Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Afschrift adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over toegang tot financiering (Kamerstuk 32820-536)
Nieuwe visie cultuurbeleid
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2025D51173, datum: 2025-12-10, bijgewerkt: 2025-12-11 13:32, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: L.E.T.M. van Thiel, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2025Z02608:
- Indiener: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-02-18 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-02-20 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-03-06 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Inbreng Verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 oktober 2025 inzake de uitgangspunten subsidieregeling voor grote restauraties (Kamerstuk 32 820, nr. 556).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Thiel
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
II Reactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uitgangspunten van de subsidieregeling voor grote restauraties. Deze leden hebben op het moment geen vragen.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de uitgangspunten van de subsidieregeling voor grote restauraties en de uitvoering van de motie van de leden Mohandis en Beckerman1 en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie hechten eraan dat publiek geld doelmatig wordt besteed en delen met de minister dat de genoemde middelen eerlijk en transparant worden besteed. Deze leden lezen dat er in het geval van overvraag een selectie zal moeten plaatsvinden. Zij zijn benieuwd naar de kaders voor selectie. Kan de minister daarover al een richting schetsen? Kan de minister nader toelichten hoe cofinanciering vanuit decentrale overheden hierin een plaats heeft? De leden van de VVD-fractie vragen zich ook af hoe de eigen financiële draagkracht van een aanvrager wordt meegewogen in het toekennen van een subsidie.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de onderhavige brief. De minister trekt een eenmalig bedrag van € 45 miljoen uit voor de restauratie van rijksmonumenten die niet als woonhuis worden aangemerkt. Nu verscheen in 2024 in opdracht van de minister het tussenrapport Onderzoek restauratieopgave niet-woonhuis-rijksmonumenten2, waarin werd gesteld dat de komende tien jaar € 770 miljoen extra nodig is voor restauraties van rijksmonumenten die geen woonhuis zijn. Hoe verklaart de minister de kloof tussen het benodigde bedrag en het bedrag dat hij ervoor uittrekt? Betreft het ook maar iets meer dan een druppel op een gloeiende plaat? Vindt de minister dat hij hiermee nog voldoende recht doet aan de geest van de motie van de leden Wuite en Van der Graaf3? Waar blijft de strijd van dit kabinet voor behoud van rijksmonumenten die in de problemen komen? Erkent de minister dat dit niet alleen een verantwoordelijkheid is van lagere overheden, maar ook de Rijksoverheid in positie moet komen bij rijksmonumenten die moeten worden gerenoveerd? Wat is de ambitie van deze minister bij het behoud van cultureel erfgoed?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen ons cultureel erfgoed
behouden voor toekomstige generaties en investeren in restauratie,
verduurzaming en behoud van monumenten en historische gebouwen. Museum
Prinsenhof in Delft vormt hiervan bij uitstek een treffend voorbeeld.
Het betreft immers een Top 100-rijksmonument dat dringend aan
restauratie toe is, dat zeven vensters toont vanuit de Canon van
Nederland over vijf tijdvakken, waaronder het verhaal van Willem van
Oranje en het ontstaan van Nederland zoals we het vandaag de dag kennen.
De Kamer heeft met het aannemen van de motie van de leden Mohandis en
Beckerman4 de minister gevraagd om zich tot het
uiterste in te spannen om een deel van de nieuwe subsidieregeling nog
dit jaar in te zetten om de restauratie van dit nationale cultureel
erfgoed via een eenmalige bijdrage te steunen, maar de minister
parafraseert nu de uitleg waarom hij de motie destijds had ontraden: hij
verwees al naar andere rijksmonumenten, naast Museum Prinsenhof, die een
grote restauratieopgave hebben en stelde dat een subsidieregeling met
heldere voorwaarden en criteria nodig was om deze opgaven op een
eerlijke en transparante manier te bedienen5.
Met deze woorden heeft de minister de Kamer echter niet weten te
overtuigen. Waarom weigert de minister een zo breed door de Kamer
gesteunde motie nu uit te voeren? Hoe serieus neemt deze demissionaire
minister van een kabinet met een uiterst smalle basis de Kamer nog, nu
hij blijft volharden in een herhaling van zetten?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie constateren dat er al vanaf
begin 2022 intensief contact is tussen Museum Prinsenhof Delft en het
ministerie van OCW voor een eventuele bijdrage aan de restauratie en
renovatie van het Prinsenhof. Ook hebben tal van andere partijen – van
de gemeente Delft, de Provincie Zuid-Holland, de VriendenLoterij, tot
vele andere fondsen, particulieren en bedrijven – een bijdrage
toegezegd. Het ministerie ontweek echter een definitieve beslissing,
terwijl achtereenvolgende staatssecretarissen en ministers niettemin wel
het urgente probleem voor restauraties van grote monumenten erkenden,
waarvan het Prinsenhof als hét voorbeeld steeds werd aangehaald.
Minister Bruins stelde uiteindelijk in de zomer 2025 – in reactie op het
rapport Hylkema-Fenicks6 – een regeling in het vooruitzicht
waarbij hij – in eigen woorden – het Prinsenhof ‘in gedachten’ had. Het
ministerie van OCW liet op 26 november 2025 de wethouder Cultuur van de
gemeente Delft weten dat het Prinsenhof toch geen geld krijgt. Hoe zou
de minister, kijkend naar de lange voorgeschiedenis in deze tijdslijn,
het optreden van zijn departement bij nader inzien kenschetsen?
De minister beroept zich op rechterlijke uitspraken dat bij de verdeling van subsidies gelijke kansen moeten worden geboden om aanspraak te maken op subsidie. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of deze uitspraken dan ook soms uitsluiten dat men ongelijke gevallen ongelijk zou mogen behandelen. Klopt het beeld dat de minister nu geen precedent wil scheppen? Is hij zich dan ervan bewust dat er in het recente verleden al meer van dergelijke zogenoemde precedenten zijn geschapen, zoals onlangs bij de restauratie van het aquarium van Artis? Klopt het dat Delft is aangemerkt als stad die valt onder de regeling Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en daarbij extra ondersteuning mag verwachten?
De minister ontkent dat er een objectieve rechtvaardiging zou bestaan om Museum Prinsenhof vooruitlopend op de subsidieregeling via een eenmalige bijdrage te steunen. De leden Mohandis en Beckerman hebben bij het indienen van hun motie deze objectieve rechtvaardiging juist geformuleerd in de overwegingen bij de motie. De restauratie is al begonnen. Iedereen doet mee, behalve het Rijk. Hoe verklaart de minister dat hij niet de creativiteit heeft opgebracht om, in de overwegingen bij de motie, een rechtvaardiging te vinden om tegemoet te komen aan de wens van de Kamer? Is de minister dan niet doordrongen van de urgentie van de restauratie van het Prinsenhof? Is hij zich niet bewust van de historische waarde van het Prinsenhof en het feit dat Museum Prinsenhof Delft zeven vensters over vijf tijdvakken van de Canon laat zien? Weet hij niet dat hier al sinds 2022 op verschillende niveaus overleg is gevoerd met zijn departement hierover? Realiseert hij zich niet dat medeoverheden zoals de gemeente Delft en Provincie Zuid-Holland al volop participeren maar de Rijksoverheid als enige achterblijft? Realiseert hij zich niet dat zijn ambtsvoorganger verwachtingen heeft gewekt toen hij in de Kamer zei het Prinsenhof in gedachte te hebben? Beseft hij niet dat de genoemde regeling voor grote restauraties pas in 2026 in werking kan treden, zodat het Prinsenhof zelf achter het net vist? Welk excuus wil hij aanvoeren om deze relevante feiten nog langer te negeren?
Museum Prinsenhof Delft is al sinds januari 2025 gesloten en topstukken uit de collectie zijn nu tijdelijk verspreid over musea door het hele land, waarmee het historische beeld verder vergruist, maar inmiddels valt de restauratie stil bij gebrek aan middelen. Miskent de minister de urgentie? Hoe weegt de minister de sluiting en verspreiding van de topstukken in het licht van de waarde van juist dit museum voor ons nationale culturele geheugen? Moet Nederland er maar genoegen mee nemen om de kogelgaten van de moord op Willem van Oranje dicht te stuken?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitgangspunten subsidieregeling voor grote restauraties. Deze leden zien momenteel geen reden om aanvullende of verduidelijkende vragen te stellen.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van BBB-fractie hebben kennisgenomen van de uitgangspunten subsidieregeling voor grote restauraties. Deze leden hebben de volgende vragen aan de minister.
De leden van de BBB-fractie hebben gelezen dat groene monumenten een plek hebben gekregen in de regeling. Deze leden betreuren dat regionale ontmoetingsmonumenten, zoals kerken en andere gebouwen met een belangrijke sociale functie, niet zijn meegenomen. Juist deze gebouwen zijn van grote betekenis voor het sociale en culturele leven in dorpen en kleinere steden en dragen in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid van krimpregio’s en het platteland. Hoe zorgt de minister ervoor dat deze regionale ontmoetingsmonumenten niet buiten de boot vallen bij de verdeling van middelen? Ziet de minister mogelijkheden om, naast groene monumenten, ook ontmoetingsmonumenten met een regionale functie een plek te geven binnen de regeling? En zo niet, waarom niet? Kan de minister alsnog toezeggen dat bij de verdere uitwerking van de regeling expliciet wordt gekeken naar de impact op regionale identiteit en gemeenschapsvorming?
II Reactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap