[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de Kabinetsappreciatie MFK- en EMB-voorstellen Europese Commissie (Kamerstuk 21501-20-2268) en over het Fiche: Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader (Kamerstuk 22112-4143)

Europese Raad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D46019, datum: 2025-11-10, bijgewerkt: 2025-11-14 11:17, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-20-2328).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 20-2328 Europese Raad.

Onderdeel van zaak 2025Z19604:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2025-2026

21 501-20 Europese Raad

Nr. 2328 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 november 2025

De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën over de brieven van 12 september 2025 over de Kabinetsappreciatie MFK- en EMB-voorstellen Europese Commissie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2268) en over het Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader (Kamerstuk 22 112, nr. 4143).

De vragen en opmerkingen zijn op 1 oktober 2025 aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën voorgelegd. Bij brief van 10 november 2025 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Van der Plas

De adjunct-griffier van de commissie,
Hoedemaker

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersonen 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de bewindspersonen 6
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen 18

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de PVV-fractie lezen in het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer «Flexibiliteit van de EU-begroting – Bood ruimte voor aanpak van onvoorziene uitdagingen, maar kader is te complex1» dat het vorige Meerjarig Financieel Kader (MFK)-voorstel niet was gebaseerd op een toereikende vaststelling en analyse van de behoeften en risico’s die met de EU-begroting moeten worden afgedekt. Daarnaast constateren zij dat het flexibiliteitskader te complex is, de volgorde voor het gebruik van de flexibiliteitsinstrumenten onvoldoende duidelijk is en er soms sprake is van overlapping. In het verslag worden daarom aanbevelingen gedaan om deze tekortkomingen te verhelpen. Deze leden verzoeken de Minister om per aanbeveling aan te geven of hij deze ondersteunt, voorzien van een onderbouwing.

1. Antwoord van het kabinet

De Europese Rekenkamer (ERK) doet in het speciale verslag inzake de EU-begroting drie hoofdaanbevelingen. Hieronder wordt per aanbeveling ingegaan op hoe het kabinet deze beoordeelt.

1) Bied betere ondersteuning bij de besluitvorming inzake het ontwerp van het toekomstige flexibiliteitskader van het MFK;

Het kabinet is voorstander van het vergroten van de financiële flexibiliteit van de begroting, maar hecht ook aan voorspelbare Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting. Het kabinet ondersteunt de oproep van de ERK voor voldoende flexibiliteit en vindt, net als de ERK, dat daar een degelijke kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling aan ten grondslag moet liggen. Het kabinet oordeelt mede daarom bijvoorbeeld niet positief over het voorgestelde crisisleeninstrument.

2) Vereenvoudig het MFK-flexibiliteitskader en -besluitvormingsproces;

De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft in haar voorstel een deel van de aanbevelingen van de ERK overgenomen, bijvoorbeeld minder speciale instrumenten. Het kabinet ondersteunt deze versimpeling. Ten aanzien van de marges merkt het kabinet op dat de vermindering van het aantal begrotingscategorieën (van zeven naar vier «pijlers») leidt tot minder versnippering van de verschillende marges. Het kabinet is het eens met de observatie van de ERK dat altijd eerst de middelen onder de plafonds van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) gebruikt moet worden, voordat speciale instrumenten buiten de MFK-plafonds mogen worden ingezet.

3) Verbeter de procedures van de Commissie voor het onderzoeken van opties voor herschikking en herprioritering.

Het kabinet ondersteunt deze aanbeveling, aangezien het kabinet van mening is dat bij nieuwe voorstellen van de Commissie de middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting. Bovendien moeten deze passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

De aan het woord zijnde leden constateren dat op 16 juli 2025 de Europese Commissie een voorstel publiceerde voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053.2 Hierin wordt voorgesteld om extra middelen om de begroting op te hogen op te halen via nieuwe Europese heffingen. In dit voorstel wordt voorgesteld om extra middelen voor de EU-begroting te verkrijgen door middel van nieuwe Europese heffingen. Met name de invoering van een tabaksaccijns van 15% en een jaarlijkse forfaitaire bijdrage voor bedrijven met een netto-jaaromzet van meer dan € 100 miljoen baren deze leden zorgen. Deelt de Minister de zorgen van de leden van de PVV-fractie dat de voorgestelde nieuwe Europese heffingen zullen leiden tot hogere lasten voor burgers en bedrijven in Nederland? Zo nee, kan de Minister dit standpunt onderbouwen?

2. Antwoord van het kabinet

Het voorstel voor de introductie van nieuwe eigen middelen door middel van een wijziging van het eigenmiddelenbesluit (EMB) beoogt de samenstelling van de inkomsten van de EU te wijzigen.

Het voorgestelde nieuwe eigen middel op basis van tabak betreft een nationale bijdrage op basis van een grondslag. De grondslag van deze afdracht wordt berekend door de hoeveelheid op de markt gebrachte tabak te vermenigvuldigen met het geldende minimumaccijnstarief per lidstaat dat voortvloeit uit de richtlijn tabaksaccijns. Volgens het voorstel wordt de afdracht vervolgens berekend door middel van een uniform afdracht-percentage van 15% toe te passen over deze grondslag per lidstaat. Hiermee heeft dit eigen middel geen financieel effect op het Nederlandse bedrijfsleven of burgers. Met andere woorden, de introductie van het eigen middel leidt niet tot een belasting of heffing op ondernemingen of burgers.

Het voorgestelde nieuwe eigen middel dat gebaseerd is op een afdracht die lidstaten zouden innen bij ondernemingen met een jaaromzet van meer dan EUR 100 miljoen, als bijdrage voor het mogen opereren op de interne markt, zal wel zorgen voor hogere lasten voor bedrijven en/of burgers aangezien dit een heffing betreft. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 september jl. met de kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie (hierna: kabinetsappreciatie) heeft het kabinet een zeer kritische grondhouding ten aanzien van dit voorgestelde nieuwe eigen middel.

De voornoemde leden constateren dat de Minister vindt dat de Europese Unie zich moet richtten op haar kerntaken en dat het kabinet zich zal gaan inzetten voor een verlaging van het voorgestelde MFK waarbij de modernisering overeind dient te blijven. Deze leden vragen de Minister om te beargumenteren wat het kabinet als een acceptabele omvang van het MFK ziet.

3. Antwoord van het kabinet

Het kabinet zet in op een beperking van de afdrachtenstijging. De afdrachten zijn afhankelijk van verschillende factoren, waar de omvang van het MFK er een van is. Ook het eigenmiddelenbesluit is bepalend voor de raming van de Nederlandse afdrachten. Het antwoord op de vraag wat een acceptabele omvang van het MFK is kan dus niet geïsoleerd worden gezien, omdat dit samenhangt met het totale pakket.

De leden van de PVV-fractie constateren dat de Commissie voorstelt de perceptiekostenvergoeding te verlagen van 25% naar 10%. De Minister heeft aangegeven zich in te zetten voor behoud van het huidige niveau van 25%. Deze leden verzoeken de Minister met cijfers inzichtelijk te maken welke gevolgen een verlaging van de perceptiekostenvergoeding zou hebben voor de Nederlandse schatkist en op welke manier de Minister dit besluit binnen het MFK gaat voorkomen.

4. Antwoord van het kabinet

Het budgettaire effect van de door de Commissie voorgestelde verlaging van de perceptiekostenvergoeding op de Rijksbegroting wordt geschat op gemiddeld circa EUR 0,5 miljard per jaar.

De aan het woord zijnde leden constateren dat de Commissie voorstelt de bestaande correctiemechanismen voor de eigen middelen af te schaffen. Dit betekent voor Nederland dat de korting op de Bruto Nationaal Inkomen (BNI)-afdracht niet wordt voortgezet. De Minister geeft terecht aan dat Nederland in het voorstel onevenredig veel zou bijdragen in vergelijking met andere lidstaten. Deze leden vragen de Minister om met cijfers inzichtelijk te maken welke gevolgen de afschaffing van de huidige correctiemechanismes voor eigen middelen heeft voor de Nederlandse schatkist en op welke manier de Minister dit besluit binnen het MFK gaat voorkomen.

5. Antwoord van het kabinet

Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie bedraagt het budgettaire effect van het niet voortzetten van de korting op de raming van de bni-afdracht gemiddeld circa EUR 2,1 miljard per jaar vanaf 2028. Het afschaffen van de correctiemechanismen bij de btw en plastic-afdracht heeft daarentegen een licht positief effect. Afgaande op het huidige voorstel levert dit een besparing op de raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU op van respectievelijk gemiddeld circa EUR 12 miljoen en 46 miljoen per jaar.

De leden van de PVV-fractie constateren dat met het huidige MFK in totaal 1.800 miljard euro is gemoeid in de periode 2021–2027. Hiervan is 672,5 miljard euro beschikbaar voor de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit, een eenmalig instrument. De Europese Commissie wil bij het volgende MFK op grote schaal resultaatfinanciering toepassen. Deze leden constateren dat de werking van dit instrument ernstig tekortschiet. Zij vragen de Minister of in het voorgestelde bedrag van 2.000 miljard euro een instrument zoals de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit is meegenomen, wat Nederland kan doen om dit te voorkomen, en wat de omvang van het nieuwe MFK zou zijn zonder deze extra kosten.

6. Antwoord van het kabinet

De Commissie heeft een instrument zoals de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) niet opgenomen in haar MFK-voorstel. De Commissie stelt wel voor om onder andere de cohesie- en landbouwfondsen op te nemen in zogenaamde Nationale en Regionale Partnerschapsplannen (NRPP). De werkwijze van het NRPP lijkt op de werkwijze van de HVF, in de zin dat landen een nationaal plan moeten opstellen en dat deze plannen mijlpalen en doelstellingen bevatten die gekoppeld zijn aan hervormingen en investeringen. Daarbij vind het kabinet het van belang dat de geleerde lessen3 van het HVF meegenomen worden in de vormgeving van het NRPP. Het doel van de introductie van het NRPP is een effectievere besteding van middelen en een grotere prikkel om hervormingen door te voeren. Het NRPP is derhalve geen voortzetting van de HVF, maar een andere, meer integrale manier van besteding en controle op onder andere de cohesie- en landbouwfondsen.

Daarnaast constateren de leden van de PVV-fractie dat Nederland als lidstaat in de Raad een vetorecht heeft bij de vaststelling van een nieuw MFK. Zij vragen de Minister dit vetorecht in te zetten indien de Nederlandse belangen worden ondermijnd, zoals het huidige voorstel doet.

7. Antwoord van het kabinet

Het voorstel van de Commissie voor het volgend MFK vormt het startschot voor de onderhandelingen die naar verwachting tot in 2027 zullen duren. In de kabinetsappreciatie heeft het kabinet haar positie met betrekking tot het voorstel van de Commissie toegelicht. Tijdens de komende onderhandelingen zal het kabinet zich hier voor inzetten. Het kabinet zal daarbij de Kamer doorlopend informeren over het verloop van de onderhandelingen en de kabinetsinzet daarbij, in het bijzonder via de geannoteerde agenda’s en verslagen voor de RAZ (t.a.v. MFK), de Ecofinraad (t.a.v. het EMB) en de Europese Raad. Voorafgaand aan de uiteindelijke stemming in de Raad over het MFK en het EMB, zal het kabinet haar positie bepalen op basis van het onderhandelingsresultaat. Gelet op de verwachte tijdslijn van de MFK-onderhandelingen zal het aan een volgend kabinet zijn om deze positie te bepalen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie op het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het Fiche voor het Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.

In algemene zin zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie van mening dat er modernisering in het MFK heeft plaatsgevonden, maar dat deze onvoldoende is. Ook heeft het nieuwe MFK een vergelijkbare omvang in vergelijking met het vorige MFK, terwijl het Europees Parlement heeft opgeroepen tot een verhoging van de EU-begroting om de groeiende politieke prioriteiten zoals een sterkere defensiesamenwerking, concurrentiekracht en de energietransitie te financieren. Hoe reflecteert het kabinet hierop, zijn er met het nieuwe MFK wat het kabinet betreft voldoende middelen om de grote uitdagingen van deze tijd als een sterke en verenigde EU het hoofd te bieden? Zo ja, dan zien deze leden graag een gedetailleerde onderbouwing.

8. Antwoord van het kabinet

De Commissie stelt voor om de architectuur en de werking van het MFK te hervormen door het aantal begrotingshoofdstukken te verminderen, fondsen samen te voegen en resultaatgericht begroten toe te passen. Het kabinet is positief over deze vorm van het moderniseren van de begroting. Daarnaast stelt de Commissie voor om het MFK te moderniseren door de begroting meer toe te spitsen op actuele thema’s zoals concurrentievermogen, veiligheid en defensie, en asiel en migratie. Het kabinet verwelkomt de sterkere focus op deze grote uitdagingen en het feit dat de Commissie in haar voorstel hier een groter deel van de EU-begroting voor uittrekt.

Het kabinet schrijft zelfs dat ze nog steeds de ambitie heeft om de afdrachten van Nederland te verlagen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat dit zeer onverstandig is. Hoe haalbaar acht de Minister deze ambitie? Hoe wenselijk is deze ambitie gezien de noodzaak voor een betere Europese concurrentiekracht, Europese defensiesamenwerking en de energietransitie waar een grote opgave ligt?

9. Antwoord van het kabinet

Het kabinet staat achter de doelstelling om de in de raming van de Nederlandse afdrachten voorziene stijging te beperken, conform de afspraken die hierover zijn gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord. Tegelijkertijd steunt het kabinet de voorgestelde modernisering van de Europese begroting, die een relatief groter deel van het beschikbare budget beschikbaar stelt voor o.a. het versterken van de concurrentiekracht van de EU, asiel en migratie en defensie en veiligheid. Gegeven de uitdagende budgettaire situatie in Nederland en andere Europese lidstaten, vindt het kabinet dat er in de EU, net als het kabinet dat nationaal doet, scherpe keuzes gemaakt moeten worden over waar de schaarse middelen voor gebruikt worden.

De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zijn van mening dat er meer nieuwe eigen middelen zouden moeten worden aangewend in het nieuwe MFK. Deze leden zien bijvoorbeeld gemiste kansen op Big Techbelasting, een financiële transactietaks en belasting op pakketjes uit China. Hoe staat het kabinet ten opzichte van deze ideeën en is ze van mening dat de mogelijkheden tot nieuwe eigen middelen volledig zijn benut in het nieuwe MFK?

10. Antwoord van het kabinet

De voorbeelden die in de vraag worden genoemd betreffen beleidsvoorstellen. Er is een onderscheid tussen een beleidsvoorstel, dat juridisch bepaalde regelingen uitwerkt, en een voorstel voor een nieuw eigen middel, welke gaat over de verdeling van afdrachten aan de Europese begroting op basis van die inkomsten.

Ten aanzien van de Big Tech belasting heeft de Europese Commissie in 2018 een richtlijnvoorstel4 gepresenteerd voor de invoering van een digitale dienstenbelasting. Het voorstel werd, tijdens een stemming in de Ecofinraad in maart 2019, niet aangenomen omdat het voorstel niet kon rekenen op voldoende steun van de lidstaten. Verder ligt er ook geen voorstel van de Europese Commissie voor een nieuw eigen middel gebaseerd op een digitale dienstenbelasting.

Ten aanzien van de financiële transactietaks heeft de Europese Commissie in september 2011 een richtlijnvoorstel5 gepubliceerd voor een belasting op financiële transacties. Het doel om een bijdrage van de financiële sector aan de publieke middelen te vragen en het verbeteren van de financiële stabiliteit. De lidstaten waren verdeeld over dit voorstel. Om deze reden hebben tien lidstaten6 besloten tot een versterkte samenwerking waarbij er alsnog belasting op financiële transacties geheven kan worden.7 Nederland was geen voorstander van een financiële transactietaks en nam daarom geen deel aan deze groep, met name omdat pensioenfondsen (en daarmee de pensioenuitkeringen) ook geraakt zouden worden door deze belasting. Tot op heden is de bovengenoemde groep bezig om tot een akkoord te komen, zonder direct zicht op een uitkomst. Ook ligt er geen voorstel voor een nieuw eigen middel gebaseerd op een financiële transactietaks.

Ten aanzien van belasting op pakketjes uit derde landen vinden er op dit moment triloogonderhandelingen (Commissie, Europees Parlement, Raad) plaats over het nieuwe Douanewetboek van de Unie. In dit nieuwe Douanewetboek is een zogenoemde «handling fee» opgenomen voor directe zendingen van e-commercepakketjes van buiten Europa naar Europese consumenten. De Commissie stelt in het voorstel voor een nieuw EMB voor om de handling fee op e-commerce pakketten deel uit te laten maken van de douanerechten. Het kabinet heeft vragen bij deze interpretatie. In het voorstel voor het nieuwe Douanewetboek is namelijk opgenomen dat de handling fee (ongeveer) de kosten moet dekken voor het afhandelen van de e-commerce pakketten.

Het samenvoegen van fondsen in de nationale enveloppen is een belangrijk nieuw punt in dit MFK. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af of het kabinet voorziet dat deze enveloppen leiden tot minder oormerking van geld. Voorziet het kabinet dat de nationale enveloppen zullen betekenen dat er minder eendracht is in waar de landen de fondsen aan uitgeven? Wat betekent dit voor gezamenlijke doelen en de controlerende mogelijkheid van het Europees Parlement? Ziet het kabinet een risico dat landen deze flexibele enveloppen zullen inzetten voor financiële dekking voor al bestaande plannen, in plaats van dat het nieuwe ideeën oplevert?

11. Antwoord van het kabinet

Het samenvoegen van fondsen in nationale enveloppen via het NRPP betekent een aanzienlijke hervorming van de huidige fondsenstructuur. Met het bundelen van fondsen binnen het NRPP beoogt de Commissie nationale en regionale projecten beter op elkaar aan te laten sluiten, wat zou moeten leiden tot efficiënter gebruik van beschikbare middelen. In het Commissievoorstel is sprake van oormerking van minimumbudgetten voor landbouw, visserij, cohesie en migratie, grensbeheer en interne veiligheid. Daarnaast heeft de Commissie gezamenlijke doelstellingen zoals uitgaven aan klimaat en milieu en sociale doelen in het voorstel verankerd. Het kabinet vindt het positief dat lidstaten in het niet-geoormerkte deel van de nationale envelop hun eigen prioritering aan kunnen brengen. Dit vergroot de flexibiliteit van de begroting en kan bijdragen aan het verhogen van de toegevoegde waarde van EU-middelen. Het samenvoegen van fondsen en het creëren van flexibiliteit hoeft niet ten koste te gaan van de controleerbaarheid van de begroting; het kabinet zet erop in dat de autoriteiten die een rol hebben in het controleren van de begroting deze behouden. In de NRPPs mogen alleen interventies die vanaf 2028 starten worden opgenomen. Hiermee wordt het risico ondervangen dat landen de flexibele enveloppen inzetten voor bestaande plannen. De exacte invulling van de governancevan de flexibele enveloppen wordt nog nader uitgewerkt.

Het kabinet schrijft in de appreciatie dat het inzet op een verlaging van het voorgestelde MFK waarbij de modernisering overeind dient te blijven. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat dat zeer onverstandig is in een tijd waar de veiligheid van Europa in het geding is en samenwerking nodig is op concurrentievermogen, klimaatverandering en defensie. Ook benoemt het kabinet verduurzaming en de energietransitie niet als een prioriteit in het budget, terwijl onze energieonafhankelijkheid juist van groot belang is voor onze veiligheid. Is het kabinet het hiermee eens? Gaat het kabinet deze prioriteit in haar inzet opnemen? Is het kabinet van mening dat de prioriteit van landbouw verlegd moet worden naar de genoemde focus onderdelen die het kabinet noemt in haar appreciatie?

12. Antwoord van het kabinet

Het kabinet zet in op modernisering van de EU-begroting om de uitdagingen van deze tijd te adresseren. Daarbij zet het kabinet in op het versterken van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt en inzet op onderzoek en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en defensie. Dit betekent ook dat bestaande programma’s meer moeten bijdragen aan deze prioriteiten. Daarbij hoort ook dat de EU-begroting de klimaat- en energietransitie en decarbonisatie van de industrie dient te ondersteunen, aangezien deze bijdragen aan het bredere Europese concurrentievermogen en onze weerbaarheid. Het kabinet verwelkomt dan ook de voorgestelde modernisering van het MFK waarbij de Commissie meer focus legt op strategische prioriteiten en hiervoor een groter deel van de EU-begroting uittrekt. In het voorgestelde MFK wordt een minimaal bestedingspercentage voorgesteld van 35% voor klimaat en milieu. Het kabinet onderstreept het belang van investeringen in de groene transitie en ziet dit percentage voor klimaat en milieu als welkome continuering van het huidige beleid. De Commissie heeft een voorstel gedaan voor een nieuwe Europees Concurrentievermogenfonds (ECF), waarvan een van de thematische vensters de schone transitie en industriële decarbonisatie is. Daarnaast heeft de Commissie een voorstel gedaan voor een stevig energieonderdeel van de Connecting Europe Facility(CEF-energie). Het kabinet steunt de sterke focus binnen het ECF op groene technologieën en de energietransitie, evenals de aandacht voor het bevorderen van de circulaire economie, elektriciteitsnetten, duurzame energiebronnen, de bevordering van energie-efficiëntie, de ontwikkeling van flexibiliteit in het energiesysteem en de link tussen dit venster en CEF-energie.

De voornoemde leden hebben een aantal vragen over de inzet ten aanzien van het concurrentievermogen en de adviezen van Draghi. In de kabinetsappreciatie van het MFK onderschrijft het kabinet opnieuw de aanbevelingen van Draghi: «Het kabinet steunt de prioriteit die via deze pijler (Pijler II: Competitiveness, prosperity and security) wordt gegeven aan het versterken van het concurrentievermogen, met een sterke interne markt en inzet op onderzoek en innovatie als fundament, vaardigheden, verduurzaming en (economische) veiligheid en defensie in het nieuwe MFK. Zoals uit de rapporten van Draghi en Letta blijkt, is het versterken van de Europese concurrentiepositie essentieel voor de toekomst van de EU.»

In zijn rapport heeft Draghi aangegeven dat de EU jaarlijks 700–800 miljard euro in de economie zou moeten investeren om deze versterking van het concurrentievermogen te bereiken. Historisch gezien wordt 80% van de investeringen privaat gefinancierd en 20% publiek gefinancierd, ofwel zo’n 150 à 160 miljard euro. Is het concept-MFK in lijn met deze bedragen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo niet, waarom niet? Gaat de Minister zich inspannen om het nieuwe MFK in lijn te brengen met dit dringende advies? Kan de Minister uiteenzetten welke fondsen en/of andere investeringsvehikels hij hiervoor in wil zetten voor meer publieke investeringen, om hoeveel middelen het per investeringsvehikel zou gaan en hoeveel middelen er aanvullend nodig zouden zijn om dit doel te bereiken? Als de Minister zich niet in wil zetten voor eventueel meer benodigde middelen om dit doel te bereiken, kan hij dan toelichten hoe hij evengoed denkt de adviezen van Draghi aangaande het concurrerend houden van de Europese economie op te volgen?

13. Antwoord van het kabinet

Het huidige MFK-voorstel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de door Draghi geschetste uitdagingen, inclusief de investeringsopgave. Draghi dicteert in zijn rapport geen specifieke verdeling tussen investeringen op EU-niveau of nationaal niveau. Het MFK, als investeringsbegroting, speelt een belangrijke rol op EU-niveau, naast private investeringen. Het kabinet merkt op dat het huidige Commissievoorstel voor het volgend MFK in lijn is met meerdere Draghi aanbevelingen.8 Het kabinet zet zich op de volle breedte van Europees beleid in voor het EU-concurrentievermogen, in lijn met de kabinetsvisie hierop.9 Het kabinet heeft hierbij speciale aandacht voor de voorstellen voor InvestEU10, waarbij het kabinet verschillende verbeteringen ziet ten opzichte van het Commissievoorstel, bijvoorbeeld ten aanzien van de voorspelbaarheid voor investeringen en de voorgestelde minimale garanties.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet de voorgestelde versterking van de rechtsstaatconditionaliteit verwelkomt. Deze leden steunen dit standpunt van het kabinet en vragen of zij bereid is zich ervoor hard te maken dat dit voorstel niet wordt afgezwakt. Wat zijn de mogelijkheden om juist nog extra stappen te zetten op de rechtsstaatconditionaliteit bovenop wat de Europese Commissie voorstelt? Is het kabinet bereid inzet hierop te overwegen? Het is eveneens van belang dat het bevriezen van fondsen op basis van rechtsstaatconditionaliteit en fundamentele rechten niet alleen mogelijk is maar deze mogelijkheid ook goed en snel ingezet kan worden. Is dat wat betreft het kabinet voldoende gewaarborgd?

14. Antwoord van het kabinet

Het kabinet is voorstander van een sterke en effectieve koppeling tussen het respecteren van de rechtsstaat en fundamentele rechten en het ontvangen van fondsen uit de EU-begroting in het volgend MFK, in lijn met motie Olger van Dijk c.s.11

Zoals aangegeven en toegelicht in de kabinetsappreciatie en het BNC-fiche over het NRPP12 verwelkomt het kabinet de voorgestelde versterking van de rechtsstaat en Handvestconditionaliteiten in het volgend MFK. Wel heeft het kabinet nog vragen over de precieze werking, aard en inhoud van deze voorgestelde conditionaliteiten, zoals over de momenten en de wijze waarop de Commissie precies toetst of (nog steeds) aan de voorwaarden is voldaan, en welke criteria hiervoor gelden. Ook is het nog niet duidelijk of hervormingen gericht op naleving van de rechtsstaatbeginselen en het EU-Handvest voor de Grondrechten ook (kunnen) worden omgezet in (super)mijlpalen, zoals het geval is bij de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit. Volgens het kabinet is het gebruik van rechtsstaat(super)mijlpalen wenselijk en essentieel voor een sterke rechtsstaatconditionaliteit.

Het kabinet zet zich ervoor in dat de voorgestelde rechtsstaatconditionaliteiten niet worden afgezwakt. Het kabinet onderzoekt daarnaast met gelijkgezinde lidstaten of een verdere aanscherping van de door de Commissie voorgestelde rechtsstaatconditionaliteiten mogelijk is, en is bereid om zich ook hiervoor in te zetten. Het kabinet houdt daarbij oog voor de snelle en effectieve inzet van het rechtsstaatinstrumentarium.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie verwelkomen de verhoging van het budget voor humanitaire hulp gezien de oplopende humanitaire noden in de wereld. In het voorstel van de Commissie staat echter ook dat budgetten die niet zijn uitgegeven onder Global Europe vervolgens opnieuw ingedeeld en uitgegeven kunnen worden onder alle budgetlijnen. Deelt het kabinet de analyse dat het een onwenselijk scenario is dat dit budget uit het Global Europe budget kan verdwijnen, helemaal als er al geen noodhulpfondsenreserve is voor humanitaire hulp?

15. Antwoord van het kabinet

Het kabinet acht het wenselijk dat Global Europe doelmatig wordt ingezet en verwelkomt de mogelijkheid tot synergiën met andere instrumenten. Het Global Europe budget kan worden gebruikt in samenhang met andere instrumenten. Niet gebruikte budgetten kunnen in het MFK via het Single Margin Instrumentworden meegenomen naar volgende jaren. Het kabinet acht het prudent om vervolgens te bezien waar deze ongebruikte budgetten het best kunnen worden ingezet. Dit is vergelijkbaar met de eindejaarsmargesystematiek in het Nederlandse begrotingssysteem.

Global Europe is niet alleen van belang voor derde landen maar ook voor landen en gebieden overzee (LGO’s) zoals het Caribisch deel van ons Koninkrijk. Deze leden lezen dat het kabinet aandacht heeft voor de noodzakelijke toegang van de Caribische delen van het Koninkrijk tot EU-financiering. Hoe gaat het kabinet deze toegang waarborgen?

16. Antwoord van het kabinet

Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie om het Global Europe instrument toegankelijk te maken voor Landen en Gebieden Overzee (LGO). Het kabinet heeft daarbij oog voor de voorwaarden waarmee effectieve toegang mogelijk is, bijvoorbeeld door de administratieve lasten van EU-procedures voor de eilanden met beperkte uitvoeringskracht te beperken. Uw Kamer heeft ook een BNC-fiche ontvangen over het LGO-besluit van de Commissie.13 De Caribische delen van het Koninkrijk zijn betrokken bij het opstellen van dit fiche.

Ten aanzien van veiligheid en defensie zijn de aan het woord zijnde leden van mening dat er Europese structuren moeten worden opgezet om de miljarden die aan defensie worden uitgegeven gezamenlijk te besteden, bijvoorbeeld door gezamenlijke inkoop van wapens waardoor de prijs wordt gedrukt. Is het kabinet bereid zich hiervoor hard te maken? Zo nee, waarom niet? Op welke manier wordt er navolging gegeven aan motie van de leden Timmermans en Dassen over een minimale uitgavennorm voor steun aan Oekraïne (Kamerstuk 36 045, nr. 218)?

17. Antwoord van het kabinet

Defensie en veiligheid is één van de hoofdprioriteiten van het kabinet voor het volgende MFK. Het kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking op het gebied van defensie, met het oog op het versterken van de collectieve veiligheid en het efficiënt inzetten van middelen. In het kader van initiatieven zoals het Europese Defensiefonds (EDF) en de PESCO-projecten (Permanent Structured Cooperation) wordt reeds gewerkt aan het stimuleren van gezamenlijke ontwikkeling en inkoop van defensiematerieel. Het kabinet is voornemens zich actief in te zetten om deze Europese structuren verder te versterken en te benutten, zodat de beschikbare middelen doelmatiger en effectiever kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld door gezamenlijke inkoopprogramma’s die schaalvoordelen kunnen bieden en duplicatie verminderen.

De motie van de leden Timmermans en Dassen ziet het kabinet als een oproep tot inspanningsverplichting voor een eerlijke verdeling van de lasten, zogeheten burden sharing. Het kabinet zet zich in alle relevante gremia actief in voor burden sharingten aanzien van toekomstige steun aan Oekraïne, onder andere via het volgend MFK.

De voornoemde leden zijn van mening dat het Europese landbouwgeld grotendeels ten goede moet komen aan de benodigde transitie van de Nederlandse landbouw. Deze leden benadrukken de grote opgave en uitdagingen waar de Nederlandse landbouw voor staat en roepen het kabinet op zich in te zetten om het beschikbare Europese geld hier zoveel mogelijk voor in te zetten. Zij vragen zich in het bijzonder af hoe hierbij voldoende aandacht is voor kleinschalige bedrijven, en hoe wordt voorkomen dat het meeste geld naar de grootste landbouwbedrijven gaat.

18. Antwoord van het kabinet

Inkomenssteun voor boeren blijft in het voorstel inzake het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) een centraal beleidsinstrument voor billijke inkomens en duurzame landbouw en voedselproductie. De Commissie stelt nieuwe regels voor met betrekking tot degressiviteit en plafonnering van de basisinkomenssteun. Het kabinet steunt het voorstel van de Commissie om de basisinkomenssteun doelgerichter in te zetten voor boeren die inkomenssteun het meest nodig hebben en is dan ook positief over de voorstellen aangaande degressiviteit en plafonnering van de basisinkomenssteun.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de verslaglegging over klimaatuitgaven in het vorige MFK heeft geleid tot een overschatting van de bereikte doelen. Zij vragen zich af hoe ervoor wordt gezorgd dat in de toekomst klimaat- en milieugeld daadwerkelijk terechtkomt bij die doelen. Ook lezen deze leden dat het kabinet het van belang acht dat het doel van 35% voor klimaat en milieu nadere uitwerking vereist. Zij vragen wat hiervoor het tijdpad is en hoe wordt geborgd dat biodiversiteit hier voldoende in wordt betrokken.

19. Antwoord van het kabinet

Het kabinet heeft de Commissie verzocht om helderheid te bieden rond het klimaat- en milieupercentage en hoe de Commissie het percentage denkt te gaan halen. Ook onderstreept het kabinet daarbij voldoende aandacht te hebben voor biodiversiteit. Het kabinet zet erop in dat het percentage op een effectieve en haalbare wijze zal worden ingevuld, en dat de onderliggende indicatoren en hun bijdrage aan het behalen van klimaat- en milieudoelstellingen niet worden overschat. Een definitief percentage en onderliggende indicatoren zijn uiteindelijk onderdeel van de bredere MFK-onderhandelingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de documenten behorend bij de voorstellen van de Europese Commissie voor het Meerjarig Financieel Kader en eigenmiddelenbesluit. Deze leden hebben hierover nog vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie zijn over het algemeen verheugd met de lijn van het kabinet omtrent de recente voorstellen van de Europese Commissie voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het eigenmiddelenbesluit (EMB). Deze leden streven naar een kleinere omvang van het MFK dan de Europese Commissie beoogt, zonder af te willen doen aan de modernisering die is gericht op het versterken van de economie en defensie, net zoals het kabinet dat wil. Deze leden vinden het zorgwekkend dat Nederland ten opzichte van het basispad in de Miljoenennota 2026 zo’n € 5 miljard per jaar in lopende prijzen extra kwijt zou zijn in de plannen van de Europese Commissie.

De aan het woord zijnde leden lezen dat de Europese Commissie voorstelt gezamenlijke leningen aan te gaan ten behoeve van nationale en regionale partnerschapplannen en ten behoeve van een nieuw crisisinstrument. De leden van de VVD-fractie zijn tegen eurobonds. Het inzetten van het crisisinstrument zou ook nog eens op basis van gekwalificeerde meerderheid in de Raad gebeuren. Waarom heeft de EC niet op z’n minst gekozen voor besluitvorming op basis van unanimiteit zodat Nederland niet op dit punt haar veto verliest, en is het kabinet bereid dit punt op te brengen tijdens de onderhandelingen? En hoe definieert de EC een «crisis»? Het liefste zien deze leden dit crisisinstrument met gemeenschappelijke leningen helemaal van tafel gaan. Ook voor nationale en regionale partnerschapplannen zijn gezamenlijke leningen niet de oplossing, volgens deze leden.

20. Antwoord van het kabinet

Het voorstel voor het crisisinstrument is onderdeel van het eigenmiddelenbesluit, waarover met unanimiteit wordt besloten. Over inzet van het crisisinstrument wordt besloten met gekwalificeerde meerderheid. Dit is vanwege de gekozen rechtsbasis (artikel 311, lid 4 van het Verdrag betreffende de werking van de EU). De Commissie definieert crisis als «een ernstige crisis, zware tegenspoed of een ernstige dreiging daarvan waardoor de Unie of haar lidstaten worden getroffen». Zoals uw Kamer heeft kunnen lezen in de kabinetsappreciatie van 12 september jl. is het kabinet is geen voorstander van het voorgestelde crisisinstrument. Het kabinet is van mening dat de noodzaak van dit instrument onvoldoende is onderbouwd.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de Europese Commissie vijf nieuwe eigen middelen voorstelt. Dit betreft onder andere een belasting op niet-ingezameld elektrisch en elektronisch afval (e-waste) en een omzetbelasting voor grote ondernemingen. Heeft Nederland nu veel «e-waste» in vergelijking met andere EU-landen? Oftewel: zou een dergelijke belasting Nederland onevenredig hard raken, naar schatting van het kabinet? En hoe past een omzetbelasting volgens de Europese Commissie bij het doel van een versterking van de Europese concurrentiekracht? Dit is diametraal aan de gezaghebbende analyse van bijvoorbeeld Mario Draghi over de Europese concurrentiekracht. Bovendien, zoals het kabinet ook constateert, zegt een omzet van een bedrijf niet zoveel over de staat van het bedrijf. De leden van de VVD-fractie vinden dit voorstel dan ook onacceptabel en zijn blij te lezen dat ook het kabinet wil dat de Europese Commissie van dit voorstel afziet.

21. Antwoord van het kabinet

Uit informatie van de Commissie blijkt dat Nederland op basis van de gehanteerde rekenmethode in vergelijking met andere EU-landen relatief veel e-waste heeft. Dat heeft ook te maken met het feit dat in Nederland – zoals ook het geval in andere West-Europese lidstaten – over het algemeen meer elektronica wordt aangeschaft. De verdeelsleutel van het e-waste-eigen middel in het huidige voorstel is op basis van cijfers van de Commissie voor Nederland naar verwachting 7,1% (gemiddeld over de jaren 2028–2034). Het Nederlandse aandeel in het totale EU-bni, en dus in de bni-afdrachten, betreft volgens inschattingen van de Commissie 6,3% (gemiddeld over de jaren 2028–2034). Hiermee is de inschatting dat het voorgestelde e-waste-eigen middel voor Nederland financieel nadeliger is dan de bni-afdracht.

Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie heeft het kabinet een zeer kritische grondhouding ten aanzien van het voorgestelde nieuwe eigen middel dat gebaseerd is op een afdracht die lidstaten zouden innen bij ondernemingen met een jaaromzet van meer dan 100 miljoen euro, als bijdrage voor het mogen opereren op de interne markt. In de kabinetsappreciatie wordt aangegeven dat het kabinet risico’s signaleert voor het bedrijfsleven en het Europese concurrentievermogen bij deze verplichte additionele bijdrage van ondernemingen in de EU. Dit is problematisch in het licht van de huidige geopolitieke ontwikkelingen en uitdagingen op investerings- en vestigingsklimaat.

De voornoemde leden vinden het daarnaast een slechte zaak dat Nederland in de voorstellen van de Europese Commissie haar korting op de BNI-afdracht per 2028 niet meer zou ontvangen. Deze leden verzoeken het kabinet zich met klem in te zetten voor behoud van deze korting. Nederland is nu al nettobetaler aan de EU. Deze leden constateren gelukkig dat het kabinet zich in Brussel hier ook hard voor zal maken.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de EU voorstelt de vergoeding voor de inningskosten van de douanerechten (de perceptiekostenvergoeding) te verlagen van 25% naar 10%. Nederland staat te boek als groot invoerland van de EU, met bijvoorbeeld de haven van Rotterdam. Welke gevolgen zou dit voorstel van de Europese Commissie voor Nederland hebben? En hoe verhoudt zich dit tot de gevolgen van deze voorgenomen wijziging voor andere lidstaten? Deze leden zijn wederom verheugd te lezen dat het Kabinet geen voorstander is van deze voorgestelde wijziging van de Europese Commissie.

22. Antwoord van het kabinet

In de Kamerbrief van 12 september jl. is een inschatting opgenomen van het netto budgettaire effect van de voorgestelde verlaging van het percentage naar 10%; het budgettaire effect op de Rijksbegroting wordt geschat op gemiddeld circa EUR 0,5 miljard per jaar.

De gevolgen van de voorgestelde verlaging van de perceptiekostenvergoeding verschillen per lidstaat en zijn afhankelijk van de hoeveelheid douanerechten die in een lidstaat worden geïnd. Lidstaten met een relatief groot aandeel in de totale invoerrechten in de EU, zoals Nederland en België, ontvangen logischerwijs een hogere inningsvergoeding.

Voor lidstaten met een kleiner aandeel in de totale invoerrechten in de EU is de verlaging van de inningsvergoeding budgettair gunstig. Een lagere inningsvergoeding betekent immers dat alle lidstaten meer douanerechten afdragen aan de EU-begroting en minder (nationaal) ontvangen. Dat betekent ook een lagere benodigde bni-afdracht want de Unie heeft meer inkomsten. Voor lidstaten met relatief weinig douanerechten is de verlaging van de bni-afdracht als gevolg hier van groter dan wat zij minder mogen houden aan inningsvergoeding.

De leden van de VVD-fractie willen dat Nederland maximaal profiteert van de nieuwe pijler 2 («competitiveness, prosperity and security») mocht deze verandering materialiseren. Ziet het kabinet mogelijkheden om daar bij de vormgeving van het MFK al op te sturen? Zo ja, hoe en is het bereid dit ook te doen? Deze leden vragen daarnaast of het kabinet mogelijkheden ziet in het MFK aan te sturen op meer grondstofwinning in de EU om zo de afhankelijkheid van discutabele regimes te verkleinen.

23. Antwoord van het kabinet

Het kabinet verwelkomt de nadruk op concurrentievermogen in het nieuwe MFK-voorstel. In algemene zin kan gesteld worden dat de voorgestelde grotere omvang van Pijler 2 ten opzichte van Pijler 1 in vergelijking tot het huidige MFK potentieel positief kan uitpakken voor Nederland. Dit is echter afhankelijk van de nadere uitwerking en invulling van Pijler 2, dat fondsen bevat waar Nederland historisch relatief meer uit ontvangt zoals Horizon Europe. Eén belangrijk element dat kan bijdragen aan een Pijler 2 waar Nederland maximaal van profiteert is door inzet op excellentie en impact op belangrijke fondsen onder Pijler 2, in plaats van bijvoorbeeld geografische spreiding.

Het grootste onderdeel van Pijler 2 betreft het Commissievoorstel voor een nieuw Europees Concurrentievermogenfonds. Dit voorstel bestaat uit vier thematische vensters, waaronder het venster weerbaarheid en veiligheid, defensie-industrie en ruimtevaart. In het deelvenster voor weerbaarheid wordt ingezet op het versterken van de Europese weerbaarheid door de capaciteit van de Unie te vergroten op het gebied van exploratie, winning, verwerking en recycling van grondstoffen, en door het diversifiëren van toeleveringsbronnen en markten. Daarnaast wordt ook gestreefd naar een betere en tijdige beschikbaarheid van producten, onder meer door het verkorten van levertijden, het reserveren van fabricagecapaciteit of het aanleggen van voorraden van producten, halffabricaten of grondstoffen. Het kabinet verwelkomt deze aandacht voor grondstoffen in het voorstel. Dit kan bijdragen aan het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden van derde landen en het vergroten van de strategische weerbaarheid van de EU op het gebied van kritieke technologieën, medische producten en grondstoffen.

De aan het woord zijnde leden zien dat het kabinet positief is over het voorstel van de Europese Commissie om het principe te hanteren dat vooraf vastgestelde voorwaarden of prestaties behaald dienen te worden voordat middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. De Europese Rekenkamer was in relatie tot het Herstel- en Veerkrachtplan juist uiterst kritisch op dit performance framework. Waarom is het kabinet dan toch positief over deze systematiek? En hoe wil het kabinet voorkomen dat, indien deze systematiek toch wordt gehanteerd, controles op een goede besteding van middelen niet dubbel plaatsvinden, namelijk door zowel de lidstaat als door de Europese Commissie, zoals in het geval van het Herstel- en Veerkrachtplan is gebeurd, wat de Europese Rekenkamer constateerde?

24. Antwoord van het kabinet

Het kabinet is in den brede voorstander van een meer resultaatgerichte financieringswijze aangezien dit een prikkel geeft voor het doen van investeringen en structurele hervormingen. Ook de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) kende een performance-basedsystematiek. Het kabinet merkt op dat de HVF-verordening geen verplichting kent om naast de performance-based werkwijze ook de daadwerkelijke kosten te verantwoorden. Wel moesten lidstaten bij de indiening van hun HVP een ex ante kosteninschatting maken van de mijlpalen en doelstellingen die zijn opgenomen in het plan. Hoewel het kabinet begrip heeft voor de wens van onder andere de ERK om meer zicht te hebben op de kosten vindt het kabinet ook dat gewaakt dient te worden voor een stapeling van administratieve lasten. Daarnaast moet er aandacht zijn voor het behoud van praktische uitvoerbaarheid, inclusief een proportionele verhouding tussen het ambitieniveau van beoogde hervormingen en ontvangsten door lidstaten.

De Commissie doet in het voorstel voor de NRPP twee voorstellen om de opeenstapeling van audits tussen lidstaten en de Commissie te verminderen: Ten eerste zullen de Commissie en de nationale auditautoriteit hun werk coördineren, en de Commissie zal, indien een lidstaat meewerkt in de versterkte samenwerking van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de Commissie van mening is dat het werk van de auditautoriteit betrouwbaar is, enkel het werk van de auditautoriteit controleren. Het kabinet is van mening dat Nederland robuuste controlesystemen heeft die voldoende in staat zijn om de financiële belangen van de Unie te borgen.

Ten tweede heeft de Commissie voorstel gedaan voor een performance frameworkwaarin één kader wordt vastgesteld voor het meten van de prestaties en uitgaven voor alle pijlers uit het MFK 2028–2034. Het kabinet verwelkomt dit voorstel, omdat het ook zal kunnen bijdragen aan het verminderen van de administratieve lasten van lidstaten. Bij de verdere uitwerking van het voorstel zal het kabinet daar kritisch op toezien.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de grote uitdagingen voor de visserij- en landbouwsector in Nederland op het gebied van stikstof, klimaat en milieu onvoldoende meegewogen zijn in de berekening van de lidstaatdoelstelling bij de nationale en regionale partnerschapplannen, volgens het kabinet. Deze leden vinden dit een terecht punt, maar lezen niet wat het kabinet met deze constatering tijdens de onderhandelingen wil doen. Steunt het kabinet bijvoorbeeld ook de wens van deze leden om de bestaande hectarepremie in het gemeenschappelijke landbouwbeleid om te bouwen naar een voorziening voor lidstaten om meer middelen in te zetten voor nationale doelen, zoals bijvoorbeeld vergoeding voor agrarische natuur- en landschapsbeheer. Graag ontvangen deze leden daar een reactie op.

25. Antwoord van het kabinet

Het kabinet heeft verdere uitleg van de Commissie gevraagd over de wijze waarop deze verdeelsleutel tot stand is gekomen. Afhankelijk van de nadere toelichting zal het kabinet overwegen deze verdeelsleutel ter discussie te stellen. Het gaat daarbij om de hoogte van het voor Nederland beschikbare budget. Onafhankelijk van de hoogte van dit budget kan er een keuze worden gemaakt voor de inzet van deze middelen. Het kabinet heeft hierbij oog voor een gelijk speelveld en voor de borging van overkoepelende Europese doelen. De beoogde doelen in de huidige ecoregeling en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer zijn (deels) grensoverschrijdend. Zoals aangegeven in het BNC-fiche voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, kijkt het kabinet hoe deze doelen en een Europees vergelijkbare inzet hierop geborgd kunnen worden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de administratiekosten in het voorstel van de Europese Commissie weliswaar in absolute termen stijgen, maar als percentage van het budget zouden dalen van 7% naar 6%. Het aantal programma’s in het MFK zou dalen van 52 verschillende programma’s naar 16. Dalende administratiekosten en een hogere efficiëntie juichen deze leden als vanzelfsprekend toe. Ziet het kabinet mogelijkheden in het MFK ambitieuze dwingende afspraken te maken over de efficiëntie van het Europese ambtelijk apparaat? Graag ontvangen deze leden een toelichting op dit punt.

26. Antwoord van het kabinet

De voorgestelde vereenvoudiging van de fondsenstructuur kan bijdragen aan het beperken van de administratieve lasten van de lidstaten en de Commissie bij het uitvoeren van het beleid. De Commissie zet tevens in op samenwerking tussen EU-instellingen om administratieve kosten te beperken. Deze maatregelen moeten bijdragen aan een efficiënter gebruik van middelen. Tevens zal het kabinet in de onderhandelingen bepleiten dat flexibele ruimte binnen het volgend MFK niet ingezet dient te worden voor administratiekosten van de Unie.

De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de Europese Commissie voorstelt de rechtsstaatconditionaliteit, met name via het nationale en regionale partnerschapplannen, te versterken. Ziet het kabinet mogelijkheden dit rechtsstaatinstrumentarium nog verder uit te breiden en zo ja, acht het kabinet het wenselijk hiervoor te pleiten tijdens de onderhandelingen? Is het kabinet daarbij ook bereid om in Raadsverband te pleiten voor meer mogelijkheden binnen de Raad om lidstaten te houden aan de rechtsstaatprincipes, zoals het vereenvoudigen van de artikel 7-procedure? Zo nee, waarom niet?

27. Antwoord van het kabinet

Zie ook de beantwoording van vraag 14. Aanpassing van de artikel 7-procedure vergt verdragswijziging. Verdragswijziging is op dit moment niet aan de orde. Het kabinet geeft voorkeur aan verbeteringen die op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Het kabinet staat in nauw contact met andere gelijkgezinde lidstaten over posities inzake de artikel 7-procedure tegen Hongarije en de mogelijkheden om deze verder te brengen. Bij wijzigingen in het krachtenveld aangaande de Artikel 7-procedure tegen Hongarije, informeert het kabinet uw Kamer daarover in lijn met motie Paternotte/Van Campen.

De leden van de VVD-fractie lezen tot slot dat de Europese Commissie een nieuwe methode voorstelt om de MFK-uitgavenplafonds en de andere vastgestelde bedragen in de MFK-verordening om te rekenen van prijzen in 2025 naar lopende prijzen. Dit zou gebeuren met een jaarlijkse technische aanpassing. De standaard deflator van 2% zou in het voorstel gebruikt worden wanneer de EU-inflatie tussen de 1% en de 3% ligt. Wanneer de EU-inflatie lager is dan 1% of hoger dan 3%, zou de deflator gelijk worden aan het verwachte inflatiepercentage. Wat zou het voordeel zijn van deze nieuwe systematiek?

28. Antwoord van het kabinet

Het voordeel van deze nieuwe systematiek is dat de Europese begroting stabieler wordt in termen van koopkracht doordat uitschieters in de inflatiecijfers niet resulteren in grote mee- of tegenvallers die op de begroting moeten worden ingepast. De systematiek heeft mogelijk wel een nadelig effect op de voorspelbaarheid van de nationale afdracht aan de EU-begroting. Het kabinet vindt daarom dat als voorwaarde voor deze methodiek zou moeten gelden dat gebruik wordt gemaakt van de gerealiseerde inflatiecijfers van het voorgaande begrotingsjaar en niet van geraamde inflatiecijfers die vervolgens moeten worden bijgesteld.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief met de kabinetsappreciatie van de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Deze leden zijn buitengewoon kritisch over de voorstellen van de Europese Commissie én op delen van de kabinetsinzet. De voorstellen leiden tot fors hogere afdrachten voor Nederland, zonder dat daar duidelijke voordelen tegenover staan.

De leden van de BBB-fractie vragen de Minister allereerst om exact uiteen te zetten welke financiële consequenties het voorstel heeft voor Nederland. In de stukken wordt gesproken over een stijging van de jaarlijkse afdrachten met 4,5 tot 5,4 miljard euro. Kan de Minister dit uitsplitsen naar oorzaken: verhoging van het MFK-plafond, afschaffing van de korting op de bni-afdracht, verlaging van de perceptiekostenvergoeding en nieuwe eigen middelen? Hoe zeker zijn deze ramingen en welke bandbreedte is realistisch?

29. Antwoord van het kabinet

Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie kan de stijging uitgesplitst worden in:

1. Gevolgen MFK-voorstel (uitgaven) – met een geschat budgettair effect van circa EUR 0,3 tot 1,2 miljard. Deze stijging hangt samen met de verhoging van het MFK-plafond en de steun aan Oekraïne.

2. Gevolgen EMB-voorstel (inkomsten) exclusief nieuwe eigen middelen – met een geschat budgettair effect van circa EUR 2,6 miljard. Dit betreft met name het niet voortzetten van de korting op de bni-afdracht en de verlaging van de perceptiekostenvergoeding van 25% naar 10%.

3. Inzet hoofdlijnenakkoord met een budgettaire effect van EUR 1,6 miljard.

De effecten van voorstellen voor nieuwe eigen middelen waren in de kabinetsappreciatie nog niet meegenomen. Op dat moment was hierover namelijk nog onvoldoende informatie beschikbaar. Inmiddels heeft de Commissie nadere informatie verstrekt. Uit een eerste analyse komt naar voren dat de voorgestelde nieuwe eigen middelen op basis van ETS1, CBAM, tabak en de omzetbijdrage van grote ondernemingen (CORE), indien de voorstellen niet worden gewijzigd, een positief effect hebben op de Nederlandse afdrachten aan de EU, en dus financieel voordelig zijn voor Nederland. Het voorgestelde nieuwe eigen middel op basis van e-waste is daarentegen – op basis van de nu voorgestelde vormgeving – financieel nadelig voor Nederland.

Zoals aangegeven in de Kamerbrief, is het van belang om te kijken naar de mate waarin het voorgestelde eigen middel resulteert in een hogere of lagere afdracht ten opzichte van de bni-verdeelsleutel. De vergelijking met deze bni-verdeelsleutel is relevant, omdat de bni-afdracht fungeert als sluitpost van de financiering van de EU-begroting.

In tabel 1 hieronder staat per eigen middel het effect op de raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU weergegeven t.o.v. het Nederlandse bni-aandeel. Als alle nieuwe eigen middelen onverkort worden ingevoerd, zou dit gemiddeld per jaar tot 0,8 mld. lagere afdrachten voor Nederland leiden (dit was in de kabinetsappreciatie nog niet meegenomen). De budgettaire opgave van het gehele voorstel zoals weergeven in de Kamerbrief (en hierboven) is dus kleiner als ook de effecten van de nieuwe eigen middelen worden meegenomen.

De ramingen zijn niet definitief en zijn onder meer afhankelijk van nieuwe inzichten, geactualiseerde berekeningen en economische en beleidsmatige ontwikkelingen. De effecten van de aanpassingen aan de traditionele eigen middelen (douanerechten en de voorgestelde handling fee door de Commissie) zijn hier nog niet in meegenomen. Het daadwerkelijke effect van nieuwe eigen middelen op de afdrachten is afhankelijk van de uitkomst van de onderhandelingen.

CORE 3,5% – 2.8% – 0,2
Tabak 3,4% – 2,9% – 0,4
ETS 3,8% – 2,6% – 0,3
CBAM 4,4% – 1,9% – 0,03
E-waste 7,1% + 0,8% + 0,2
Totaal – 0,8
Bestaande eigen middelen, incl. voorgestelde aanpassingen
Plastic 2,8% – 3,5% – 0,3
Btw 6,5% + 0,1% + 0,04
Bni-korting3 + 2,1

1 referentie NL bni-aandeel = 6,3%

2 een negatief bedrag betekent een lagere afdracht ten opzichte van de bni-afdracht.

3 dit betreft de afschaffing van de bni-korting

De aan het woord zijnde leden constateren dat het kabinet inzet op een korting op de BNI-afdracht. Deze leden vragen: welke kans acht de Minister reëel dat een dergelijke korting ook daadwerkelijk wordt toegekend? Welke bondgenoten ziet Nederland hierin? Hoe voorkomt de Minister dat Nederland opnieuw te boek komt te staan als «nettobetaler zonder tegenprestatie»?

30. Antwoord van het kabinet

Het kabinet zal ten aanzien van de bni-korting samen optrekken met de andere nettobetalers en specifiek de landen die hun betalingspositie zien verslechteren door het wegvallen van de korting op de bni-afdracht, zijnde Duitsland, Zweden, Oostenrijk en Denemarken. Belangrijk is dat hierbij de modernisering van het MFK en de inzet op de strategische prioriteiten conform de Nederlandse inzet overeind blijft.

De voornoemde leden hebben ernstige zorgen over de voorgestelde verlaging van de perceptiekostenvergoeding van 25% naar 10%. Dit terwijl de Douane steeds meer en complexere taken krijgt. Hoe denkt de Minister dat de Douane deze taken kan uitvoeren met fors minder vergoeding? Is de Minister bereid hiertegen een veto uit te spreken?

31. Antwoord van het kabinet

Het kabinet zet zich in voor behoud van de perceptiekostenvergoeding op 25% vanwege de negatieve budgettaire effecten van een verlaging van de vergoeding voor de Nederlandse begroting. Een verlaging van de perceptiekostenvergoeding heeft echter geen effect op de begroting van de Douane, dit zijn twee gescheiden geldstromen. De Douane wordt gefinancierd uit de nationale begroting en de hoogte van de perceptiekostenvergoeding speelt hierbij geen rol.

De leden van de BBB-fractie zijn ook kritisch over de nieuwe eigen middelen die de Commissie voorstelt: inkomsten uit Emission Trade System (ETS), Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM), e-waste, tabaksproducten en een omzetbijdrage van grote ondernemingen (CORE). Kan de Minister voor elk van deze vijf nieuwe middelen aangeven wat de gevolgen zijn voor Nederlandse bedrijven en huishoudens? Wat is de verwachting van de opbrengst per lidstaat en wat zijn de neveneffecten voor nationale belastingopbrengsten? Hoe voorkomt de Minister dat het Nederlandse bedrijfsleven onevenredig hard geraakt wordt?

32. Antwoord van het kabinet

Het kabinet maakt onderscheid tussen een eigen middel en het onderliggende beleidsinstrument waarop dit eigen middel is gebaseerd. De voorgestelde nieuwe eigen middelen op basis van ETS1, CBAM en tabak staan in beginsel los van de bijbehorende beleidsvoorstellen. Een beleidsinstrument kan leiden tot lasten voor bedrijven of burgers, terwijl het voorstel voor een eigen middel op zichzelf die lasten niet veroorzaakt. Zo heeft het beleidsvoorstel voor ETS directe gevolgen voor Europese bedrijven, maar het daaraan gekoppelde eigen middel niet. Het voorgestelde nieuwe eigen middel gebaseerd op e-waste betreft een statistisch nieuw eigen middel, waarbij de afdracht van lidstaten wordt berekend aan de hand van bestaande statistieken. Dit leidt daarom niet tot extra lasten voor bedrijven of burgers. Het voorgestelde nieuwe eigen middel dat gebaseerd is op een afdracht die lidstaten zouden innen bij ondernemingen met een jaaromzet van meer dan EUR 100 miljoen, als bijdrage voor het mogen opereren op de interne markt, zal wel zorgen voor hogere lasten voor bedrijven en/of burgers aangezien dit een heffing betreft. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie heeft het kabinet een zeer kritische grondhouding ten aanzien van dit voorgestelde nieuwe eigen middel.

Onderstaande tabellen tonen de verwachte opbrengst per eigen middel en het Nederlandse aandeel in dit eigen middel (gemiddeld per jaar).

De aan het woord zijnde leden hebben daarnaast ook vragen over de nationale en regionale partnerschapsprogramma’s. Waarom kiest de Commissie ervoor om fondsen als Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en Gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) samen te voegen in één kader? Leidt dit er niet toe dat landbouw en visserij verder weggedrukt raken door andere prioriteiten? Hoe garandeert de Minister dat de specifieke uitdagingen van de Nederlandse landbouw- en visserijsector voldoende worden meegewogen in de berekening van de nationale enveloppes?

33. Antwoord van het kabinet

Met het bundelen van fondsen binnen het NRPP beoogt de Commissie nationale en regionale projecten beter op elkaar aan te laten sluiten, wat zou moeten leiden tot efficiënter gebruik van beschikbare middelen. Het kabinet vindt het positief dat lidstaten bij het besteden van de niet-geoormerkte middelen binnen de nationale NRPP-envelop hun eigen prioritering aan kunnen brengen. Dit vergroot de flexibiliteit van de begroting en kan bijdragen aan het verhogen van de toegevoegde waarde van EU-middelen. Het kabinet analyseert momenteel de componenten van de verdeelsleutels en de uitkomsten per lidstaat en het kabinet zal zich tijdens de onderhandelingen ervoor inzetten dat de verdeelsleutels voor de berekening van de nationale enveloppen recht doen aan de verschillende doelstellingen van het NRPP en de specifieke uitdagingen daarin voor Nederland.

De voornoemde leden hebben vragen bij het voorgestelde performance framework. Er wordt gesproken over meer resultaatgericht begroten en geharmoniseerde indicatoren. Hoe gaat dit in de praktijk werken? Hoeveel extra rapportagelast levert dit op voor boeren, bedrijven en medeoverheden? Kan de Minister garanderen dat de administratieve lasten daadwerkelijk afnemen in plaats van toenemen?

34. Antwoord van het kabinet

De Commissie heeft aangegeven dat met dit voorstel wordt beoogd één enkel kader vast te stellen voor het meten van de prestaties en uitgaven voor alle pijlers uit het MFK 2028–2034. Dit kader heeft als doel bij te dragen aan een resultaatgerichte aanpak en het effectief beoordelen van de prestaties van de begroting. Onderdeel daarvan is dat het totale aantal prestatie-indicatoren zal moeten verminderen van ongeveer 5.000 tot ongeveer 700. Het kabinet zet zich in de onderhandelingen ervoor in dat dit ook bijdraagt aan een vermindering van de totale administratieve lasten voor de gebruikers van EU-programma’s.

De leden van de BBB-fractie wijzen erop dat de Commissie opnieuw een minimumpercentage voor klimaatuitgaven (35%) introduceert. Het verbaast deze leden dat het kabinet hier positief tegenover staat. Waarom kiest het kabinet er niet voor om dit ter discussie te stellen? Leidt dit niet tot verkokering en symboolbeleid, zoals de Europese Rekenkamer eerder waarschuwde bij de klimaatuitgaven in het huidige MFK? Is de Minister bereid om alsnog het kabinetstandpunt te heroverwegen?

35. Antwoord van het kabinet

Net als in eerdere MFK's stelt de Commissie een minimumpercentage voor klimaat, milieu en biodiversiteitsuitgaven voor. Het huidige MFK bevat een minimumpercentage van 10% voor biodiversiteit en 30% voor klimaat- en milieu-uitgaven. Het voorgestelde nieuwe MFK zet dit beleid voort door een gecombineerd percentage van 35% voor klimaat en milieu – biodiversiteit valt ook onder dit percentage. Het kabinet onderstreept het belang van investeringen in de groene transitie en ziet dit percentage voor klimaat en milieu als continuering van het huidige beleid. Het kabinet acht het derhalve niet nodig om het percentage ter discussie te stellen. Hierbij acht het kabinet het van belang dat dit percentage goed is onderbouwd en onderliggende indicatoren daadwerkelijk een bijdrage leveren aan het Europese milieu-, klimaat- en biodiversiteitsbeleid. Voor zover bekend heeft de ERK geen waarschuwing voor verkokering en symboolbeleid gegeven rond klimaatuitgaven in het huidige MFK (2021–2027). Wel heeft de ERK aangegeven dat in het vorige MFK (2014–2020) een overschatting van klimaatuitgaven bestond, met name in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De ERK doet verschillende aanbevelingen om dergelijke overschatting te voorkomen, die door de Commissie deels zijn overgenomen in het huidige MFK. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat deze ERK-aanbevelingen ook voldoende worden meegenomen in het komende MFK.

De aan het woord zijnde leden hebben daarnaast grote zorgen over de voorgestelde leeninstrumenten. Waarom acht de Commissie een crisisinstrument nodig waarbij opnieuw gezamenlijke schulduitgifte plaatsvindt? Bestaan er niet al voldoende verdragsbepalingen om lidstaten te helpen in crisissituaties? Deelt de Minister dat dit in feite een stap is richting een schuldenunie, waar Nederland zich altijd tegen heeft uitgesproken?

36. Antwoord van het kabinet

In de mededeling over het nieuwe MFK geeft de Commissie als argumentatie voor het voorstel voor het crisisinstrument dat het volgende MFK snel en efficiënt moet kunnen inspelen op een eventuele grote crisis.

Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 12 september jl., is het kabinet geen voorstander van het nieuwe voorgestelde crisisinstrument. Artikel 122 en 143 van het EU-werkingsverdrag (VWEU) bieden reeds de mogelijkheid om in een crisissituatie lidstaten te helpen. De nu voorgestelde constructie is daarom volgens het kabinet niet nodig om op een crisis te kunnen reageren.

De leden van de BBB-fractie hebben ook nog een vraag over de Oekraïne Reserve van 100 miljard euro. Hoeveel hiervan betreft leningen en hoeveel giften? Wat is de inzet van het kabinet bij de verhouding tussen leningen en niet-terugbetaalbare steun? Hoe groot is het risico dat de Nederlandse afdrachten verder oplopen als er meer giften dan leningen verstrekt worden?

37. Antwoord van het kabinet

Zoals aangegeven in de MFK-Kamerbrief van 12 september jl. heeft het kabinet nog vragen bij de werking van de door de Commissie voorgestelde Oekraïne Reserve en de verhouding tussen niet-terugbetaalde steun, leningen en budgettaire garanties. Op dit moment heeft de Commissie nog geen voorstel gedaan voor de verdeling leningen enerzijds en niet-terugbetaalbare steun en budgettaire garanties anderzijds. Voor de Nederlandse afdrachten aan de EU betekent een grotere verhouding niet-terugbetaalbare steun ten opzichte van leningen hogere afdrachten aan de Unie. Indien er sprake zou zijn van EUR 100 miljard niet-terugbetaalbare steun (de gehele Oekraïne Reserve), dan zou het effect op de Nederlandse bni-afdracht een stijging van gemiddeld EUR 0,9 miljard per jaar zijn. Het ligt echter voor de hand dat de Commissie opnieuw een combinatie zal voorstellen van niet-terugbetaalbare steun en leningen (net zoals bij de tussentijdse herziening van het huidige MFK). Voor een voorspelbare afdracht vindt het kabinet het verstandig om waar mogelijk vooraf de verhouding tussen niet-betaalbare steun en leningen overeen te komen. Daarbij heeft het kabinet oog voor de schuldhoudbaarheidspositie van Oekraïne.

De leden van de BBB-fractie vragen de Minister om in te gaan op de gevolgen van de modernisering van de fondsenstructuur. Het aantal programma’s gaat van 52 naar 16. Kan de Minister inzichtelijk maken hoe dit uitpakt voor de Nederlandse positie bij landbouw, visserij, regionale fondsen en onderzoek en innovatie? Betekent dit dat Nederland relatief minder invloed heeft op de invulling van deze fondsen?

38. Antwoord van het kabinet

De voorgestelde hervorming via het NRPP betekent grotere toegevoegde waarde van de Europese begroting, meer eigenaarschap bij lidstaten voor het doen van hervormingen en meer controle over EU-middelen. Het NRPP-voorstel geeft regio’s en lidstaten meer vrijheid om zelf te bepalen waar zij de middelen het meest voor nodig hebben, waarmee ruimte ontstaat om regionale prioriteiten en de specifieke uitdagingen in de desbetreffende lidstaat te adresseren. Binnen het NRPP worden er echter wel minimumbudgetten voor onder andere voor landbouw en visserij voorgesteld. Daarnaast hebben lidstaten de vrijheid om op nationaal niveau keuzes te maken en benodigde middelen uit het niet-gealloceerde deel van de nationale NRPP envelop binnen het nationale plan te alloceren aan een gewenst beleidsterrein. Tevens biedt het voorgestelde concurrentievermogen fonds en Horizon programma mogelijkheden om onderzoek en innovatie binnen diverse beleidsterreinen te stimuleren.

Op dit moment wordt een gedetailleerde analyse uitgevoerd met betrekking tot de allocatie van de middelen voor Nederland uit het NRPP. Het kabinet zal zich in de onderhandelingen inzetten voor verdeelsleutels die recht doen aan de verschillende doelstellingen van het NRPP en de specifieke uitdagingen daarin voor Nederland.

De leden van de BBB-fractie vragen ten slotte naar de democratische controle. Hoe garandeert de Minister dat de Tweede Kamer tijdig en volledig betrokken wordt bij de onderhandelingen? Kan de Minister toezeggen dat elke substantiële wijziging in de kabinetsinzet voorafgaand aan een Europese Raad of Raad Algemene Zaken aan de Kamer wordt voorgelegd?

39. Antwoord van het kabinet

Het kabinet is voornemens om de inzet zoals gedeeld met uw Kamer in de kabinetsappreciatie van de Commissievoorstellen uit te dragen. De Kamer zal gedurende het proces worden geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen en de kabinetsinzet daarbij, in het bijzonder via de geannoteerde agenda’s en verslagen voor de RAZ (t.a.v. MFK), de Ecofinraad (t.a.v. het EMB) en de Europese Raad.


  1. Europese Rekenkamer, «Flexibiliteit van de EU-begroting – Bood ruimte voor aanpak van onvoorziene uitdagingen, maar kader is te complex». Speciaal verslag 18/2025 (https://www.eca.europa.eu/ECAPublications/SR-2025-18/SR-2025-18_NL.pdf)↩︎

  2. Europese Commissie, «Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053» COM(2025)574

    (eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52025PC0574)↩︎

  3. Europese Rekenkamer (2025), Analyse 02/2025: Prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF↩︎

  4. Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten, COM (2018) 148, 21 maart 2018.↩︎

  5. Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties en tot wijziging van Richtlijn 2008/7/EGCOM(2011)594, COM(2011) 594, 28 september 2011.↩︎

  6. De 10 lidstaten zijn België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije en Spanje.↩︎

  7. Besluit van de Raad, van 22 januari 2013 houdende machtiging om een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van belasting op financiële transactie, 2013/52/EU.↩︎

  8. Draghi, 2024. The future of European Competitiveness, Part B, Section 2, Chapter 3, p. 294–295↩︎

  9. Zie Kamerstuk 21 501-30 nr. 621↩︎

  10. InvestEU is een investeringsprogramma dat zich o.a. mobiliseren van private investeringen voor de beleidsprioriteiten van de Unie.↩︎

  11. Kamerstuk 36 715, nr. 9.↩︎

  12. BNC-fiche Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen, Kamerstuk 22 112, nr. 4144.↩︎

  13. BNC-fiche Landen en gebieden overzee (LGO)-besluit, Kamerstuk 22 112 nr. 4187↩︎