[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over toezegging gedaan tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen (Kamerstuk 27923-515)

Werken in het onderwijs

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D48102, datum: 2025-11-25, bijgewerkt: 2025-11-25 14:09, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 27923 -517 Werken in het onderwijs.

Onderdeel van zaak 2025Z20417:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum 25 november 2025
Betreft Reactie op schriftelijk overleg inzake de brief over de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen

Financieel-Economische Zaken

Rijnstraat 50

Den Haag

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

www.rijksoverheid.nl

Contactpersoon

Onze referentie

54672704

Uw brief

18 september 2025

Uw referentie

2025D40073

Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij het schriftelijk overleg naar aanleiding van mijn brief van 5 september 2025 inzake Uitvoering toezegging over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Koen Becking

27 923 Werken in het onderwijs

Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld d.d. …

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 september 2025 inzake de brief over de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen (Kamerstuk 27 923, nr. 515).

Bij brief van ... heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie

Bromet

Adjunct-griffier van de commissie

Van Thiel

Inhoud

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

  • Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

  • Inbreng van de leden van de VVD-fractie

  • Inbreng van de leden van de NSC-fractie

  • Inbreng van de leden van de D66-fractie

  • Inbreng van de leden van de BBB-fractie

II Reactie van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en deze leden moeten zeggen dat deze meer vragen oproept dan dat deze beantwoordt. Met deze brief reageerde de toenmalige staatssecretaris Paul op de wens van de Kamer dat het kabinet relevante ruimtebrieven in het onderwijs voortaan inzichtelijk maakt voor alle sociale partners aan de cao-onderhandelingstafel. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie verwijzen naar het pamflet Groter denken, kleiner doen1, dat de lezers waarschuwde dat onderwijs te vaak wordt benaderd vanuit bedrijfsmatig denken, terwijl dit geen recht doet aan de waarde van onderwijs en ontplooiing als sociaal grondrecht, wat in 1983 met algemene instemming in de Grondwet werd opgenomen. In hoeverre betekent de reactie van de staatssecretaris dat het kabinet vasthoudt aan een bedrijfsmatige benadering van het onderwijs? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren namelijk dat het kabinet vakbonden en werkgevers in het onderwijs nog altijd in een ongelijkwaardige positie plaatst ten opzichte van het kabinet. Kan de staatssecretaris toelichten waarom werkgevers in het onderwijs wèl de informatie over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling ontvangen, maar vakbonden níet, terwijl de arbeidsvoorwaarden volledig zijn gedecentraliseerd?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de staatssecretaris naar de overwegingen die ten grondslag liggen aan de keuze voor het versturen van een brief naar de PO- en VO-raad, waarbij zij enkel herbevestigt wat ook al in de motie Van den Hul c.s. uit 20192 stond? Kan de staatssecretaris specificeren wat deze brief anders maakt dan de motie Van den Hul? Klopt het beeld dat deze brief alleen betrekking heeft op het primair en voortgezet onderwijs, terwijl de motie op alle onderwijssectoren betrekking heeft? In hoeverre heeft ook de minister werkgevers in het mbo, hbo en universiteiten benaderd om de informatie over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling met vakbonden (vertrouwelijk) te delen? Zijn werkgevers in het mbo, hbo en universiteiten ook daartoe bereid?

Het baart de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zorgen dat de keuze voor het delen van de informatie uit de ruimtebrief nog altijd bij werkgevers ligt. Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat hij de vakbonden hiermee nog steeds in een afhankelijke positie houdt ten opzichte van werkgevers? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris eventueel om werkgevers in het onderwijs meer te binden om alle informatie uit de ruimtebrief met vakbonden te delen? Is er door de staatssecretaris naar alternatieven gekeken? En zo ja, kan de staatssecretaris dan ook duidelijk maken welke alternatieven op tafel hebben gelegen en waarom daar niet voor is gekozen? Accepteert de staatssecretaris dat, net zoals na de motie Van den Hul, werkgevers in het onderwijs nog steeds niet bereid zijn om alle informatie uit de brief met de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling met vakbonden te delen?

Kan de staatssecretaris specificeren in hoeverre de werkgevers in het onderwijs afgelopen jaren opvolging hebben gegeven aan de motie Van den Hul? Hebben de vakbonden voor dit jaar, maar ook voor afgelopen jaren, inmiddels de informatie uit de ruimtebrief ontvangen? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de staatssecretaris of hij – eventueel gedeeltelijk vertrouwelijk – een overzicht kan geven van de hoeveelheid geld die werkgevers in het primair en voortgezet onderwijs, mbo, hbo en universiteiten aan kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling hebben ontvangen en met hoeveel macrobudget voor de lonen in elk van deze sectoren is gestegen?

Tevens wijzen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erop dat de daadwerkelijke cao-lonen in de markt afgelopen jaren hoger zijn dan de door het Centraal Planbureau (CPB) geraamde cao-lonen marktsectoren uit het Centraal Economisch Plan (CEP). Kan de staatssecretaris dit beeld, door middel van een overzicht van de afgelopen vijf jaren, bevestigen? Wat zegt dit over de verwezenlijking van het doel van de referentiesystematiek, om de loonontwikkeling in het onderwijs zo goed mogelijk aan te sluiten bij de loonontwikkeling in de markt? Betekent dit dus ook dat hiermee de vergoeding vanuit het kabinet aan de onderwijssectoren achter is gaan lopen op de gemiddelde contractloonstijging in de markt?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie concluderen daarnaast uit de beslisnota dat er nog steeds een rechtszaak loopt en dat vanwege het feit dat het kabinet geen opvolging geeft aan de rechterlijke uitspraak3 waarin door de rechter wordt gesteld dat alle ruimtebrieven, na afronding van cao-onderhandelingen, openbaar dienen gemaakt te worden. Waarom maakt het kabinet niet alle informatie over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling van afgeronde cao-trajecten openbaar? Is de staatssecretaris bereid dit alsnog te doen?

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de bezuiniging op de kabinetsbijdrage voor de incidentele loonontwikkeling van € 100 miljoen op de arbeidsvoorwaarden van agenten, leraren, rechters en ambtenaren per 2029. Is deze bezuiniging structureel ingeboekt of (tweemaal) incidenteel? Betekent deze bezuiniging dat de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling vanaf 2029 daalt en dat dit mogelijkerwijs gaat leiden tot minder loonruimte voor overheidswerkgevers? Welk effect gaat deze bezuiniging hebben op de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling specifiek voor het onderwijs?

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerbrief over de toezegging die gedaan is tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen, en hebben daarover geen vragen.

Inbreng van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris naar aanleiding van haar eerdere toezegging over informatiedeling voor de cao-onderhandelingen en de andere aanverwante stukken.

Het is van groot belang dat alle partijen in cao-onderhandelingen eenzelfde niveau van kennis hebben, dus het is goed dat de loonruimtebrief nu vertrouwelijk kan worden gedeeld. Nog beter zou het zijn als degene die het beleid maakt in de brief ook aan tafel aanschuift. Nu stelt de staatssecretaris voor om achteraf ‘tripartiet’ te reflecteren. Waarom alleen achteraf? Goede arbeidsvoorwaarden zijn immers randvoorwaardelijk voor goed onderwijs.

De staatssecretaris is (mede)stelselverantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden in de OCW-sectoren. Rijksregie en duidelijke kaders zijn wenselijk bij deze onderhandelingen. Echter, de staatssecretaris neemt niet deel, terwijl haar ambtsgenoten wel partner zijn bij cao-onderhandelingen voor het funderend onderwijs. De vraag van de leden van de NSC-fractie is wat de staatssecretaris ervan weerhoudt om deel te nemen. Deze leden zouden graag zien dat de staatssecretaris verder betrokken raakt. Welke opties en meerwaarde ziet de staatssecretaris om een actievere rol te nemen dan alleen informatiedeling in de cao-onderhandelingen van het funderend onderwijs?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat vakbonden nog steeds een ongelijkwaardige positie houden, ondanks de toezegging van de staatssecretaris in het commissiedebat Sturing in het funderend onderwijs om afspraken met werkgevers en werknemers te maken ten behoeve van een gelijke informatiepositie, met betrekking tot de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling. Immers, zij blijven afhankelijk of werkgevers bereid zijn om deze informatie te delen. Deze leden vragen welke garantie zij hebben dat vakbonden deze informatie nu volledig zullen ontvangen. Deze leden vragen of de staatssecretaris het eens is dat deze ongelijkwaardige positie, ook na het versturen van de brief naar de werkgevers in het funderend onderwijs, voor vakbonden blijft bestaan. In hoeverre vindt de staatssecretaris dat hiermee de door de staatssecretaris gedane toezegging recht wordt gedaan? Waarom is, om een gelijkwaardigere positie voor vakbonden te bewerkstelligen, ervoor gekozen om dit via een brief aan werkgevers te doen? Zijn er ook andere opties verkend? Zo ja, welke?

Uit de beslisnota blijkt dat er ook is gekeken naar een convenant. De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris waarom niet voor een convenant is gekozen. Tevens vragen deze leden waarom de ruimtebrief niet direct naar vakbonden gestuurd kan worden. Immers constateren zij dat vakbonden, als het goed is, de informatie nu toch al ontvangen. Wat zijn de bezwaren tegen het direct toesturen van de ruimtebrief naar de onderwijsvakbonden? Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat hierdoor wel een gelijkwaardige positie van vakbonden en werkgevers in het onderwijs zou ontstaan?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris naar meer toelichting op de risico’s voor het financiële belang van de Staat en het borgen van een open en reëel cao-overleg. Welke risico’s verwacht de staatssecretaris als hij de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (vertrouwelijk) bekend maakt aan vakbonden? Deze leden constateren dat het dan nog steeds aan werkgevers in het onderwijs is welke loonafspraken zij maken en dat dat niet betekent dat er extra geld bij dient te komen. Graag vragen deze leden hierop een reflectie van de staatssecretaris.

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brieven over de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen. Deze leden hebben de volgende vragen aan de staatssecretaris.

De leden van de BBB-fractie hechten aan transparantie en gelijkwaardigheid in arbeidsverhoudingen. Deze leden constateren dat de huidige aanpak afhankelijk blijft van de bereidheid van werkgevers om informatie te delen. Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken of een wettelijke borging van gelijke informatiepositie aan de cao-tafel mogelijk is, zodat vakbonden niet afhankelijk zijn van de discretionaire keuze van werkgevers?4 Kan de staatssecretaris aangeven hoe wordt gemonitord of de vertrouwelijke informatiedeling daadwerkelijk leidt tot betere cao-onderhandelingen en versterking van arbeidsvoorwaarden in het funderend onderwijs?

Daarnaast constateren de leden van de BBB-fractie dat de staatssecretaris verwijst naar een evaluatiemoment na de eerste cao’s. Deze leden vinden dat evaluatie alleen zinvol is als deze transparant en publiek is. Is de staatssecretaris bereid om de evaluatie van de vertrouwelijke informatiedeling publiek te maken en daarbij ook de ervaringen van vakbonden en raden te betrekken?

De leden van de BBB-fractie maken zich zorgen over de democratische legitimiteit van besluitvorming rond cao-onderhandelingen, zeker wanneer vertrouwelijke informatie slechts beperkt gedeeld wordt. Hoe wordt geborgd dat ook leraren, schoolleiders en ouders via hun vertegenwoordigers zeggenschap hebben over de inzet van loonruimte en arbeidsvoorwaarden?

Tot slot willen de leden van de BBB-fractie de staatssecretaris wijzen op het belang van structurele versterking van het opleidingsklimaat in het funderend onderwijs. De brieven en nota maken geen melding van koppeling met opleidingsinspanningen. Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken hoe vertrouwelijke informatiedeling gekoppeld kan worden aan regionale programma’s voor opleiding, loopbaanontwikkeling en behoud van personeel?

II Reactie van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Graag wil ik de leden van fracties van GroenLinks/PvdA, VVD, NSC, D66 en BBB danken voor hun inbreng inzake de brief van 5 september 2025 over de toezegging gedaan tijdens het Commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van 12 februari 2025, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen.5 Voordat ik toekom aan de beantwoording schets ik graag de context rond het vertrouwelijk delen van informatie aan de cao-tafel.

Cao-partijen binnen het funderend onderwijs zien het als probleem dat het kabinet de informatie over de jaarlijkse kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling alleen met de werkgeversorganisaties (hierna: ‘de raden’) deelt. In 2024 heeft mijn ambtsvoorganger zich samen met het veld intensief gebogen over de sturing in het funderend onderwijs, op de terreinen bekostiging, zeggenschap en arbeidsvoorwaardenvorming.6 Op het terrein van de arbeidsvoorwaardenvorming kwam in deze herijking het vraagstuk rond het vertrouwelijk delen van informatie aan de orde. In de jaarlijkse brief over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ofwel de ‘kabinetsbijdragebrief’, voorheen aangehaald als ‘ruimtebrief’) zien de raden welke financiële ruimte erbij komt voor cao-afspraken over loonontwikkeling of andere arbeidsvoorwaarden. Om de onderhandelingspositie van de raden te beschermen, en in het verlengde daarvan de financiële positie van de Staat, ontvangen de raden de brief vertrouwelijk.7 De werknemersorganisaties in het funderend onderwijs ervaren hierdoor in het cao-overleg een ongelijke informatiepositie ten opzichte van de werkgevers en geven aan dat dit niet bijdraagt aan het onderlinge vertrouwen aan de cao-tafel. Als gevolg daarvan ligt het accent in de cao-onderhandelingen te veel op (de hoogte van) de loonruimte, in plaats van op de inzet van de arbeidsvoorwaardenruimte voor inhoudelijke onderwerpen.

Tijdens het Commissiedebat sturing in het funderend onderwijs heeft mijn ambtsvoorganger hierover toegezegd dat zij de Kamer op de hoogte zal houden over de vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen in het funderend onderwijs.8 Ze gaf in het debat aan bereid te zijn hierover afspraken te maken met cao-partijen in het primair onderwijs (po) en het voortgezet onderwijs (vo). Ter uitvoering van deze toezegging zijn gesprekken gevoerd met de cao-partijen. De gesprekken hebben geresulteerd in een brief aan de PO-Raad en VO-raad en brieven aan de betrokken vakbonden. Daarin is de te volgen handelingsmogelijkheid voor het vertrouwelijk delen van de sectorale loonruimte bevestigd. Uw Kamer heeft afschriften van deze brieven ontvangen, voorzien van een toelichting over de uitvoering van de betreffende toezegging.

De kern van de handelingsmogelijkheden is dat de werkgeversorganisaties de betrokken vakbonden vertrouwelijk kunnen informeren over de sectorale loonruimte. De PO-Raad en de VO-raad hebben in de herijking ook al toegezegd dat zij bereid zijn informatie te delen. Om het cao-proces in het funderend onderwijs te ondersteunen, informeert OCW de betrokken vakbonden AOb, AVS, CNV, FNV en FvOv in het vervolg over het moment waarop de kabinetsbijdrage aan de werkgeversorganisaties bekend wordt gemaakt. Hiermee is een belangrijke stap gezet waarmee een meer gelijke informatiepositie aan de cao-tafel wordt bereikt. Dit is geen doel op zich. Deze handelingswijze is ondersteunend voor constructief overleg tussen de werkgevers en de vakbonden in het funderend onderwijs, over welke arbeidsvoorwaarden nodig zijn voor goed onderwijs.

Begin november zijn onderhandelaarsakkoorden gesloten voor de CAO PO en de CAO VO 2025-2027. Er zal een evaluatief gesprek volgen met cao-partijen over de gevolgde werkwijze en de effecten daarvan. Daarover zal ik u te zijner tijd informeren.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en deze leden moeten zeggen dat deze meer vragen oproept dan dat deze beantwoordt. Met deze brief reageerde de toenmalige staatssecretaris Paul op de wens van de Kamer dat het kabinet relevante ruimtebrieven in het onderwijs voortaan inzichtelijk maakt voor alle sociale partners aan de cao-onderhandelingstafel. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie verwijzen naar het pamflet Groter denken, kleiner doen9, dat de lezers waarschuwde dat onderwijs te vaak wordt benaderd vanuit bedrijfsmatig denken, terwijl dit geen recht doet aan de waarde van onderwijs en ontplooiing als sociaal grondrecht, wat in 1983 met algemene instemming in de Grondwet werd opgenomen. In hoeverre betekent de reactie van de staatssecretaris dat het kabinet vasthoudt aan een bedrijfsmatige benadering van het onderwijs?

Er is geen sprake van een bedrijfsmatige benadering: het cao-kader biedt de nodige flexibiliteit en het past zowel op het bedrijfsleven als op de (semi)publieke sector. Werkgevers(organisaties) en vakbonden in het onderwijs zijn zelf verantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden. Zo kunnen ze maatwerk bieden, is er minder regeldruk en is de betrokkenheid van werkgevers en werknemers groter.

In de periode tussen 1996 en 2014 volgde de decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming in het funderend onderwijs op de invoering van de lumpsumbekostiging. In het verlengde van de budgettaire verantwoordelijkheid van de schoolbesturen werd ook de verantwoordelijkheid voor de arbeidsvoorwaarden(vorming) overgedragen aan de werkgevers. De (afspraken over) arbeidsvoorwaarden hebben immers een grote invloed op de uitgavenkant. Deze systeemwijzigingen hadden een drieledig doel. Ten eerste ruimte voor maatwerk in de arbeidsvoorwaarden op sector-, bestuur- en schoolniveau. Ten tweede het verminderen van bureaucratie en regeldruk. De arbeidsvoorwaarden gebundeld in één cao, maakte de regelingen voor het personeel duidelijker en toegankelijk. Ten derde de grotere betrokkenheid van werkgevers en werknemers. De arbeidsvoorwaarden werden meer gericht op professionalisering van het personeelsbeleid en daarmee op onderwijskwaliteit.

Het resultaat is dat schoolbesturen zelf gaan over cao-afspraken gericht op goed onderwijs. Het cao-recht biedt hiervoor het juridisch kader. Binnen dat kader is er ruimte voor open en reëel cao-overleg in alle sectoren.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren namelijk dat het kabinet vakbonden en werkgevers in het onderwijs nog altijd in een ongelijkwaardige positie plaatst ten opzichte van het kabinet. Kan de staatssecretaris toelichten waarom werkgevers in het onderwijs wèl de informatie over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling ontvangen, maar vakbonden níet, terwijl de arbeidsvoorwaarden volledig zijn gedecentraliseerd?

De werkgeversverenigingen in het onderwijs ontvangen de brief over de kabinetsbijdrage vanwege de budgettaire verantwoordelijkheid van de werkgevers. De brief wordt niet gedeeld met de bij het cao-overleg betrokken vakbonden, om de onderhandelingspositie van de werkgevers in de onderwijs- en kabinetssectoren te beschermen, en in het verlengde daarvan het financiële belang van de Staat. De kabinetsbijdragebrief raakt ook meer sectoren dan het funderend onderwijs, in deze sectoren is het van belang dat reëel overleg kan worden gevoerd over de inzet van arbeidsvoorwaardenruimte.

Het is inherent aan cao-onderhandelingen dat werkgevers én de vakbonden zich niet in een volledig gelijke positie bevinden ten opzichte van elkaar. Hoewel beide staan voor goed onderwijs, verschillen hun rollen en verantwoordelijkheden aan de cao-tafel. Veel informatie wordt niet of pas op een bepaald moment gewisseld, bijvoorbeeld over de onderhandelingsmarges, omdat het wel of niet uitwisselen van informatie een essentieel onderdeel is van de onderhandelingen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de staatssecretaris naar de overwegingen die ten grondslag liggen aan de keuze voor het versturen van een brief naar de PO- en VO-raad, waarbij zij enkel herbevestigt wat ook al in de motie Van den Hul c.s. uit 201910 stond? Kan de staatssecretaris specificeren wat deze brief anders maakt dan de motie Van den Hul?

De motie Van den Hul c.s. verzocht de regering, “er zorg voor te dragen dat de hierop van toepassing zijnde ruimtebrieven voortaan inzichtelijk zijn voor alle sociale partners aan de cao-onderhandelingstafel”.11 Ter uitvoering van deze motie heeft het kabinet de werkgeversorganisaties in het onderwijs destijds gewezen op het verzoek uit de motie. Daarbij is expliciet aangeven dat de motie op gespannen voet staat met de vertrouwelijkheid van de brief over de kabinetsbijdrage en het beginsel van onderhandelingsvrijheid.

Ten opzichte van de motie Van den Hul is met de recente brieven aan de cao-partijen in het po en vo duidelijk gemaakt wat er wel kan, namelijk het vertrouwelijk onderling delen van sectorale loonruimte. Informatie over de sectorale loonruimte geeft een vollediger beeld dan de kabinetsbijdrage, omdat de bijdrage slechts een onderdeel van de loonruimte is. Het delen van de sectorale loonruimte kan binnen de conditie van vertrouwelijkheid van de brief over de kabinetsbijdrage. Daarmee realiseren we in de praktijk een meer gelijke informatiepositie aan de cao-tafels in het funderend onderwijs. Een meer gelijke informatiepositie is overigens geen doel op zich. Als uitvloeisel van de ‘herijking sturing in het funderend onderwijs’ werken we aan constructief cao-overleg, over arbeidsvoorwaarden die nodig zijn voor goed onderwijs.

Klopt het beeld dat deze brief alleen betrekking heeft op het primair en voortgezet onderwijs, terwijl de motie op alle onderwijssectoren betrekking heeft?

Dit beeld klopt. De brief gaat over de toezegging die is gedaan in het Commissiedebat funderend onderwijs. Deze brief is beperkt tot het funderend onderwijs, als uitvloeisel van de herijking van de sturing die in die sectoren heeft plaatsgevonden.

In hoeverre heeft ook de minister werkgevers in het mbo, hbo en universiteiten benaderd om de informatie over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling met vakbonden (vertrouwelijk) te delen?

Uit de herijking van de sturing in het funderend onderwijs kwam de ongelijke informatiepositie naar voren als probleem. Andere onderwijssectoren waren niet bij deze herijking betrokken. Zij zijn op de hoogte van de uitkomsten van de herijking en zijn niet actief benaderd om informatie te delen. Werkgeversorganisaties kunnen per sector een eigen afweging

en keuze maken over het vertrouwelijk delen van informatie aan de betreffende cao-tafel.

Zijn werkgevers in het mbo, hbo en universiteiten ook daartoe bereid?

Over de eventuele bereidheid van de werkgeversorganisaties in de andere onderwijssectoren zijn mij geen formele standpunten bekend.

Het baart de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zorgen dat de keuze voor het delen van de informatie uit de ruimtebrief nog altijd bij werkgevers ligt. Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat hij de vakbonden hiermee nog steeds in een afhankelijke positie houdt ten opzichte van werkgevers?

Werkgevers en vakbonden hebben over en weer afhankelijkheden. Het is inherent aan cao-onderhandelingen dat werkgevers én de vakbonden zich niet in een volledig gelijke positie bevinden ten opzichte van elkaar. Veel informatie wordt ook niet of pas op een bepaald moment gewisseld, bijvoorbeeld over de onderhandelingsmarges, omdat het wel of niet uitwisselen van informatie een essentieel onderdeel is van de onderhandelingen. De afwegingen en de keuze rond het vertrouwelijk delen van de sectoraal beschikbare loonruimte hoort bij de verantwoordelijkheid van de werkgeversorganisaties voor de arbeidsvoorwaardenvorming. Hoewel er in principe een element van afhankelijkheid is, hebben de PO-Raad en VO-raad tijdens de herijking van de sturing in het funderend onderwijs de bereidheid getoond om de informatie over de sectoraal beschikbare loonruimte onderling en vertrouwelijk te delen met de bij het cao-overleg betrokken vakbonden. Daarom ga ik ervan uit dat zij de informatie zullen delen en bespreken we dit in de evaluatie.

Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris eventueel om werkgevers in het onderwijs meer te binden om alle informatie uit de ruimtebrief met vakbonden te delen?

Gegeven de vrijheden die verbonden zijn aan collectieve onderhandelingen zie ik geen mogelijkheden om de werkgeversorganisaties meer te binden aan het delen van informatie. De vertrouwelijkheid van de brief over de kabinetsbijdrage blijft van belang, zoals ik in de inleiding heb toegelicht.

Is er door de staatssecretaris naar alternatieven gekeken? En zo ja, kan de staatssecretaris dan ook duidelijk maken welke alternatieven op tafel hebben gelegen en waarom daar niet voor is gekozen?

Het alternatief dat op tafel heeft gelegen is het vastleggen van afspraken in een convenant. Dit bleek niet de gewenste zekerheid te geven omdat het moeilijk juridisch te definiëren is welke informatie precies moet worden gedeeld. Daarnaast hadden de PO-Raad en de VO-raad in de herijking al toegezegd dat zij bereid waren informatie te delen. De bevestiging van de handelingsruimte in een brief in combinatie met de toezegging van de raden, leidt mijns inziens tot hetzelfde resultaat als een convenant: het onderling en vertrouwelijk delen van de sectorale loonruimte.

Accepteert de staatssecretaris dat, net zoals na de motie Van den Hul, werkgevers in het onderwijs nog steeds niet bereid zijn om alle informatie uit de brief met de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling met vakbonden te delen?

De keuzemogelijkheid van werkgeversorganisaties over het delen van informatie, vloeit voort uit de collectieve onderhandelingsvrijheid. De werkgeversorganisaties in het funderend onderwijs hebben aangegeven dat zij transparant willen zijn over de loonruimte. Informatie over de sectorale loonruimte geeft een vollediger beeld dan de kabinetsbijdrage, omdat de bijdrage slechts een onderdeel van de loonruimte is. De informatie in de kabinetsbijdragebrief is grotendeels bepalend voor de sectorale loonruimte, maar geeft geen volledig beeld. Zo kan er in een sector bijvoorbeeld nog loonruimte over zijn uit eerdere jaren, of zijn ontstaan door vrijval van een premie. De brief over de kabinetsbijdrage geeft geen inzicht in dergelijke sectoraal-specifieke informatie. De brieven over de kabinetsbijdrage met informatie ouder dan vijf jaar worden openbaar gemaakt. Daarin is voor iedereen te zien welke informatie deze bevatten. De kabinetsbijdragebrief raakt meer sectoren dan het funderend onderwijs, ook in deze sectoren is het van belang dat reëel overleg kan worden gevoerd over de inzet van arbeidsvoorwaardenruimte.

Kan de staatssecretaris specificeren in hoeverre de werkgevers in het onderwijs afgelopen jaren opvolging hebben gegeven aan de motie Van den Hul?

Over het delen van informatie aan de cao-tafels in het onderwijs is over de afgelopen jaren geen informatie voorhanden.

Hebben de vakbonden voor dit jaar, maar ook voor afgelopen jaren, inmiddels de informatie uit de ruimtebrief ontvangen?

Informatie uit de kabinetsbijdragebrief wordt telkens na vijf jaar openbaar gemaakt door het ministerie van BZK. Deze informatie is ook door de vakbonden in te zien.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de staatssecretaris of hij – eventueel gedeeltelijk vertrouwelijk – een overzicht kan geven van de hoeveelheid geld die werkgevers in het primair en voortgezet onderwijs, mbo, hbo en universiteiten aan kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling hebben ontvangen en met hoeveel macrobudget voor de lonen in elk van deze sectoren is gestegen?

In onderstaande tabel staat de hoeveelheid geld voor verhoging van het personele deel en het prijsgevoelige deel van de bekostiging, tranche 2025. Dit betreft het totale budget voor de loon- en prijsbijstelling per sector. Werkgevers kunnen het budget voor de loonbijstelling inzetten voor de arbeidskostenontwikkeling. Deze informatie is tevens opgenomen in het Verslag houdende een lijst van vragen inzake de Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota).12

Afbeelding met tekst, nummer, schermopname, Parallel Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

Tevens wijzen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erop dat de daadwerkelijke cao-lonen in de markt afgelopen jaren hoger zijn dan de door het Centraal Planbureau (CPB) geraamde cao-lonen marktsectoren uit het Centraal Economisch Plan (CEP). Kan de staatssecretaris dit beeld, door middel van een overzicht van de afgelopen vijf jaren, bevestigen?

Het antwoord op de vraag of de geraamde cao-lonen in de marktsectoren afwijken van de daadwerkelijke cao-lonen, hangt af van de periode waarnaar wordt gekeken. De ramingen worden met terugwerkende kracht bijgewerkt. Het voorlopige beeld van de afgelopen vijf jaren (2025-2021) op basis van de huidige ramingen is inderdaad dat de cao-lonen in de markt hoger liggen dan destijds bij CEP geraamd. Samengesteld gaat het om circa 3,3 procent. Uit de evaluatie van het referentiemodel blijkt dat afwijkingen naar boven en beneden over de lange termijn uitmiddelen (2017, pagina 23).13

Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, lijn Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

Wat zegt dit over de verwezenlijking van het doel van de referentiesystematiek, om de loonontwikkeling in het onderwijs zo goed mogelijk aan te sluiten bij de loonontwikkeling in de markt?

Om de aansluiting bij de loonontwikkeling in de markt in de gaten te houden onderzoekt het kabinet periodiek of de lonen in de kabinetssectoren marktconform zijn. Een negatief verschil in jaar of in een bepaalde periode betekent niet dat de referentiesystematiek niet werkt. En sociale partners kunnen hun loonontwikkelingsruimte naast contractloon (primaire arbeidsvoorwaarde) ook inzetten voor secundaire arbeidsvoorwaarden. Het referentiemodel is het beslismodel van het kabinet voor het jaarlijks bepalen van de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling. Dit model volgt de loonontwikkeling in de markt waardoor de ontwikkeling van de lonen in de kabinetssectoren en het onderwijs aansluit bij de markt. We zien dat afwijkingen naar boven en beneden over de lange termijn uitmiddelen.
Uit het beloningsonderzoek uit 202314 volgt dat onderwijspersoneel over het algemeen marktconform betaald wordt.

*Bron: De cijfers zijn samengestelde reeksen. De beloning is op basis van DUO-data en cao-ontwikkeling. De inflatie en loonontwikkeling zijn op basis van CPB-data, specifiek resp. het CPI en het contractloon in de markt.

Betekent dit dus ook dat hiermee de vergoeding vanuit het kabinet aan de onderwijssectoren achter is gaan lopen op de gemiddelde contractloonstijging in de markt?

Het referentiemodel heeft niet tot doel om de loonontwikkeling (primaire arbeidsvoorwaarden) in het onderwijs jaarlijks exact gelijk op te laten lopen met die in de markt. Het gaat erom dat de ontwikkeling op de lange termijn in balans kan zijn. Uit de hiervoor genoemde evaluatie van het referentiemodel blijkt dat dit het geval is.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie concluderen daarnaast uit de beslisnota dat er nog steeds een rechtszaak loopt en dat vanwege het feit dat het kabinet geen opvolging geeft aan de rechterlijke uitspraak15 waarin door de rechter wordt gesteld dat alle ruimtebrieven, na afronding van cao-onderhandelingen, openbaar dienen gemaakt te worden. Waarom maakt het kabinet niet alle informatie over de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling van afgeronde cao-trajecten openbaar? Is de staatssecretaris bereid dit alsnog te doen?

Het kabinet heeft de uitspraak van de rechter opgevolgd. De rechter heeft in deze uitspraak bepaald dat de minister van BZK een nieuw Woo-besluit moet nemen over openbaarmaking van de kabinetsbijdragebrieven. Na de rechterlijke uitspraak heeft de minister van BZK op 15 oktober 2024 een nieuw besluit genomen. In het herziene besluit heeft de Minister van BZK nader onderbouwd hoe het financiële belang van de Staat weegt ten opzichte van het belang van openbaarheid, ook voor de jaren waarin de cao-onderhandelingen zijn afgerond. Naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak heeft de minister van BZK besloten het beleid aan te passen en de kabinetsbijdragebrieven ouder dan vijf jaar voortaan openbaar te maken.

Het kabinet is niet bereid om de meest recente brieven over de kabinetsbijdrage openbaar te maken. Gegeven het feit dat de rechtszaak hierover nog loopt, ga ik hier nu niet verder op in.

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de bezuiniging op de kabinetsbijdrage voor de incidentele loonontwikkeling van € 100 miljoen op de arbeidsvoorwaarden van agenten, leraren, rechters en ambtenaren per 2029. Is deze bezuiniging structureel ingeboekt of (tweemaal) incidenteel?

De korting van de incidentele loonontwikkeling (ilo) betreft een inhouding over het jaar 2029. Deze korting werkt structureel door in de jaren erna. De inhouding van € 100 miljoen is besloten bij Voorjaarsnota 2025, vervolgens is bij de Miljoenennota het restant van de ilo ingehouden.

Betekent deze bezuiniging dat de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling vanaf 2029 daalt en dat dit mogelijkerwijs gaat leiden tot minder loonruimte voor overheidswerkgevers?

De loonruimte voor cao-onderhandelingen wordt bepaald op basis van fluctuaties in de contractloonstijging. De incidentele loonontwikkeling (ilo) is het verschil tussen de gemiddelde brutoloonontwikkeling en de ontwikkeling die voortkomt uit cao-wijzigingen. Het kabinet besluit jaarlijks of en hoeveel (standaard 0,3%) zij compenseert voor dit verschil. De ilo maakt daarmee geen onderdeel uit van de loonruimte voor werkgevers in cao-onderhandelingen, maar kan wel onderdeel zijn van de jaarlijkse kabinetsbijdrage in arbeidskostenontwikkeling. De korting op de ilo betekent dus dat de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling in 2029 lager is.

Welk effect gaat deze bezuiniging hebben op de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling specifiek voor het onderwijs?

De korting op de ilo betekent dat de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling lager uitvalt. De ilo is immers onderdeel van de kabinetsbijdrage. Dit effect is niet specifiek voor het onderwijs, maar het geldt in principe voor alle kabinets- en onderwijssectoren. Alleen als een sector wordt uitgezonderd is er sprake van een specifiek sectoraal effect.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerbrief over de toezegging die gedaan is tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen, en hebben daarover geen vragen.

Inbreng van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris naar aanleiding van haar eerdere toezegging over informatiedeling voor de cao-onderhandelingen en de andere aanverwante stukken.

Het is van groot belang dat alle partijen in cao-onderhandelingen eenzelfde niveau van kennis hebben, dus het is goed dat de loonruimtebrief nu vertrouwelijk kan worden gedeeld. Nog beter zou het zijn als degene die het beleid maakt in de brief ook aan tafel aanschuift. Nu stelt de staatssecretaris voor om achteraf ‘tripartiet’ te reflecteren. Waarom alleen achteraf? Goede arbeidsvoorwaarden zijn immers randvoorwaardelijk voor goed onderwijs.

De kabinetsbijdragebrief wordt niet gedeeld. In mijn brief heb ik aan de PO-Raad en de VO-raad aangegeven dat zij de direct bij het cao-overleg betrokken vakbonden vertrouwelijk kunnen informeren over de sectorale loonruimte.

De reflectie is achteraf om te kunnen evalueren en daarmee vooruit te kijken naar de volgende cao-afspraken. Zoals ik in de inleiding van deze beantwoording heb geschetst, ging aan de toezegging over het vertrouwelijk delen van informatie aan de cao-tafel, een uitgebreide dialoog vooraf met de cao-partijen in de sector funderend onderwijs. Die dialoog heeft geleid tot het expliciteren in de brief van de mogelijkheid om de sectorale loonruimte aan de onderhandelingstafel te delen. De genoemde tripartiete reflectie is bedoeld om te bezien wat het effect is van de nieuwe praktijk van vertrouwelijke informatiedeling aan de cao-tafel. Los daarvan worden onderwerpen rond arbeidsvoorwaarden – in relatie tot goed onderwijs – besproken in tripartiet (bestuurlijk) overleg. Dit is de gangbare praktijk en het gebeurt wanneer daar aanleiding voor is.

De staatssecretaris is (mede)stelselverantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden in de OCW-sectoren. Rijksregie en duidelijke kaders zijn wenselijk bij deze onderhandelingen. Echter, de staatssecretaris neemt niet deel, terwijl haar ambtsgenoten wel partner zijn bij cao-onderhandelingen voor het funderend onderwijs. De vraag van de leden van de NSC-fractie is wat de staatssecretaris ervan weerhoudt om deel te nemen. Deze leden zouden graag zien dat de staatssecretaris verder betrokken raakt. Welke opties en meerwaarde ziet de staatssecretaris om een actievere rol te nemen dan alleen informatiedeling in de cao-onderhandelingen van het funderend onderwijs?

Ik zie geen significante meerwaarde om een actievere rol te nemen bij de cao-onderhandelingen. Ten eerste omdat de onderhandelingen in het onderwijs bewust gedecentraliseerd zijn, zie mijn eerdere antwoord hierover. Om te kunnen onderhandelen aan de cao-tafel, zou de minister hiervoor bovendien het wettelijk mandaat moeten krijgen en een structuur moeten organiseren om de werkgeversbelangen te behartigen aan de cao-tafel. Deze wijzigingen zijn voor mij niet nodig om een actieve rol te vervullen bij de arbeidsvoorwaarden of de arbeidsmarktwerking in het funderend onderwijs. Ook nu sta ik in nauw contact met de partijen aan de cao-tafel. Als het nodig is weten we elkaar te vinden, ook rond het onderwerp arbeidsvoorwaarden. Het cao-overleg zelf is vervolgens voorbehouden aan de werkgevers(organisaties) en de vakbonden. De werkgeversrol is niet noodzakelijk voor het kunnen innemen van actievere rol bij de arbeidsvoorwaarden of de arbeidsmarktwerking in het funderend onderwijs. Recente voorbeelden van mijn actieve rol zijn het stimuleren van meer uren werken door leraren in het primair onderwijs (subsidieregeling Meerurenmaatwerk) en met het wetsvoorstel Strategisch Personeelsbeleid en Arbeidsmarktmaatregelen ingrijpen op de omvang van dure externe inhuur en het te grote aandeel tijdelijke contracten.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat vakbonden nog steeds een ongelijkwaardige positie houden, ondanks de toezegging van de staatssecretaris in het commissiedebat Sturing in het funderend onderwijs om afspraken met werkgevers en werknemers te maken ten behoeve van een gelijke informatiepositie, met betrekking tot de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling. Immers, zij blijven afhankelijk of werkgevers bereid zijn om deze informatie te delen. Deze leden vragen welke garantie zij hebben dat vakbonden deze informatie nu volledig zullen ontvangen.

Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van arbeidsvoorwaardenvorming. Hier zit de garantie in. Binnen dit stelsel zie ik ruimte voor goed cao-overleg. Het is aan werkgevers en werknemers om elkaar te informeren. Voor het delen van informatie tijdens de onderhandelingen zijn cao-partijen van elkaar afhankelijk, ieder vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid. Daarom is het de inzet geweest te komen tot een meer gelijke informatiepositie. De bereidheid van cao-partijen in het funderend onderwijs om informatie vertrouwelijk onderling te delen, opgeteld bij de handelingsmogelijkheid die ik in mijn brieven aan de raden en vakbonden heb bevestigd, biedt de ruimte voor de door deze sectoren gewenste transparantie.

Deze leden vragen of de staatssecretaris het eens is dat deze ongelijkwaardige positie, ook na het versturen van de brief naar de werkgevers in het funderend onderwijs, voor vakbonden blijft bestaan. In hoeverre vindt de staatssecretaris dat hiermee de door de staatssecretaris gedane toezegging recht wordt gedaan?

Bij de herijking van de sturing in het funderend onderwijs is vastgesteld dat een ongelijke informatiepositie niet bijdraagt aan het onderlinge vertrouwen aan de cao-tafel. Als resultaat van dat traject hebben we belangrijke stappen gezet naar een meer gelijke informatiepositie in het cao-overleg in het funderend onderwijs. Voor informatie-uitwisseling tijdens de cao-onderhandelingen blijft er sprake van een wederzijdse afhankelijkheid. De uitvoering van de toezegging is een belangrijke stap voor het cao-overleg in het funderend onderwijs. De nieuwe werkwijze maakt het mogelijk dat het cao-overleg meer wordt gericht op arbeidsvoorwaarden die ondersteunend zijn voor goed onderwijs, en minder op de beschikbare (loon)ruimte.

Waarom is, om een gelijkwaardigere positie voor vakbonden te bewerkstelligen, ervoor gekozen om dit via een brief aan werkgevers te doen?

Om een meer gelijke informatiepositie te bereiken heb ik de werkgeversorganisaties én de vakbonden een brief gestuurd over de handelingsmogelijkheid rond het vertrouwelijk delen van informatie aan de cao-tafel. Deze brieven waarderen en honoreren de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers op dit onderwerp. De brieven verschillen ten opzichte van elkaar, omdat de werkgeversorganisaties de partij zijn die de informatie over de loonruimte vertrouwelijk kunnen delen. Daarom is de brief aan de werkgevers ter informatie als bijlage bijgevoegd bij de brief aan de vakbonden. Zodoende is de handelingsmogelijkheid rond het vertrouwelijk delen van informatie aan alle partijen bevestigd.

Zijn er ook andere opties verkend? Zo ja, welke? Uit de beslisnota blijkt dat er ook is gekeken naar een convenant. De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris waarom niet voor een convenant is gekozen.

Zoals ik hiervoor in de beantwoording van vragen van de leden van GroenLinks/PvdA heb genoemd, is het alternatief dat op tafel heeft gelegen het vastleggen van afspraken in een convenant.

Een convenant bleek niet de gewenste zekerheid te geven omdat het moeilijk juridisch te definiëren is welke informatie precies moet worden gedeeld. Daarnaast hadden de PO-Raad en de VO-raad in de herijking al toegezegd dat zij bereid waren informatie te delen. De bevestiging van de handelingsruimte in een brief in combinatie met de toezegging van de raden, leidt mijns inziens tot hetzelfde resultaat als een convenant: het onderling en vertrouwelijk delen van de sectorale loonruimte.

Tevens vragen deze leden waarom de ruimtebrief niet direct naar vakbonden gestuurd kan worden. Immers constateren zij dat vakbonden, als het goed is, de informatie nu toch al ontvangen. Wat zijn de bezwaren tegen het direct toesturen van de ruimtebrief naar de onderwijsvakbonden? Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat hierdoor wel een gelijkwaardige positie van vakbonden en werkgevers in het onderwijs zou ontstaan?

De brief over de kabinetsbijdrage biedt niet de (volledige) informatie over de sectoraal beschikbare loonruimte. De werkgeversorganisaties moeten mede op basis van de brief bezien welke (loon)afspraken passend en wenselijk zijn. Een meer gelijke informatiepositie van de vakbonden ten opzichte van de werkgeversorganisaties, is erbij gebaat als de werkgevers de sectoraal beschikbare loonruimte delen.

De werkgeversverenigingen in het onderwijs ontvangen de brief over de kabinetsbijdrage vanwege de budgettaire verantwoordelijkheid van de werkgevers. De brief wordt niet gedeeld met de bij het cao-overleg betrokken vakbonden, om de onderhandelingspositie van de werkgevers in de onderwijs- en kabinetssectoren te beschermen, en in het verlengde daarvan het financiële belang van de Staat. Het kabinet is niet bereid om de meest recente brieven over de kabinetsbijdrage openbaar te maken. Gegeven het feit dat de rechtszaak hierover nog loopt, ga ik hier nu niet verder op in.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris naar meer toelichting op de risico’s voor het financiële belang van de Staat en het borgen van een open en reëel cao-overleg. Welke risico’s verwacht de staatssecretaris als hij de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (vertrouwelijk) bekend maakt aan vakbonden?

Inzicht in de ruimtebrief kan ertoe leiden dat vakbonden de indruk krijgen (of wekken) dat de kabinetsbijdrage niet volledig of niet optimaal is ingezet door werkgevers, of dat zij in het algemeen menen dat de kabinetsbijdrage te laag is (geweest). Dit kan voor vakbonden aanleiding zijn om financiële claims te doen bij werkgevers of (uiteindelijk) het kabinet. Dit kan leiden tot moeizame onderhandelingen en uiteindelijk – als de werkgevers niet aan de financiële claims tegemoet kunnen komen – mogelijk een verzoek aan werkgevers of aan het kabinet om extra middelen ter beschikking te stellen. Dit geldt voor alle kabinets- en onderwijssectoren en raakt rechtstreeks aan de financiële belangen van de Staat.

Deze leden constateren dat het dan nog steeds aan werkgevers in het onderwijs is welke loonafspraken zij maken en dat dat niet betekent dat er extra geld bij dient te komen. Graag vragen deze leden hierop een reflectie van de staatssecretaris.

Hoewel het nog steeds aan de werkgevers in het onderwijs is welke loonafspraken zij maken, kan er wel extra druk komen op de werkgevers om de beschikbare middelen in te zetten voor contractloon. Dit schaadt de onderhandelingspositie van de werkgevers omdat de beschikbare loonruimte is bedoeld voor het totaal aan arbeidsvoorwaarden, zowel het contractloon (primaire arbeidsvoorwaarde) als voor secundaire arbeidsvoorwaarden. Als dit leidt tot het vastlopen van het cao-overleg, kan dit uiteindelijk betekenen dat cao-partijen om extra geld gaan vragen aan de overheid om de impasse te doorbreken. Zie ook het antwoord op de vorige vraag.

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brieven over de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat sturing in het funderend onderwijs van februari, over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen. Deze leden hebben de volgende vragen aan de staatssecretaris.

De leden van de BBB-fractie hechten aan transparantie en gelijkwaardigheid in arbeidsverhoudingen. Deze leden constateren dat de huidige aanpak afhankelijk blijft van de bereidheid van werkgevers om informatie te delen. Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken of een wettelijke borging van gelijke informatiepositie aan de cao-tafel mogelijk is, zodat vakbonden niet afhankelijk zijn van de discretionaire keuze van werkgevers?16

Het wettelijk borgen van een gelijke informatiepositie zie ik als onwenselijk en deze past niet binnen de internationaalrechtelijk gewaarborgde collectieve onderhandelingsvrijheid. Zoals hiervoor uiteengezet is een ongelijke informatiepositie inherent aan open en reëel cao-overleg. Uitwisselen van informatie gedurende de cao-onderhandelingen is onderdeel van de onderhandelingsstrategie. Met de cao-partijen in het funderend onderwijs hebben we stappen gezet naar een meer gelijke informatiepositie.

Kan de staatssecretaris aangeven hoe wordt gemonitord of de vertrouwelijke informatiedeling daadwerkelijk leidt tot betere cao-onderhandelingen en versterking van arbeidsvoorwaarden in het funderend onderwijs? Daarnaast constateren de leden van de BBB-fractie dat de staatssecretaris verwijst naar een evaluatiemoment na de eerste cao’s. Deze leden vinden dat evaluatie alleen zinvol is als deze transparant en publiek is. Is de staatssecretaris bereid om de evaluatie van de vertrouwelijke informatiedeling publiek te maken en daarbij ook de ervaringen van vakbonden en raden te betrekken?

Begin november zijn onderhandelaarsakkoorden gesloten voor de CAO PO en de CAO VO 2025-2027. We gaan in gesprek over de opgedane ervaring, om te bezien in welke mate het beoogde positieve effect op de onderhandelingen is gerealiseerd. Na afloop van de evaluatie zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten. Uiteraard zullen de ervaringen van beide zijden van de cao-tafels daarbij aan bod komen. Daarom neem ik initiatief voor een tripartiete evaluatie.

De leden van de BBB-fractie maken zich zorgen over de democratische legitimiteit van besluitvorming rond cao-onderhandelingen, zeker wanneer vertrouwelijke informatie slechts beperkt gedeeld wordt. Hoe wordt geborgd dat ook leraren, schoolleiders en ouders via hun vertegenwoordigers zeggenschap hebben over de inzet van loonruimte en arbeidsvoorwaarden?

Deze zeggenschap is als volgt geborgd. De leraren en schoolleiders zijn via hun vakbonden direct vertegenwoordigd in het cao-overleg. Daar vindt op sectoraal niveau overleg plaats over de inzet van de ruimte voor nieuwe cao-afspraken. Op schoolniveau zijn leraren en ouders via de medezeggenschapsraad (MR) betrokken bij de arbeidsvoorwaarden. In de MR wordt bijvoorbeeld gesproken over het personeelsbeleid en zaken als werkdruk.

Tot slot willen de leden van de BBB-fractie de staatssecretaris wijzen op het belang van structurele versterking van het opleidingsklimaat in het funderend onderwijs. De brieven en nota maken geen melding van koppeling met opleidingsinspanningen. Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken hoe vertrouwelijke informatiedeling gekoppeld kan worden aan regionale programma’s voor opleiding, loopbaanontwikkeling en behoud van personeel?

De inzet van de vertrouwelijke informatiedeling aan de cao-tafel is dat dit een positief effect sorteert op het cao-overleg. Namelijk dat het cao-overleg meer gericht wordt op zaken die relevant zijn voor goed onderwijs, zoals de aanpak van werkdruk, professionalisering van onderwijspersoneel, het bieden van carrièreperspectief et cetera.

We investeren op dit moment in de regionale aanpak voor het aantrekken van nieuw personeel, het behoud van personeel en het bevorderen van de continuïteit van het onderwijs (bij een personeelstekort). Bij de beoogde evaluatie van het cao-proces zal ik ook hieraan aandacht besteden. Daarin kijken we met cao-partijen of de nieuwe handelingswijze ondersteunend is voor constructief cao-overleg.


  1. Herman Tjeenk Willink: Groter Denken, Kleiner Doen, Prometheus, Amsterdam 2018.↩︎

  2. Kamerstukken II, 2018/19, 35 000 VIII, nr. 173.↩︎

  3. Rechtbank Midden-Nederland, 2 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2877 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2024:2877).↩︎

  4. Bijlage 2025D37390 bij Kamerstukken II, 2024/25, 27 923, nr. 515.↩︎

  5. Kamerstukken II, 2024/25, 27 923, nr. 515; brief van 5 september 2025 over vertrouwelijke informatiedeling voor de cao-onderhandelingen.↩︎

  6. Kamerstukken II, 2023/24, 31 293, nr. 727; brief van 5 april 2024 over de herijking sturing funderend onderwijs.↩︎

  7. De vertrouwelijkheid van de brief is ook van belang omdat de hoogte van de kabinetsbijdrage in de regel gelijk is voor alle onderwijssectoren en de kabinetssectoren (de sectoren waarin het kabinet zelf werkgever is: Defensie, Politie, Rijk, Rechterlijke macht).↩︎

  8. TZ202502–083: De Staatssecretaris zal de Kamer op de hoogte houden over de vertrouwelijke informatiedeling voor de CAO-onderhandeling over de Ruimtebrief.↩︎

  9. Herman Tjeenk Willink: Groter Denken, Kleiner Doen, Prometheus, Amsterdam 2018.↩︎

  10. Kamerstukken II, 2018/19, 35 000 VIII, nr. 173.↩︎

  11. Kamerstukken II, 2018/19, 35 000 VIII, nr. 71.↩︎

  12. Kamerstukken II, 2024/25, 36 725 VIII, nr. 5.↩︎

  13. Kamerstukken II, 2016/17, 34 550 VII, nr. 52.↩︎

  14. Kamerstukken II, 2023/24, 27 923, nr. 461; https://open.overheid.nl/documenten/dpc-daa106937cb404afef4db11ac8503ce3ed331a10/pdf.↩︎

  15. Rechtbank Midden-Nederland, 2 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2877 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2024:2877).↩︎

  16. Bijlage 2025D37390 bij Kamerstukken II, 2024/25, 27 923, nr. 515.↩︎