Concept verslag Staats- en bestuursrecht
Verslag van een commissiedebat
Nummer: 2025D52124, datum: 2025-12-11, bijgewerkt: 2025-12-15 13:12, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-12-11 10:00: Staats- en bestuursrecht (Commissiedebat), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Staats- en bestuursrecht
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Concept
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 11 december 2025 overleg gevoerd met de heer Rutte, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, over:
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 december 2022 inzake kader modernisering (staats)nood- en crisisrecht (29668, nr. 69);
de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 25 april 2023 inzake stand van zaken verklaring omtrent het gedrag (vog) (36200-VI, nr. 128);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 oktober 2023 inzake routekaart modernisering (staats)nood- en crisisrecht (29668, nr. 70);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 25 oktober 2023 inzake onderzoek naar de mogelijkheden voor het monitoren van de gevolgen van de toepassing van de Wet Damocles (34763, nr. 20);
de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 27 februari 2024 inzake jaarverslag Adviescommissie VOG politiegegevens 2023 (29628, nr. 1213);
de brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 13 februari 2025 inzake voortgang modernisering staatsnoodrecht (29668, nr. 71);
de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 14 februari 2025 inzake WODC-rapport "Het gebruik van het Beleidskompas binnen de Rijksoverheid" (29362, nr. 372);
de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 6 juni 2025 inzake onvolledige informatievoorziening continue screening voor de kinderopvang en de taxibranche (31322, nr. 557);
de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 24 juni 2025 inzake ontwikkelingen verklaring omtrent het gedrag (36600-VI, nr. 160);
de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 4 juli 2025 inzake de Staat als procespartij (29279, nr. 980).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en
Veiligheid,
Ellian
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Brood
Voorzitter: Ellian
Griffier: Paauwe
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Bikker, Emiel van Dijk, Ellian, Sneller en Straatman,
en de heer Rutte, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, goedemorgen. Ik open deze vergadering van de vaste
commissie voor Justitie en Veiligheid. Ik mag daar de waarnemend
voorzitter van zijn. Op de agenda staat het commissiedebat Staats- en
bestuursrecht. Ik heet uiteraard de staatssecretaris en diens
ondersteuning van harte welkom. Welkom aan de geïnteresseerden die hier
zijn en aan degenen die dit debat anderszins volgen; dit is natuurlijk
het debat dat veel interesse oproept in de samenleving. En natuurlijk
welkom aan de collega's: mevrouw Straatman namens het CDA, collega
Sneller namens D66 en collega Van Dijk namens de PVV. Ik verwacht
mevrouw Bikker namens de ChristenUnie nog. Ik ben zelf van de VVD.
We hebben vier minuten spreektijd. Dat zou moeten lukken. Ik ken de
collega's een beetje. We hanteren maximaal drie interrupties; daar gaan
we wel uitkomen. Het is druk zat richting het kerstreces. Laten we
kijken of we dit dus een beetje voortvarend kunnen afronden met elkaar.
Ik wil daar niet mee zeggen dat het onderwerp niet belangrijk is. Ik kan
me indenken dat de staatssecretaris ook genoeg werk heeft. Laten we dus
snel beginnen. Ik begin bij mevrouw Straatman voor haar eerste termijn
namens het CDA.
Mevrouw Straatman (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over een breed palet aan
staats- en bestuursrechtelijke onderwerpen die raken aan de kern van
onze democratische rechtsorde. Ik start met de rol van de Staat als
procespartij. Tot voor kort mocht ik dat optreden in de rechtszaal nog
van dichtbij meemaken. Als de Staat daar niet naar zijn rol handelt,
schaadt dat het vertrouwen van burgers in de overheid. Ik vind het
positief om te zien dat de staatssecretaris onderzoek heeft gedaan naar
de positie van de Staat in hoger beroep in bestuursrechtelijke zaken en
daarvoor nu een afwegingskader ontwikkelt. Deze reflectieve opstelling
mist wat de CDA-fractie betreft echter als het gaat om de rol van de
Staat in civielrechtelijke procedures, met name als het gaat om de
verjaringsvraag. Juist als het eigen handelen van de Staat in een
procedure voorligt, kan een verjaringsverweer het vertrouwen van burgers
aantasten. Daarom ook mijn vraag op dit punt: waarom kiest de
staatssecretaris ervoor om bij beslissingen om te procederen in hoger
beroep een afwegingskader voor de Staat uit te werken en waarom doet hij
dit niet in civiele zaken waar een verjaringsberoep speelt? Is de
staatssecretaris bereid dit alsnog te doen?
Voorzitter. Ook in de rechtszaal moet de Staat zijn rechtvaardige en
menselijke kant laten zien. Dat kan prima samengaan. De verwijzing in de
brief naar de afstandsmoederszaak stelt in dat kader wel teleur. De
staatssecretaris noemt deze zaak als voorbeeld van het nut van een
beroep op verjaring door de Staat. Let wel, het gaat hier om een zaak
van historisch onrecht, waarin de Staat zelf onderwerp van debat is
geweest. Daarbij komt dat de Kamer in deze zaak nota bene een motie
heeft aangenomen om in een zaak als deze juist geen beroep op verjaring
te doen, maar deze motie is niet uitgevoerd. Deze zaak is dan ook vooral
een voorbeeld van hoe de Staat niet met burgers moet omgaan. Gelukkig,
zeg ik erbij, heeft deze staatssecretaris inmiddels het traject naar
erkenning van en excuses voor het leed dat de afstandsmoeders is
aangedaan, buiten de rechtszaal opgepakt. Tegelijkertijd bereiken mij
ook signalen dat dit traject inmiddels vertraagd is. Hoe reflecteert de
staatssecretaris daarop? Wij sporen hem dan ook aan het gesprek met
voortvarendheid te blijven voeren; daar hebben de moeders recht
op.
Voorzitter. Dan de modernisering van het staatsnoodrecht. Al sinds 2018
werkt het kabinet hieraan, maar dit proces verloopt traag. Daarom heb ik
de volgende vragen. Wat is op dit moment de status van de aangekondigde
trajecten, inclusief de verkenning naar digitale crises? Hoe geeft de
staatssecretaris invulling aan zijn regierol richting andere
departementen?
Voorzitter. Dan de vog. Die beschermt kwetsbare groepen, maar het
systeem moet wel robuust zijn. De ADR-doorlichting laat forse
kwetsbaarheden zien: verouderde instructies, onvoldoende
kwaliteitsborging en personeelskrapte. De softwarefout bij Justid,
specifiek in de kinderopvang en de taxibranche, raakt aan het hart van
de publieke veiligheid. Daarom heb ik de volgende vragen aan de
staatssecretaris. Wanneer is het externe onderzoek naar Justid afgerond?
Hoe kan het dat het Kiwa Register een tijdelijke stop heeft kunnen
zetten op de continue screening in de taxibranche? Waarom worden
personen in de kinderopvang in afwachting van een nieuwe vog op
non-actief gesteld en personen in de taxibranche niet? Tot slot, in het
kader van de uitwisseling van justitiële gegevens met derde landen voor
de vog-aanvraag: hoe staat het met de EU-brede afspraken voor
gegevensdeling?
Voorzitter. Een rechtsstaat begint bij zorgvuldige regels en een
overheid die betrouwbaar uitvoert, leert en corrigeert. Ik zeg erbij:
dat is een overheid die ook in de rechtszaal haar menselijke gezicht
laat zien. Ik zie uit naar de antwoorden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Straatman. Dit roept geen vragen op. Dan gaan we
naar collega Sneller voor zijn eerste termijn. Hij spreekt namens
D66.
De heer Sneller (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik duik er ook meteen maar in, want er staat
veel op de agenda en het is lang geleden dat we hier voor het laatst
over hebben gesproken.
Allereerst de versterking waarborgfunctie Awb. In januari is het vijf
jaar geleden dat er moties werden aangenomen naar aanleiding van de
parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag die verzochten
om echt werk te maken van die versterking. We wachten nog steeds op een
wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Ik zeg dat over het hoofd van de
staatssecretaris heen ook tegen zijn voorgangers en tegen het ministerie
van Binnenlandse Zaken. Dit kan zo eigenlijk niet. Dus ik vraag wanneer
we dat wetsvoorstel krijgen.
Dan kom ik bij het staatsnoodrecht. Ook daar is veel vertraging op de
lijn. We zien dat vormvrij staatsnoodrecht ook risico's met zich
meebrengt. Dus boven op de terechte vraag van collega Straatman vraag ik
ook hoe het slot op de deur voor misbruik nou wordt ingebouwd bij deze
nieuwe wetsvoorstellen. We hebben onlangs weer een motie gezien die
verzocht om het staatsnoodrecht toch te gebruiken voor een asielstop,
ondanks het feit dat tot nu toe geen enkele expert op het gebied van
staatsnoodrecht zegt dat dit een situatie is waar het zich voor leent,
terwijl wel talloze experts op dit gebied zeggen dat dit zich er niet
voor leent. Dus ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij de
waarborgen in dit proces ziet.
Ik kom bij de overheid als procespartij. Ik maak eerst even een
uitstapje naar artikel 6 van het EVRM, oftewel het recht op een eerlijk
proces. We gingen er altijd van uit dat de Staat en ook decentrale
overheidsorganen geen beroep konden doen op dat artikel uit het EVRM. Nu
blijkt uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat dat wel zou
kunnen. Ik vraag de staatssecretaris niet om te recenseren wat de
rechter heeft gezegd, maar wel hoe we hier nou mee verdergaan. Wat ziet
hij wel op zijn weg liggen om daarmee te doen?
Ook zien we dat rechters steeds vaker dwangsommen opleggen aan de
overheid als er geen gehoor wordt gegeven aan de uitspraak van de
rechter, terwijl je er vanuit constitutionele hoffelijkheid, zoals dat
zo mooi heet, maar ook gewoon vanuit een rechtmatig opererende overheid,
eigenlijk natuurlijk gewoon van uit zou mogen gaan dat de overheid dat
wel doet. Volgens mij is dat eigenlijk best wel een zware aanklacht
tegen de positie van de overheid als procespartij. Ik ben benieuwd hoe
de staatssecretaris daarnaar kijkt.
Dan kom ik bij het hoger beroep; collega Straatman verwees daar terecht
al naar. In de brief staat heel mooi: alleen als het algemeen belang
vergt dat een procedure wordt voortgezet, zal daartoe worden besloten;
voetnoot 14. Dan staat er in de voetnoot: "opgemerkt wordt …" En dan
komen er een aantal uitzonderingen. Ik vraag de staatssecretaris bij de
uitwerking van dat beleidskader over het hoger beroep de volgende
dingen. Eén: waarom is het zo smal ingevuld, alleen maar sec wat er in
de motie staat? Als de staatssecretaris het intrinsiek ook zo voelt,
waarom is het dan niet breder opgepakt? Maar ook: wat moet ik nou
precies lezen in die voetnoot en waarom staat het in een voetnoot? Dat
maakt de gemiddelde volksvertegenwoordiger immers nogal
achterdochtig.
Ten slotte de Wet Damocles. We hebben een heel teleurstellend debat
gehad over de eerste evaluatie door de Rijksuniversiteit Groningen,
jaren geleden al, waaruit eigenlijk bleek dat die onvoldoende gegevens
had om de wet goed te kunnen evalueren. Toen hebben we een motie
ingediend om ervoor te zorgen dat die gegevens wel verzameld worden,
zodat gekeken kan worden of die wet zijn doel dient. Nou hebben we in
oktober 2023 een brief gekregen van de toenmalige minister van Justitie,
waarin stond dat de monitoring op die manier eigenlijk niet vormgegeven
kon worden. Ik vraag de staatssecretaris hoe we dan überhaupt vorm
kunnen gaan geven aan die evaluatie om te bekijken of die wet zijn doel
bereikt en of we die zouden moeten aanpassen. Hebben we de inhoudelijke
reactie van de minister of staatssecretaris op deze voorzet van het WODC
nu gekregen?
Ten slotte heb ik een vraag over de achterstand die is opgelopen na de
hack, toen er even geen gegevens binnenkwamen van het Openbaar
Ministerie en er wel vog's werden uitgegeven. Is met terugwerkende
kracht gekeken of daar fouten zijn gemaakt en of de nieuwe informatie
die na het oplossen van de hack is binnengekomen, ook in de branches
waar geen continue screening geldt, toch nog aanleiding was om de vog te
herroepen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik heb u wat meer tijd gegeven. Dank. Welkom, collega Bikker, fijn dat u
er bent. We gaan luisteren naar collega Van Dijk voor zijn eerste
termijn namens de PVV.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met het WODC-rapport over het gebruik
van het Beleidskompas. Het Beleidskompas is de opvolger van het
zogenaamde Integraal Afwegingskader. Dat afwegingskader is destijds in
het leven geroepen om ervoor te zorgen dat beleid evenredig is en niet
de burgers de vernieling in helpt, een sympathiek en niet onnodig
voorstel. Door de toenmalige minister voor Rechtsbescherming is het IAK
vernieuwd en gewijzigd in het zogenaamde Beleidskompas. De reden
hiervoor: schandalen als de toeslagenaffaire en vele andere situaties
waarin burgers met de grond gelijk werden gemaakt door een almachtige
overheid. Om dit te voorkomen zijn het IAK en in navolging daarvan het
Beleidskompas in het leven geroepen.
Dat klinkt als een goede ontwikkeling waar niemand tegen kan zijn,
totdat we agendapunt 7 van een brief van de voorganger van deze
staatssecretaris lezen. Daarin staat: "Expertiseteams en aanspreekpunten
kunnen worden gezien als ambassadeurs van het Beleidskompas. In
bestaande expertiseteams is kennis voorhanden rondom het maken van
beleid, gedrag, uitvoerbaarheid, brede welvaart en de Sustainable
Development Goals." Als u denkt dat deze Sustainable Development Goals
toevallig sporadisch genoemd worden, dan komt u bedrogen uit. De website
van het Beleidskompas vertelt doodleuk dat alle Sustainable Development
Goals erin verwerkt zijn. Sterker nog, bij de vraag wat het beoogde doel
is van het Beleidskompas, is geen spoor meer te vinden van het originele
doel, namelijk de burger beschermen tegen de overheid. De hele website
staat vol met Sustainable Development Goals. Kan de staatssecretaris mij
uitleggen waarom het van belang is om Sustainable Development Goals in
een rechtsbeschermingsmaatregel te fietsen? Welke bescherming bieden
bijvoorbeeld gendergelijkheid en klimaatactie al die toekomstige
toeslagenouders in hemelsnaam? Waarom wordt een mechanisme dat burgers
tegen de overheid moet beschermen misbruikt om een globalistische
klimaatagenda door de strot van mensen te duwen?
Voorzitter. Dan een ander punt, dat helemaal onderaan de agenda staat,
namelijk het stuk De Staat als procespartij; een aantal collega's hebben
er al iets over gezegd. Eigenlijk sluit het grotendeels aan bij wat ik
hiervoor heb ingebracht, namelijk dat het handelen van de overheid het
algemeen belang dient te dienen en erop gericht moet zijn beleid tot
stand te brengen en uit te voeren om Nederland op talloze vlakken
sterker en beter te maken. Dan denk ik het volgende. Het is dan wel van
de voorganger van deze staatssecretaris, maar dat toont geen greintje
zelfreflectie, want wiens belang is dat algemene belang? Is dat het
belang van de burger of is dat het belang van de bureaucratie? Diende de
toeslagenaffaire het algemeen belang, en al die rechtszaken tegen
gedupeerden in Groningen met een half ingestort huis, of het slopen van
de heer Ardesch in Enschede, die ondertussen met hartproblemen in een
rolstoel thuiszit, of het chanteren van de nabestaanden van het
Stintdrama? Kan de staatssecretaris mij uitleggen hoe de opstelling van
de overheid daarin het algemeen belang dient?
De voorganger van deze staatssecretaris schrijft in zijn brief dat het
soms in het algemeen belang is om te proberen een burger die bij de
rechter al gelijk heeft gekregen, toch alsnog in hoger beroep te
dwarsbomen. Want stel je voor dat de overheid een schadevergoeding moet
betalen aan die ene burger; dan zijn er straks misschien nog wel 10.000
anderen die een soortgelijke situatie ook hun recht moeten krijgen! Dat
kan aardig in de papieren lopen, dus dan dient dat volgens de vorige
staatssecretaris het algemeen belang niet. In dat kader heb ik de
volgende vraag aan deze staatssecretaris: wat is de definitie van "het
algemeen belang" en wie bepaalt dat? Voor de PVV is het klip-en-klaar
dat als een burger nota bene door de rechter in het gelijk wordt gesteld
dat de overheid hem of haar onrecht heeft aangedaan, het algemeen belang
er juist mee gediend is om die burger te compenseren en in zijn gelijk
te stellen. Dan heb ik het natuurlijk niet over beroepsmekkeraars en
activistentypetjes als Van Vollenbroek, maar over burgers die echt
nadeel ondervinden van overheidshandelen, zoals de voorbeelden die ik
eerder in mijn tekst heb aangehaald. Mijn vraag aan de staatssecretaris
is dus: waarom niet een beetje de hand in eigen boezem steken en
toegeven dat de overheid het vaker dan ons lief is gewoon bij het
verkeerde eind heeft?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dat was 'm? Welkom, mevrouw Bikker. We gaan over naar u voor uw eerste
termijn, namens de ChristenUnie.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. In het huidige tijdsgewricht, waarin wereldwijd
de populariteit van autocratieën lijkt te groeien, terwijl die van
democratische rechtsstaten helaas tanende lijkt, is het belangrijk om
ons staatsnood- en crisisrecht op orde te hebben. Allereerst zal ik daar
in mijn bijdrage dan ook de focus op hebben. Het is een goede zaak dat
de regering daarmee bezig is, maar er moet me wel iets van het hart. De
laatste brief van het kabinet is van 13 februari 2025. Dat is bijna een
halfjaar na het uitroepen van de zogenaamde asielcrisis, waarbij de
regering probeerde om de macht die ze deelt met de Staten-Generaal —
artikel 81 van de Grondwet — zichzelf exclusief toe te eigenen. Daar is
door de betrokkenen vergoelijkend over gesproken, maar op de keper
beschouwd ging dat toch een beetje richting dat autoritaire regime. De
regering probeerde het parlement buitenspel te zetten en was buiten de
vangrails van de rechtsstaat gaan karren. In de brief van 13 februari
wordt hierover echter met geen woord gerept. De Vreemdelingenwet, die
het kabinet buitenspel wilde zetten, staat niet eens genoemd in de
stukken. Waarom, is mijn vraag aan de staatssecretaris. Als er nou één
gebeurtenis is aan te merken als de stresstest van ons stelsel van
staatsnoodrecht, dan is deze het wel. Is de staatssecretaris het met mij
eens dat de gang van zaken op z'n minst geëvalueerd moet worden en
betrokken moet worden bij de herziening van het staatsnoodrecht? Ik
krijg graag zijn reactie.
Als ik de staatssecretaris iets mag meegeven: ga in het kader van deze
moderniseringsexercitie zo snel mogelijk eens kijken naar de criteria
voor de inzet van noodbevoegdheden, naar de buitengewone omstandigheden.
Hoe kunnen die begrippen verduidelijkt worden, zodat bij een eventuele
poging het staatsnoodrecht opnieuw te misbruiken door het uitroepen van
een ervaren crisis als een paal boven water staat dat dit niet binnen de
criteria van het staatsnoodrecht past?
Het valt me verder op dat er qua modernisering weinig beweging te zien
is. Na de brief met de algemene contouren uit 2022 zijn er twee
rapportages over de voortgang gekomen, maar ik ben niet de eerste die
concludeert dat de voortgang nu niet bepaald van deze stukken afspat.
Heeft de staatssecretaris daar een verklaring voor? Ik mis daarbij ook
de inzet om het staatsnoodrecht te harmoniseren. Een logische eerste
stap is het implementeren van een eenduidige
inwerkingsstellingsprocedure. Staatsraad Verheij van de Raad van State
schetst bijvoorbeeld dat verschillende wetten die de gedwongen
verplaatsing van mensen door de overheid als instrument hebben, andere
inwerkingtredingsprocedures hebben. Dat deel van de Kernenergiewet heeft
bijvoorbeeld geen inwerkingsstellingsprocedure, maar de Wet verplaatsing
bevolking wél, terwijl het gaat om vergelijkbare bevoegdheden. Zou dit
niet geharmoniseerd moeten worden, zo vraag ik aan de staatssecretaris.
Is in algemene zin de noodzaak om te harmoniseren niet dringender, nu
het kabinet toe wil naar één type noodtoestand?
Ook denk ik dat het goed is om de positie van het parlement te
verstevigen. De Kamer heeft nu geen middel om na goedkeuring van de
Voortduringswet de ingezette noodbepalingen terug te draaien. We hebben
in coronatijd gezien wat de ellende daarvan is. Dat is wat mij betreft
ten onrechte. Dus wil het kabinet bij modernisering ook werk maken van
een middel om de Voortduringswet in te laten trekken? Of door
bijvoorbeeld een horizonbepaling in te stellen, die de Voortduringswet
laat vervallen tenzij het parlement er opnieuw mee instemt? Is de
staatssecretaris met mij van mening dat deze borging van de
democratische legitimering van het staatsnoodrecht een essentieel
onderdeel van de moderniseringsslag zou moeten zijn?
Voorzitter. Collega's hadden het ook al over de brief over de Staat als
procespartij. O, ik zie dat er een interruptie is.
De heer Sneller (D66):
Dat waren behartigenswaardige woorden van collega Bikker, die ook
tijdens de debatten over de inzet van die staatsnoodrechtbevoegdheden
mooie dingen heeft gezegd. Zij zoekt haar heil qua beter borgen van de
vangrails in verduidelijking van de criteria. Tegelijkertijd kan elke
meerderheid gewoon zeggen: ik vind dat er voldaan is aan de criteria.
Ziet zij nog andere manieren om dit beter te verankeren?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank voor de vraag. Het is ook wel een mooie vraag, in die zin dat ik
erin bespeur dat een meerderheid niet altijd de wijsheid in pacht
heeft.
De heer Sneller (D66):
Ook een minderheid niet.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ook een minderheid niet. Dat is dan een mooie vorm van reflectie voor
ons allen. Maar tegelijkertijd denk ik dat het juist wel belangrijk is
... Deze bevoegdheden gaan ver, zijn ingrijpend en raken aan
grondrechten. Juist daarom heb ik het in coronatijd zo ontzettend
ingewikkeld gevonden dat het parlement moest vechten als een leeuw om
dingen terug te laten komen, om nog eens te bezien of we dit echt
moesten voortzetten. Ik weet hoezeer ik me daar zelf voor heb
ingespannen, samen met heel veel collega's. Dat is wel de reden geweest
dat die avondklok, die we nu misschien allemaal betreuren, maar kort
geduurd heeft. Als we destijds niet hadden gevochten als leeuwen, was
die gewoon voor langere tijd ingevoerd geweest. Ik vind dat niet goed.
Ik vind het belangrijk dat we die weging maken, juist ook als parlement.
Dan kan het nog steeds zijn dat een meerderheid, zeker als er een
meerderheidscoalitie is — zo ziet het er nu niet uit, maar dat zal vast
ook wel weer eens gebeuren — toch doorgaat met maatregelen waarvan wij
zeggen "moet dat nou?", maar dan heb je daar een open debat over in het
parlement, en gaat het niet automatisch door zoals dat nu het geval is.
Ik vind dit dus in ieder geval een van de waarborgen. Ik sta open voor
andere suggesties, maar een van de lessen die ik in ieder geval uit de
coronatijd meeneem, is dat we dit echt beter moeten doen. Ik denk dat
staatsraad Verheij juist vanuit de juridische invalshoek een heel aantal
praktische voorbeelden geeft van wat daarbij beter kan.
De heer Sneller (D66):
Ik denk dat het ook een gezamenlijke zoektocht is, hoor. Mevrouw Bikker
verwijst nu ook naar staatsraad Verheij. In sommige
staatsnoodrechtprocedures heeft de Raad van State natuurlijk wel een
rol, terwijl we bijvoorbeeld nu bij de Wet beschikbaarheid goederen, die
werd ingezet door het ministerie van Economische Zaken, zagen dat noch
het parlement noch de Raad van State daar een rol in had. Dus hoe breed
zou mevrouw Bikker de inzet van het parlement willen laten zijn? Aan de
andere kant: ik hoorde minister Karremans tijdens het debat over
Nexperia en ik vind het ook weer ingewikkeld om daarbij de Raad van
State en het parlement te horen. Hoe ziet mevrouw Bikker dat
dilemma?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat deel ik ook. Je hebt de natuurlijk de noodsituatie. Dan moet het
kabinet kunnen handelen. Dat is al even de eerste fase. Ik heb
bijvoorbeeld gevraagd naar het voortduren van die maatregelen. Daar heb
ik nu op ingestoken, maar ik ben het met collega Sneller eens dat het
aan de ene kant gaat om waarborgen dat het wordt ingezet op het moment
dat er daadwerkelijke nood is. Daar ging ook het eerste deel van mijn
bijdrage over. Het moet niet over ervaren nood gaan, maar over
daadwerkelijke, feitelijke nood. Dat zullen we dus nog beter moeten
verwoorden, denk ik.
In de tweede fase is de vraag op welk moment het parlement aan zet is,
juist vanuit de democratische legitimatie en om te voorkomen dat er
autocratische trekken ontstaan. Dat neemt niet weg dat de regering in
noodsituaties moet kunnen handelen. Het moet niet zo zijn dat als er een
dijk doorbreekt, de staatssecretaris eerst langs de Kneuterdijk moet
fietsen en hier langs moet komen voordat hij de maatregelen kan nemen om
mensen te evacueren. Dat is juist het spanningsveld. Maar het gevaar is
dat we daar eindeloos papers over blijven schrijven en ondertussen met
een volledig ouderwets, niet up-to-date verhaal zitten, terwijl we ook
weten dat het nodig is om het aan te passen; dat hebben we gezien in de
afgelopen tijd.
Het derde punt, waarbij collega Sneller terecht verwijst naar het
ministerie van Economische Zaken, is dat er verschillende
wetgevingsregimes en omstandigheden zijn waarin het noodrecht van
toepassing kan zijn. Ik heb er begrip voor dat je daarbij soms andere
procedures bewandelt, maar soms is er evident overlap. Ik noemde het
verplaatsen van de bevolking. Ik hoop niet dat dat voorkomt, maar als
het nodig is, vind ik het evident dat je daarbij een eensluidend regime
moet hebben. Ik zit er dus ook niet dogmatisch in en meer puzzelend,
maar wel met de waarden van democratische borging, in kunnen grijpen als
het nodig is en op tijd weer stoppen omdat het gaat om grondrechten.
Zodra je die inperking kan stoppen, moet je die stoppen. Ik denk dat dat
een beetje het veld is waarlangs ik het afwandel.
De voorzitter:
Gaat u verder, mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dit is het laatste stuk van mijn inbreng, zeg ik alvast ter
bemoediging voor u. We hebben er in het verleden vaker over gesproken
dat de overheid soms maar door blijft procederen tegen burgers, juist
ook wanneer zij zich in een kwetsbare positie bevinden. Ik denk aan de
casus van twee 80'ers uit Groningen, Meine en Trientje. Hun huis staat
dicht bij een gasopslag. Dat heeft geleid tot verzakkingen en
scheuringen. Buurtbewoners hebben hun schade gemeld bij het Instituut
Mijnbouwschade en iedereen krijgt een schadevergoeding, maar niet Meine
en Trientje. Zij stappen naar de rechter. Na een procedure van ruim twee
jaar krijgen ze op alle punten gelijk. Vreugde alom, maar die was van
korte duur, want de overheid ging in hoger beroep. Na drie jaar
procederen begint het hele circus weer van voren af aan.
Meine en Trientje zijn inmiddels dichter bij de 90 dan bij de 80.
Iedereen, ook iedereen hier, voelt op zijn klompen aan dat dit niet is
wat we moeten willen. Ik ben dan ook blij met de toezegging in het stuk
dat wordt gestart met het ontwikkelen van een afwegingskader voor het
instellen van hoger beroep in het bestuursrecht. Dat is een goed begin,
maar het mag van mij echt doortastender. Daarom heb ik de volgende drie
vragen. Dat zijn ook de slotvragen. Waarom is gekozen voor een
niet-bindend afwegingskader? Rechtvaardigt de omvang van het probleem
niet een stevigere inzet? Twee: kunt u toezeggen dat dit afwegingskader
in 2026 is opgesteld? Zo niet, wanneer dan wel? Drie: hoe gaat u
toezicht houden op de naleving van het afwegingskader?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
U bedankt, mevrouw Bikker. Dan kijk ik even naar de collega's. Zal ik
het voorzitterschap even overdragen? Wil collega Sneller dat even
doen?
Voorzitter: Sneller
De voorzitter:
Ja. Dan geef ik graag het woord aan de heer Ellian voor zijn inbreng
namens de VVD-fractie.
De heer Ellian (VVD):
Dank. Het is goed dat we dit debat weer een keer met elkaar hebben, want
ook ik vind, in navolging van mijn collega's, dat het wel ergens over
gaat. Ik begin met het staatsnoodrecht. Het is goed dat er gewerkt wordt
aan een herziening, hoewel ik ook de opmerkingen van de collega's kan
plaatsen. Over het proces krijgen we veel informatie, maar het voeren
van de inhoudelijke discussie, die ik net met genoegen waarnam, is
natuurlijk wat we hier doen. Dat is, denk ik, ook de fundamentele
discussie over de parlementaire betrokkenheid en over welke wetten het
dan precies gaat. Ik denk dat er wel wat urgentie meegegeven mag worden
aan dit demissionaire kabinet, maar dat kan dat natuurlijk ook weer
meegeven aan het volgende kabinet.
Ik wil dan ook maar meteen een richting meegeven vanuit de VVD-fractie.
In de brieven las ik namelijk dat de huidige structuur, een
crisisstructuur naast het staatsnoodrecht dat wordt vervangen, als
onoverzichtelijk wordt gezien. De situatie van noodtoestand is helder.
Feitelijk mag de Grondwet dan voor een groot deel buiten werking worden
gesteld. Denk aan — dat las ik als voorbeeld — het instellen van mobiele
rechtbanken. Dan heb je de situatie van noodbevoegdheden buiten een
noodtoestand. Die lijkt minder ingrijpend, maar dan moet in een wet in
formele zin een grondslag gecreëerd zijn om een grondrecht te beperken.
Op zich kun je dan dus nog steeds grondrechten vrij fors beperken.
Alleen, het verschil is dat er dan formeel niet het etiketje
"noodtoestand" op zit.
Dit raakt, denk ik, ook de discussie tussen collega Sneller en collega
Bikker, en ook het eerdere verslag van collega Sneller en voormalig
collega Van der Staaij. We moeten het wel even scherp hebben met elkaar.
Dit is volgens mij de richting van het kabinet. Er zijn drie situaties:
noodtoestand, noodbevoegdheden buiten noodtoestand en dan de vormvrije
noodbevoegdheden. Oké, maar werk die dan alsjeblieft uit. En hoe gaan we
dan om met het grijze gebied? Minister Brekelmans zegt volgens mij
terecht continu: we zijn niet in oorlog, maar ook niet in vrede. Volgens
mij zien we dat we dagelijks op allerlei nieuwe manieren worden
aangevallen. Waar past dat dan precies in?
Ook wil ik wel de parlementaire betrokkenheid benadrukken. Dat roept dan
wel ook, denk ik, meteen een reflectie op, ten dele bij onszelf, maar
ook bij het kabinet, ook als ik luister naar de vermakelijke interactie
van zojuist. Als wij onszelf een belangrijke rol toedichten bij — wij
roepen de crisis niet uit — de controle van de noodbevoegdheden, dan
betekent dat ook dat als het echt spannend wordt, wij moeten beseffen
dat er een behoorlijke verantwoordelijkheid op ons rust, ook in
praktische zin: je moet als Kamer bij elkaar kunnen komen.
Kijk ook naar hoe wij onze burgers informeren: je moet er rekening mee
houden dat er langdurig geen elektriciteit kan zijn en dat je
zelfvoorzienend moet zijn. Oké, maar als wij dan vergaande
noodbevoegdheden moeten controleren en daar misschien ook iets over
moeten vinden … Ik mis soms een beetje onze eigen rol. Ik wil niet
zeggen dat we ons op een oorlogsparlement moeten voorbereiden, maar als
we in een grijs gebied zitten, dan moeten we ook wel wat meer van
onszelf verwachten. Ik ben dus benieuwd hoe de staatssecretaris daarnaar
kijkt.
Ik wil ook gewoon wat urgentie meegeven, want ik zie in de routekaart
allerlei wetten die nog aangepast moeten worden. Ja jongens, de
Russische Federatie past niks aan; die gaat gewoon door. Dit begint wel
een beetje lang te duren.
Ik zie dat mevrouw Bikker een interruptie heeft.
De voorzitter:
Zo is dat: een interruptie van mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
In heel veel themagebieden werk je met scenario's. Het valt me op dat we
juist op dit terrein alles heel lang aan het bestuderen en nog eens aan
het bestuderen zijn en dan de volgorde van mogelijk te veranderen wetten
weer op een rijtje zetten. Is collega Ellian het met mij eens dat er ook
eens even in scenarioplanning moet worden gedacht? Als de dreiging
inderdaad aanhoudt, vraagt dat ook om een andere procedure voor welke
wetten we als eerste bekijken. We zouden dan bijvoorbeeld eens met de
NCTV samen naar het dreigingsniveau kunnen kijken en op welk front van
het staatsnoodrecht we allereerst aan de slag zouden moeten. Zou dat een
lijn zijn? Of wat is anders zijn manier om te voorkomen dat we hier
bijna meer in de studeerkamer blijven zitten en niet overgaan tot de
actie waarvan hij, heel terecht, zegt dat die nodig is?
De heer Ellian (VVD):
Dank voor de vraag. Kijk, volgens mij wordt de laatste hand gelegd aan
de wet op de gereedstelling, maar die raakt natuurlijk heel erg aan
defensie en de krijgsmacht. Er is ook een wet … Die heet niet "wet op de
oorlog", maar in normaal taalgebruik noem ik die even zo.
Staatssecretaris Rutte:
Ik krijg "Oorlogswet" ingefluisterd.
De heer Ellian (VVD):
Oorlogswet? Wet op de oorlog, oorlogswet: het lijkt op elkaar. Ik wil
meteen, ook in antwoord op collega Bikker, zeggen dat ik me ook echt
verantwoordelijk voel. Ik wil geen onrust zaaien, dus ik wil niet dat
mensen die dit kijken nu denken: wauw, er wordt over een oorlogswet
gesproken. Maar die wet is wel belangrijk, want daarin worden een aantal
dingen geregeld die nergens anders in geregeld worden. Dat betekent niet
dat we meteen grootschalig in oorlog terechtkomen met elkaar, maar daar
staan wel bevoegdheden in die misschien ouderwets zijn of die misschien
tegen het licht moeten worden gehouden. Dan heb je nog een trits aan
wetten die daarmee samenhangen. Volgens mij noemde collega Bikker zelf
ook een voorbeeld. Nexperia kwam net langs. Ik denk dat het heel zinnig
kan zijn om aan de hand van het actuele dreigingsbeeld … Dat is er. Dat
wordt bijna dagelijkse geüpdatet. Volgens mij weten we heel goed waartoe
de statelijke actoren die ons niet goed gezind zijn in staat in zijn. Ik
zeg via de waarnemend voorzitter tegen collega Bikker dat ik deze week
in het Europees Parlement was, waar ook onze collega's uit Litouwen
waren. Die hebben net de noodtoestand uitgeroepen vanwege die ballonnen.
Daar spraken ze ook over met de NAVO-admiraal die aanwezig was. Volgens
mij hebben we dus best wel een goed beeld. Dus ik zou zeggen: laten we
dat doen; laten we die scenario's in kaart brengen. Dat betekent wel dat
het kabinet, welk kabinet het ook is, rapido die wetten moet gaan
aanpassen en hier in procedure moet brengen, zodat wij de discussie
kunnen gaan voeren.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dan hebben wij, denk ik, een gedeelde vraag aan de staatssecretaris,
namelijk om die scenario's niet alleen in beeld te brengen, maar ook wel
de vaart te houden in het vervolg dat het moet krijgen. Ik zou collega
Ellian het volgende willen vragen. Wat ik mooi vond aan zijn betoog, is
dat hij dat ook breder ziet dan alleen de sector waar het heel specifiek
om gaat, of dat nou defensie is, energie — die noemde ik — of
infrastructuur; het raakt ook burgers. Er moet voorlichting zijn. Je
wilt daarover juist voorlichten op een moment dat er geen panieksituatie
is. Je wilt je juist in rust kunnen voorbereiden. Ik denk dat we hiermee
rust in plaats van paniek kunnen brengen. Dat vraagt alleen om wijsheid
en om juist nu doorwerken in plaats van op het laatste moment in
allerijl aan de slag gaan.
De heer Ellian (VVD):
Ik denk dat wij gedrieën, collega Sneller, collega Bikker en
ondergetekende, het eens zijn. Ik denk dat dat ook geldt voor een aantal
andere collega's, die er nu niet zijn. Ik denk dat wij het eens zijn.
Het is een beetje gek om dat tegen deze staatssecretaris van JenV te
zeggen, maar we zijn hier op wekelijkse basis bezig met besloten
briefings, opschaling van de krijgsmacht en weerbaarheid. Er gebeurt
megaveel, van het noodpakket tot het "pepernootpakket" — zo heet het
geloof ik — van het Sinterklaasjournaal. Dat was dus nootpakket met een
t; dat was wel grappig. Als ik dan kijk naar het fundament van dit
alles, namelijk wetten in formele zin, dan heb ik nog geen enkele
aanpassing gezien. Ik vind corona een mooi voorbeeld. Ik was tijdens de
avondklok nog geen Kamerlid. Was de staatssecretaris toen wel Kamerlid?
Nee, niet. Ik vind in ieder geval dat dat op die manier niet meer zou
moeten gebeuren. Ik kijk naar onze collega's in Litouwen. Niet alles is
daar openbaar, maar zij weten precies wat ze moeten doen als de
noodtoestand wordt uitgeroepen. Wie moet wat doen? Daar hebben wij nooit
met elkaar over gesproken. Ik zie het alweer gebeuren, van die knullige
dingen, zo van: hebben we een quorum? We zijn het dus eens wat dat
betreft.
Ik ga mijn verhaal afmaken. Er is veel gezegd over de Staat als
procespartij. Ik wil toch even complimenten aan de Socialistische Partij
geven. Zij zijn er nu niet, maar de toenmalige collega's Van Nispen en
Leijten hebben daar heel veel aan gedaan. De overheid is reflectiever en
responsiever. Het is logisch dat er een afweging gemaakt moet worden
tussen algemeen belang en individueel belang. Soms moet er nu eenmaal
geprocedeerd worden om duidelijkheid te verkrijgen. Heel eerlijk: ik kan
dat echt wel begrijpen. Ik vind alleen wel dat het ingewikkeld voelt als
je daarmee dan een individu enorm opzadelt met alle gevolgen daarvan,
met name kosten en proceskosten. Daar hebben we ook eerder over
gedebatteerd en moties over ingediend. Ik ben benieuwd hoe het daar nu
mee staat. Is het volgende een overweging? Zeg je in sommige gevallen
als overheid: we willen een principiële uitspraak, maar als dit voor het
individu bijvoorbeeld qua proceskosten echt supernadelig uitpakt, gaan
we daar een bijdrage aan leveren?
Tot slot de vog. Daar zijn heel veel brieven over gekomen. Dank
daarvoor, want die waren inzichtelijk. Wat mij echt ontgaat, is waarom
er in achttien gevallen, die herbeoordeeld bleken te zijn, sprake kon
zijn van een zwaar misdrijf. Waar gaat dat dan over? Gaat het om de
continue screening voor de kinderopvang? Hoezo mogen die mensen dan …?
Over wat voor misdrijven heb je het als mensen na een zwaar misdrijf nog
wel in de kinderopvang mogen werken? Die logica ontgaat me. Ik zie ook
dat de ADR dat vog-proces tegen het licht heeft gehouden en tien
aanbevelingen heeft gedaan, maar ik las niet dat de staatssecretaris die
aanbevelingen over gaat nemen en ons daarover gaat informeren. Ik vond
het zelf overigens wel stevige aanbevelingen.
Dat is 'm voor mij!
Mevrouw Straatman (CDA):
Ik heb een vraag aan collega Ellian over de vog. De discussie gaat over
continue screening in de taxibranche en de kinderopvang, omdat dat
risicovolle sectoren zijn. Ik zie ook dat er in havengebieden met een
aangescherpte screening wordt gewerkt. De heer Ellian houdt zich heel
veel bezig met de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Daarom
vraag ik me af of hij het net als het CDA een goed idee vindt om te gaan
kijken of continue screening in die gebieden kan helpen in de strijd
tegen die georganiseerde misdaad.
De heer Ellian (VVD):
Dank voor de vraag. Ja, dat zou zeker kunnen helpen. De Douane heeft een
eigen screeningstool gemaakt. Ik hoop dat ik het zo goed verwoord, maar
omdat er op een gegeven moment enorme achterstanden waren bij de
beoordeling van vog's en de beoordelingscriteria voor de Douane niet
meer voldeden, hebben zij volgens mij een eigen screeningstool gemaakt.
Die werkt supergoed en ik vind het dan ook heel mooi om te zien dat een
overheidsonderdeel zegt: weet je, we nemen het heft in handen.
Bij de DJI werken mensen op wie ik erg gesteld ben, maar na 30 jaar
heeft nog niemand gevraagd: goh, hebben we eigenlijk uw antecedenten
gecontroleerd? Dus ik denk zeker dat een aantal overheidsgebieden
dermate interessant zijn voor georganiseerde criminelen dat je echt moet
toewerken naar periodieke screening. Houd me ten goede, maar volgens mij
— ik pass het ook maar door naar de staatssecretaris — gaat de nieuw VOG
P, die voor politiegegevens, bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
periodiek voor sommige functies gevraagd worden. Dat is allemaal heel
vog's, dus …
Het antwoord is dus ja! Maar ik heb nog wel één disclaimer: of het een
continue of een periodieke screening is of dat er een aparte tool wordt
gemaakt voor bepaalde risicovolle functies, dat vind ik allemaal prima
als je maar de vinger aan de pols houdt. Het is namelijk heel gek dat je
op maar één moment zegt "iemand is oké gebleken" en er vervolgens
vijftien jaar lang van uitgaat dat het nog steeds oké is. In de
tussentijd kan er immers van alles gebeuren. Dus …
De voorzitter:
Dan geef ik het voorzitterschap terug aan de heer Ellian.
Voorzitter: Ellian
De voorzitter:
Dank dat u dit even wilde doen. Er wordt nu druk overlegd.
Staatssecretaris Rutte:
Ik zou graag twintig minuten schorsen.
De voorzitter:
Dat is heel vlot, staatssecretaris. Ik ga schorsen tot 11.00 uur, maar
als u een paar minuutjes langer nodig heeft, dan gun ik u die ook.
De vergadering wordt van 10.39 uur tot 11.03 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen deze vergadering van de vaste commissie voor Justitie en
Veiligheid. We zijn nog steeds bij het commissiedebat Staats- en
bestuursrecht. We zijn aanbeland bij de eerste termijn vanuit het
kabinet, dus ik geef graag het woord aan de staatssecretaris. Het debat
was best overzichtelijk, maar heeft hij een soort blokjesindeling voor
ons? Dan kunnen we meteen meeschrijven.
Staatssecretaris Rutte:
Voorzitter, dank u wel. Ik zal inderdaad proberen om gestructureerd door
de antwoorden heen te gaan. Ik begin met een blokje over de verklaring
omtrent het gedrag. Dan duiken we in de wilde wereld van het
Beleidskompas. Daarna komt het dikste mapje, denk ik, namelijk het
staatsnood- en crisisrecht. Dan zijn er vragen gesteld over het
procedeergedrag van de overheid. Wat minder vragen, maar toch, waren er
over artikel 13b van de Opiumwet, oftewel de Wet Damocles. Tot slot heb
ik dan — het zal u niet verbazen — het mapje overig, dat overigens door
ambtenaren is benoemd tot "andere belangrijke onderwerpen". Dat klinkt
toch beter.
De voorzitter:
Andere belangrijke onderwerpen dus. Ik denk dat wij met gezwinde spoed
door de mapjes heen kunnen. Aan u het woord, staatssecretaris.
Staatssecretaris Rutte:
Voorzitter. Er is een behoorlijk aantal vragen gesteld over de vog's.
Dat is ook logisch. Het is wel interessant dat de vog een Nederlandse
uitvinding is. We verstrekken van overheidswege allerhande informatie om
te kunnen kijken of iemand in het verleden rare dingen heeft gedaan. In
andere landen is het heel gebruikelijk dat iemand die een bepaalde
functie wil bekleden, zelfstandig met uittreksels aantoont of hij een
boefje is geweest of niet. Ik denk dat wij ons in Nederland gelukkig
mogen prijzen met de mogelijkheid om vog's aan te vragen. U heeft het
wellicht gelezen, maar ik zeg het ook even voor de kijker thuis en voor
de lezer later: dat gaat echt over hele grote getallen. We stevenen dit
jaar af op 1,7 miljoen vog-aanvragen. Dat is echt heel veel. Dat
betekent dat zo ongeveer 10% van de Nederlanders een vog-aanvraag doet.
Dat is echt heel veel. Die toegenomen interesse in de inzet van de vog
als integriteitsscreening onderstreept het belang van een uniforme en op
risiconiveau toegespitste vog-screening.
Daar zijn al mooie stappen in gezet in de afgelopen periode, te beginnen
met de herijkte beleidstheorie, die mijn ambtsvoorganger met u heeft
gedeeld. Begin 2026 verwacht ik te starten met het opstellen van de
risicomethodiek. Met andere departementen werken we ondertussen verder
aan een verbeterde inzet van de vog in sectoren waarin sprake is van
extra risico's. Want zoals u ook weet, is het niet het ministerie van
Justitie dat bepaalt waarvoor een vog wordt aangevraagd. Dat doen de
vakministeries, die zo'n vog voor specifieke functies willen inzetten.
De vog is er natuurlijk ook voor functies waar ik wel over ga, zoals de
heer Ellian aangaf, bijvoorbeeld functies bij de DJI. Daarvoor lopen er
vog-aanvragen.
Het afgelopen jaar heeft de vog-screening ook te maken gehad met twee
incidenten in de informatievoorziening richting Justis voor de
vog-screening. Daar hebt u naar gevraagd als Kamer en daar zal ik zo op
terugkomen.
Mevrouw Straatman vroeg bijvoorbeeld wanneer nou het onderzoek naar de
onvolledige informatievoorziening bij Justis is afgerond. Ik verwacht uw
Kamer voor het zomerreces van 2026 te kunnen informeren over het
onderzoek naar de onvolledige informatievoorziening vanuit Justis bij de
continue screening.
Mevrouw Straatman stelt ook een vraag die ik me gewoon kan voorstellen.
Waarom gaan er nou in gevallen die in ieder geval vergelijkbaar lijken,
bij de kinderopvang personen op non-actief als dat in de taxibranche
vervolgens niet gebeurt? Mijn collega's van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Waterstaat — het gaat over twee
verschillende ministeries — zijn de opdrachtgevers van de continue
screening in de kinderopvang en in de taxibranche, en zij zijn
verantwoordelijk voor de respectievelijke opzetten daarvan. Ik kan
aangeven dat de te beschermen belangen in beide sectoren niet volledig
gelijk zijn en het dus ook niet helemaal vreemd is om te differentiëren
in de inrichting van het screeningsproces. Omdat bij de taxibranche de
Inspectie Leefomgeving en Transport op basis van een signaal van Justis
geen belangenafweging kan maken of een situatie ernstig genoeg is om tot
intrekking over te gaan, is ervoor gekozen om de chauffeurskaart niet in
te trekken gedurende de behandeling van de nieuwe vog-aanvraag. Dat ligt
anders in de kinderopvang, waar gezien de risico's het zekere voor het
onzekere wordt genomen en iemand direct op non-actief wordt
gesteld.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Onderschat de minister hiermee niet het risico voor bijvoorbeeld
vrouwen, die veilig willen thuiskomen ook als er geen andere manier is
om dat te doen dan een taxi te nemen? Zij moeten ervan op aan kunnen dat
de chauffeur bijvoorbeeld geen veroordeelde zedendelinquent is. We
hebben bijvoorbeeld een tijd geleden gezien dat er in Brussel veel
taxichauffeurs waren die vrouwen naar afgelegen plekken toe reden waar
ze niet naartoe wilden en daar vervolgens de meest verschrikkelijke
dingen deden. Je wilt natuurlijk niet dat dat soort dingen ooit in
Nederland gebeuren. Is het dus niet beter om ook bij de taxibranche het
zekere voor het onzekere te nemen en die vergunningen te schorsen?
De voorzitter:
Het woord is aan de staatssecretaris, die vandaag volgens mij
gedeeltelijk de minister vervangt. Ik was dat vergeten te zeggen.
Staatssecretaris Rutte:
Maar volgens mij niet op dit onderdeel, hoewel ik de heer Van Dijk dan
wel in zoverre teleur moet stellen dat ik weer naar een ander ministerie
moet verwijzen. Dat is niet om vervelend te zijn, maar die afweging moet
worden gemaakt op het ministerie van IenW. Dat maakt in dit geval de
afweging over hoe we omgaan met de taxibranche. De algemene afweging is
dat er continue screening moet zijn. Men heeft in dit geval wel gedacht:
oké, dit risico wordt natuurlijk opnieuw gescreend, maar in de
tussentijd kunnen wij dit overzien. Bij Sociale Zaken heeft men
tegelijkertijd gezegd: voor de kinderopvangbranche is het risico zo
evident dat wij vinden dat er wel direct moet worden geschorst. Dat is
dus een afweging van de vakministeries zelf geweest. Ik kan me
voorstellen dat u daar nog navraag naar zult doen.
Nog een vraag van mevrouw Straatman, ervan uitgaande dat ik door kan:
hoe kan het dat het kiwi register een tijdelijke stop heeft kunnen
zetten op de taxibranche? Hier staat "kiwi register". Dat is mooi, maar
het is "Kiwa Register"; dat lijkt mij beter. Het Kiwa Register kan de
continue screening niet tijdelijk stopzetten. Wanneer de bevoegdheid om
als taxichauffeur te rijden wordt ingetrokken of als een chauffeur zelf
stopt met het uitoefenen van zijn beroep, wordt deze persoon permanent
uitgeschreven uit het register. Daarmee stopt ook de continue screening.
Wanneer een persoon opnieuw de bevoegdheid aanvraagt om als
taxichauffeur te rijden, moet diegene alle bewijsstukken opnieuw aan het
Kiwa Register overleggen.
Ten aanzien van deze herintreders in de taxibranche stond er een fout in
de software voor de continue screening bij de Justitiële
Informatiedienst, Justid, waardoor signalen over deze personen niet goed
waren doorgegeven aan Justis. Justis heeft de taxibranche daarom
tijdelijk handmatig gemonitord en inmiddels de software aangepast, zodat
dit niet opnieuw kan gebeuren. Dat is anders bij de kinderopvang,
waarbij gezien de risico's het zekere voor het onzekere wordt genomen en
iemand direct op non-actief wordt gezet.
Dan kijken we nog een stukje verder, naar de verklaring omtrent het
gedrag en de EU-gegevensdeling. Mevrouw Straatman vroeg: hoe staat het
met de EU-brede afspraken over gegevensdeling? Lidstaten van de Europese
Unie worden bij de aanvraag voor een vog voor het werken met kinderen en
bij vergunningen voor het gebruik van precursoren voor explosieven via
het Europese strafregisterinformatiesysteem ECRIS bevraagd om justitiële
gegevens over onherroepelijke veroordelingen. Aanvullend zijn in
Benelux-verband afspraken gemaakt over het uitwisselen van justitiële
gegevens via ECRIS voor bredere werkgelegenheidsscreening. De
wetswijziging moet het mogelijk maken om binnen de Europese Unie
justitiële gegevens voor de vog te delen.
Deze wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter
vastlegging van de doelen van het gebruik van ECRIS is ingediend bij uw
Kamer. Onherroepelijke veroordelingen van derdelanders, niet-EU-burgers
in een EU-lidstaat, kunnen naar verwachting in het tweede kwartaal van
2026 worden betrokken bij de beoordeling van de verklaring omtrent het
gedrag. Dan treedt het Europese ECRIS-TCN-systeem in werking. ECRIS-TCN
zal worden bevraagd voor vog's waarvoor ook ECRIS wordt bevraagd. Dat
betekent dat het in de huidige situatie zal worden bevraagd voor de vog
voor het werken met kinderen en voor het werken met precursoren voor
explosieven. Het is dus heel breed en op vele vlakken work in
progress.
De heer Sneller vraagt naar de OM-hack en of de achterstand die na de
hack is opgelopen, is ingelopen. Wordt er met terugwerkende kracht
bezien of daar fouten zijn gemaakt? Geeft nieuwe info over branches
waarvoor geen continue screening geldt aanleiding om de vog te
herroepen? Dat is een hele logische vraag. Eerst maar het goede nieuws:
de volledige achterstand vanuit het Openbaar Ministerie is reeds
bijgewerkt in het justitiële documentatiesysteem. Die achterstand is dus
ingelopen. Het proces van reguliere vog-beoordeling is tijdens de
verstoring gewoon voortgezet, maar daarbij kon uiteraard alleen
informatie van het OM van voor 18 juli worden gebruikt en
onherroepelijke veroordelingen uit andere Europese lidstaten. Justis
heeft organisaties gewezen op de mogelijkheid opnieuw een vog aan te
vragen nu het justitiële documentatiesysteem weer actueel is. Het is aan
organisaties zelf om af te wegen of dat opportuun is, gezien de risico's
van de functie. Dus het kan als daar behoefte aan is. De organisaties
kunnen daar om vragen.
De heer Sneller (D66):
Mag ik daaruit afleiden dat het niet mogelijk is om proactief vanuit
Justis te kijken welke vog's we hebben afgegeven en of we dat met de
informatie die daarna weer is binnengekomen ook hadden gedaan of dat we
het dan juist niet hadden gedaan?
Staatssecretaris Rutte:
Ten eerste is het proces van de behandeling van vog's wel de hele tijd
doorgegaan. Er is een korte periode geweest dat de systemen niet zijn
geactualiseerd, maar de behandeling van vog's ging wel door. Er is
altijd een mogelijkheid dat in die periode een vog is afgegeven terwijl
iemand heel kort daarvoor iets heeft gedaan wat niet mocht. Dat is de
theoretische situatie waar we het over hebben en die zich ook
daadwerkelijk zou kunnen voordoen. Maar het is echt aan de
vog-aanvragende organisaties om de afweging te maken of zij het, gezien
hun inschatting van de risico's, nodig vinden om een herbeoordeling aan
te vragen. Ik wil het echt daar laten. We kennen organisaties die dat
willen doen, maar we kennen er ook heel veel die het niet nodig vinden
omdat ze wel degelijk vertrouwen hebben in de vog's die zijn
afgegeven.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Rutte:
De heer Ellian struikelde in een brief over achttien gevallen die
herbeoordeeld worden naar aanleiding van onvolledige
informatievoorziening in de continue screening in de kinderopvang. Toen
bleek dat ook nog om zware misdrijven te gaan. Hij vraagt zich af wat
voor misdrijven dat dan zijn. In die achttien gevallen ging het om zaken
waarbij er een flink tijdsverloop was of zaken die waren afgedaan met
een lichte afdoening. Dat klinkt nog steeds heel cryptisch, maar laten
we kijken of we dat concreter kunnen maken. Onder zware misdrijven, niet
zijnde seksuele misdrijven, vallen onder meer diefstal, fraude,
mishandeling en strafbare feiten uit de Opiumwet. In de herbeoordeling
heeft Justis over de periode van 2016 tot 2025 312 signalen ontvangen
over personen die mogelijk nog werkzaam waren in de kinderopvang. In 3
gevallen ging het om signalen met betrekking tot seksuele misdrijven, in
18 gevallen om andere zware misdrijven, in 84 gevallen om lichte
misdrijven en in 207 gevallen om overtredingen. Er zijn vijf
kennisgevingen verstuurd. Die achttien gevallen waar u naar vraagt,
zitten dus in de categorie van diefstal, fraude, mishandeling en
strafbare feiten uit de Opiumwet. Dat zijn dus zware misdrijven, niet
zijnde seksuele misdrijven. De specifieke casuïstiek is moeilijk boven
water te halen, want er wordt per geval een afweging gemaakt,
bijvoorbeeld op basis van het tijdsverloop. Het kan heel erg lang
geleden zijn geweest dat zo'n feit zich heeft voorgedaan. Dan staat het
nog wel ergens geregistreerd, maar dan is er toch wel degelijk reden om
een vog af te geven.
De heer Sneller (D66):
Ik neem het voorzitterschap even over, want volgens mij wil de heer
Ellian een interruptie plaatsen.
Voorzitter: Sneller
De heer Ellian (VVD):
Dank. Collega Sneller kent mij langer dan vandaag. Ik dank de
staatssecretaris voor het antwoord. Het puzzelt mij, in die mate dat …
Ik denk het te begrijpen. Je hebt een feit-functiecriterium. Natuurlijk
heb je een objectief en een subjectief criterium. Dat staat allemaal
heel goed uitgelegd in de Beleidsregels VOG voor natuurlijke personen.
Moet ik het dan zo begrijpen dat in die achttien gevallen waarbij sprake
was van een zwaarder misdrijf, het misdrijf bijvoorbeeld buiten de
terugkijktermijn valt? Of is bij die gevallen de conclusie getrokken dat
het misdrijf geen belemmering vormde voor het afgeven van de vog voor de
betreffende functie? Mijn kinderen gaan niet naar een opvang, maar ik
ken er velen die dat wel doen, en het lot van kinderen gaat ons allen na
aan het hart. Ik kan me best voorstellen dat het iets geks heeft als je
als ouder in het nieuws hoort of leest — ik weet niet of ze Kamerbrieven
lezen, maar dat doen wij namens hen — dat iemand is veroordeeld voor een
zwaar misdrijf maar toch een vog voor een functie in de kinderopvang
heeft gekregen. Ik probeer het te begrijpen: valt dat buiten de
terugkijktermijn of is de vaststelling dat de relevantie voor de functie
niet aanwezig is?
Staatssecretaris Rutte:
Ik ben niet dagelijks bezig met het beoordelen van vog's, maar wat ik
ervan begrijp, is dat er uiteindelijk wel een individueel afwegingskader
is om te kijken hoelang iets geleden is en hoe relevant het dan nog is
voor de functie. Dan kan er dus in sommige gevallen, ondanks dat er in
het verleden iets heeft plaatsgevonden, wel degelijk een vog worden
afgegeven. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van een
registratie waarbij we het niet hebben over een veroordeling, maar
waarbij bijvoorbeeld een sepot heeft plaatsgevonden. Dan is er niet
verder veroordeeld, wegens een gebrek aan bewijs, maar dan is wel
geregistreerd dat er ooit vervolging heeft plaatsgevonden. Dat is
precies de reden. De Algemene wet bestuursrecht staat niet toe dat je
helemaal geautomatiseerd dit soort dingen doet. Er moet uiteindelijk op
basis … Deze mensen zullen eruit vallen. Dan zeg je: hé, daar is wat
mee. Dan vindt er een individuele beoordeling plaats. Heel vaak zal dat
inderdaad betekenen: geen vog. Maar in sommige gevallen kan toch de
afweging gemaakt worden om het wel te doen. Dan registreer je wel netjes
dat het om dit soort gevallen gaat. Ik kan me dat ongemak dus wel
voorstellen, maar het is, denk ik, niet onredelijk dat je uiteindelijk
een individuele afweging moet kunnen maken.
De heer Ellian (VVD):
Helder. Dan snap ik 'm. Dan moet ik bijvoorbeeld denken aan een
verdenking van mishandeling, bijvoorbeeld een vechtpartij tijdens het
uitgaan. Uit de individuele beoordeling blijkt dan: dat hoeft geen
belemmering te zijn voor het goed functioneren op een kinderopvang. Zo
moet ik 'm begrijpen. Maar het stelt mij gerust dat er goed individueel
naar gekeken is. Wat ik wel erg interessant vind — maar dat is voor een
andere keer — is de menselijke kant die de staatssecretaris noemt.
Algoritmen hebben we keihard nodig; mijn fractie vindt dat ook. Volgens
mij worden er bepaalde geautomatiseerde processen gebruikt, maar de vog
is bij uitstek een onderwerp waarbij je kunt denken: we hebben altijd
mensen nodig die naar de informatie kijken. Ik ben blij dat de
staatssecretaris dat benadrukt, want de gevolgen kunnen best wel groot
zijn voor iemand.
Voorzitter: Ellian
Mevrouw Straatman (CDA):
Ik heb een verduidelijkende vraag naar aanleiding van de vraag van de
heer Ellian en de heer Van Dijk, over type veroordelingen en de acties
die daarvan het gevolg zijn. Ik begrijp dat de staatssecretaris zegt dat
het wat betreft de taxibranche eigenlijk bij een ander ministerie ligt.
Maar als ik het goed begrijp, lees ik in de stukken dat in één geval
naar aanleiding van de softwarefout teruggekeken is. In de taxibranche
is een zedenveroordeling gevonden en dat gaf aanleiding om daarvan
melding te maken bij de inspectie. Betekent het in het geval van zeden
dat die persoon op dit moment nog niet op non-actief wordt gesteld? De
ILT heeft gewoon ander beleid, maar dat betekent in het geval van zeden
dat die taxichauffeur op dit moment gewoon nog rijdt. Begrijp ik dat
goed?
Staatssecretaris Rutte:
Ik moet navragen of dat zo is, want dat weet ik niet. Je hebt best kans
dat hij inmiddels niet meer rijdt, maar dat weet ik niet. Er heeft niet
een directe schorsing plaatsgevonden, zoals in het kinderdagverblijf wel
gebeurt. Dat wordt nader onderzocht. Het kan best zo zijn dat er
inmiddels al lang een uitspraak is, maar dat weet ik niet. Ik zal kijken
of ik het na kan vragen. Anders moet ik er later op terugkomen.
Mevrouw Straatman (CDA):
Het gaat niet per se om het specifieke geval en die persoon. Het gaat
erom of een zedenveroordeling een extra signalering is om iemand wel op
non-actief te stellen, in tegenstelling tot kennisgevingen van
veroordelingen op andere terreinen.
Staatssecretaris Rutte:
Voor zover ik weet, heeft de ILT daarin een iets ander beleid dan
bijvoorbeeld Sociale Zaken. Bij Sociale Zaken zeggen ze: dat risico is
zo groot; direct schorsen. Bij IenW geeft men de kans om nog even te
beoordelen wat er nou precies aan de hand is. Maar dan kom ik echt op
het terrein van andere ministeries. Daarvan ken ik de details niet
helemaal. Ik kan mij voorstellen dat men wil dat het nader wordt
uitgezocht.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Misschien kan de staatssecretaris daar per brief op terugkomen.
De voorzitter:
Misschien is het geen gek idee dat u er per brief op terugkomt,
staatssecretaris. Dan moeten we het wel iets preciezer maken. Ik denk
dat het de verhouding betreft tussen de vog en de beleidsruimte die
andere departementen hebben. Ik denk dat het specifiek gaat om de
taxibranche en de kinderopvang. Is dat mogelijk, staatssecretaris?
Staatssecretaris Rutte:
Dat kan, maar ik moet de vraag in dit geval dan wel doorgeleiden naar
IenW. Die moeten uitleggen hoe dit werkt en hoe dit in elkaar zit. Maar
ik zal kijken hoe we hier invulling aan kunnen geven. Het is geen
geheime informatie. Maar de beoordeling of dit wel of niet gebeurt, ligt
oprecht niet bij mijn ministerie. Ik kan er dus wel een brief over
sturen, maar dan moet ik de inhoud ophalen bij een ander ministerie. Ik
bekijk even wat de beste manier is om deze informatie door te geleiden
naar de heer Van Dijk en andere Kamerleden.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dat is precies het verzoek: of de staatssecretaris binnen het kabinet
gewoon uitvogelt wie er verantwoordelijk is en of die informatie gewoon
met ons gedeeld wordt.
De voorzitter:
Ik proef welwillendheid bij de staatssecretaris, dus het komt goed. Wij
gaan even bekijken hoe we dit gaan noteren. Gaat u verder.
Staatssecretaris Rutte:
We gaan dat uitzoeken. Ik kom erop terug. We zoeken contact met
IenW.
Dan mijn laatste puntje ten aanzien van de vog. De heer Ellian gaf aan
dat de ADR dat hele vog-proces tegen het licht heeft gehouden en met
tien aanbevelingen is gekomen. Hij vraagt hoe het daarmee staat. Justis
heeft de aanbeveling van de ADR over het proces van de vog-screening
overgenomen en een plan van aanpak opgesteld voor de uitvoering daarvan.
Vog-aanvragen waarbij een terroristisch delict wordt aangetroffen,
worden al snel, conform aanbevelingen, standaard besproken in
casusoverleggen. De overige aanbevelingen zijn inmiddels ook uitgewerkt
en grotendeels geïmplementeerd. Uitzonderingen hierop zijn acties op
documentbeheer en bezetting, die meer en continue aandacht vragen.
Justis zet er doorlopend op in dat documenten met regels en instructies
bekend en leidend zijn voor de medewerkers en dat de personele bezetting
op niveau blijft. In principe moeten deze aanbevelingen worden
geïmplementeerd. Sommige zijn al direct een-op-een geïmplementeerd.
Andere zijn onderdeel van een continu verbeterproces.
Daarmee kom ik aan het eind van het eerste blokje — dat was een groot
blokje — over de vog. Ik ga door naar het Beleidskompas. Dat is een heel
dun mapje; er zit maar één vraag in, maar wel een hele relevante,
namelijk van de heer Van Dijk, die heel enthousiast was over het
Beleidskompas. Hij dacht: daarmee voorkomen wij dat burgers in de
squeeze komen en dat er allerlei gekkigheid over ons wordt uitgestort.
Toen hij ging lezen, las hij overal Sustainable Development Goals. Iets
zegt mij dat de heer Van Dijk daar niet heel erg enthousiast over is;
dat dacht ik tussen de regels door te horen.
Waarom zijn die nou belangrijk? Je hebt een beleidskompas om een goede
afweging te maken: doe ik het juiste en doe ik het op de juiste manier?
Het is dan toch wel wat anders om te kijken naar de Sustainable
Development Goals. Daar kun je natuurlijk ook verschillend over denken,
maar ten aanzien van die doelen het volgende. De Sustainable Development
Goals zijn in 2015 aangenomen door alle lidstaten van de Verenigde
Naties. De Nederlandse Staat heeft zich daar ook aan gecommitteerd en
moet de doelen nastreven. Daarom zijn die doelen ook in het
Beleidskompas opgenomen. Dat leidt tot zeventien duurzame
ontwikkelingsdoelen, waaronder gendergelijkheid en klimaat.
Alleen, dat wil niet zeggen dat die het meest leidend zijn in het
Beleidskompas. Deze zaken pas je toe in het Beleidskompas op de momenten
dat die relevant zijn voor het beleid dat voorligt. Als het niet
relevant is, dan heeft het ook geen zin om ernaar te kijken. Zo zijn er
nog veel meer beleidsdoelen en toetsingsmogelijkheden binnen zo'n
beleidskompas. Ik kan de heer Van Dijk dus geruststellen: het is niet zo
dat het Beleidskompas helemaal in het teken staat van de Sustainable
Development Goals. Het is natuurlijk wel zo dat die erin verwerkt
zijn.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik heb hier even de website voor me. Vraag één: wat is het probleem? Dat
is logisch; daar begin je altijd mee. Twee: wat is het beoogde doel? Als
je daarop doorklikt, word je meteen doodgespamd met al die Sustainable
Development Goals, terwijl het doel van dat Beleidskompas naar
aanleiding van het rapport Ongekend onrecht zou moeten zijn dat burgers
niet meer in de knel komen. Mijn vraag is dus: hoe kan het opdringen van
klimaatbeleid, gendergelijkheid en weet ik veel wat voor gekkigheid er
allemaal in die doelen staat, helpen om te voorkomen dat burgers door de
overheid onrecht wordt aangedaan? Die vraag heb ik nog niet beantwoord
gekregen.
Staatssecretaris Rutte:
Een beleidskompas moet helpen om goed en kundig beleid te maken, zodat
je het juiste middel inzet om tot het juiste resultaat te komen en
daarbij de juiste afwegingen maakt. De heer Van Dijk heeft daarin
gelijk: een van de redenen waarom we dat hebben, is om te voorkomen dat
burgers in de knel komen en om te voorkomen dat de overheid burgers in
de hoek zet en met haar almacht zelfs kan vermorzelen. Helaas hebben wij
daar voorbeelden van gezien. Dat is een van de redenen. Maar er zijn ook
andere vormen van beleid die gewoon van belang zijn. Als je
klimaatbeleid maakt — dat is ook beleid — dan kun je je voorstellen dat
Sustainable Development Goals daarin wél een heel belangrijk
toetsingskader vormen. Het hangt dus echt af van het soort beleid of
deze doelen relevant zijn. Ik kan de heer Van Dijk geruststellen dat als
het gaat om vraagstukken over toeslagen, die Sustainable Development
Goals daarin niet het meest relevante toetsingskader zijn. Dan gaat het
echt om andere zaken en ook die staan in het Beleidskompas.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dan constateer ik dus gewoon dat er met dat integraal afwegingskader een
goede route is ingezet om te voorkomen dat burgers door de overheid
vermorzeld worden en dat dat sinds — wat is het? — maart 2023 op een
laag pitje is komen te staan, waarbij de VN-duurzaamheidsdoelen
belangrijker worden geacht dan het voorkomen van een nieuw
toeslagenschandaal. Dat is helaas het enige wat ik kan concluderen.
Anders zou de staatssecretaris zeggen: "Ja, wat vreemd inderdaad dat dat
er staat. Wat is het doel en hoe gaan we dat doen? O, verrek, er staan
zestien of zeventien Sustainable Development Goals in plaats van een
antwoord op de vraag hoe we bij de overheid gaan voorkomen dat we
burgers op de laatste plaats zetten, in plaats van op de eerste
plaats."
Staatssecretaris Rutte:
Ik kan me niet helemaal aan de indruk onttrekken dat de heer Van Dijk
deze conclusie al had getrokken voordat hij mij gehoord had, want ik zei
nou juist dat bij vraagstukken waarbij burgers in de knel komen, je op
een andere wijze toetst. Dan zijn andere delen in het Beleidskompas
relevant. Je moet op dat moment een keuze maken voor de toetsingskaders
die relevant zijn voor de casus die voorligt. Wat ik al zei, bij
klimaatbeleid is het heel logisch om te kijken naar dit soort doelen.
Bij emancipatiebeleid gaat het hier ook over, maar dat geldt niet als je
kijkt naar bijvoorbeeld de vraag hoe wij toeslagen inrichten. Dan doen
de klimaatdoelen er niet toe. Welke kaders relevant zijn, hangt dus erg
af van welk stuk beleid voorligt. Het is niet zo dat het Beleidskompas
zegt: je moet altijd al die punten afvinken om tot een goede afweging te
komen. Het is een hulpmiddel waarin zaken staan als: hier kun je aan
denken om op te toetsen. Ambtenaren zijn gelukkig wijs genoeg om de
toetsingskaders mee te pakken die relevant zijn voor de zaken die
voorliggen, en dat zou ik graag zo willen houden.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik geloof dat maar een kwart van de ambtenaren er überhaupt gebruik van
maakt en dat maar net iets meer dan de helft ermee bekend is. Maar die
ambtenaren die er dan wel gebruik van maken, worden al bij de tweede
stap direct geconfronteerd met al die doelen. Dan gooien die doelen toch
zand in de motor op het moment dat een ambtenaar zich afvraagt: voor wie
doe ik dit en hoe voorkom ik dat burgers in de knel ben bij het beleid
dat ik nu aan het uitzetten ben?
De voorzitter:
De staatssecretaris tot slot.
Staatssecretaris Rutte:
De heer Van Dijk raakt aan een punt dat in zijn algemeenheid wel
relevant is en waar ik ook een beetje vrees voor had, namelijk dat we
het Beleidskompas als een kerstboom optuigen met allerhande kaders, dus
dit kader en nog ontzettend veel andere kaders. Als je te veel meegeeft,
heb je zó'n boekwerk om door te ploegen. Dan kun je je voorstellen dat
een ambtenaar denkt: hier ga ik niet meer naar kijken. We hebben daarin
een afweging te maken met elkaar: welke kaders wel en welke niet?
Tegelijkertijd, als je een vraagstuk krijgt voorgelegd, wil je wel dat
je de relevante kaders hebt waaraan je kunt toetsen.
Ik noem eens wat, er zit bijvoorbeeld ook een vermogenstoets in het
Beleidskompas. Dat is ook niet altijd van toepassing op het soort beleid
dat je moet maken. Uiteindelijk gaat het om de relevante afweging. Het
doel dat de heer Van Dijk belangrijk vindt, namelijk dat we burgers niet
in de knel laten komen door beleid, staat echt nog steeds
overeind.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Rutte:
Laten we dat doen. We gaan door naar het onderwerp dat ik vandaag te
leen heb van de minister, maar waarover wel vragen zijn gesteld,
namelijk het staatsnoodrecht. Ik denk dat ik daar een heel eind kan
komen, maar mocht ik het echt niet weten, dan geleid ik de vraag door en
dan komt het antwoord in een brief. Ik heb echter heel deskundige
ondersteuning naast mij zitten, dus laten we eens kijken waar we uit
kunnen komen.
Het staatsnoodrecht is een beladen onderwerp. Dat blijkt ook wel. Het is
heel aangelegen. Zodra je erover praat, zitten de emoties hoog. Dat is
ook terecht, want het raakt de essentie van de democratische
rechtsstaat, zoals mevrouw Bikker zei. Iedereen snapt tegelijkertijd ook
dat je in een noodsituatie moet kunnen handelen. Daar zitten we
tussenin. Het is een beladen onderwerp — in de politiek en in de
maatschappij. Het gaat inderdaad om verregaande bevoegdheden. U heeft
ook allemaal gelezen dat het huidige staatsnoodrecht sterk is verouderd.
Let op, zo verwijzen bepalingen naar artikelen die niet meer bestaan,
zijn er bepalingen die de lading niet meer dekken door de veranderde
samenleving of nieuwe ontwikkelingen en zijn er leemtes ontstaan voor
situaties waarin nog niet is voorzien. Ga er maar aanstaan! En dan
hebben we ook nog — velen van u refereerden eraan — het gegeven dat de
huidige geopolitieke situatie ons noodzaakt om sneller te
handelen.
Wat er gebeurt er nou? Op alle departementen wordt er hard gewerkt aan
de modernisering. Dat is, zoals u al had gelezen, een complex en
tijdrovend proces. Dat is vervelend om te horen. Het staatsnoodrecht
komt niet voort uit één ministerie, maar betreft allerhande ministeries.
Het ministerie van Justitie heeft daarin een coördinerende rol en die
nemen we heel serieus. Het is wel complex, want je hebt continu andere
ministeries nodig om vooruit te komen. De minister coördineert het
interdepartementale traject en zal begin 2026 de Kamer nog een
voortgangsbrief sturen. Ik moet wel zeggen dat ik blij ben dat de Kamer
het hier vandaag uitgebreid over heeft, want drie jaar geleden is
hierover voor het laatst gesproken.
Ik sluit aan bij de heer Ellian: het is inderdaad een grote
verantwoordelijkheid voor de regering om deze modernisering door te
voeren. Het is heel ingewikkeld. We moeten gigantisch veel wetten
aanpakken met elkaar, met veel dilemma's. Aan de andere kant helpt het
ook als dit bij de Kamer hoog op de agenda blijft staan, niet alleen
kijkend naar het functioneren van de Kamer zelf — hoe doen wij dat, zijn
wij gereed? — maar ook kijkend naar: kunnen wij samen met de regering
hierin de juiste stappen zetten? Het klinkt altijd heel vervelend, maar
het is echt een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de rechtsstaat te
waarborgen en het vertrouwen in elkaar te hebben om in geval van nood
ruimte te geven om te doen wat op dat moment nodig is.
Mevrouw Straatman vroeg naar de voortgang van de routekaart. Daar wordt
op dit moment hard aan gewerkt. U heeft dat kunnen lezen in de brief van
13 februari. Zoals ik net al zei, komt er een update in de
voortgangsbrief van begin 2026. Wat betreft de verkenning naar een
digitale crisis: er is een inventarisatie gedaan van bestaande wet- en
regelgeving op het gebied van digitale dreigingen en er hebben
scenariosessies plaatsgevonden met deskundigen op het gebied van
digitale cyberdreigingen. Maar ik moet even verwijzen naar de
eerstvolgende brief, begin 2026. Ik kan mij meer in algemene zin
voorstellen dat u over staatsnoodrecht tegen die tijd nog een nader
overleg zult willen hebben, maar dat laat ik aan de Kamer.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Het commissiedebat Staats- en bestuursrecht is niet een tweemaandelijks
terugkerend debat, dus daarom vind ik dit wel het moment om het bij de
kop te pakken. Die voortgangsrapportage volgt steeds aan het begin van
een nieuw jaar. Ik heb die van 2025 er even bij gepakt. In alle
eerlijkheid, ik vind daarin weinig beweging terug. Ik hoop dat de
staatssecretaris kan toezeggen dat er nu wel veel meer beweging in zit
en in ieder geval een reflectie op de omgang met de asielcrisis en het
inroepen van het al dan niet van toepassing zijnde noodrecht. Kan de
staatssecretaris in ieder geval zeggen of daarop een reflectie
komt?
Staatssecretaris Rutte:
Bij een coördinerende rol die Justitie heeft en waarbij gigantisch veel
verschillende wetten moeten worden aangeraakt, is het soms ook wel
lastig om heel snel resultaat te boeken. Het is niet zo dat je ieder
stapje in een prachtige nieuwe brief kunt omschrijven, zo van: wij
hebben alweer allerlei stukken nieuwe wetgeving gemaakt. Er zit heel
veel voorbereiding en afweging in om uiteindelijk tot iets te komen. Dat
is best lastig. Als Kamerlid zie je dan niet wat er precies gebeurt. Ik
kan mij ook voorstellen dat er vanuit de Kamer om meer urgentie wordt
gevraagd en dat wordt gezegd dat dit mijn aandacht nodig heeft. Dat is
dan iets wat ik mij aantrek, dan hebben wij daar wat te doen. Op de
vraagstukken rondom de asielnoodwetgeving en dergelijke kom ik zo meteen
nog uitgebreid terug. Als dat akkoord is, wil ik het op dat moment
doen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Toch even over die urgentie. Al in 2021 kwam de Raad van State zelf met
een ongevraagd advies en zei: maak hier werk van. Collega's hier, ikzelf
ook, hebben het misschien niet ieder debat heel uitgebreid erover gehad,
maar ik herinner mij zelfs nog dat ik mevrouw Yeşilgöz als minister van
Justitie op haar verantwoordelijkheid bevroeg, ook tijdens de
coronacrisis. Het was logisch, we moesten aan de slag. Het was logisch
dat de minister van VWS daarin het voortouw had, maar Justitie blonk af
en toe eerlijk gezegd uit in afwezigheid. Dat dan nu, jaren later,
Justitie nog steeds niet de schoen aantrekt die dat ministerie past ...
De staatssecretaris zegt dat er veel achter de schermen gebeurt en dat
wil ik best aannemen. Natuurlijk, ik ben van het vertrouwen, absoluut.
Maar complexiteit kan ook een argument zijn om maar te blijven praten en
niet vooruit te komen. Alleen ga je sneller en samen kom je verder, daar
ben ik het mee eens. Maar we moeten wel verder komen en niet samen bij
de bushalte blijven staan. Dat is wel mijn nadrukkelijke oproep aan de
staatssecretaris.
De voorzitter:
Niet bij de bushalte, staatssecretaris.
Staatssecretaris Rutte:
Ik heb alle begrip voor het ongeduld, hoor. Soms ontkom ik ook niet aan
deels ambtelijke antwoorden die toch wel relevant zijn. We hebben
inmiddels een hele structuur opgetuigd onder coördinatie van JenV om te
komen tot die harmonisering van het staatsnoodrecht. Er worden
activiteiten ondernomen, er wordt gewerkt aan harmonisering van
verschillende wetten, wat heel erg nodig is. Dat moet via verschillende
ministeries lopen. Dat is gewoon een hele lastige puzzel die zich niet
altijd makkelijk laat vertalen in "we hebben dit gedaan, we hebben zus
en zo gedaan". We hebben gecoördineerd en afgestemd en we zijn bezig met
harmoniseren. Ik wil wel toezeggen dat we in de volgende voortgangsbrief
zo concreet mogelijk maken welke stappen al gezet zijn, zodat we dat ook
echt kunnen zien. Vervolgens zien we dan ook welke stappen we nog moeten
gaan zetten. Op die manier komt daar veel meer grip op en heeft de Kamer
ook iets om op te gaan sturen. Wellicht wordt dan ook helder wat de
Kamer kan doen om behulpzaam te zijn en dingen te versnellen. Ook wordt
helder welke dingen men zelf nog moet doen. Ik kan me dit ongemak
voorstellen, dus laten we kijken of we het gewoon concreter kunnen
maken. Daarmee kunnen we ook een bijdrage leveren aan de snelheid, daar
waar mogelijk. Het is zeker geen onwil.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Is dit een toezegging, vraag ik aan de voorzitter. Want dan blijven we
...
De voorzitter:
Is dit een toezegging? Ja, daar zat ik ondertussen over na te denken.
Daarom fronste ik en moest ik even in mijn ogen wrijven, want iets
concreet maken is op zich een toezegging tot een inspanning. Wij zijn
professionals in toezeggingen vissen.
Staatssecretaris Rutte:
Dit is een toezegging. Ik kijk even naar mijn buurvrouw. Zij knikt heel
erg en dat is altijd bemoedigend. Ik denk dat we de opdracht hebben om
in de volgende voortgangsbrief gewoon echt de stappen die we al gezet
hebben, zo helder mogelijk uit te werken, zodat echt te zien is wat we
al gedaan hebben en wat de volgende stappen zijn die we moeten zetten.
Dan wordt het net een slag concreter, want we zijn bezig met
harmonisatie. Wellicht hebben we al een aantal stappen kunnen zetten.
Dan wordt helder: dit hebben we echt al rond, bijna rond of nog niet
rond. Nu kan ik me voorstellen dat de Kamer zegt: we krijgen één keer
per jaar een brief en we moeten maar hopen dat het goed komt. We moeten
daar meer grip op krijgen, zodat we ook weten wat de Kamer mag
verwachten. Wellicht zegt de Kamer, nadat ze de brief heeft gelezen: dat
gaat ons niet snel genoeg, dus we gaan de minister achter de broek aan
zitten. Dan hebben we daarover een gesprek. Laten we zo'n brief
maken.
De voorzitter:
Die brief komt sowieso. Dat is toch zo? Die krijgen we jaarlijks.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, maar scherper dan.
De voorzitter:
Oké. Dat hebben we genoteerd. Gaat u verder.
Staatssecretaris Rutte:
Mevrouw Bikker en de heer Sneller vroegen hoe het zit met de waarborgen
in het staatsnoodrecht. Hoe zorg je ervoor dat daar geen misbruik van
wordt gemaakt? Ook al is het huidige staatsnoodrecht toe aan herziening,
er zijn wel degelijk procedurele waarborgen, zoals de inwerkingstelling
ervan en de Voortduringswet. Die hebben we gewoon. Bevoegdheden uit het
staatsnoodrecht kunnen alleen na een koninklijk besluit in werking
treden. Door de verplichte Voortduringswet is parlementaire
betrokkenheid geborgd. Wat de regering betreft zijn die waarborgen dus
in orde. Ik zal ze meenemen in de herziening. We kunnen er altijd nog
over nadenken of het nog anders of beter moet, maar in de basis hebben
we deze waarborgen ook op dit moment al.
Ik wil ook meteen reageren op iets anders. Ik kan ook de
Asielnoodmaatregelenwet en de asielcrisis meenemen. Misschien passen die
er wel een beetje bij. Mevrouw Bikker vroeg waarom de asielcrisis en de
brief van 13 januari niet in de stukken staan. Die waren immers
relevant, omdat daar werd gewerkt met het idee om staatsnoodrecht te
gebruiken. De afweging om de staatsnoodrechtbepalingen uit de
Vreemdelingenwet toe te passen heeft geen relatie met de modernisering
van het staatsnoodrecht. Het gaat om de afweging of de
staatsnoodrechtbepalingen toegepast kunnen worden. De waarborgen rondom
het staatsnoodrecht zijn juist robuust gebleken. Daarin zie ik dat de
conclusie van zowel mijn ambtsvoorganger als mij dat de buitengewone
bevoegdheden in de Vreemdelingenwet niet gemoderniseerd hoeven te
worden, correct is.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik vind dit een interessant antwoord. Waarom is het geen staatsnoodrecht
geworden? Dat is omdat de Kámer heeft gezegd: begin hier nou niet aan;
doe dit nou niet. Vervolgens is er in het kabinet wel over gesproken. Ik
zou toch graag iets meer inkijk hierin willen. Welke waarborgen hebben
gewerkt in die zin dat het eerst wel werd opgeschreven, maar vervolgens
niet werd uitgevoerd? Het is nu nog een enigszins schimmig
antwoord.
Staatssecretaris Rutte:
Uiteindelijk heeft het niet geleid tot een voorgelegd koninklijk
besluit, waar de Kamer dus ja of nee tegen kon zeggen. Voor die tijd
heeft het kabinet al besloten om dit niet te doen. Ik wil wel toezeggen
dat we in de brief die de Kamer in 2026 krijgt, desgewenst nog wat nader
ingaan op de Vreemdelingenwet. Dan kunnen we kijken of we dat alsnog
nader kunnen duiden, als die behoefte bestaat. Dat wil ik best doen,
maar naar mijn overtuiging hebben de waarborgen gewerkt en is er
uiteindelijk dus ook geen staatsnoodrecht ingezet. Want uiteindelijk
vereist de separate toepassing van die noodbevoegdheden uit de
Vreemdelingenwet een koninklijk besluit en een voortduringswet. De Kamer
zou dan ook weer aan zet zijn geweest om te kijken of ze dat wel wilde,
of ze ermee akkoord was et cetera. Dus die waarborgen werken wel, maar
die zijn hier nog niet eens in werking getreden, omdat we niet tot dat
punt zijn gekomen.
De voorzitter:
Mevrouw Bikker, tot slot.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Naar mijn bescheiden mening schreef de coalitie op dat het moest
gebeuren en heeft de minister van Asiel destijds de hele tijd
uitgedragen dat het wel van toepassing zou moeten zijn. In de loop van
de tijd heeft er om politieke redenen een verschuiving plaatsgevonden.
Als daar wel een juridische argumentatie achter heeft gelegen, dan zou
ik het mooi vinden dat die gedeeld wordt met de Kamer. Anders zouden we
gewoon in alle eerlijkheid moeten toegeven dat het politiek iets
wenselijks was, maar dat er juridisch weinig van klopte; laat ik het
parlementair houden.
Staatssecretaris Rutte:
Er is natuurlijk een verschil tussen een politieke wens of een politiek
idee en het daadwerkelijk toepassen van noodrecht. Dat laatste is hier
niet gebeurd. Dat idee is uiteindelijk niet in de vorm een koninklijk
besluit en daarna een voortduringswet in de Kamer geland. Dan hadden we
daadwerkelijk een situatie gehad waarin er sprake is van de inzet van
noodrecht. Zover is het gewoon niet gekomen. Ik zal kijken of ik daar
wat nadere duiding over kan geven.
De voorzitter:
Dat komt dan in de brief die we sowieso krijgen. Perfect.
De heer Sneller (D66):
Ik zit hier op de lijn van collega Bikker. We zijn het er, denk ik, in
ieder geval over eens dat het onaangenaam dichtbij kwam. Ik hoorde in de
woorden van de staatssecretaris impliciet ook wel een oordeel over wat
er destijds is afgesproken. Ik snap dan de conclusie niet dat er geen
enkele behoefte is om de waarborgen te versterken, zoals mevrouw Bikker
in eerste termijn heel mooi vroeg. Ik snap dat het sec niks te maken
heeft met modernisering, want dat gaat meer over harmoniseren en kijken
of het tot op de dag van vandaag nog oké is. Als we echter kijken vanuit
het perspectief van het weerbaarder maken van onze democratische
rechtsstaat, ook tegen misbruik van staatsnoodrecht, dan denk ik dat er
in deze moderniseringsoperatie wel degelijk een opdracht ligt om daar
beter naar te kijken dan de staatssecretaris nu voornemens lijkt.
Staatssecretaris Rutte:
Ik vind dat een lastige afweging. Ik zeg dat niet uit onwil. Dit is
precies de kern. Dit is precies de kruk waar de afweging over de vraag
"wanneer wel en wanneer geen staatsnoodrecht?" op drijft. Ik heb mij
laten vertellen — ik denk dat dit op basis van casuïstiek is — dat die
zich niet 100% laat codificeren. Je moet dan toch echt wel een gesprek
met elkaar hebben. Je moet het heel casuïstisch benaderen: als deze
situatie zich voordoet — soms zijn dat situaties waar je nooit over hebt
nagedacht — dan vinden we het heel logisch om inderdaad te gaan voor
staatsnoodrecht, maar er zijn ook andere situaties, waarin daar meer
twijfel over is en dan moet je het daar ook met elkaar over kunnen
hebben.
Ik weet niet of het lukt om dit helemaal aan de voorkant dicht te
regelen. Ik weet niet of dat kan. Dat is misschien wel echt de kern van
dit vraagstuk, want als je bezig bent met modernisering, gaat het niet
alleen over harmonisering. Ik kan mij best voorstellen dat dit vraagstuk
nadrukkelijk op tafel komt, tegen de tijd dat we het er echt over hebben
qua wetgeving. Wordt die balans goed gevonden? Ja of nee? Naar mijn
oordeel zijn de weging die we tot nu toe hebben, dus waar we gebruik van
kunnen maken, en de waarborgen voldoende; anders kom je ook tot het
fenomeen of vraagstuk van de buitengewone omstandigheden. Kun je dat
nader duiden? Daar vroeg mevrouw Bikker naar en ik ga daar dadelijk
nader op in. Ik denk dat het lastig is. Dat kan ik proberen, maar omdat
het staatsnoodrecht situationeel moet worden bepaald, krijg ik daar niet
meteen grip op. Laten we kijken waar we op uitkomen. Ik zal dit antwoord
nog wat nader duiden. Daar zit mijn ... Het is lastig om vast te pakken.
Ik zou willen waarschuwen tegen te veel codificeren, want dan kom je
misschien in een harnas terecht dat in geval van nood onvoldoende
werkt.
De heer Sneller (D66):
Heel kort drie dingen. Eén. Ik zeg niet "helemaal dichtregelen" —
mevrouw Bikker zegt dat ook niet — maar "de drempels verhogen". Mevrouw
Bikker sprak over duidelijkere criteria. Daar is wel degelijk wat
mogelijk zonder de illusie te wekken dat het helemaal is dichtgeregeld.
Twee. Als we pas als de wet hier ligt, erover spreken, dan moeten we
vervolgens gaan amenderen. Dat is vragen om ellende. Daarom vraag ik de
staatssecretaris om het nu mee te nemen. Drie. De veroordeling van de
staatssecretaris is heel impliciet. Bovendien wordt het dan gewoon weer
een motie van de BBB-fractie, die laatst in de Kamer meer dan 30 zetels
had. Na alles wat er gebeurd is, vertrouw ik minder op de politieke
cultuur. De staatssecretaris zegt: je moet het er gewoon met elkaar over
hebben. In dat democratische ethos moet ik dus wel naar meer waarborgen
in de codificatie zoeken, omdat ik er minder vertrouwen in heb. Het
stond gewoon in het hoofdlijnenakkoord. Het stond in het
regeerakkoord.
Staatssecretaris Rutte:
Er blijft natuurlijk wel degelijk een verschil zitten tussen een
voornemen om iets te doen, ergens over nadenken, en het daadwerkelijk
inzetten van middelen. Dat laatste is in dit geval niet gebeurd, dus er
zijn andere afwegingen gemaakt. Op het moment dat zaken wel worden
voorgelegd, komt de Kamer opnieuw wel degelijk aan bod. Dat zijn de
waarborgen die we hebben. Ik denk dat die goed zijn.
Ik zal ook even ingaan op de vraag die mevrouw Bikker daarover heeft
gesteld. Zij vroeg: kunnen we die buitengewone omstandigheden nader
invullen? Dan blijf ik bij het punt dat de afbakening van
staatsnoodrecht helder is en dat het niet wenselijk is om het verder af
te bakenen. Het staatsnoodrecht kan namelijk pas worden ingezet als een
vitaal belang van de samenleving bedreigd wordt en het gehele stelsel
van reguliere wet- en regelgeving niet volstaat om die crisis het hoofd
te bieden. Dat is het afwegingskader dat we hebben. Verdere afbakening
zal ervoor zorgen dat het lastig gaat worden om staatsnoodrecht in te
zetten wanneer dat echt nodig is. Daarom moet de scope juist breed
kunnen zijn. Maar op het moment dat het zich voordoet, moet je wel van
gedachten kunnen wisselen over: gaan we hiermee door en is het wel de
juiste weg? Ik benadruk daarom ook de waarborgen. In het door u
aangehaalde scenario, namelijk rondom asiel en migratie, bleken die
voldoende te zijn.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik zou de staatssecretaris, in alle vriendelijkheid, toch willen
uitnodigen tot een iets nadere reflectie. Sindsdien hebben wij namelijk
ook gezien hoe de Raad van State adviseerde. We hebben gezien dat juist
de Raad van State aangaf dat in buitengewone omstandigheden ook iets zit
van een spoedeisend karakter. Dat is niet zo bij gevallen van beleid die
tot stand zijn gekomen door het jarenlang dingen niet doen door de
overheid. Neem bijvoorbeeld de opvangcrisis rondom asielzoekers. Die
heeft te maken met eerdere keuzes. Dat is niet een dijkdoorbraak, die
onmiddellijk een spoedeisend karakter heeft. Dus zou de staatssecretaris
daar toch op kunnen reflecteren, juist omdat het, met een reden, geen
staatsnoodrecht is geworden, maar we er wel heel dichtbij waren en een
deel van de Kamer nog steeds denkt dat het wel zo had moeten zijn? Dan
is er toch iets nog niet … Ik merk dat ik me op zit te winden, dus ik
wil er juist extra zorgvuldig over spreken. Dan kun je toch ook
expliciteren tot welke bevindingen je bent gekomen in het afgelopen
jaar, zeg ik via de voorzitter. Een daarvan is het spoedeisende
karakter, waarvan wij allen weten dat het staatsnoodrecht ooit op die
manier is ingericht. Kijk naar de oudere wetgeving, uit de jaren
vijftig. Dat werd opeens ontkend in de actualiteit, maar het keerde
eigenlijk telkens terug zodra de experts, de juristen, de geleerden
ernaar keken. Ik vind dat bij uitstek een voorbeeld van hoe je zou
kunnen verduidelijken wat buitengewone omstandigheden zijn. Ik nodig de
staatssecretaris toch uit tot die reflectie. Ik snap heel goed dat hij
niet wil reflecteren op teksten uit regeerakkoorden. Maar een jaar later
gewoon kijken naar wat er gebeurd is, is ook een vorm van jurisdictie
die je hier vastlegt voor het verder uitdiepen van deze begrippen.
Staatssecretaris Rutte:
Ik houd toch even vast aan het punt dat er uiteindelijk geen voorstel
tot inzet van staatsnoodrecht in de vorm van een koninklijk besluit en
wetgeving aan de Kamer is voorgelegd. Dus er is uiteindelijk een
afweging gemaakt om het niet te doen. Op basis daarvan houd ik vast aan
het feit dat het huidige afwegingskader daarin voldoende duidelijkheid
biedt voor wanneer iets wel en niet kan. Dat is de situatie waar we in
zitten. Er is natuurlijk politieke gedachtevorming in de Kamer over
geweest bij het vormen van het regeerakkoord en de reactie daarop in de
Kamer. Dat is allemaal waar. Dat is politiek. Maar uiteindelijk kom je
tot het vraagstuk: is hier staatsnoodrecht ingezet? Dat is uiteindelijk
niet het geval, omdat het afwegingskader ertoe heeft geleid om het niet
in te zetten.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Zou de staatssecretaris bereid zijn om op dit punt een adviesaanvraag te
doen bij de Raad van State, over hoe buitengewone omstandigheden nader
kunnen worden gedefinieerd, ook gezien de ervaringen in de afgelopen
tijd?
De voorzitter:
Daar wordt even over nagedacht. De Raad van State heeft het ook wel druk
op dit moment, begreep ik. Maar goed …
Staatssecretaris Rutte:
Het makkelijkste is natuurlijk om dat gewoon toe te zeggen. Dat kan
altijd. Ik denk dat we dat gewoon moeten doen. We gaan kijken of de Raad
van State er grip op krijgt om dat te doen. Ik verwacht daar geen
extreem heilzame werking van, maar wie weet komt daar wel … Uiteindelijk
moeten we dat toch situationeel beoordelen, maar wie weet krijgen we
daar meer houvast; daar worden we allemaal niet slechter van. Dat kunnen
we gewoon voorleggen. Dat lijkt me goed. Dan nemen we dat ook mee bij
alle volgende vraagstukken die we hebben, mocht daar nog behoefte aan
bestaan.
De voorzitter:
Ik denk dat de aard van het debat ook redelijk veroorzaakt wordt door
wat de Kamer percipieert als een gebrek aan voortgang in deze materie.
Ik heb er een beetje naar gekeken. Het is best complexe materie, met
buitengewone omstandigheden. Volgens mij was het kabinet eerst
voornemens om "crisisomstandigheden" als begrip toe te voegen. Volgens
mij is dat na de inbreng van collega Sneller en voormalig collega Van
der Staaij weer geschrapt. Het zou helpen als we gewoon wat meer teksten
hebben. Dan kan je daar ook met elkaar over discussiëren. De een kan dan
vinden dat het dichtgetimmerd is en de ander kan het open willen laten.
Nu is de discussie wat lastig.
Staatssecretaris Rutte:
Ik heb toezeggingen gedaan aan mevrouw Bikker. Dus we kunnen hier nadere
duiding op vragen. Ik wil wel meegeven aan de Kamer, of daar in ieder
geval wat ruimte voor vragen, dat we niet op dat advies gaan wachten
voor de rechtsvoortgang in dit traject. We hebben nog veel te doen op
het gebied van staatsnoodrecht. Laten we dat gewoon doen. Dus we gaan
niet eerst dit uitzoeken en dan pas weer stappen zetten. We gaan gewoon
door, in de wetenschap dat dit ook een toetsingscriterium is. Dat gaat
over de vraag wanneer je een middel wel of niet in mag zetten. Als ik
het zo mag interpreteren, dan kunnen we dit doen. Ik zie mevrouw Bikker
knikken. Dus dan zou het moeten kunnen.
De voorzitter:
Dan gaan we snel verder.
Staatssecretaris Rutte:
Daar wil ik niet op wachten, want we hebben het over vertraging. Het
gaat allemaal langzaam.
Ik ben er net volgens mij al op ingegaan: we hebben te maken met een
breed interdepartementaal complex met ruim 70 wetten die geraakt worden
door dit traject, en dat in een periode dat er ook geopolitiek van alles
aan het bewegen is. Dat maakt het een ingewikkeld en taai proces, waarin
je in een bewegende omgeving moet proberen dingen te harmoniseren en
beter te krijgen. Zoals ik al heb toegezegd, gaan we begin 2026 zo veel
mogelijk inzicht geven in waar we staan en wat we nog te doen hebben met
elkaar.
Mevrouw Bikker mist ook de inzet om het staatsnoodrecht te harmoniseren.
Als dat gemist wordt, dan is dat ten onrechte, want dat heeft wel
degelijk de volle aandacht. Dat is belangrijk. Het harmoniseren van het
staatsnoodrecht is onderdeel van de modernisering waar wij aan werken.
Binnen de interdepartementale structuur wordt gewerkt aan meerdere
departement overstijgende visies om die harmonisering goed vorm te
geven. Er wordt gekeken naar een set criteria aan de hand waarvan
vastgesteld kan worden of een wettelijke bevoegdheid een
inwerkingtreding vereist, want daarin zitten vele verschillen. Ik wil er
niet helemaal op vooruitlopen, maar het is wel belangrijk dat we dit in
focus hebben. Dus die harmonisatie is wel degelijk in scope en van
belang.
Dan kom ik bij de positie van het parlement bij het staatsnoodrecht.
Daar hebben ook meerdere mensen wat over gezegd. Mevrouw Bikker vraagt:
is de staatssecretaris van mening dat deze borging van de democratische
legitimering van het staatsnoodrecht een essentieel onderdeel van de
moderniseringsslag zou moeten zijn? Net als mevrouw Bikker onderschrijf
ik het grote belang van een sterke controlerende positie van het
parlement bij de inzet van het staatsnoodrecht. In eerdere Kamerbrieven
heeft u per vorm van het staatsnoodrecht kunnen zien op welke wijze het
kabinet daar een sterke rol van het parlement voor zich ziet. Dat kan in
verenigde vergadering of bij voortduringswet. Die rol is wat ons betreft
dan ook gegarandeerd. Ook na de voortduringswet beschikt de Kamer
natuurlijk over haar gebruikelijke arsenaal aan parlementaire
bevoegdheden om het kabinet te controleren. Dat is goed en belangrijk.
Dus onze overtuiging is dat we dat op zich wel voldoende geborgd hebben.
Mocht bij nadere uitwerking blijken dat dat niet zo is, dan twijfel ik
er niet aan dat mensen zullen zeggen dat het anders moet.
Dan kom ik bij de heer Ellian, die terecht wijst op het grijze gebied
van het staatsnoodrecht. Daarbij moet je misschien wel concluderen dat
het staatsnoodrecht altijd een beetje grijs is; het zit toch een beetje
tussen dingen in. We komen dus terecht in het grijze gebied van een al
grijs gebied. We proberen dat officiële gebied — dan hebben we het over
separate toepassing, beperkte noodtoestand en algemene noodtoestand — zo
veel mogelijk nog wat grip en body te geven. Alle drie deze varianten
zijn omkleed met procedurele waarborgen, zoals een inwerkingstelling en
een voortduringswet. Het harmoniseren van het staatsnoodrecht is
onderdeel van de modernisering waar we aan werken. Daarbij wordt ook
gekeken naar een set criteria aan de hand waarvan vastgesteld kan worden
of een wettelijke bevoegdheid inwerkingtreding vereist. Welke vorm we
ook inzetten, het is dus van belang dat we daarin uiteindelijk altijd
het parlement betrekken. Uiteindelijk — ik kijk even naar rechts — is
het wel enigszins relevant welke vorm we hebben gekozen, maar het
parlement komt daarin altijd aan zet om de eigen afweging te kunnen
maken: willen we dit wel, willen we dit niet, willen we dit nog
steeds?
Ik zie twijfel over een vraag. Nee? Dan ga ik door met de volgende. Dat
betreft ook een vraag van de heer Ellian, namelijk over de parlementaire
betrokkenheid. Daarin deed hij een oproep aan het parlement: we moeten
ons zelf voorbereiden als parlement. Ik heb het over "ons", maar ik zit
niet in het parlement. Hij zei: het parlement moet zich daar zelf op
voorbereiden. Ik denk dat dat terecht is. Als we mee kunnen denken over
wat daarbij verstandig is en hoe dat kan, dan kunnen we dat natuurlijk
altijd doen. Maar uiteraard heeft ook vooral de regering een belangrijke
rol. Ik ben het er namelijk ook mee eens dat het parlement een grote rol
speelt bij de toepassing van het staatsnoodrecht. In het staatsnoodrecht
worden namelijk verregaande bevoegdheden belegd om op te treden tegen
buitengewone omstandigheden.
Daarover vraagt u: hoe zit het dan met de continuïteit van bestuur? Dat
is een proces dat ook in een reguliere crisis moet plaatsvinden. Dat zou
op die manier in de processen geborgd moeten zijn. Daarmee ligt daarop
ook echt de focus in het moderniseringstraject. Het is aan iedere
organisatie om de eigen continuïteit te waarborgen, zo ook aan de Tweede
Kamer. Zo zijn er tijdens de coronapandemie in uw huis bijvoorbeeld
maatregelen getroffen om veilig te kunnen blijven vergaderen. Dat geldt
voor de Kamer, maar ook voor elke andere organisatie die daardoor
geraakt wordt. Daar waar die onder onze verantwoordelijkheid vallen,
hebben we daar oog voor.
De heer Ellian vroeg nog om scenario's in beeld te brengen en vaart te
houden in het vervolg. Daar heb ik al het een en ander over verteld. U
zei: dat is ook breder dan defensie; het raakt burgers en daarbij is ook
voorlichting belangrijk. Dat klopt. Daarom wordt in het kader van
weerbaarheid interdepartementaal gekeken naar meerdere scenario's. Ook
het staatsnoodrecht wordt langs die scenario's bekeken en aangevlogen.
Die trajecten raken elkaar. Er zijn dus ook diverse raakvlakken. Dat
maakt het enerzijds complexer. Aan de andere kant helpt het ook wel. Die
communicatiestructuur en het bekijken wat we moeten doen voor
weerbaarheid, jagen ook het andere proces weer aan. Er zijn bijvoorbeeld
raakvlakken tussen de Oorlogswet voor Nederland en de Wet buitengewone
bevoegdheden burgerlijk gezag, die onderdeel uitmaken van het
staatsnoodrecht. Dat werkt goed samen.
Tot zover het staatsnoodrecht voor nu. Ik weet zeker dat u er de komende
tijd nog niet over uit bent gesproken. Dat lijkt me ook logisch, want
het is work in progress.
Dan kom ik bij het volgende blokje. Dan hebben we het over het
procedeergedrag van de overheid. Dan neem ik één slokje koffie om de
hals te smeren.
De voorzitter:
Wat mij betreft mag u er tempo in brengen, hoor.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, dat ga ik doen. Mevrouw Straatman vroeg waarom er geen
civielrechtelijk kader is waarbij bijvoorbeeld verjaring wordt
meegenomen. Er is een bestaand kader van de Nationale ombudsman voor een
behoorlijke omgang met schadeclaims in het civielrecht. Hoewel dit kader
alleen gericht is op de omgang met schadeclaims en de Rijksoverheid op
meer gebieden geschillen heeft met burgers, worden de achterliggende
uitgangspunten in brede zin nog steeds onderschreven. Het gaat
bijvoorbeeld om een opstelling die conflictoplossend, coulant,
terughoudend met het starten van procedures, en proactief is. Ik heb dit
kader daarom opnieuw onder de aandacht gebracht bij de verschillende
departementen.
Mevrouw Straatman (CDA):
Dat was me bekend, maar wat mij meer zorgen baart in de brief, is het
punt van verjaring. Het gaat om de situatie waarin in een
civielrechtelijke procedure het handelen van de Staat ter discussie
staat. Daarvan zegt de Staat op dit moment in de brief: we treden
terughoudend op op het moment dat de aansprakelijkheid erkend wordt en
op het moment dat er in jurisprudentie voorbeelden zijn uitgewerkt van
wanneer je de absolute verjaringstermijn kan doorbreken. Die eerste
situatie speelt natuurlijk niet op het moment dat je gaat procederen.
Als de Staat de aansprakelijkheid al erkend heeft, is er geen reden om
nog over die aansprakelijkheid te discussiëren. Het gaat dus met name om
punt b. Die grenzen om in het algemeen de absolute verjaringstermijn te
doorbreken, liggen in de jurisprudentie heel, heel hoog. De centrale
vraag is nu: past het ook voor een Staat, voor de overheid als
procespartij, om precies onderdeel te zijn van dat debat? Dat was mijn
vraag. Zou u die vraag in dit specifieke kader van civielrechtelijke
zaken ook kunnen meenemen in een afwegingskader?
Staatssecretaris Rutte:
Dat is wat lastig, vind ik. Maar als er echt evident sprake is van
onrechtmatig handelen dat door de Staat wordt erkend en waarbij de
gevolgen van dat handelen bekend zijn, dan ligt het eigenlijk niet voor
de hand dat de Staat het op een procedure laat aankomen waarin hij een
beroep op verjaring kan doen. Dat is als het echt evident is. Wanneer
het echter minder duidelijk is welke rol de Staat heeft gespeeld bij een
bepaalde gebeurtenis en welke verantwoordelijkheid daarbij op de Staat
heeft gerust, geldt het volgende. In die gevallen beoordeelt de Staat in
beginsel per geval of hij zijn beroep op verjaring, alles afwegende,
gerechtvaardigd acht. Daarbij mag van de overheid worden verwacht dat
zij bij haar afweging rekening houdt met de impact daarvan op burgers.
Ook wordt dan nog gekeken naar de specifieke omstandigheden van het
geval in het licht van verjaringsregels, zoals neergelegd in het
Burgerlijk Wetboek, en wordt expliciet getoetst of een beroep op
verjaring naar de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaven van
redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. In voorkomende
gevallen wordt waar mogelijk altijd inhoudelijk verweer gevoerd.
Dat zijn criteria die we wel degelijk hanteren en ik voel bij mezelf wat
behoefte om daarin wat ruimte te houden. We hanteren deze criteria, en
afwegingskaders zouden wel meteen weer heel strikt zijn. De casuïstiek
verhoudt zich daar niet altijd toe. Dit is dus zoals we het doen en ik
hoop dat mevrouw Straatman denkt: ja, daar neem ik genoegen mee.
De voorzitter:
Dat gaan we nu horen.
Mevrouw Straatman (CDA):
Niet helemaal. U noemde eigenlijk twee criteria. Je hebt de juridische
criteria: wanneer is het naar een maatstaf van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar om je op verjaring te beroepen? Dat geldt
voor iedere procespartij. Het maakt niet uit of dat de Staat is of een
andere civiele procespartij. Die grenzen liggen heel hoog en dat is,
denk ik, ook goed in het kader van rechtszekerheid. Een tweede element
is, denk ik, heel interessant. Dat speelt op het moment dat de Staat
procespartij is. Het betreft de impact die het heeft op burgers. Uit de
praktijk blijkt echter dat die belangenafweging niet duidelijk is. Hoe
weeg je die verschillende gezichtspunten? Dat zou mijn vraag zijn voor
zo'n afwegingskader: hoe verhouden die hele strikte juridische normen om
die verjaring te doorbreken, die voor iedereen gelden, zich tot de
specifiek rol die de Staat heeft op het moment dat het handelen van de
Staat ter discussie staat? Het gaat dan om de impact op burgers. Ik zou
graag willen weten hoe u die verschillende gezichtspunten zou wegen.
Kunt u die niet in een afwegingskader meenemen? Dat kan, denk ik, mooi
meegenomen worden in het afwegingskader dat u maakt voor hoger beroep in
bestuursrechtelijke zaken.
Staatssecretaris Rutte:
Het risico bestaat dat we ongeveer hetzelfde willen en hetzelfde zeggen.
Ik heb volgens mij net ook uitgelegd dat we wel degelijk een afweging
maken. Als er echt evident sprake is van onrechtmatig handelen bij de
overheid, dan gaan we dus niet in hoger beroep. Dat kun je ook een
afwegingskader noemen. Je kunt dan zeggen dat je een apart
afwegingskader wilt over wanneer er evident sprake is van onrechtmatig
handelen. Dat zit nu niet zozeer in een kader, maar dan doen we het
niet. Het gaat inderdaad om die tussencategorie. Daar heb je gewoon wat
ruimte nodig om te kunnen wikken en wegen: doe ik het wel of niet?
Daarbij is het absoluut een belangrijk criterium om rekening te houden
met de impact van het hoger beroep op burgers. Dat doen we ook. U vraagt
eigenlijk om dat nog een keer nader te specificeren: wat is dan "impact"
en hoe weegt u dat et cetera? Ik ben daar wat terughoudend in. Ik denk
dus dat uw uitwerking wat verder reikt dan wat ik op dit moment wil
toezeggen.
De voorzitter:
Oké. Dan kan het in tweede termijn. Nu we het hierover hebben,
permitteer ik mezelf even een vraag. Ik was ook vier jaar lang advocaat.
Ik zeg tegen de staatssecretaris dat ik me wel eens verwonderd heb over
iets waar ik nog steeds signalen over krijg. Hoe zeg ik het? Je kunt je
terecht op een juridisch leerstuk beroepen, maar de proceshouding maakt
ook nogal veel uit. Ten aanzien van de toeslagenaffaire is daar
natuurlijk ook het een en ander over geschreven, ook in de
reflectierapporten. Ik vond het tamelijk schokkend dat rechters zeiden:
een dag voor de zitting krijg je dan nog een heel pak verweer. Ik herken
dit uit mijn eigen praktijk. Ik zou de staatssecretaris willen vragen of
hij blijvende aandacht heeft voor dit onderwerp; ik hoop dat hij dat
doet. Uiteraard mag de Staat een gemachtigde hebben, iemand naar de
zitting sturen; dat is allemaal logisch. Ik krijg nog steeds wel
bepaalde signalen, zeker ook van gemeentelijk niveau waar het echt enorm
kan verschillen. Ik hoorde laatst ook weer wat van een oud-collega. Die
vertelde mij iets wat ik hier niet kan vertellen. Toen dacht ik: dit is
niet fatsoenlijk. Zo ga je gewoon niet met elkaar om. Je moet die
stukken gewoon op tijd indienen. Je moet even contact opnemen met de
andere partij. Je moet ook even je best doen. Dit onderwerp is de
afgelopen tijd een beetje weggezakt, maar ik hoop wel dat ook de
proceshouding — zo noem ik het maar — blijvende aandacht heeft van het
kabinet.
Staatssecretaris Rutte:
Dat is ook het geval. Dat is echt het geval. Die proceshouding maakt
onderdeel uit van het kader, dat we ook delen met andere overheden. Dat
is een heel terecht punt. We hebben natuurlijk veel geleerd van wat er
mis is gegaan. Dat hebben we ons als overheid ook aan te trekken om
dingen anders te doen in hoe we ons als procespartij opstellen. De vraag
is alleen hoever je kunt gaan met het inkaderen daarvan, dus normatief
dingen meegeven om dingen op tijd te doen en dat soort zaken. Die zaken
zijn echt relevant, zodat je je als burger ook goed kunt verweren tegen
de overheid. Het is echt evident dat we dat moeten doen. Dan is de vraag
hoever je doorgaat in je instructie en in je afwegingskader. Dan kom je
op het punt dat je je af moet vragen welke belangen je tegen elkaar
afweegt, wanneer het nog redelijk is om in hoger beroep te gaan en
wanneer niet, en hoe we dat doen. Daar kom ik zo meteen nog wel over te
spreken. Daar kom ik zo dus op terug.
De heer Sneller zei dat in de brief wordt aangegeven dat de Staat als
procespartij alleen in hoger beroep gaat als dat in het algemeen belang
is, maar dat er in voetnoot 14 een hele trits aan uitzonderingen staat.
De heer Sneller heeft ze allemaal gelezen en dacht: als je dingen in een
voetnoot zet, dan ontstaat niet het gevoel dat we als Staat nu een nette
positie innemen. In het afwegingskader hoger beroep dat wordt
ontwikkeld, wordt ingegaan op verschillende vormen van algemeen belang,
zoals rechtseenheid en rechtsgelijkheid. Er kunnen gegronde redenen zijn
voor de overheid om in hoger beroep te gaan, maar deze moeten dan altijd
goed afgewogen worden tegen de belangen van de individuele burger. De
twee uitzonderingen in voetnoot 14 zien op een wezenlijk andere
situatie. In een arbeidsrelatie heeft de overheid een andere rol ten
opzichte van een burger. Bij incidenteel hoger beroep wordt de overheid
door de burger meegenomen in hoger beroep. Dan kunnen er gegronde
redenen zijn om hogerberoepsgronden aan te voeren. Ik verwacht het
afwegingskader in de eerste helft van 2026 naar uw Kamer te kunnen
sturen. De voetnoot verwijst dus naar een specifieke situatie en niet
naar het algehele afwegingskader.
De heer Sneller (D66):
Het signaalwoord in de voetnoot was "bijvoorbeeld", maar ik ga het
afwegingenkader bestuderen.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, laten we dat inderdaad doen. Als het nog steeds op de voetnoot
lijkt, dan is er iets misgegaan. Laten we het daarop houden.
De voorzitter:
Oké. Gaat u verder.
Staatssecretaris Rutte:
Dan kom ik bij een vraag die wat ruimer is, maar wel van belang. Wat is
nou "het algemeen belang"? Dat vraagt de heer Van Dijk. Wie bepaalt dat?
Ik zal een poging doen die vragen te beantwoorden. Het algemeen belang
gaat over de consequenties voor de samenleving, bijvoorbeeld financieel,
beleidsmatig of vanwege rechtseenheid of rechtsgelijkheid. Zoals in het
kader is beschreven, kunnen er goede redenen zijn voor de Staat om in
hoger beroep te gaan. Het belang dat een burger heeft in een procedure,
komt helaas niet altijd overeen met het collectieve belang. Uiteindelijk
bepaalt de verantwoordelijke bewindspersoon of er in hoger beroep wordt
gegaan in het algemeen belang. De Kamer kan de verantwoordelijke
bewindspersoon zo nodig ter verantwoording roepen. Dat is de algemene
titel.
De heer Van Dijk haalde ook dingen aan die hij helemaal niet in het
algemeen belang vond en waardoor burgers vermorzeld zouden worden. Het
kan zijn dat de afweging niet altijd de afweging is die de heer Van Dijk
zou maken. Ik geef ook een voorbeeld van een situatie waarin individuele
burgers wel degelijk ook met een hoger beroep kunnen worden
geconfronteerd, bijvoorbeeld als er bezwaar wordt aangetekend tegen
woningbouw op een bepaalde locatie. Dat kan echt ingaan tegen het
individuele belang van een burger die daar al woont, maar er kan een
heel groot algemeen belang zijn bij het verschijnen van 10 tot 25 of
misschien nog meer woningen op een bepaalde locatie. Ik kan me
voorstellen dat in dat soort gevallen een gemeente toch in hoger beroep
gaat omdat zij in het algemene belang het hoofd moet bieden aan
woningnood. Daar doet die gemeente het dan voor. Daartussenin hebben wij
met dingen te maken.
Er waren nog meer vragen over het afwegingskader hoger beroep. Mevrouw
Bikker vroeg waarom er is gekozen voor een niet-bindend afwegingskader
en of de omvang van de problemen de stevige inzet rechtvaardigt. Ik heb
zelf geen signalen ontvangen dat een bindend kader noodzakelijk is.
Wanneer het komt tot een juridische procedure in het civiele
bestuursrecht, is de Rijksoverheid in de meeste gevallen de verwerende
partij. De Rijksoverheid entameert zelden zelf procedures tegen burgers,
strafrecht uitgezonderd. Overheden moeten in z'n algemeenheid
terughoudend zijn in het instellen van een hoger beroep tegen burgers,
maar er kunnen gegronde redenen zijn om toch in hoger beroep te gaan,
zoals rechtseenheid, rechtsgelijkheid en hele grote belangen. Daar
hebben we het net over gehad. Het afwegingskader is bedoeld om overheden
te ondersteunen bij de belangenafweging tussen deze algemene belangen en
de individuele belangen van de betrokken burger. Overheden zijn erg
divers van aard en hebben te maken met verschillende doelgroepen,
omstandigheden en context. Het afwegingskader geeft een basis voor de
belangenafweging en is voor de bestuursorganen aan te vullen naar de
eigen organisatie en context.
Ik laat in 2026 een WODC-analyse uitvoeren en opstellen van het aantal
bestuursrechtelijke procedures in beroep en hoger beroep. Waar mogelijk
worden cijfers voorzien van een kwalitatieve duiding. Ze doen al nader
onderzoek naar hoe dit in de praktijk uitpakt. De analyse zal naar
verwachting een actueel inzicht geven in het procedeergedrag van de
overheid. Mochten daar bijzonderheden uit voortkomen, dan kunnen we
altijd kijken of dat nog vraagt om beleidsmatig meer te doen. Men denkt
zelf dat het kader nu voldoende basis biedt om ook eigen individuele
afwegingen te kunnen maken. Wij doen daar nader onderzoek naar.
Er werd gevraagd wanneer dat afwegingskader opgesteld is. Ik verwacht
dat in de eerste helft van 2026 naar de Kamer te kunnen sturen. Dat zal
niet in het tweede deel van de eerste helft zijn, maar meer aan de
voorkant van de eerste helft.
Dan het vraagstuk van de dwangsommen. Ik kan me voorstellen dat de heer
Sneller denkt: "De overheid en dwangsommen, dat is toch raar? De
overheid moet gewoon vonnissen uitvoeren. Daar zijn wij van." Ik weet
niet of het steeds vaker voorkomt. Volgens mij ken ik uit de pers één
voorbeeld. Volgens mij denken wij aan hetzelfde voorbeeld. Ik weet dus
niet of het vaker voorkomt; dat kan ik niet zeggen. Maar laat het
duidelijk zijn dat de overheid zich gewoon aan de wet moet houden. Dat
betekent ook dat de overheid zich moet houden aan uitspraken. Ik kan het
niet beknopter zeggen dan dat.
Dan datzelfde afwegingskader nog één keer. Gaan we daar toezicht op
houden? Het kader is niet bindend, dus ik kan er geen toezicht op
houden. Het blijft de verantwoordelijkheid van de overheidsinstanties
zelf om dat te doen. Maar ik ga het dus wel nader onderzoeken. Als
blijkt dat het niet goed uitpakt, dan hebben wij alsnog wat te
doen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Een korte vraag, voorzitter. De staatssecretaris geeft aan dat het WODC
hier inzicht in gaat geven, als ik het goed begrijp. Is dat terugkerend?
Dit lijkt me nou typisch een terrein waar je de trend wil zien en niet
alleen een momentopname.
Staatssecretaris Rutte:
Dat weet ik niet helemaal zeker. Ik zou de eerste keer willen afwachten
en kijken wat daaruit komt. Als dat aanleiding geeft om het vaker te
doen, dan zullen we op dat moment daarover van gedachten moeten
wisselen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitspraken. Ik snap de
gedachtegang wel. Het moet daarna inderdaad niet alsnog gaan escaleren.
Laten we eerst kijken naar de eerste analyse. Als die het gevoel geeft
dat we nog maar net op weg zijn, dan kan ik me voorstellen dat je de
vinger aan de pols wilt houden. Dat wil ik dus even afwachten.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Als dit het einde van het blokje was …
Staatssecretaris Rutte:
Nee, nog twee vragen te gaan. De heer Ellian vroeg: "We hebben het over
algemeen belang en individueel belang. De consequenties voor het
individu kunnen heel groot zijn, ook als de overheid terecht gaat
procederen. Hoe wordt daarnaar gekeken en hoe staat het met het
afwegingskader?" Mijn inspanningen zijn erop gericht om overheden te
ondersteunen bij een meer burgergerichte en oplossingsgerichte houding,
en bij voorkeur om helemaal niet te procederen. Je moet goed afwegen of
je überhaupt gaat procederen en of je in hoger beroep gaat. Het
afwegingskader is bedoeld om de belangen van de individuele burger
expliciet te maken en te zorgen dat je er niet zomaar overheen stapt. Je
moet het dus echt expliciet maken en beoordelen, zodat je ze ook
uitdrukkelijk meeweegt in de afweging om al dan niet in hoger beroep te
gaan. Daar hoort ook bij dat je de consequenties die een procedure voor
individuele burgers kan hebben, meeweegt. Die afweging en het risico dat
de heer Ellian ziet, horen ook echt integraal onderdeel te zijn van de
afweging.
De voorzitter:
Mijn vraag was iets specifieker. Het gaat om die gevallen … Ik kan me
namelijk heel goed voorstellen dat als de rechter — dat kan in eerste
aanleg of zelfs ook nog in tweede aanleg — een individu gelijk geeft,
wat op zich mooi is voor diegene, de Staat vanuit de weging van het
algemeen belang of de beleidsmatige consequenties zegt: "Ho, wacht even.
Als dit het nieuwe normatieve kader is of de realiteit, dan willen we
dat aan de hoogste rechter hebben voorgelegd. Het heeft namelijk nogal
wat implicaties." Dat is volgens mij een te respecteren afweging.
Alleen, bij interlandelijke adoptie zag je dat de kosten voor zo'n
individueel persoon, die al in het gelijk was gesteld, enorm opliepen.
Ik zoek met name naar de mogelijkheid — ik weet dat dat creatief is,
maar dat deel ik met collega Van Nispen — om, zeker als iemand al in het
gelijk is gesteld maar je als Staat toch in cassatie of in hoger beroep
gaat, te kunnen zeggen: wij gaan u helpen met de kosten die u moet maken
voor uw rechtsbijstand. Dan snijdt het mes namelijk aan meerdere kanten.
Dan krijg je toch dat rechterlijke oordeel. Dan is het natuurlijk nog
steeds spannend voor het individu, maar zijn niet alle kosten voor
diegene.
Staatssecretaris Rutte:
Naar mijn weten wordt die afweging zo nu en dan ook gemaakt in bepaalde
gevallen. Het zijn wel steeds individuele afwegingen om dat te doen. Het
staat me bijvoorbeeld bij van zaken die Nederland voert voor het
Europees Hof. Denk aan zaken op het gebied van jeugdbescherming. Dat
zijn natuurlijk heel ingrijpende zaken. Daarbij kan het ook van belang
zijn. Er zijn dus wel gevallen bekend waar de overheid in is getreden en
dat wel degelijk heeft gedaan.
Dan ga ik door. Als we het toch hebben over ingewikkelde zaken, dan
kunnen we het ook nog wel hebben over het rapport Schade door schande,
waar mevrouw Straatman aan refereerde. Daar kun je eigenlijk een heel
debat an sich over houden. Dat gebeurt ook weleens. Ik doe het nu een
beetje hoog over; er valt veel meer over te zeggen dan wat ik nu vertel.
Dat rapport geeft inzicht in de schrijnende praktijk dat moeders en
vaders in het verleden zijn gedwongen om afstand te doen van hun baby's.
Ik vind het ontzettend belangrijk om maatregelen te treffen die het
herstel voor de getroffenen kunnen bevorderen. Ik heb een aantal
organisaties en beroepsgroepen uitgenodigd om op het verleden te
reflecteren. Daarnaast reflecteren de ministeries van JenV en VWS zelf
ook op de onderzoeksbevindingen en de eigen rol. We willen echt leren
van wat er gebeurd is. Daar zijn we op dit moment ook hard mee bezig.
Deze reflectietrajecten zijn nog gaande en kosten enige tijd, maar het
duurt ook geen jaren. We zitten er middenin.
Ik beperk me niet alleen tot de inhoud van het rapport, omdat de
behoefte aan herstelmaatregelen onder getroffenen niet, of in ieder
geval niet geheel, aansluit bij de aanbevelingen. Die zijn daar ook niet
helemaal enthousiast over. Daar ben ik dus over in gesprek. Dat vereist
echt een zorgvuldig proces. Bij dat gesprek worden de getroffenen actief
betrokken. In het voorjaar van 2026 verwacht ik uw Kamer nader te kunnen
informeren. Ik heb ook al uitgebreid gesproken met getroffenen. We gaan
kijken wat we de komende tijd voor elkaar kunnen betekenen om echt tot
significante stappen te komen waardoor het gevoelen veel meer is: we
hebben een nieuw punt bereikt en nu kunnen we weer een beetje
vooruitkijken. Daar wordt hard aan gewerkt.
Mevrouw Straatman (CDA):
Ik begrijp goed wat u zegt. Het moet een heel zorgvuldig proces zijn.
Dat onderschrijf ik helemaal. Tegelijkertijd zie ik ook dat dit al jaren
duurt. Helaas heb ik het ook vanuit de andere kant mogen meemaken,
vanuit de rechtszaal, waar de Staat zei: de rechtszaal is geen plek om
over dit leed te spreken, want er loopt een bestuursrechtelijk traject.
Dat bestuursrechtelijke traject is deze zomer, na heel veel vertragingen
door fouten van de overheid, tot stand gekomen. Nu bereiken mij opnieuw
signalen dat er afspraken zijn gemaakt om maandelijks met betrokkenen om
tafel te zitten, maar dat die afspraken worden vertraagd en ook niet
nagekomen worden. Dus ik zou hier nadrukkelijk aandacht voor willen
vragen bij de staatssecretaris: kom die afspraken na. Het gaat om mensen
op heel hoge leeftijd. Als je het vertrouwen van de burger in de
overheid wilt herstellen, dan wil je natuurlijk ook dat mensen dat nog
zelf kunnen meemaken. Dus zorgvuldigheid, ja, maar snelheid is hier ook
echt wel op zijn plaats.
Staatssecretaris Rutte:
Mevrouw Straatman heeft gewoon volstrekt gelijk. Dat is mij ook gebleken
in de gesprekken met de slachtoffers waar het hier om gaat. Het duurt al
zo lang. Als ik zeg dat het zorgvuldig moet, zeggen zij: ja, dat zal.
Dat snap ik ook. De doelgroep wordt steeds ouder en maakt straks
helemaal niet meer mee dat we nog tot herstelstappen komen. Dus ik voel
mij enorm gemotiveerd om echt met vaart stappen te zetten. Die
toezegging heb ik ook aan de betrokkenen gedaan. Er zijn afspraken
gemaakt om echt met vaart tot significante stappen te komen. Dat hebben
we ook gewoon te doen. Als mevrouw Straatman signalen heeft dat wij
bepaalde afspraken niet nakomen, zou ik haar willen vragen om die echt
naar mij door te geleiden, want dat hebben wij gewoon wel te doen.
Goed, dan kom ik tot een nieuw blokje. Maar misschien heeft de heer Van
Dijk nog een vraag hierover.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik heb de staatssecretaris aangehoord om te kijken of er toch iets van
duidelijkheid kwam over wat nou precies het algemeen belang is en welk
algemeen belang er nou gediend wordt met een overheid die zich zo
halsstarrig opstelt als het gaat om rechtszaken en dergelijke tegen de
eigen burgers. Het enige wat ik heb gehoord, is: er kunnen financiële en
beleidsmatige belangen zijn die het voor de overheid de moeite maken om
te gaan procederen of de kont tegen de krib te gooien als het gaat om
burgers voor het gerecht. Maar werkt dat collectieve belang dan ook de
andere kant op? Op het moment dat burgers zeggen "nee, wij willen als
gemeenschap geen asielzoekerscentrum hier in het dorp", werkt het dan
ook zo? Geldt dat algemene belang dan ook? Is dat dan ook ineens zo
belangrijk? Ik heb het gevoel dat als we overal in Nederland kijken,
juist hier die burger buitenspel wordt gezet. Dat algemene belang geldt
dan ineens niet. Dus in allerlei individuele zaken geldt het algemeen
belang als het belang van de bureaucratie, het belang van de overheid.
In zaken waarin juist duidelijk collectief wordt gezegd "wij believen
dit niet, wij willen dit niet" wordt het juist door de overheid
doorgedrukt. Wat is de reflectie van de staatssecretaris daar dan op?
Wil hij in die reflectie meenemen of hij kan begrijpen dat als dit de
houding van de overheid is, er steeds meer burgers zich van die overheid
zullen afkeren en zeggen: die overheid is er niet voor mij, want er
wordt niet naar mij geluisterd?
De voorzitter:
Een reflectie van de staatssecretaris. We moeten wel enige vaart gaan
maken.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, dat kan ik doen. De heer Van Dijk vraagt een reflectie op thema's
waar je een hele middag over kunt praten, zoals hoe die balans precies
ligt. Hij geeft terechte voorbeelden aan, bijvoorbeeld het vraagstuk of
ergens wel of niet een asielzoekerscentrum komt. Niet alleen individuele
burgers, maar soms ook groepen burgers zeggen dan: dit wil ik niet. En
er is een overheid die zegt: ik heb ook een ander belang, want ik moet
mensen die hier zijn toch een plek geven; ik zoek daarvoor een geschikte
plek. Dat is een belangenafweging. Als je daar niet uitkomt, dan ligt er
een rechtsgang open om daarin een afweging te krijgen van een
onafhankelijke rechter. Dat is van groot belang. Dat is precies wat daar
speelt. Het is soms niet eens alleen maar een individueel belang ten
opzichte van het algemeen belang. Het kan ook een collectief belang ten
opzichte van het algemeen belang zijn. Het is ook niet zo dat het
individu of het collectief altijd verliest in een rechtszaak. Rechters
geven, gelukkig, burgers vaak gelijk op het moment dat zij procederen
tegen de overheid, want zo werkt een rechtsstaat. Iedere keer opnieuw
moeten we dat weer bezien. Ik vind wel dat de overheid terughoudend moet
zijn met hoger beroep op het moment dat individuen in de knel kunnen
komen. Daar maken we een afwegingskader voor. Dat is ook van
belang.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
De staatssecretaris zegt net dat het niet verplicht is om dat
afwegingskader te gebruiken. Dus welke stok achter de deur hebben die
burgers die al op 10-0 achterstand staan als het gaat om al die
bestuurslagen die ze tegenover zich krijgen? Welke stok achter de deur
hebben die mensen nu?
Staatssecretaris Rutte:
Het afwegingskader is niet verplicht omdat ik vind dat er ruimte moet
zijn voor lokale overheden om daar invulling aan te geven op een manier
die passend is in de lokale situatie. Dus daarom verplicht ik het niet.
Ik geef het mee. We gaan zeker wel kijken wat de impact daarvan is. Dat
heb ik ook al toegezegd. De bedoeling is wel degelijk dat de overheid
zich dit aantrekt en op basis van dit kader een afweging maakt: ga ik in
beroep, ja of nee? Daar kunnen echt heel gerechtvaardigde belangen
zitten. Het is soms ook best wel spannend. Neem nou het volgende
vraagstuk. Er is ergens industrie die heel erg vervuilend is, maar wel
heel veel werkgelegenheid biedt. En er is een individuele burger die
daartegen ten strijde trekt. Moet het weg of niet? Dat raakt aan de ene
kant die individuele burger ten opzichte van die fabriek, waarbij de
overheid misschien een vergunning heeft afgegeven. Maar het raakt ook
weer de werkgelegenheid van heel veel anderen. Dat soort
belangenafwegingen moet je wel kunnen blijven maken. Iedere keer moet je
opnieuw wegen: hoe wegen we belangen tegen elkaar af en is het
gerechtvaardigd om door te procederen? Het is breder dan de vraagstukken
die de heer Van Dijk hier schetst.
De Wet Damocles, oftewel artikel 13b van de Opiumwet: dat is het
volgende blokje. De heer Sneller heeft daar vragen over gesteld. Doen we
daar regelmatig onderzoek naar, hoe zit dat nou en is dat wel robuust
genoeg? Op 27 juni 2024 heeft de toenmalige minister van JenV een
beleidsreactie gestuurd op de verkenning van de mogelijkheden om de
gevolgen van de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet te monitoren.
Het onderzoek liet zien dat er verschillende bezwaren kleven aan het
opzetten en uitvoeren van een periodieke monitor. De onderzoekers hebben
daarom de aanbeveling gedaan om eenmalig een verdiepend onderzoek te
doen. Ze verwachten daarmee hetzelfde inzicht te kunnen krijgen in de
gevolgen van de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Die
aanbeveling is opgevolgd. De minister van JenV zal aan het eind van het
eerste kwartaal van 2026 de resultaten hiervan, gecombineerd met de
driejaarlijkse monitor over hoe vaak artikel 13b van de Opiumwet wordt
toegepast, met uw Kamer delen. De beleidsreactie volgt nog voor de
zomer.
De heer Sneller vraagt zich af hoe we het beleid kunnen vormgeven als de
evaluatie niet als monitoring kan. Dat is dus precies het punt. We
proberen tot een afweging te komen. Aan de ene kant is er de
kwantitatieve analyse die u krijgt. Aan de andere kant is er daarnaast
eenmalig dat verdiepende onderzoek. Dat moet robuust genoeg zijn. Dat
hopen we dan ook. Ik ga er eigenlijk ook wel van uit dat dat zo is. We
moeten op basis daarvan tot de juiste beleidsafwegingen kunnen
komen.
Daarmee heb ik dit blokje gehad. We gaan er nu vlot doorheen. Ik kom
namelijk bij de andere belangrijke onderwerpen, oftewel de overige
onderwerpen. Ik vis in het mapje.
Ik zie nog twee punten van de heer Sneller. Die punten gaan over de
waarborgfunctie van de Awb. Daar wordt namelijk op gewacht, zegt de heer
Sneller. Hij vraagt wanneer dat wetsvoorstel er komt. Er liep tot in de
zomer van 2024 een consultatieronde over het conceptwetsvoorstel
Versterking waarborgfunctie Awb. Daarnaast zijn er ongeveer 60
uitvoeringstoetsen gedaan. Het gaat nogal ergens over. Uit die toetsen
blijkt dat men de doelstelling van het conceptwetsvoorstel weliswaar
omarmt, maar dat er zeer forse uitvoeringsconsequenties en -kosten
worden verwacht. Het gaat dan om structureel ten minste 300 miljoen euro
overheidsbreed. In de eerste helft van 2025 zijn er op ambtelijk niveau
gesprekken gevoerd met grote uitvoeringsinstanties, de VNG en de
rechtspraak om het wetsvoorstel mogelijk beter uitvoerbaar en wat minder
kostbaar te maken. De verwachting is echter dat de uitvoeringskosten, en
daarmee ook de uitvoeringslast, ook met de bijstelling overheidsbreed
nog steeds zeer aanzienlijk zullen zijn. We moeten echt even bezien
welke gevolgtrekkingen we op basis van deze informatie moeten verbinden
aan dit wetsvoorstel. De impact is zowel financieel als qua uitvoering
enorm.
De heer Sneller (D66):
Als er een bedrag bij hoort, dan willen we dat als Kamer natuurlijk
graag weten, zeker als er zo meteen over financiën wordt onderhandeld.
We hebben met een aantal Kamerleden, met wetgevingsambtenaren en met
uitvoeringsorganisaties een heel nuttige trialoog gehad,
medegeorganiseerd door de programmadirectie Werk aan Uitvoering. Ik denk
niet dat het helemaal een acceptabel antwoord is om te zeggen dat het
geld gaat kosten en dat we daarom maar moeten bezien of we die wet,
nadat we er vijf jaar op hebben gewacht, überhaupt doorzetten.
Staatssecretaris Rutte:
Het gaat om geld dat ik op dit moment niet heb. Dat is toch wel
relevant. Ik deel dat bij dezen met u. Het kost geld, ook omdat mensen
dingen moeten gaan doen. Er zit een hele grote uitvoeringslast bij. We
moeten dat samen met elkaar bezien. Daar zit het gewoon op. We doen een
uitvoeringstoets. De Kamer hamert er ook altijd op dat dingen
uitvoerbaar moeten zijn en goed moeten kunnen. Die uitvoeringstoets is
dus ook gedaan. Daaruit blijkt nu dat de impact heel erg groot is. Ik
vind het wel getuigen van fatsoenlijk bestuur om op basis daarvan te
gaan kijken wat dat betekent. Nu we weten hoe groot de impact is, moeten
we eigenlijk opnieuw kijken naar dit voorstel. Dat is het punt waarop we
op dit moment helaas zitten.
De heer Sneller (D66):
Ten slotte. De staatssecretaris zegt dat we het "met elkaar" moeten
bezien. Het is geenszins "met elkaar". Het is al vier, vijf jaar lang
het geval dat het kabinet dingen doet en afwegingen maakt, zonder dat de
Kamer daar op een inhoudelijke manier deelgenoot van wordt gemaakt
waardoor we zouden kunnen meedenken. Ik zie geen MKBA. Ik zie niet welke
onderdelen van die waarborgfunctie deze kosten met zich meebrengen. Ik
zou zeggen: zorg ervoor dat we hier een inhoudelijke discussie over
kunnen hebben, voordat de staatssecretaris, of het kabinet, hier
conclusies over trekt. Een deel van de kosten zit bijvoorbeeld in de
hoorplicht, maar andere beginselen van behoorlijk bestuur die je zou
codificeren in de Awb kosten misschien helemaal niks. Het maakt dus
nogal uit waar die kosten in zitten. Laat ik het voorzichtig formuleren:
ik mis hier dus de dialoog. Ik deel nogmaals mijn verzoek om een
kostenpost, als die erbij hoort, zo snel mogelijk inzichtelijk te maken.
Zie hiervoor ook de discussie over DJI die we in een ander
commissiedebat hebben gehad.
Staatssecretaris Rutte:
Als ik de heer Sneller goed hoor, vraagt hij om de Kamer gewoon een
nette update te geven over waar we staan, omdat de Kamer het er dan ook
echt over kan hebben. Nu mist dat, zegt hij, en zit de Kamer in een
zwart gat. Ik zal dat samen met de minister van Binnenlandse Zaken
oppakken. Wij zullen die update geven. Daar zullen wel ongeveer de
contouren in staan van wat u net ook van mij hebt gehoord. Daar hebben
we het dan over. Die voorwaarschuwing heb ik dan alvast gegeven.
Dan komt er nog een stukje college, over een beroep op de overheid op
mensenrechten en het EVRM. De vraag is wat mijn visie is op de twee
verschillende rechterlijke opvattingen die er liggen over de vraag of de
overheid zich kan beroepen op bescherming van mensenrechten uit het
EVRM. Nou ben ik gisteren bij het EVRM geweest, maar toen ben ik
vergeten dit te vragen. Dus anders had ik daar nog wat extra body bij
kunnen krijgen. Nou, daar gaan we. De heersende leer is dat
overheidsinstanties zich in nationale procedures níét kunnen beroepen op
het Europees Verdrag tot bescherming van rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden. Dat sluit aan bij het uitgangspunt van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens — daar was ik dus gisteren —
dat overheidsinstanties geen klacht kunnen indienen bij het Europees
Hof. Ik zou nader moeten bestuderen of de uitspraak van de Centrale Raad
van Beroep aanleiding geeft tot een andere opvatting. De Centrale Raad
van Beroep licht namelijk niet toe waarom hij afwijkt van de heersende
leer. In de kern gaat het om de vraag of het gegeven dat
overheidsinstanties uitgesloten zijn van het indienen van een klacht bij
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ook inhoudt dat zij in een
nationale procedure geen beroep kunnen doen op een materieel recht bij
het EVRM. Ik moet dat echt even nader bestuderen. Het college houdt hier
dus op. Het is heel interessant, maar ik weet het dus nog niet. Laat ik
het zo zeggen: mocht ik wat horen, dan laat ik u dat weten. We gaan wel
kijken of we kunnen navragen op basis waarvan dit gedaan is.
Dat brengt mij bij een leeg mapje. Ik ben daarmee klaar met de
beantwoording in de eerste termijn, voorzitter.
De voorzitter:
Dan gaan we kijken of er een tweede termijn nodig is. Wie heeft er
behoefte aan een tweede termijn? Iedereen? Dan begin ik bij mevrouw
Straatman.
Mevrouw Straatman (CDA):
Dank, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van
de vragen. Ik wil toch nog één keer het punt over het procedeergedrag
van de overheid benoemen, want dat punt is denk ik heel belangrijk voor
het herstel van het vertrouwen van de burger in de overheid. Dat is
meermaals misgegaan. Collega's noemden al de toeslagenaffaire. Er is
vandaag opnieuw een debat over Groningen. Dat het meermaals is
misgegaan, blijkt ook zeker uit het rapport Schade door schande. Je kunt
dan op twee manieren kijken hoe je met dat vertrouwen omgaat.
De eerste manier is in abstracto. Dat houdt in, zou ik zeggen, om alsnog
te kijken hoe de Staat niet alleen in bestuursrechtelijke zaken omgaat
met burgers maar ook in civielrechtelijke zaken, juist in die
verjaringsvraagstukken. Dat is namelijk zo precair. Burgers hebben dan
het gevoel dat het niet meer om de inhoud gaat, maar dat de Staat zich
verschuilt achter een juridisch technisch argument. Ik zou dus opnieuw
de oproep willen doen om in die afweging van belangen inzichtelijk te
maken dat de impact van burgers meeweegt. Zorg dat dat voor de burgers
zichtbaar wordt. Een afwegingskader zou daar heel goed bij kunnen
helpen. Ik zou daar — ik kijk ook even naar de voorzitter — graag een
motie over willen indienen en dus een tweeminutendebat willen aanvragen.
Maar het gaat niet alleen over het gedrag van de Staat in abstracto,
maar ook in concreto. De reactie van de staatssecretaris wat betreft de
afstandsmoederzaak doet me goed. Ik heb echt het gevoel dat hij de ernst
van de zaak goed begrijpt en aanvoelt. Tegelijkertijd leert dit dossier
ook dat de moeders té vaak teleurgesteld en van het kastje naar de muur
gestuurd zijn. Ik doe dus nogmaals de oproep: zorgvuldigheid is goed,
maar zorg ook voor snelheid. Zorg dat de afspraken die gemaakt zijn voor
het voorjaar van 2026 ook daadwerkelijk worden gehaald. Zorg dat de
moeders dit kunnen meemaken, zodat ze deze zwarte pagina uit de recente
geschiedenis van Nederland, zoals ook door het Hof vastgesteld, en dit
boek definitief kunnen sluiten.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Yes. Collega Sneller.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor zijn beantwoording.
Ik denk dat de discussie over het staatsnoodrecht goed is. Er is een
mooie toezegging gedaan aan collega Bikker. Ik denk dat de moties
daarover dus even kunnen wachten tot we de voorlichting van de Raad van
State hebben gekregen.
De staatssecretaris zei over de dwangsommen dat hij er één kent. Ik weet
niet of hij dan de dwangsom van LVVN kent, die van het COA, die van het
UWV, of de ambtelijke voorbereidingen dat ze uit het Klimaatfonds gedekt
zouden moeten worden vanwege het niet naleven van de Urgenda-uitspraak.
Kortom, ik zie wel wat meer dwangsommen. Ik denk dus dat we toch de
woorden van de staatssecretaris moeten blijven onderstrepen dat de
overheid zich houdt aan die uitspraken. De antwoorden over de
waarborgfunctie van de Awb vind ik wel echt teleurstellend. Ik hoop echt
dat we meer inzicht kunnen krijgen in wat daar nou speelt. Ik zou het
een zeer teleurstellende uitkomst vinden als we alleen maar over de
achterlijn van deze formatie lopen en dat er erna weer jarenlange
stilstand is, omdat er geen geld wordt gevonden en niet duidelijk is
welke onderdelen precies die kosten opleveren. We hadden namelijk een
nuttige trialoog met de wetgevingsambtenaren van BZK, maar niet met die
van JenV. Ik hoop dus dat we daar snel een reactie op krijgen.
De voorzitter:
Collega Van Dijk.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De beantwoording van de staatssecretaris in de
eerste termijn vond ik ietwat teleurstellend als het gaat om het
algemeen belang en hoe dat zich verhoudt tot de individuele belangen dan
wel de collectieve belangen van groepen burgers die zich verzetten tegen
overheidsbesluiten. De beantwoording met betrekking tot de Sustainable
Development Goals en hoe die belangrijk zijn binnen het Beleidskompas,
om te voorkomen dat burgers door de overheid worden vermorzeld, vond ik
erg onbevredigend. Ik denk dus na over een aantal moties op die
onderwerpen.
De voorzitter:
Mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de staatssecretaris voor zijn
beantwoording en voor het onderstrepen van de urgentie van het herzien
en het moderniseren van het staatsnoodrecht. Ik dank hem ook voor de
twee toezeggingen die hij heeft gedaan.
De allereerste toezegging was om in de brief die volgens gewoonte in het
begin van het nieuwe jaar komt ook heel concreet te maken welke stappen
al zijn gezet, welke nog niet zijn gezet en met welke prioriteiten
verder gewerkt zal worden. Zo hebben we over en weer meer grip op wat er
gaat gebeuren. Ik zou de staatssecretaris nog om een heel kleine
specificatie willen vragen, in het licht van de wisseling die ik met
collega Ellian had ten aanzien van het dreigingsniveau dat we zien. Als
we vooruitkijken, welke zaken pakken we dan als eerste op? Zou hij dat
erbij willen betrekken? Zou hij dat willen toevoegen aan die
toezegging?
De tweede toezegging ziet op de adviesaanvraag bij de Raad van State. Ik
ben blij dat de staatssecretaris dat wil doen. Ik hoop ook dat we dat,
gezien het voorbereidend werk dat de Raad van State op dit terrein heeft
verricht, op tijd kunnen krijgen voor de verdere invulling van de
waarborgen. Ik ga daar eigenlijk wel van uit.
De staatssecretaris heeft ook het nodige gezegd over de procespositie
van de Staat. Ik kan aansluiten bij wat de collega van het CDA hiervoor
al zei, waarvoor veel dank. Ik ben ook benieuwd naar de bevindingen van
het WODC. Ik zou de staatssecretaris willen vragen wanneer hij die
verwacht. Eerlijk gezegd, ik doe nu al enige tijd de portefeuille
Groningen; ik gaf daar niet voor niets een voorbeeld uit. Ik ben iedere
keer weer teleurgesteld omdat ik denk dat we met elkaar hebben
afgesproken dat we niet doorprocederen, maar ik dat vervolgens toch, om
allerlei uitzonderlijke redenen, wel weer zie gebeuren. Dat maakt wel
dat ik nu al wil benoemen dat dit niet eenmalig moet zijn en dat we het
daarna weer loslaten. Dat zeg ik ook als ik kijk naar de Staatscommissie
rechtsstaat, die op dit punt juist belangrijke aanbevelingen heeft
gedaan.
Voorzitter. Gezien al die toezeggingen vind ik het nu niet nodig om een
tweeminutendebat te voeren. Ik ben gewoon heel benieuwd wat de
staatssecretaris begin 2026 op deze punten laat zien.
De voorzitter:
Kunnen we meteen door? Heeft de staatssecretaris vijf minuutjes nodig of
kunnen we meteen door?
Staatssecretaris Rutte:
Kunnen we even één of twee minuten schorsen?
De voorzitter:
Ja, hoor. We schorsen twee minuten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
De staatssecretaris.
Staatssecretaris Rutte:
Mevrouw Straatman blijft oproepen, niet alleen abstract maar ook heel
concreet, om goed te kijken naar hoe de overheid zich gedraagt ten
opzichte van individuele burgers en groepen van burgers, maar vooral
richting de zaak van de afstandsmoeders: blijf snelheid maken en maak de
afspraken waar. Daar doe ik alles voor, maar ik niet kan beloven dat
hetgeen ik heb toegezegd om te gaan doen in het eerste kwartaal, ook per
definitie tot grote tevredenheid zal leiden. Ik doe er alles aan. Ik
hoop dat iedereen straks denkt: nu zetten we echt een belangrijke
streep. Daar zet ik op in. Ik kan geen garantie geven, maar ik kan wel
zeggen dat we, samen met de mensen om wie het gaat, alles op alles
zetten om in ieder geval die termijn na te komen en daadwerkelijk tot
een inhoudelijke invulling te komen waarvan alle partijen zeggen:
hiermee kunnen wij vooruit. Dat vind ik belangrijk.
De heer Sneller zei over de dwangsom dat hij nog meer gevallen kent. Hij
heeft ongetwijfeld gelijk. Ik blijf bij mijn woorden: wij moeten ons
gewoon aan de uitspraken houden. Het is best verdrietig dat rechters
denken daar een dwangsom voor nodig te hebben. Dat hoort niet. Wij
moeten ons gewoon aan die uitspraken houden, ook als we het niet leuk
vinden. Zo gaan die dingen nou eenmaal.
Ten aanzien van de waarborgfunctie Awb: ik zal zorgen dat u een update
krijgt.
Ik heb de heer Van Dijk niet blij gemaakt met mijn uitvoerige uitleg
over het algemeen belang versus het individueel belang. Ik ga niet nog
een poging doen. Ik denk dat de moties toch gaan komen, dus dan gaan we
zien hoe anderen daarnaar kijken.
Ik deel met mevrouw Bikker de urgentie om het staatsnoodrecht te
moderniseren. Ik ben absoluut bereid om prioritering op basis van het
dreigingsniveau mee te nemen in de brief; sterker nog, ik begrijp dat
dat al gedaan wordt, dus dat nemen we zeker mee in die brief.
Ik kan me voorstellen dat mevrouw Bikker zorgen blijft houden over de
procespositie van de Staat, zeker als je individuele gevallen kent. Ik
kan niet aan individuele gevallen refereren. Ik vind het vooral van
belang dat wij een afweging blijven maken. Het moet mogelijk zijn voor
de Staat — er kunnen echt grote belangen zijn — om te procederen, maar
je mag wel even een fatsoenlijke afweging maken. Ik kan mij persoonlijk
voorstellen dat dat wel een beetje wringt in de voorbeelden die mevrouw
Bikker deelde, maar die besluiten zijn al gevallen. Die kan ik dus niet
terugdraaien, maar we gaan er goed naar kijken.
Mevrouw Bikker vroeg nog wanneer het WODC met de bevindingen komt. Ik
dacht dat dat in het eerste kwartaal van volgend jaar is, maar dat weet
ik niet zeker. Ja, eerste kwartaal 2026. Dan ga ik die delen met de
Kamer.
Dan kom ik tot een afronding voor nu.
De voorzitter:
Ik ga de toezeggingen voorlezen.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt toe de Kamer voor het zomerreces van '26 te informeren over het onderzoek naar Justid inzake onvolledige informatievoorziening bij continue screening. Dat is dan om dat ook uit te vragen bij de andere departementen.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt toe de Kamer per brief te informeren over de verhouding tussen vog-afgifte en beleidsruimte van andere departementen dan het ministerie van Justitie en Veiligheid, in het bijzonder over de taxibranche, waarvoor de minister van IenW verantwoordelijk is.
Dat is wat we bespraken. Wanneer lukt dit?
Staatssecretaris Rutte:
Dat is een goede vraag. Zo spoedig mogelijk.
De heer Sneller (D66):
Dan al!
Staatssecretaris Rutte:
Ik weet het niet precies. Ik zou zeggen: het eerste kwartaal van 2026,
en eerder als het mogelijk is.
De voorzitter:
Ja, prima.
De staatssecretaris zegt toe dat de Kamer begin '26 een voortgangsbrief ontvangt over de modernisering van het staatsnoodrecht. Daarin wordt in ieder geval meegenomen welke stappen al gezet zijn en welke stappen nog genomen moeten worden, de prioriteiten wat betreft dreigingsniveau daarbij en de in het verleden voorgenomen inzet van noodbevoegdheden uit de Vreemdelingenwet 2000.
De stas zegt de Kamer toe de Raad van State om advies te vragen over de invulling van het begrip "buitengewone omstandigheden" in het kader van waarborgen rondom het inzetten van het staatsnoodrecht.
De staatssecretaris zegt toe de Kamer in de eerste helft van 2026 het afwegingskader voor hoger beroep in het bestuursrecht toe te sturen.
De stas zegt toe de Kamer in het voorjaar van '26 te informeren over de gesprekken met afstandsmoeders inzake het afstand moeten doen van kinderen in het verleden en de afspraken die daarbij gemaakt zijn.
Tot slot. De stas zegt toe de Kamer tezamen met de bewindspersoon van BZK te informeren over de voortgang betreffende het voorstel voor de Wet versterking waarborgfunctie Awb.
Kunnen we daar ook "Q1" bij zetten?
Staatssecretaris Rutte:
Dat denk ik wel, ja.
De voorzitter:
Oké, dan doen we dat.
De heer Sneller (D66):
Het hoeft niet in een aparte brief, maar ik zou wel benieuwd zijn naar
het antwoord over artikel 6 EVRM en overheidsorganen. Dat kan gewoon een
keer in maakt-niet-uit-wat-voor brief.
Staatssecretaris Rutte:
Een verzamel-iets bij een maakt-niet-uit-wat-voor brief. Als de heer
Ellian dat genoteerd kan krijgen, dan is het goed.
De voorzitter:
We maken er wat van. Ik dank alle collega's, de staatssecretaris en zijn
ondersteuning en anderen die dit debat gevolgd hebben, en uiteraard de
ondersteuning van de Kamer. Ik sluit de vergadering.
Sluiting 12.45 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
|---|