een ingrijpend besluit. Is dit een zorgvuldige omgang met het parlement? Hoe kan het bovendien dat de kabinetsbrief hierover al in de sector en in appgroepen rondging voordat de Kamer officieel werd geïnformeerd?

De leden van de NSC-fractie vragen tot slot of de minister erkent dat zij de verantwoordelijkheid draagt wanneer door het terugdraaien van afroming bij varkensrechten de plafonds toch worden overschreden en er een generieke korting voor de hele sector volgt.

Deze leden merken daarnaast op dat het weinig respectvol is richting het parlement om een ingrijpend besluit als dit vlak voor het Verkiezingsreces 2025 aan de Kamer voor te leggen. Dit maakt een normale en zorgvuldige behandeling vrijwel onmogelijk. Deelt de minister deze analyse? Waarom kiest zij voor deze gang van zaken?


Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met verbazing de ‘Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages bij varkensrechten’ gelezen. Deze leden vragen de minister ten eerste te reflecteren op haar besluit om tegen de wens van de Kamer in toch over te gaan op stappen die niet makkelijk omkeerbaar zijn. Deze leden verzoeken de minister daarbij nadrukkelijk te reflecteren op haar keuze om tegen de wens van de Kamer in te gaan en niet te reflecteren op de inhoudelijke redenen die zij belangrijk acht. Zij benadrukken dat de inhoudelijke motivatie van de minister geen reden kan zijn om tegen de wens van de Kamer in een besluit te nemen, mits de wens van de Kamer uitvoeringstechnisch mogelijk en grondwettelijk is, wat in dit geval zo was.

De leden van de D66-fractie vragen de minister tevens te reflecteren hoe het afschaffen van de afroming in de varkenssector zich verhoudt tot de blijvende overschrijding van het nationale mestplafond die het kabinet zelf voor 2025 verwacht. Deze leden maken zich ernstige zorgen dat het loslaten van de afroming het risico op plafondoverschrijding vergroot en dus negatieve consequenties heeft voor de veehouderij. Kan de minister garanderen dat het loslaten van afroming in de varkenssector geen extra risico oplevert voor de derogatie en dus voor de gehele landbouwsector? Kan zij garanderen dat dit besluit niet zal leiden tot een generieke korting of ijskoude sanering in de sector?

De leden van de D66-fractie constateren dat de minister in de Nota van toelichting amvb afromingspercentages pluimvee onder de tabel “Momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel over 2025 (in miljoen kilogram)” (Kamerstuk 2025D39029) aangeeft dat “Uit deze tabel blijkt dat het CBS verwacht dat mestproductie van de varkenssector voor wat betreft stikstof onder het sectorale plafond uitkomt en voor wat betreft fosfaat nagenoeg gelijk zal zijn aan het plafond”. Deze leden constateren dat de tabel gaat over de eerste twee kwartalen van 2025 en vragen hoe hier kan worden gesproken van een prognose, als het gaat om cijfers uit het verleden. Tevens vragen deze leden hoe de minister de onzekerheidsmarges in de Centaal Bureau voor de Statistiek (CBS)-prognoses beoordeelt en hoe zij kan uitleggen dat deze onzekerheidsmarges er mede toe leiden “dat het kabinet verwacht dat de dalende trend doorzet” aangezien onzekerheidsmarges over het algemeen twee kanten op onzeker zijn.

De leden van de D66 fractie vragen hoe de minister weegt dat volgens de CBS-ramingen de fosfaatproductie van varkenssector in 2025 nagenoeg gelijk is aan het plafond, terwijl de stikstofproductie slechts beperkt onder het plafond blijft? Waarom wordt er nu al besloten om de afroming volledig te schrappen, terwijl de effecten van de Lbv en Lbv-plus pas na 2025 merkbaar worden en, zo vragen deze leden, hoe rijmt dit besluit met de toezegging dat er “niet meer afgeroomd zou worden dan strikt noodzakelijk”? Waarom wordt hier niet gekozen voor een geleidelijke afbouw of een lager percentage in plaats van direct nul?

De leden van de D66-fractie vragen verderof de minister kan garanderen dat door dit besluit de druk op de waterkwaliteit niet verder toeneemt, zeker in gebieden waar Nederland al in gebreke blijft richting Brussel? Tenslotte vragen deze leden hoe de minister de Kamer tijdig en tijdiger dan deze keer zal informeren over de effecten van dit besluit op mestproductie, derogatie en waterkwaliteit, en is zij bereid tussentijds bij te sturen indien de ramingen tegenvallen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben geen vragen voor de minister inzake het Ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages bij varkensrechten. Deze leden vinden dat de minister perfect heeft onderbouwd waarom de afroming omlaag kan. Zijsteunen dan ook het voornemen van de minister.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven over het Ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages (Kamerstuk 33037, nr. 609) en het Ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de wijziging van de hoogte van het afromingspercentage bij varkensrechten en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat zij er bij de behandeling van de Wijziging van de Meststoffenwet in oktober 2024 al op hebben gewezen dat elk sectorplafond gelijk verlagen en daarna afromen logisch klinkt, maar dat niet is. Sommige sectoren hebben namelijk hun plafond overschreden en anderen niet. Wie het plafond overschrijdt, moet meer inleveren; dat is proportioneel en juridisch noodzakelijk. De juiste methode is volgens deze leden om eerst plafonds proportioneel te verlagen, dan uitkoop af te trekken en vervolgens af te romen.De minister koos er echter voor om eerst uitkoop af te trekken en daarna plafonds vast te stellen. Hiermee werden sectoren die overschreden bevoordeeld en andere sectoren met veel vrijwillige stoppers benadeeld. Dit is en was volgens deze leden onrechtvaardig en werd bovendien niet door de Raad van State gevraagd toen zij kritiek uitte op de wijze waarop sectorplafonds en afromingspercentage werden vastgesteld.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de methode die de minister destijds heeft gekozen met name negatieve effecten met zich meebracht voor het toekomstperspectief voor jonge boeren. Daarom hebben de leden Vedder (CDA) en Grinwis (CU) een amendement ingediend om jonge boeren uit te zonderen van afroming bij koop of lease van rechten (Kamerstuk 36618, nr. 10). Helaas is dit amendement door de minister niet op waarde geschat. Deze leden vragen de minister hoe zij hier op terugkijkt. Is het achteraf gezien toch niet onverstandig geweest om de sectorplafonds en afromingspercentages op een dergelijke wijze vast te stellen? Deze leden vragen de minister hierop te reflecteren.

De leden van de CDA-fractie lezen in de huidige voorstellen dat het kabinet heeft besloten het afromingspercentage voor de varkenshouderij, net als voor pluimvee, zo snel mogelijk op nul te zetten, omdat wordt verwacht dat de sector op termijn onder het plafond blijft door deelname aan de Lbv en Lbv-plus. In 2025 wordt echter nog wel een overschrijding verwacht.

De leden van de CDA-fractie vragen de minister waarom er desondanks toch bewust voor wordt gekozen om het afromingspercentage op nul te zetten en dat besluit te baseren op een prognose van toekomstige mestproductie in plaats van op de feitelijke mestproductie van voorgaande jaren, zoals normaal gebruikelijk is. Hoe verantwoordt zij deze afwijking van de gangbare methodiek, gezien het risico dat op basis van onzekerheden in die prognoses het mestplafond niet betrouwbaar wordt geborgd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorgenomen besluit om de afroming bij varkensrechten op 0 procent te zetten.

De leden van de SP-fracite constateren dat het besluit tot de wijziging van het afromen in de pluimveehouderij berust op een onzekere prognose over het in de toekomst halen van het mestproductieplafond en dat dit voor de varkenshouderij in grotere mate geldt. Daarbij is het ook hier merkwaardig dat de minister vooral stuurt op het voorkomen dat de uitstoot teveel onder het sectorplafond komt, in plaats van oog te hebben voor de uitstoot en de gevolgen daarvan als geheel. Het plafond lijkt niet als een maximum, maar als een streefdoel te worden gehanteerd , wat niet in lijn is met het doel ervan. Kan de minister toelichten op welke manier het voorgenomen besluit bijdraagt aan de algehele doelen rondom stikstofreductie of waarom daar geen rekening mee wordt gehouden, indien ze daar niet aan bijdragen zoals klaarblijkelijk het geval is? Is de minister van plan dit te compenseren met een reductie in andere sectoren dan de pluimveehouderij en varkenshouderij, Aangezien het voorgestelde besluit tot een toename in emissies zal leiden?

De leden van de SP-fractie stellen dat het daarnaast kwalijk is dat de minister deze onverwachte maatregel kort voor de recesperiode neemt. Uit de timing hiervan blijkt niet dat beide Kamers “op een zo goed mogelijke manier” worden betrokken. Bovendien is onduidelijk wanneer deze maatregel precies genomen is, gezien dit niet is gebeurd in de ministerraad van 12 september 2025 waar het kabinet besloten heeft te stoppen met het afromen in de pluimveehouderij. Kan de minister een tijdlijn geven van de totstandkoming van het voorgenomen besluit over het afromen bij varkensrechten? Op welke manier speelde protest van de varkenshouderij na het bekendmaken van het voorgenomen besluit over het afromen in de pluimveehouderij hierin een rol?

De leden van de SP-fractie vragen tot slot of de minister een reflectie kan geven op de verwachte reactie van de EC op deze besluiten, specifiek met het oog op de benodigde instemming van de EC voor de brede beëindigingsregeling? Welke gevolgen zal het hebben als deze instemming door de voorliggende besluiten uitblijft en welke stappen zal dit kabinet naar aanleiding daarvan ondernemen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie vinden het onacceptabel dat de minister weigert om gehoor te geven aan het verzoek van de Kamer om geen onomkeerbare stappen te zetten in de behandeling van dit ontwerpbesluit. Daarmee zet ze de Kamer onder druk en dwingt ze de Kamer om dit besluit in zeer korte tijd te behandelen, wat een zorgvuldig traject in de weg zit. Niet voor niets heeft de Kamer aangegeven hier meer tijd voor te willen nemen, maar de minister maakt dit onmogelijk. Deze leden wijzen erop dat de Kamer en niet de minister het hoogste orgaan is en constateren dat deze minister zich daar niks van aantrekt. Dit is een schoffering van het parlement.

De leden van de PvdD-fractie vinden het daarnaast onvoorstelbaar dat deze minister voornemens is om de afromingspercentages van varkens- en pluimveerechten op 0 procent te zetten, terwijl alles erop wijst dat het nationale mestplafond zal worden overschreden. Deze leden wijzen er dan ook op dat de volle verantwoordelijkheid rust bij deze minister en het kabinet, alsmede de partijen die akkoord gaan met dit besluit, als er straks een generieke korting komt en boeren noodgedwongen hun dieren naar de slacht zullen moeten brengen. Dat had kunnen worden voorkomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze leden hadden liever gezien dat dit afromingspercentage helemaal niet was ingevoerd en steunen in ieder geval het voorliggende voorstel. Zij hebben al eerder gewezen op de grote gevolgen van deze afroming op met name bedrijven met jonge ondernemers die afhankelijk zijn van lease.

De leden van de SGP-fractie horen graag of de minister de verwachting deelt dat met 80 procent deelname aan de Lbv, de Lbv-plus, de komende brede beëindigingsregeling en het doorzetten van de afroming van productierechten in de melkveehouderij ook het nationale fosfaatplafond binnen afzienbare termijn wordt gehaald. Kan de minister daarbij een inschatting geven van de verwachte daling van de mestproductie behorend bij respectievelijk de brede beëindigingsregeling en de jaarlijkse afroming van fosfaatrechten in de melkveehouderij?

De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat het doorzetten van de afroming grote gevolgen zou hebben, met name voor bedrijven met jonge ondernemers die afhankelijk zijn van lease. Kan de minister een inschatting geven van deze gevolgen? Is de veronderstelling juist dat vooral bedrijven die minder dieren houden in verband met deelname aan een dierenwelzijnsconcept overgebleven rechten verleasen, maar dat zij hier bij afroming heel terughoudend mee zijn omdat het hen dan geld kost in plaats van oplevert? Is de veronderstelling juist dat deze terughoudendheid er toe zou leiden dat afroming minder oplevert dat vooraf ingeschat? Deelt de minister de verwachting dat niet de afroming van productierechten in de varkens- en pluimveehouderij bepalend zou zijn voor het halen van de nationale plafonds, maar de opkoopregelingen en de gang van zaken in de melkveehouderij.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een inschatting van de mate waarin in het afgelopen jaar fosfaatrechten in de melkveehouderij zijn afgeroomd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de wijziging van de hoogte van het afromingspercentage bij varkensrechten. Zij hebben daarbij nog enkele vragen.

De leden van de CU-fractie vragen de minister nader uiteen te zetten waarom zij een deelnemerspercentage van 80 procent realistisch acht. Deze leden vragen de minister te onderbouwen dat dit geen al te positieve inschatting is. Zij vragen de minister naar de gevolgen als blijkt dat het uiteindelijke deelnemerspercentage beneden de 80 procdnt eindigt.

De leden van de CU-fractie vragen de minister te berekenen wat het effect op de fosfaatproductie van de varkenshouderij is bij 70 procent en 90 procent deelname aan de Lbv en Lbv-plus.

De leden van de CU-fractie constateren dat de minister voornemens is het afromingspercentage voor varkensrechten op 0 procent te zetten. Deze leden vragen waarom de minister voor dit percentage heeft gekozen en niet voor een percentage dat tussen de huidige 22 procent en de 0 procent ligt. Zij vragen of er juridische belemmeringen zijn om dit percentage anders te stellen. Deze leden vragen of de minister dit heeft overwogen en zo ja, waarom hier niet voor is gekozen?

De leden van de CU-fractie constateren dat de minister er ook voor had kunnen kiezen om het afromingspercentage voor de pluimvee- en varkenshouderij te laten bestaan, teneinde het risico op een generieke korting in de melkveehouderij te verkleinen. Deze leden pleiten daar niet voor, maar zij vragen de minister wel of zij dit heeft overwogen en zo ja, waarom hier niet voor is gekozen. Deze leden vragen de minister de gevolgen van het afschaffen van de afroming van fosfaatrechten voor de pluimvee- en varkenshouderij voor de melkveehouderij te schetsen. Zij vragen ten slotte hoe groot de minister het risico inschat op het uiteindelijk doorvoeren van een generieke korting in de melkveehouderij gelet op het vooralsnog overschrijden van het fosfaatplafond en of er aanvullende maatregelen nodig zijn om een generieke korting te voorkomen.

II Antwoord / Reactie van de minister