Passend onderwijs
Opening
Verslag van een commissiedebat
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben op 21 mei 2025 overleg gevoerd met de heer Karremans, staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, en mevrouw Paul, staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie, over Passend onderwijs.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Bromet
De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Postma
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Verhoev
Voorzitter: Bromet
Griffier: Easton
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bromet, Van Houwelingen, Kisteman, Oostenbrink, Rooderkerk, Soepboer, Stoffer, Uppelschoten en Westerveld,
en de heer Karremans, staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, en mevrouw Paul, staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie.
Aanvang 15.04 uur.
Passend onderwijs
Aan de orde is de behandeling van:
- de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 24 april 2025 inzake onderzoeksrapporten om tot passende ondersteuning van leerlingen en studenten in de klas te komen (31497, nr. 496);
- de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 24 april 2025 inzake de volgende stap in de verbetering van passend onderwijs (31497, nr. 497);
- de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 10 maart 2025 inzake reactie op sluiting SBO De Brug (speciaal basisonderwijs) (31293, nr. 789);
- de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 6 maart 2025 inzake reactie op verzoek commissie over een afschrift van de brief aan de Kinderombudsman als reactie op de brief over het leerlingenvervoer (31521, nr. 140);
- de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 21 november 2024 inzake toezicht op verschillende groepen leerlingen in één klas en onderwijs aan leerlingen met autisme (31497, nr. 495);
- de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 24 september 2024 inzake reactie op verzoek commissie over het samenwerkingsverband passend onderwijs Aandacht+ (31497, nr. 493).
De voorzitter:
Dames en heren, welkom bij het debat van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over passend onderwijs. Welkom aan de staatssecretarissen, welkom aan de Kamerleden en welkom aan het publiek op de tribune.
We gaan een spreektijd hanteren van vijf minuten per fractie en ik wil zes interrupties in de eerste termijn toestaan, als u het allemaal kort houdt, dus onder de 30 seconden. Als het daarboven komt, begint het te lijken op meerdere interrupties. Daar hebben we geen afspraken over gemaakt, maar ik waarschuw u alvast maar.
Het is goed voor de Kamerleden om te weten dat de heer Karremans aanwezig is tot 19.30 uur. Als er vragen voor hem zijn, kunnen die dus het beste in de eerste termijn gesteld worden, omdat het niet zeker is of hij er in de tweede termijn nog bij is.
Dan geef ik als eerste het woord aan de heer Soepboer van Nieuw Sociaal Contract.
De heer Soepboer (NSC):
Dank, voorzitter. Als we een kledingstuk, zegge een broek of een jas, zo groot zouden maken dat iedereen het aan zou kunnen, zouden we dan spreken van een passende broek of jas of zouden we dan gewoon spreken van een hele grote broek of jas? Passend onderwijs is ooit ingevoerd met de belofte "geen kind tussen wal en schip". Dat is een nobel streven, maar laten we eerlijk zijn: die belofte is gewoon niet waargemaakt. In de praktijk zien we dat leerkrachten overbelast zijn, dat reguliere scholen onvoldoende toegerust zijn en dat ouders verdwalen in een bureaucratisch woud van loketten, zorgplicht en samenwerkingsverbanden.
En de kinderen? Die vallen ondanks de interventie passend onderwijs vaker tussen wal en schip dan ooit. Het speciaal onderwijs zit vol. De wachtrijen zijn langer dan ooit. 70.000 leerlingen per jaar zitten thuis en dat aantal neemt toe. Een op de zeven kinderen maakt gebruik van jeugdhulp en we zien dat er steeds meer gebruik wordt gemaakt van zwaar specialistisch aanbod.
De ambitie van inclusief onderwijs, waarin ieder kind, ongeacht beperkingen of ondersteuningsbehoefte, welkom is op de gewone school, klinkt prachtig. Op enkele plaatsen lukt het zelfs! Maar is het overal realistisch? Hoezeer ik dat ook betreur, ik denk dat het antwoord daarop nee is. Het gevolg is dat we nu vanuit een nobel idealisme een systeem forceren dat op veel plaatsen vastloopt, frustreert en teleurstelt.
We horen uit het veld een noodkreet. De rek is eruit. Ouders, leraren en schoolleiders: ze trekken aan de bel. Ze doen dat niet omdat ze tegen inclusie zijn, maar omdat ze elke dag zien dat het systeem nu onvoldoende werkt voor kinderen met extra behoeften, maar ook voor de rest van de klas. Is de broek niet gewoon groot?
Voorzitter. Daarnaast zit er ook een paradox in het streven naar inclusief onderwijs. Door zo veel mogelijk leerlingen binnen het regulier onderwijs te willen houden, wordt het stigma op het speciaal onderwijs namelijk alleen maar groter voor die leerlingen die uiteindelijk wel naar het speciaal onderwijs moeten. En ook de bekostiging van het gespecialiseerd onderwijs wordt alleen maar minder naar mate we meer leerlingen in het regulier onderwijs willen houden.
Voorzitter. Nieuw Sociaal Contract staat voor een onderwijssysteem dat werkt, dat oog heeft voor verschillen en dat idealen waar mogelijk faciliteert. Maar we staan ook voor onderwijs dat eerlijk is over grenzen. We moeten durven erkennen dat vanwege die grenzen niet elk kind op elke school tot zijn recht kan komen. We moeten niet streven naar maximale inclusie, maar naar maximale ontwikkeling van ieder kind op de plek waar dat het allerbeste kan. Als dat het speciaal onderwijs is, dan willen wij dat ook sterk overeind houden.
Voorzitter. NSC heeft vijf punten ter verbetering en des gevraagd zouden wij die uit kunnen leggen. Het eerste is sterk gespecialiseerd …
De voorzitter:
Voordat u die vijf punten gaat noemen, heeft mevrouw Rooderkerk van D66 een vraag.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik deel heel veel van de mooie woorden van de heer Soepboer over het passend onderwijs, maar we hebben natuurlijk ook gezien dat er bezuinigingen op de onderwijskansenregeling afkomen. Scholen laten ons weten dat dat heel veel impact gaat hebben op het aantal thuiszitters. Zij zeggen dat hierdoor tot wel 455.000 leerlingen kind van de rekening zijn. Wat zegt de heer Soepboer tegen deze kinderen?
De heer Soepboer (NSC):
Ik denk dat dat een heel terechte vraag is van mevrouw Rooderkerk. Als u mij, mevrouw Rooderkerk, de afgelopen anderhalf jaar een beetje heeft gevolgd, kent u mij als een man die altijd pleit voor verstandige investeringen in het onderwijs. Tegen mevrouw Rooderkerk zeg ik echter ook dat we met een bezuinigingsopgave zitten en dat dat betekent dat we moeten bezuinigen. Ik denk ook dat dat kan. Ik heb dat bij de begrotingsbehandeling ook gezegd. Maar als je dat doet, moet dat wel gebeuren met visie! Waar kun je het geld dat naar het onderwijs gaat, het beste aan besteden? Over die vraag moeten we met z'n allen gaan praten. En ik denk dat sommige bezuinigingen dan best uit te leggen zijn.
Ik denk dat mevrouw Rooderkerk doelt op een andere bezuiniging, de bezuiniging die bijvoorbeeld bij de besprekingen van de Voorjaarsnota is besproken. Ik vraag mij hardop in deze commissievergadering af of er op die avond mensen hebben gezeten die de visie waar ik het net over had, deelden toen ze deze bezuiniging bedachten. Laar ik het zo maar even zeggen.
Wij horen deze geluiden ook en wij zijn daar niet doof voor. Ik denk daarom dat het heel goed zou zijn om daar nog eens met elkaar over door te praten. Dat betekent dus niet dat je nooit mag bezuinigen. Ik vind dat daar best wel wat voor te zeggen is, maar nogmaals: dat moet uit een visie voortkomen en je moet goed kunnen uitleggen waar je het geld voor het onderwijs dan wel in gaat steken. Ik heb het idee dat die visie bij deze bezuinigingen ontbreekt.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat gevoel deel ik. Tegelijkertijd zit er wel een minister van Onderwijs van NSC. Het is dus wel heel erg zorgelijk dat het dan kennelijk niet bij de partij zelf aankomt. Dat is niet alleen zorgelijk, maar ook heel erg voor de kinderen om wie het gaat.
Het gaat om 10% structureel van het budget voor de p.o.-scholen. Er is een voorbeeld van een school die zegt: we hebben 800 vmbo-basis- en vmbo-kaderleerlingen, maar we moeten wel €500.000 bezuinigen. En dat geld gaat dus echt letterlijk af van het geld voor extra emotionele en sociaaleconomische begeleiding en structuurklassen …
De voorzitter:
En uw vraag is? U bent al over de 30 seconden heen!
Mevrouw Rooderkerk (D66):
… zodat kwetsbare leerlingen wel in het onderwijs kunnen blijven. Er gaan extra maatwerkvoorzieningen weg en het gaat dus gewoon voor heel veel thuiszitters zorgen. Hoe kan dit dan gebeuren?
De heer Soepboer (NSC):
Ik zie ook waar deze specifieke bezuiniging het hardst neerslaat. Het lijkt mij dat het tijd is om het daar met elkaar over te hebben en wellicht ook om tot een andere invulling te komen.
De voorzitter:
Dank u wel. Nog een interruptie? Ja! Mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Zegt de heer Soepboer daarmee dat hij vindt dat die bezuiniging op de onderwijskansenregeling van tafel moet en dat daar iets anders voor moet worden gevonden? Dat lijkt me heel verstandig, maar ik hoop dan wel dat dat alternatief niet binnen het onderwijs moeten worden gevonden, want dan gaat het natuurlijk ten koste van andere kinderen binnen het onderwijs.
De heer Soepboer (NSC):
Ik heb twee dingen gezegd in mijn eerste antwoord op uw eerste interruptie. Dat is dat er voor sommige bezuinigingen best wel wat te zeggen valt en dat er de afgelopen jaren geld naar onderwijs is gegaan, waarvan we ons kunnen afvragen wat de impact daarvan is geweest. Sterker nog, meerdere onderzoeken zeggen dat die impact niet meetbaar is of er zelfs niet is. Dus sommige bezuinigingen kun je best onderbouwen, mits die voortkomen uit een visie.
Ik heb u net gezegd dat ik betwijfel of dat hier het geval is. Concreet zeg ik dan: Nieuw Sociaal Contract staat ervoor open om te kijken of we daar eventueel een andere invulling voor zouden kunnen vinden. Maar ik heb dus ook gezegd dat we wel achtergelaten zijn met een financieel plaatje waar een bezuiniging bij hoort. En ik zeg er dan toch ook maar even bij dat dat wel het gevolg is van de afgelopen kabinetten. Dus ja, er moet worden bezuinigd en we zijn altijd bereid om daarnaar te kijken.
De voorzitter:
Dank u wel. Even tussendoor een mededeling. De afspraak van de heer Karremans van vanavond is komen te vervallen. U kunt dus de tijd nemen om iets langer na te denken over wat u hem wilt vragen. Hij zal er de hele vergadering bij zijn!
Meneer Soepboer, vervolgt u uw betoog.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Wij hebben vijf concrete punten. Eén. Versterk het gespecialiseerd onderwijs als volwaardig alternatief. Twee. Versterk uitwisseling tussen regulier en speciaal onderwijs en stimuleer lokale initiatieven. Drie. Maak de zorgplicht concreter en realistischer en de financiering makkelijker. Vier. Vereenvoudig en controleer de samenwerkingsverbanden en zorg voor een dekkend netwerk. Vijf. Investeer structureel in deskundigheid op schoolniveau.
Ook hebben we nog een aantal vragen aan de staatssecretaris. Ik zou die nu graag stellen. Eén. Hoe wil de staatssecretaris concreet de onduidelijkheden en moeilijkheden in de bekostiging en de verantwoording op het snijvlak van onderwijs en zorg verbeteren? Het zijn nu twee systemen die in de praktijk botsen.
Twee. Herkent de staatssecretaris dat in de praktijk de grenzen van passend dan wel inclusief onderwijs op veel plekken zijn bereikt? En, zo ja, wat betekent dat voor het huidige beleid?
Drie. Waarom blijft het ministerie inzetten op een ideologisch gedreven visie op inclusie, terwijl uit onderzoek en ervaringen in het werkveld blijkt dat het niet altijd in het belang is van het kind?
Vier. Hoe verhoudt het streven naar inclusie zich tot de vrijheid van scholen om een eigen pedagogisch-didactische koers te varen? Ik denk dan bijvoorbeeld aan het recht om kinderen te verwijzen naar het speciaal onderwijs.
Vijf. Hoever is de fundamentele herziening gevorderd van de werking, spreiding en financiering van de samenwerkingsverbanden, conform de motie-Soepboer? Graag de stand van zaken.
Voorzitter. Tot slot een positieve noot, want er gebeuren ook zeker hele mooie dingen. Dank dus aan al die mensen in de gebiedsteams die geweldig werk doen en aan alle scholen waar het ondanks alles wel lukt om het voor elkaar te krijgen. We waren laatst op een prachtige school in Assen, waar een hele mooie lokale samenwerking tussen passend onderwijs en regulier onderwijs was ontstaan. De uitwisseling van docenten was daar op gang gekomen en zo zou het eigenlijk moeten en kunnen. Het was dan weliswaar niet in één gebouw, maar het was wel een hele mooie samenwerking. Er gebeuren dus ook hele mooie dingen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ben blij met de heldere woorden van de heer Soepboer over de onderwijskansenregeling. Gewoon fijn dat dat hier zo eerlijk gezegd kan worden.
Hij doet zelf een aantal suggesties voor hoe het beter kan. Hij noemt daarvoor vijf punten. Hij zegt daarbij ook een aantal keer dat er juist meer geïnvesteerd moet worden. Een heel aantal van die punten worden de afgelopen jaren wel vaker door Kamerleden genoemd. Ze worden alleen niet uitgevoerd door het kabinet en daarom is mijn vraag aan de heer Soepboer: wat gaan we doen om te zorgen dat het nu wel wordt uitgevoerd?
De heer Soepboer (NSC):
Dat is denk ik een goede vraag. Die investering zou uit geld kunnen bestaan, maar ook uit andere dingen. Waar het volgens mij in zou kunnen zitten, is in hoe die samenwerkingsverbanden werken. Hoe worden die bekostigd? Blijft daar geld over en zou geld daarvan naar scholen kunnen? Dat is een mogelijkheid waar we naar zouden kunnen kijken. Het zou wellicht een intensivering op kunnen leveren als we het op een andere manier zouden doen. Ik heb daarover een motie ingediend en ik hoor daar straks graag iets over van de staatssecretaris.
Er ontstaan nu soms drempels voor een mooi initiatief, omdat het ene potje uit de zorg en het andere potje uit het onderwijs moet komen. Dat blijkt in de praktijk heel lastig te zijn. Een andere mogelijkheid is dan ook om te kijken of we met elkaar die drempels kunnen slechten. Ik hoor daar straks graag het kabinet over.
Dus dat zijn twee voorbeelden waarvan ik denk "daar zit al winst". Natuurlijk is het aan ons, mevrouw Westerveld, om met moties en ander instrumentarium te sturen als dat niet gebeurt naar ons welbevinden. En daar zij we zeker toe bereid.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ben dat eens met de heer Soepboer. Het is aan ons om te controleren en om daar waar nodig het kabinet bij te sturen.
Ik zat onlangs wat terug te kijken en toen vond ik een brief uit 2018 van toenmalig bewindspersonen Slob en Hugo de Jonge. Die benoemden in 2018 ook al een aantal van deze punten, bijvoorbeeld de knelpunten tussen zorg en onderwijs. Het werd toen al benoemd en er werd toen ook al een verbetertraject aangekondigd. We zijn nu zeven jaar verder en er is niets gebeurd! Is de heer Soepboer het dan met mij eens dat we misschien als Kamer strakker de vinger aan de pols moeten houden en er echt voor moeten zorgen dat dingen, die al zolang genoemd worden, ook door de mensen die op de tribune en elders meekijken, nu ook echt door het kabinet worden uitgevoerd? Moeten we het kabinet dus niet echt gaan houden aan beloften die eerder zijn gedaan?
De heer Soepboer (NSC):
Ik kan alleen voor mezelf spreken. Ik zit hier nu anderhalf jaar en ik moet ook tot de conclusie komen dat sommige dingen mij ook niet snel genoeg gaan. Mijn antwoord zou dus ja zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Houwelingen van Forum voor Democratie heeft ook een vraag.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de bijdrage. Het was een mooie bijdrage en ik onderschrijf uw probleemanalyse, meneer Soepboer. Maar ik vind uw suggesties nog wat mager en niet zo heel concreet. "Versterken en investeren" horen we natuurlijk wel vaker. Ik hoor de Soepboer volgens mij eigenlijk zeggen "die onderwijshervorming van tien jaar geleden moeten we misschien deels terugdraaien". Misschien zou u daarop kunnen reflecteren. We hebben die rugzakjes ingevoerd, maar moeten we die hervormingen niet terugdraaien. Als ik u beluister, vindt u namelijk volgens mij ook dat die voor een groot deel mislukt zijn. Hoe kijkt u daartegen aan?
De heer Soepboer (NSC):
Dan toch maar even een bespiegeling richting de heer Van Houwelingen. Een van de problemen die ik meen te zien in het onderwijs, is dat we menen het soms beter te doen. We hebben een idee bedacht en dan gaan we dat overal in het onderwijs tegelijkertijd invoeren. We komen dan met een onderwijsvernieuwing of een onderwijshervorming, maar we doen daarna eigenlijk nooit een toets met een klas ernaast. Op die manier zou je dat kunnen meten. We doen het dan in het hele onderwijs en we voeren het in één keer in, omdat we ervan uitgaan dat het beter wordt. En heel vaak zien we dat het gewoon niet beter wordt.
Dat geldt wat mij betreft ook voor het idee om het nu maar volledig terug te draaien. Ik weet niet of dat de oplossing is. Ik zou eerst willen kijken wat er binnen het huidige systeem mogelijk zou kunnen zijn om het toch te verbeteren. Ik denk dat dat ook kan. Het zou best kunnen dat je enkele elementen terug moet draaien, maar ik wil dan wel waken voor een grote systeemwijziging. We weten namelijk niet of dát het wel gaat verbeteren.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Wie de brieven van de staatssecretaris leest, zou zomaar het idee kunnen krijgen dat het eigenlijk wel goed gaat met het passend onderwijs, want ze schrijft dat er stevige vooruitgang wordt geboekt met de verbeteraanpak passend onderwijs. Maar dat staat haaks op de echte wereld, want nu, ruim tien jaar na de invoering van passend onderwijs, zitten er meer leerlingen thuis zonder onderwijs. Er gaan steeds meer kinderen naar het speciaal onderwijs, waardoor er zelfs wachtlijsten zijn. Er zijn steeds meer problemen met het leerlingenvervoer. Er zijn ook enorme problemen en wachtlijsten in de jeugdzorg. Er worden steeds meer kinderen met een beperking geweigerd en vrijgesteld van onderwijs. En bovendien bezuinigt het kabinet fors!
Voorzitter. Dat is de praktijk. De praktijk is dat radeloze ouders nog steeds naar ons toe komen en vertellen dat er nergens plek is voor hun kind. De praktijk is dat steeds meer kinderen met autisme, kinderen die hoogbegaafd zijn, kinderen die een beperking hebben of die een chronische ziekte hebben, vereenzamen en een levenslange achterstand oplopen. De praktijk is dat professionals wel willen, maar gek worden van de bureaucratie en de lange trajecten nog voordat er iets is gedaan. De praktijk is ook dat het onderwijspersoneel zich keihard in de steek gelaten voelt door een staatssecretaris die en een kabinet dat steeds meer van hen vraagt en in plaats van pal achter hen te staan, fors gaat bezuinigen.
Mijn eerste vraag is: hoe verantwoordt de staatssecretaris dit? Hoe krijgt zij het voor elkaar om brieven vol te schrijven met mooie woorden over het belang van passend onderwijs en ondertussen haar handtekening te zetten onder beleid dat daar haaks op staat, dat zorgt voor veel meer problemen, specifiek bij deze kinderen? Hoe kan de staatssecretaris nu schrijven dat stevige vooruitgang wordt geboekt, terwijl zij bezuinigt op thuiszitters en regelingen die specifiek ten goede komen aan de meest kwetsbare leerlingen? Hoe rijmt zij de mooie woorden met de eigen bijdrage — ik kijk ook naar de andere staatssecretaris — die het kabinet gaat invoeren voor jeugdhulp? Hoe kan het programma School & Omgeving als een goed voorbeeld worden genoemd in de brieven, terwijl de staatssecretaris hier zelf op gaat bezuinigen? Hoe legt deze staatssecretaris uit dat zij als Kamerlid opkwam voor kinderen die hoogbegaafd zijn en daar extra geld voor regelde, maar daar fors op gaat bezuinigen nu zij staatssecretaris is? Daar ben ik oprecht benieuwd naar.
Voorzitter. Hoe kan het dat het aantal kinderen met een beperking dat een vrijstelling krijgt van onderwijs blijft stijgen? Weten dit kabinet en deze staatssecretarissen ook dat Nederland vorig jaar een stevige tik op de vingers kreeg van de VN-commissie die ging onderzoeken in hoeverre Nederland zich hield aan het VN-verdrag, dat van Nederland vraagt om steeds toegankelijker te worden? Wat gaan deze staatssecretarissen doen om dat op dit terrein — dus zorgen voor kinderen met een ondersteuningsbehoefte — te verbeteren?
Hoe kan het dat de cijfers van het ministerie over het aantal thuiszitters zo veel lager zijn dan bijvoorbeeld de cijfers uit het rapport van de oudervereniging Balans? Deze vereniging heeft het over meer dan 70.000 kinderen die langer dan drie maanden thuiszitten en over meer dan 280.000 kinderen die geen volwaardig onderwijs krijgen. Waarom is daar geen actueel beeld van? Hoe gaat het kabinet multidisciplinaire teams op school versterken om de ondersteuning in de klas en de band met jeugdhulp te verbeteren? Welk budget is daarvoor beschikbaar? Kan de nieuwe indeling van regio's voor samenwerkingsverbanden dezelfde worden als de indeling van de jeugdregio's? Op al deze punten ontvang ik graag een reactie.
Voorzitter. Behalve al deze loze woorden wordt ook de Kamer op dit dossier, vind ik, al jarenlang in haar hemd gezet, want heel veel moties en dingen die de Kamer al jaren wil, worden gewoon niet uitgevoerd. De tijd is zelfs te kort om alles te noemen. Ik noem een paar moties waarbij ik mij daar al langer aan stoor omdat ze al langer geleden zijn ingediend. Ik noem bijvoorbeeld onze motie om bij schoolgebouwen de Europese toegankelijkheidsrichtlijn te volgen. Dat is een motie van drie jaar geleden. Hoezo wordt die niet uitgevoerd? Hoelang duurt het voordat onze motie van april 2023 wordt uitgevoerd waarin we vragen om de kosten van de Werkagenda Route naar inclusief onderwijs beter in beeld te brengen? Waarom wordt de motie over het rommelpotje heel anders uitgevoerd dan ons was beloofd? Al jaren noem ik de Samen naar School-klassen als goed voorbeeld van inclusief onderwijs. Wij vragen al jaren om barrières weg te nemen, en een meerderheid van de Kamer steunt ons daarin, maar zij lopen nog steeds tegen dezelfde belemmeringen aan. Het oprichten en in stand houden hangt gewoon af van de regio of het samenwerkingsverband waarin iemand zit.
Ik herinner mij ook een spoeddebat uit 2022. Dat ging over leerlingenvervoer. De hele Kamer vond dat leerlingen naar school moeten worden gebracht en dat een antwoord moet worden gegeven op de problemen die er zijn. Maak die keuze. Maar als ik de brieven lees, inclusief de brief die gisteren verscheen, dan zie ik daarvoor nul concrete oplossingen. Dus ook hierop hoor ik graag een reactie. Wat gaat het kabinet doen om ook dit te verbeteren?
Voorzitter. Ik heb nog één oproep, en die is aan de Kamer. Ik gaf net al aan dat ik vind dat moties niet goed worden uitgevoerd. Een heel aantal punten die wij noemen zijn niet van dit jaar of van vorig jaar. Die worden al tien jaar door de Kamerleden ingebracht en door heel veel mensen die meekijken. Al tien jaar gebeurt er veel te weinig op een aantal punten. Ik noemde ze net. Misschien moeten wij ook maar de teugels strakker aanhalen. Misschien moeten wij, net als in de beginjaren van het passend onderwijs, maar gewoon weer twee keer per jaar om de stand van zaken vragen en daar twee keer per jaar een debat over gaan voeren, want zoals het gaat, kan het niet langer. Kwetsbare kinderen worden daar de dupe van en lopen daardoor soms voor de rest van hun leven schade op. Volgens mij mogen wij dat niet laten gebeuren.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Kisteman van de VVD.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Je kind naar school kunnen brengen in de buurt of de wijk waar je woont: dat is wat je elke ouder gunt. Onderweg naar school je vriendjes of vriendinnetjes al tegenkomen, na school bij elkaar kunnen spelen of elkaar in de buurt tegenkomen: voor heel veel kinderen in Nederland is dat de dagelijkse gang van zaken. Voor het ene kind gaat het op school allemaal heel makkelijk, maar voor het andere kind moet het onderwijs wat passender worden gemaakt. Ook dat gaat op heel veel plekken goed, en we mogen trots zijn op onze leerkrachten die daar dagelijks aan bijdragen. Ik sluit mij graag aan bij mijn collega Soepboer, die deze complimenten ook gaf, want in het onderwijs gaat heel veel goed.
Toch heb ik de laatste maanden ook veel ouders gesproken voor wie dit niet de situatie is. Zij hebben een jarenlange zoektocht achter de rug waarin zij moesten zoeken naar een goede school voor hun kind, omdat scholen niet bereid waren passend onderwijs aan te bieden of omdat het samenwerkingsverband er niet in slaagde om voor de leerling een oplossing te vinden. Het gaat hierbij niet alleen om kinderen die wat minder ver zijn in hun ontwikkeling, maar ook om kinderen die juist meer uitdaging nodig hebben en voor wie de lat nog veel hoger mag. Met regelmaat heb ik hier aandacht gevraagd voor de groep hoogbegaafde kinderen die momenteel thuiszit. De rol van samenwerkingsverbanden is voor hen essentieel, maar helaas gaat dit nog vaak mis.
Voorzitter. Over deze samenwerkingsverbanden heb ik een aantal vragen. De samenwerkingsverbanden kennen drie soorten modellen. Uit de praktijk blijkt echter dat een soort hybride model — een combinatie van deze modellen — het meest succesvol is. In het hybride model is het samenwerkingsverband een stevige organisatie die een expertisefunctie in de regio heeft, maar die ook gericht en doelmatig investeert in de scholen. Met de schoolbesturen wordt bepaald op welke onderdelen de middelen worden ingezet. De afspraken die worden gemaakt, gaan over het doel dat daarmee moet worden gerealiseerd. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen zo'n hybride model aan? Zou zij willen onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om naar één model toe te werken voor alle samenwerkingsverbanden? Eén model heeft bewezen te werken. Wil zij daaraan een duidelijke omschrijving koppelen van het doel en de functie van het samenwerkingsverband en omschrijven wat van hen wordt verwacht, zodat daar geen onduidelijkheid over ontstaat en de onderwijsinspectie goed toezicht kan houden?
De heer Soepboer (NSC):
Ik wil natuurlijk niet het gras voor de voeten van de staatssecretaris wegmaaien, want zij gaat hier vast nog iets over zeggen, maar ik wil wel aan de heer Kisteman vragen of hij ervan op de hoogte is dat door ons een motie is ingediend waarin wordt gevraagd om de werking en de financiering van deze samenwerkingsverbanden tegen het licht te houden. Die zijn namelijk ooit ontstaan zonder dat daar echt een idee achter zat. Inderdaad, zij kunnen kiezen uit verschillende modellen en zij kunnen op verschillende manieren werken. In de motie wordt gevraagd om die tegen het licht te houden en te uniformeren. Ik heb dus eigenlijk een simpele vraag: bent u daarvan op de hoogte?
De heer Kisteman (VVD):
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
De voorzitter:
Daar laat u het bij. Dan kan de heer Kisteman zijn betoog vervolgen.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. Waar passend onderwijs wordt gegeven, komt vaak ook jeugdzorg om de hoek kijken. Een tijd geleden was ik op het Martinuscollege in Grootebroek. Onder het dak van deze school, waar leerlingen terechtkunnen voor het vmbo tot en met het gymnasium, zat ook het voortgezet speciaal onderwijs. In gesprek met leerlingen bleek mij dat zij enorm blij waren dat zij naar een gewone school gingen, net als veel van hun vrienden. Van de directeur begreep ik dat leerlingen veel beter presteerden en de wethouder, die toevallig hier op de tribune zit, gaf aan dat jeugdzorggelden anders ingezet konden worden doordat die leerlingen allemaal zo blij waren. Het is een prachtig voorbeeld. Ik weet dat deze staatssecretaris, die met regelmaat de scholen bezoekt, deze zeker aan haar lijstje kan toevoegen.
Voorzitter. De Werkagenda Route naar inclusief onderwijs 2035 heeft als doel dat alle kinderen, met of zonder beperking, samen naar school kunnen gaan in het reguliere onderwijs. Het onderwijs past zich aan de leerling aan, en niet andersom. Een goede doelstelling. Staatssecretaris Karremans werkt momenteel hard aan de Hervormingsagenda Jeugd. Uit de gesprekken met het veld begrijp ik dat het enorm belangrijk is dat bij deze Hervormingsagenda Jeugd en de Werkagenda Route naar inclusief onderwijs 2035 integraal wordt samengewerkt. Mijn vraag aan beide bewindslieden is of zij het met de VVD eens zijn dat het belangrijk is dat deze samen oplopen en integraal worden aangepakt. En, zo ja, hebben zij daar dan ook zicht op? Lopen deze twee belangrijke thema's integraal samen? Want uiteindelijk moeten wetgeving en financiering bij elkaar komen. Hoe wordt bij deze twee beleidsstukken gezamenlijk opgetrokken op weg naar het vormgeven van inclusief onderwijs?
Voorzitter. Tot slot de thuiszitters. Voor een groep onder deze thuiszittenden zijn richtingsbezwaren een reden voor thuiszitten. Ouders vinden dat een bepaald type geloof niet wordt aangeboden op de school in de regio en besluiten vervolgens om hun kinderen thuis onderwijs te geven. Elk kind heeft recht op goed en passend onderwijs. Zoals ik al eerder betoogde, moeten scholen dat ook aanbieden. Er is echter geen enkele controle op de kwaliteit van thuisonderwijs. Sterker nog, we weten niet eens of deze kinderen thuis wel onderwijs krijgen. Ook achter het gemis van het sociale deel dat kinderen op school wel hebben maar thuis niet, zetten wij vraagtekens. Ik heb hierover de volgende vraag. Onlangs kwam het bericht naar buiten dat het Openbaar Ministerie heeft besloten om niet tot vervolging over te gaan als door de leerplichtambtenaar geen vrijstelling is verleend omdat ouders op basis van geloofsovertuiging of levensopvatting richtingsbedenkingen tegen scholen hebben. De VVD vindt dit zeer onwenselijk. Hoe kijkt de staatsecretaris daarnaar? Welke stappen gaat de staatssecretaris zetten om het gevolg van het besluit van het OM tegen te gaan? Ziet zij ook dat vaart maken met het eerder aangekondigde wetsvoorstel Wet waarborgen thuisonderwijs een goede eerste stap is? Is zij bereid het OM aan te spreken op zijn stap en af te spreken dat het in ieder geval zal blijven handhaven zodat het ministerie tijd krijgt om maatregelen te nemen? Voor de VVD staat voorop dat het thuishouden van kinderen niet in het belang is van het kind. Onlangs heb ik hier ook schriftelijke vragen over gesteld. Wanneer kan ik die antwoorden verwachten?
Voorzitter, ik rond af. In het onderzoek van Ingrado naar de veranderende rol van de leerplichtambtenaar stelt Ingrado voor om de vrijstelling op grond van artikel 5 onder b van de Leerplichtwet af te schaffen. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan? Zou zij verschillende scenario's in beeld kunnen brengen voor een situatie waarin artikel 5 onder b wordt geschrapt of deels wordt aangepast? Wat zijn de gevolgen van het afschaffen van de vrijstelling op grond van artikel 5 onder b, en wat kan de staatssecretaris tot die tijd doen om ervoor te zorgen dat niet nog veel meer kinderen thuis komen te zitten?
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Rooderkerk heeft een vraag.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik hoorde net een mooi voorbeeld van de heer Kisteman. Zelf heb ik ook een mooi voorbeeld voorbij zien komen, namelijk van de Portus-scholengroep in Rotterdam. Zij hebben een heel mooi initiatief genomen voor thuiszitters: De Binnenhaven. Daar helpen zij kinderen met depressieve klachten, angststoornissen en autisme om terug te keren naar school. Ik heb de heer Kisteman ook gehoord over de zorgen, die wij delen, over het grote aantal thuiszitters en wat daar gebeurt. Ik ben benieuwd of hij zich aansluit bij de oproep van mij en van de heer Soepboer van zojuist om de onderwijskansenbezuiniging van tafel te krijgen, zodat dit soort initiatieven kan blijven bestaan.
De heer Kisteman (VVD):
Dat is een heel mooi bruggetje. Mevrouw Rooderkerk doelt op de onderwijskansenregeling. De gevolgen hiervan zijn gewoon zorgelijk. Dat hebben we vorige week ook in het debat besproken. Het praktijkonderwijs in het vmbo wordt het hardst geraakt. Wij hebben daar inmiddels feitelijke vragen over kunnen indienen. In juni gaan we hier bij de voorjaarsbegroting een debat over voeren. Naar mijn idee is dat de plek waar we dit moeten bespreken. Laten wij het in dit debat gewoon hebben over het passend onderwijs.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het is een beetje lastig om iets over passend onderwijs te bespreken zonder dat we zien wat er in de praktijk gebeurt. Scholen hebben gewoon te maken met enorme bezuinigingen op passend onderwijs die kinderen rechtstreeks raken. Volgens mij is het een beetje bezijden de werkelijkheid om dat los van elkaar te zien. Mijn vraag is meer of de heer Kisteman ook ziet wat de impact daarvan is en of hij ook ziet dat het heel lastig is om mooie woorden te spreken over passend onderwijs zonder daarbij woorden te wijden aan die enorme bezuiniging. Ik hoop echt dat hij onze oproep steunt — dat hoor ik wel van een andere coalitiepartner — om ervoor te zorgen dat we die van tafel krijgen, zodat we kinderen daadwerkelijk aan passend onderwijs kunnen helpen.
De heer Kisteman (VVD):
Dan val ik in herhaling, voorzitter, want ik heb al aangegeven dat wij de gevolgen daarvan, die voornamelijk het praktijkonderwijs en het vmbo raken, zorgelijk vinden. Maar we gaan hierover bij de Voorjaarsnota nog een debat voeren. Dan is er alle gelegenheid om daar de goede discussie over te voeren.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dit echt veel te makkelijk. Het debat over de Voorjaarsnota gaat over allerlei onderwerpen. We hebben nu specifiek een debat over passend onderwijs, waarin ik ook de heer Kisteman van de VVD hoor zeggen dat hij zich zorgen maakt over het aantal thuiszitters. Nou ja, het is makkelijk om te zeggen dat je je zorgen maakt. Maar wij kunnen er wat aan doen. Wij zijn Tweede Kamerleden. Wij kunnen het kabinet bijsturen als daar een meerderheid voor is. Mijn vraag aan de heer Kisteman is dan ook: wat gaat hij doen om te voorkomen dat er onder andere door de bezuiniging op de onderwijskansenregeling meer thuiszitters komen? Dat is namelijk precies waar de verschillende partijen uit het onderwijs voor waarschuwen.
De heer Kisteman (VVD):
Het is fijn dat ik nog een keer de mogelijkheid krijg om ertoe op te roepen de samenwerkingsverbanden naar één model toe te brengen. Want juist een goed functionerend samenwerkingsverband kan ervoor zorgen dat minder kinderen thuis komen te zitten. Onder andere het aantal hoogbegaafde leerlingen dat momenteel thuiszit en geen passend onderwijs krijgt, kan deels door goed functionerend samenwerkingsverbanden verminderd worden.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De heer Kisteman zat toen nog niet in de Kamer, dus misschien weet hij het niet, maar dat soort oproepen hebben wij de afgelopen jaren natuurlijk al heel vaak gedaan. We hebben al heel vaak gezegd: zorg dat het geld gaat naar thuiszitters. Ik heb daar al eerder moties over ingediend. Maar daarover gaat mijn vraag niet. Mijn vraag is: wat gaat ook de VVD doen om aan die zorgen — de zorgen over de thuiszitters en de extra bezuiniging waar de handtekening van de VVD onder staat en die gaat leiden tot meer thuiszitters — tegemoet te komen? Gaat de heer Kisteman dan net zoals de heer Soepboer dat doet, tegen ons zeggen dat ook de VVD haar best gaat doen om die bezuiniging in te trekken?
De heer Kisteman (VVD):
Hierop geef ik hetzelfde antwoord als het antwoord dat ik net aan mevrouw Rooderkerk gaf: wij maken ons zorgen over hoe dit het praktijkonderwijs en het vmbo raakt. Wij hebben daar feitelijke vragen over kunnen stellen. Daar krijgen we nog een antwoord op. In juni gaan wij bij de Voorjaarsnota het debat voeren over alle bezuinigingen en alle extra investeringen die zijn gedaan. Dat lijkt mij voor nu voldoende.
De voorzitter:
Een persoonlijk feit van de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Toch een even klein ding, want ik zie nu iedereen op meneer Kisteman af duiken, maar feitelijk heb ik over die bezuiniging niet iets heel veel anders gezegd dan de heer Kisteman, namelijk: wij willen met elkaar bekijken of we het ook op een andere manier in kunnen richten. Dat is wat anders dan: we vegen alles van tafel. Ik heb heel nadrukkelijk gezegd dat we ons ook genoodzaakt zien om te bezuinigen. Dat komt mede door dat wat het vorige kabinet heeft achtergelaten. We moeten bezuinigen, maar we willen natuurlijk kijken of een andere invulling mogelijk is. Dat is wat ik heb gezegd.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Mijn punt is dat ik het te makkelijk vind om vanaf deze plek allerlei zorgen te uiten zonder dat daar vervolgens daden bij komen. Dat is volgens mij waarom heel veel mensen teleurgesteld raken in politici. Het is heel makkelijk om hier met elkaar onze zorgen mooi te uiten, maar ik vind dat het aan ons is om daar vervolgens wat aan te doen. Dat is mijn vraag aan de heer Kisteman. En dan vind ik het weer te makkelijk om dit naar de Voorjaarsnota door te schuiven, want wij hebben nu het debat over passend onderwijs.
Ik heb een andere vraag aan hem. Hij had in zijn bijdrage van net een paar punten over kinderen die hoogbegaafd zijn. Nou bezuinigt dit kabinet ook op deze groep leerlingen. Wij horen noodkreten van scholen die juist een aanbod hebben voor kinderen die hoogbegaafd zijn en daarin gespecialiseerd zijn. Daarop wordt bezuinigd. Wat vindt de heer Kisteman daarvan?
De heer Kisteman (VVD):
Een amendement van mij op de onderwijsbegroting heeft er juist voor gezorgd dat er meer geld gaat naar kinderen die hoogbegaafd zijn, vooral bij het signaleren van hoogbegaafdheid. Dus het tegendeel is, denk ik, waar. Die lijn kan ik dus niet volgen en niet delen. Ik maak mij al heel lang hard voor kinderen die hoogbegaafd zijn. Het gaat niet altijd om meer geld, maar bij de onderwijsbegroting is zeker meer geld naar de hoogbegaafden gegaan.
De voorzitter:
Wil mevrouw Westerveld haar laatste interruptie hieraan besteden?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Nee, laat maar.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Van Houwelingen van Forum voor Democratie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
De heer Kisteman lijkt over het algemeen wel positief te zijn over het inclusieve onderwijs. Hij noemde ook een positief voorbeeld. Net hebben we allemaal deze signaalanalyse gehad. Ik had die al gelezen. Er zijn ook heel veel problemen in het onderwijs. Ze zijn ook al genoemd: de thuiszitters, de te grote klassen, onvoldoende ondersteuning voor leraren, ouders die hun kinderen niet willen aanmelden. Mijn vraag is dus of de heer Kisteman erkent dat deze problemen er zijn. Zijn die niet heel verontrustend? Of zegt de heer Kisteman misschien "ja, er zijn wat hiccups, maar al met al gaat het goed met de hervorming die tien jaar geleden is ingezet"? Wat is zijn eindafweging hierin?
De heer Kisteman (VVD):
Volgens mij heb ik dat ook ongeveer in mijn inleiding gezegd. Ik heb ook veel ouders gesproken die zich wél zorgen maken over het passend onderwijs omdat er geen aansluiting is voor hun kind. Er gaat heel veel goed. Ik heb daar ook een voorbeeld van genoemd. En er zijn veel meer voorbeelden van waar het goed gaat. Helaas zijn er ook voorbeelden van waar het minder goed gaat. Die ouders spreek ik ook. Dus, ja, beide kanten zijn er; daarmee ben ik het eens.
De voorzitter:
Dank u wel. U was klaar met uw betoog? Ja. Dan is nu het woord aan de heer Uppelschoten van de PVV.
De heer Uppelschoten (PVV):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Er zijn van die onderwerpen die ieder jaar terugkeren in rapporten, plannen, pilots en goede bedoelingen, terwijl er in de praktijk maar weinig echt verandert. Passend onderwijs is zo'n dossier. De PVV ziet dat de staatssecretaris en haar ambtenaren eraan werken om voor iedere leerling passend onderwijs mogelijk te maken. Als ik de interrupties hoor, dan lijkt het alsof de problemen met het passend onderwijs te maken hebben met de bezuinigingen die plaatsvinden, maar het is gewoon een heel ingewikkeld probleem, dat niet eenvoudig is op te lossen. Was dat maar zo, dan zou het zo gebeuren.
Hoe pijnlijk het ook is om te zeggen: het systeem werkt niet of werkt niet zoals het zou moeten. Te veel kinderen vallen nog tussen wal en schip. Te veel kinderen — 70.000 — zitten thuis, wachten maanden op een plek of ploeteren in klassen waar zij niet de zorg krijgen die zij nodig hebben. Ondertussen raken ouders uitgeput in het bureaucratisch doolhof, staan leraren met lege handen — iedereen ziet het en iedereen roept het; wij ook — en verandert er structureel te weinig.
Voorzitter. Het kabinet spreekt over inclusie als norm. Dat klinkt mooi, maar het roept ook vragen op. Want wie bepaalt wat normaal is? En waarom moet elk kind per se binnen het regulier onderwijs passen? De PVV gelooft niet in een systeem dat uitgaat van abstracte idealen, maar in een systeem dat werkt in de praktijk. En daar hebben wij grote zorgen over. Wij zien dat in die praktijk de druk op reguliere scholen oploopt, dat de expertise verdampt en dat het speciaal onderwijs steeds meer als een soort laatste noodoptie wordt weggezet, terwijl we juist moeten erkennen dat het speciaal onderwijs voor sommige kinderen gewoon de beste plek is. Dat mag dan ook geen stigma hebben, zo van: je bent naar het speciaal onderwijs verwezen.
Een van de kernproblemen is dat ouders en scholen bij vastgelopen trajecten nergens echt terechtkunnen. Iedereen wijst naar elkaar. De dossiers schuiven maanden heen en weer en het kind staat ondertussen stil. Daarom heeft de PVV aangedrongen op — dat vinden wij essentieel — een onafhankelijke doorzettingsmacht. Geen extra overlegtafel of intern coördinatiepunt, maar een echte functionaris met tanden, een ombudsman met mandaat die knelgevallen kan doorhakken. Die motie is aangenomen — dat is een van de moties die al een tijd geleden is aangenomen — en dat is geen symbolische motie, maar een opdracht aan het kabinet. Wij willen voor 1 januari 2026 een duidelijke uitwerking zien, wettelijk verankerd, onafhankelijk gepositioneerd en in staat om bindende besluiten te nemen als het samenwerkingsverband en de scholen er niet uit komen. Geen pilot, geen verkenning, maar uitvoering. Want dit raakt het hart van het passend onderwijs: de doorstroming, de snelheid. En het doorbreken van stilstand, want dat is het ergste wat leerlingen kan overkomen.
We zien verder met zorg hoe het kabinet ondertussen vasthoudt aan uitbreiding van inclusiepilots zonder eerst de basis op orde te brengen. Dat vinden we onverstandig. Wie een huis bouwt op een zwak fundament, riskeert instorting. Eerst moet het stelsel zelf stabiel, werkbaar en eerlijk zijn. Pas daarna kun je denken aan opschaling of nieuwe modellen. Daarmee zeg ik niet dat er nu geen goede voorbeelden zijn die werken, maar wij vinden het te vroeg om dit grootschalig uit te bouwen.
Ook de inzet van middelen verdient kritische aandacht. Te veel geld blijft hangen in samenwerkingsverbanden, in managementlagen of in vage netwerken voor ondersteuning waarvan niemand precies weet wat ze doen. Wij vinden dat gelden voor het passend onderwijs rechtstreeks naar de klas moeten, naar extra handen, naar gespecialiseerde begeleiding en naar ondersteuning waar het nodig is, en niet naar papieren plannen. Als fractie pleiten wij daarnaast voor het afromen van reserves bij samenwerkingsverbanden die ver boven de norm zitten. Dat geld is bedoeld voor kinderen en niet voor renteopbouw.
We willen dat er een wettelijke wachttijd komt voor plaatsing, want het woord "maatwerk" mag geen dekmantel zijn voor eindeloos uitstel omdat er geen plek gevonden kan worden. Een kind dat nu wacht, verliest vandaag ontwikkeltijd en morgen misschien kansen voor het leven.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Een heel goed idee van de PVV om dat geld niet meer in die samenwerkingsverbanden te stoppen en bij schoolbesturen. Wij horen ook heel veel dat daar enorm veel geld wordt verspild. Het moet rechtstreeks naar de klas. Mijn vraag is — dat is natuurlijk de hamvraag — hoe we dat voor elkaar krijgen.
De voorzitter:
De heer Uppelschoten. U moet uw microfoon even aanzetten.
De heer Uppelschoten (PVV):
We krijgen ook nog een debat over de financiering van het onderwijs en of wij doelgerichte financiering mogelijk kunnen maken. Dat gaat daarover, over dat het niet meer alleen lumpsum is, maar dat je ook kunt zeggen dat het geld aan bepaalde dingen besteed moet worden en dat er verantwoording afgelegd moet worden.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dit is nog wat weinig concreet. Kan de heer Uppelschoten het misschien wat meer invullen? Zou het niet een goed idee zijn — zo was het, hè — om die rugzakjes weer deels in te voeren? Dan heb je het in ieder geval gekoppeld aan een leerling in plaats van dat het naar een heel groot samenwerkingsverband gaat.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik weet niet of de problemen van passend onderwijs opgelost worden door weer met rugzakjes te gaan werken. Maar dat er meer geld naar de klassen moet en naar leerlingen die speciale ondersteuning nodig hebben, staat buiten kijf. Over passend onderwijs zou ik in algemene zin willen zeggen dat het vrij ingewikkeld is, ook als je het met het principe eens bent, om dit te organiseren. Het is niet alleen een probleem van geld. Het lijkt nu net of er problemen ontstaan doordat we aan het bezuinigen zijn, maar we hebben het nu over een situatie die er was voordat er bezuinigd werd. Toen waren er al heel grote problemen met passend onderwijs. Dus laten we het daar over hebben en niet over de bezuinigingen. Het debat over bezuinigingen krijgen we nog wel als we over de Voorjaarsnota gaan praten. Laten we niet dit debat vervuilen, zou ik bijna zeggen, door alleen maar over de bezuinigingen te praten en niet over de problemen die er zijn bij passend onderwijs.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Waarschijnlijk mijn laatste interruptie, maar ik vind dit zo belangrijk. Ik ben het helemaal eens met wat de heer Uppelschoten zegt, maar dan toch nogmaals mijn vraag. Het is inderdaad niet zozeer de hoeveelheid geld, maar hoe het besteed wordt. Heeft de PVV — u heeft heel veel ervaring in het onderwijs — concrete suggesties voor hoe we ervoor kunnen zorgen dat dat geld efficiënter besteed wordt? Ik denk dat je die schoolbesturen en die samenwerkingsverbanden dan zult moeten omzeilen, maar hoe krijg je dat voor elkaar? Kunt u daar enige invulling aan geven?
De heer Uppelschoten (PVV):
De VVD heeft net gezegd dat er drie modellen zijn voor het organiseren van die samenwerkingsverbanden. Eentje daarvan is het hybride model, waarbij ook de scholen nog veel invloed hebben op wat er gebeurt. Misschien is dat een garantie, kan je er daarmee voor te zorgen dat het geld niet alleen maar van het samenwerkingsverband is, maar ook van de scholen en dat er dan gezamenlijk besloten kan worden wat er voor de scholen gebeurt en voor de leerlingen gebeurt. Er moet ook een toezicht komen op de samenwerkingsverbanden dat onafhankelijk is en dat durft te zeggen wat er moet gebeuren, want dat is nu ook vaak niet zo duidelijk en de belangen zouden daar makkelijk wat door elkaar kunnen lopen. Wie zit er in de raad van toezicht? Als dat ook degenen zijn die belang hebben bij de besluiten, is dat niet zo goed. Dat lijkt nu wel te gebeuren. De samenwerkingsverbanden, de manier waarop ze georganiseerd zijn en het toezicht op de samenwerkingsverbanden zijn dus belangrijke punten voor ons.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is ook nog een vraag van de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Ik probeer even goed voor ogen te krijgen hoe de heer Uppelschoten dit voor zich ziet. Hij zegt: die samenwerkingsverbanden moeten onder toezicht komen. Hoe zou je dat dan kunnen regelen zonder dat er weer allemaal geld, energie en tijd in dat toezicht gaat zitten? Hoe ziet meneer Uppelschoten het organiseren en financieren van het toezicht voor zich?
De heer Uppelschoten (PVV):
De samenwerkingsverbanden hebben al raden van toezicht. Wat nu komt, is geen nieuw fenomeen. Het heeft meer te maken met governance. Wie mogen er in de raden van toezicht zitten en wie houden er toezicht op wat er gebeurt in de samenwerkingsverbanden, met name op het geld dat naar de samenwerkingsverbanden gaat? Nou, dat is nu niet goed geregeld. Raden van toezicht zijn geen nieuw fenomeen. Maar het gaat om wie er in de raden van toezicht zitten. Het komt voor dat schoolbesturen die belang hebben bij de beslissingen van het samenwerkingsverband ook weer een rol hebben in de raden van toezicht. Dat zou wat ons betreft niet mogen.
De heer Soepboer (NSC):
Ik probeer het even goed te begrijpen. Eerst dacht ik dat u zei: we moeten helemaal van de samenwerkingsverbanden af, dus we willen helemaal geen samenwerkingsverbanden meer. Nu hoor ik u zeggen: misschien moeten de samenwerkingsverbanden dan toch blijven, maar dan in een model waarin de school ook iets te zeggen heeft. Die moeten dan onder toezicht komen te staan. Er is natuurlijk al toezicht; dat zegt u zelf ook. Maar u zegt dus dat dat niet voldoet. Ik begrijp dat de samenwerkingsverbanden dus zouden moeten blijven, maar dan in een hybride vorm. Hoe zou dat toezicht dan goed geborgd kunnen worden volgens u?
De heer Uppelschoten (PVV):
Je moet dan mensen hebben die verstand hebben van ondersteuningsproblematiek en die verstandige dingen kunnen opmerken over de beslissingen die het bestuur van het samenwerkingsverband heeft genomen. Die zijn er nu niet. Wij zeggen dus niet op voorhand nee tegen samenwerkingsverbanden, want we zien dat er hele complexe problematiek is en samenwerkingsverbanden hebben daar misschien ook een hele belangrijke rol in. Maar er zou een analyse gemaakt moeten worden van wat nou het probleem is. Wij zijn dus onder de indruk van alle activiteiten die ondernomen worden, maar we zijn ook bezorgd omdat we zien dat er zo veel initiatieven worden genomen, en al zijn genomen, maar het lijkt het wel alsof het stagneert en we geen stap verder komen. Wat klopt er nou niet in onze aanpak van passend onderwijs met het idee dat inclusie de oplossing is voor alle problemen?
De voorzitter:
Dank u wel. Was u al klaar met uw betoog?
De heer Uppelschoten (PVV):
Bijna.
De voorzitter:
Oké. Vervolgt u uw betoog.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ook op het punt van leerlingenvervoer is de situatie schrijnend. Kinderen die wekenlang thuiszitten omdat de gemeente de taxiregeling niet rondkrijgt: dat mag in een welvarend land als Nederland niet gebeuren. De PVV stelt daarom een tijdelijk noodfonds voor. We hopen dat dat gevormd kan worden, en dat daar een beroep op gedaan kan worden als er van die schrijnende problemen zijn, maar dat mag dan alleen in echte noodgevallen. Zo kunnen acute, hele erge knelpunten worden opgelost zonder af te wachten of de gemeente het wiel nog eens opnieuw uitvindt.
Voorzitter. Ons standpunt is helder. Wij zijn niet tegen passend onderwijs. Ik heb zelf ook prachtige voorbeelden hiervan bezocht, onder andere vorige week op Goeree-Overflakkee. Wij zijn niet tegen de manier waarop het nu functioneert, of beter gezegd: niet functioneert. We willen dat dit debat vandaag meer oplevert dan alleen intenties. De thuiszitters, de ouders die radeloos bellen en de leraren die 's avonds wakker liggen, hebben geen behoefte aan nieuwe beleidsnota's of nieuwe structuren. Zij hebben behoefte aan oplossingen die werken. Laten we nu dus een stap zetten naar een systeem dat wel doet wat het belooft, namelijk zorgen voor onderwijs dat past bij het kind in plaats van andersom.
De voorzitter:
Dank u wel. Een laatste vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik hoorde meneer Uppelschoten zeggen dat er een noodfonds moet komen voor leerlingenvervoer. Ik ben heel benieuwd hoe de PVV dat gaat inrichten en met welk budget. Dat zeg ik niet om flauw te doen. Dat zeg ik omdat ik weet dat er enorm veel problemen zijn met leerlingenvervoer. Ik noemde in mijn bijdrage het spoeddebat dat we drie jaar geleden hadden. We zijn drie jaar verder en er zijn nog geen concrete stappen gezet. Meneer Uppelschoten zegt: het noodfonds moet er alleen zijn voor noodgevallen. Er zijn veel noodgevallen, kan ik hem vertellen. Er zijn wekelijks kinderen die niet worden opgehaald omdat er in sommige regio's bijvoorbeeld te weinig chauffeurs zijn. Hoe gaat hij dit precies vormgeven? Is dit echt een plan of is dit iets wat hij als een vrijblijvende suggestie meegeeft?
De heer Uppelschoten (PVV):
Als je de stukken leest, zie je dat het leerlingenvervoer al heel lang een groot probleem is en dat dit ook te maken heeft met de maatschappijen die inschrijven om het leerlingenvervoer te regelen en het gebrek aan chauffeurs. Als het heel groot is, is ook een noodfonds geen oplossing. Dat is dan veel te klein om dit aan te pakken. Als je sporadisch klem komt te zitten, zou het handig zijn als er iets is om bij te springen, maar het lijkt erop dat er structureel iets moet gebeuren naar de gemeenten toe op dit op te lossen. Meer durf ik er niet over te zeggen. Maar we kunnen niet alleen blijven zeggen dat het opgelost moet worden. Dan moet er misschien naar niet-traditionele oplossingen worden gezocht. Misschien is dat dat we dan zelf moeten kunnen bijspringen, maar ik durf niet te zeggen over hoeveel geld dat gaat of hoe dat nodig is. Maar nu zeggen we: het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten en als onderwijs trekken we onze handen ervan af. Dat is misschien te makkelijk.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Stoffer heeft een vraag.
De heer Stoffer (SGP):
Zeker, ook over dat noodfonds. Ik had eigenlijk dezelfde vraag als mevrouw Westerveld. Als ik het goed begreep, laat de heer Uppelschoten het wat vrij wat dat noodfonds wordt. Maar is het iets van een paar ton dat direct onder de staatssecretaris komt te hangen? Kan iedere ouder die iets heeft, dan bellen naar iemand op het ministerie en zeggen "ik moet nu een taxi hebben"? Iets concreter moet het, denk ik, wel worden. Zou heer Uppelschoten daar toch een iets concretere vorm aan kunnen geven? Komt er dadelijk ook een voorstel of motie om dit in te richten?
De heer Uppelschoten (PVV):
We zijn er nu meer in geïnteresseerd — niet dat de staatssecretaris geen beslissingen hoeft te nemen; dat zou ook mooi zijn — dat er een ombudsfunctionaris komt die beslissingsmacht en doorzettingsmacht heeft om dingen op te lossen voor ouders die klem zitten met leerlingen die geen plek krijgen in het systeem van het passend onderwijs. Daarbij zou er ook een voorziening kunnen komen waarin hij beslissingen kan nemen dat het leerlingenvervoer op een bepaalde manier moet worden geregeld. Onze prioriteit ligt dus bij een ombudsman waarmee ouders contact kunnen opnemen, ook als het leerlingenvervoer niet in orde is. Daar moet misschien iets als een noodfonds aan worden gekoppeld om dingen mogelijk te maken voor leerlingen.
De heer Stoffer (SGP):
Volgens mij hebben we die ombudsman, of -vrouw. Dat is mevrouw Kalverboer. Maar als je daar komt, kom je ook in een traject dat langer duurt. Dat neemt niet de nood weg die ouders nu voelen hierover. Als de heer Uppelschoten komt met voorstellen voor een noodfonds, hoop ik dus wel dat hij met iets concreters komt dat ook echt concreet uitgevoerd kan worden, wat dit is iets wat in een proces verzandt. Mijn vraag is dus of de heer Uppelschoten iets wil met een proces dat wat verbetert en of hij mevrouw Kalverboer oproept om wat meer te doen, of dat de PVV met een echt voorstel komt.
De heer Uppelschoten (PVV):
Mevrouw Kalverboer is de ombudsman voor de kinderen. Wij willen dat er een ombudsman voor passend onderwijs komt en dat die ombudsman ook doorzettingsmacht krijgt bij de problemen die zich met passend onderwijs voordoen, om dingen voor hen te regelen. Een van de grote problemen waar hij mee te maken zal krijgen is ongetwijfeld het leerlingenvervoer. Dan moet je hem of haar dus ook gereedschap geven om iets te kunnen doen. Maar: eerst de ombudsman of ombudsvrouw voor het passend onderwijs.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een punt van orde van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
We hebben nota bene een brief geagendeerd waarin de Kinderombudsman, mevrouw Kalverboer, dit agendeert. Daarvan zegt het kabinet: het is aan de gemeenten. Laten we hier dus niet doen alsof zij geen rol spelen. Er is voor dit debat een brief geagendeerd van de staatssecretaris aan de Kinderombudsman.
De voorzitter:
Waarvan akte. Dat was geen vraag, volgens mij. De heer Stoffer voor zijn bijdrage namens de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, dank voor het woord. We wandelen inmiddels tien jaar op het pad van passend onderwijs. Het tweede lustrum is daarmee een feit. Maar toch was dat geen reden voor een uitbundig feestje. Natuurlijk zijn we heel blij met de grote inzet die scholen iedere dag opnieuw tonen. Heel veel kinderen worden ook echt verder geholpen. Dat is zeker een reden om dankbaar te zijn. Maar dat pad was in de afgelopen jaren wel vol hobbels en kuilen. Daar loop je blauwe plekken mee op, of erger. De werkelijkheid lijkt op sommige punten veel verder van de idealen gekomen te zijn. Voor het verdere pad van passend onderwijs is er een wandelkaart beschikbaar. Desondanks blijft veel onzekerheid bestaan over waar het nu precies heen moet. Dat kun je alleen al zien aan de brieven die in de afgelopen jaren zijn gestuurd. Die zijn er in allerlei smaken, naar inclusiever onderwijs, naar inclusief onderwijs, naar meer inclusief onderwijs, naar een volgende stap in de verbetering van passend onderwijs. Het lijken misschien onbetekenende nuances, maar voor scholen maakt dit echt verschil. Sommige bestuurders lijken de opheffingsuitverkoop van hun speciale scholen richting 2035 al aan te kondigen. Leraren vragen zich af wat hun toekomst is en hoe zij die groeiende zorg aankunnen. U begrijpt dat mijn vraag aan de staatssecretaris is hoe zij hierin meer duidelijkheid gaat bieden.
Voorzitter. Na tien jaar discussiëren ligt er een voorstel voor een landelijke norm voor basisondersteuning. Het zou enerzijds mooi zijn als we daarin nu eindelijk een eerste stap kunnen zetten, maar anderzijds vreest de SGP hierdoor juist nieuw gedoe, omdat de criteria van de landelijke norm en de wetgeving uiteenlopen. Ik geef een voorbeeld. Een landelijke norm bepaalt dat aanpassingen haalbaar moeten zijn, maar de Wet gelijke behandeling bij ziekte en handicap regelt dat aanpassingen geen onevenredige belasting mogen vormen. Mijn vraag is hoe de staatssecretaris zorgt voor duidelijkheid en het beperken van de regeldruk.
Voorzitter. De staatssecretaris schrijft dat ze extra inzet wil op multidisciplinaire teams en leraren op de fiets. De SGP hoorde in de afgelopen jaren juist steeds sterker dat scholen de omvang van de externe inzet willen beperken, omdat er geregeld een heel leger aan tafel zit voor één leerling. Ze hebben liever meer interne ondersteuning op basis van bekostiging van de samenwerkende gemeenten. Mijn vraag is hoe de inzet van de staatssecretaris daarbij past. De krappe financiële situatie van gemeenten betekende helaas ook dat scholen minder makkelijk ondersteuning kregen voor de samenwerking tussen onderwijs en zorg. Inmiddels is in de Voorjaarsnota extra geld uitgetrokken voor gemeenten, bijvoorbeeld met het oog op de Jeugdwet. Ik heb hierover de volgende vragen. Welke inzet pleegt de staatssecretaris om te bevorderen dat de financiële ruimte ook ten goede komt aan het passend onderwijs? Wat vindt de staatssecretaris overigens van het pleidooi om landelijke regie op het leerlingenvervoer te nemen?
Voorzitter. De SGP heeft in het verleden vaak aandacht gevraagd voor de bescherming van kinderen en ouders in het thuisonderwijs. Het was daarom bijzonder dat het Openbaar Ministerie in februari liet weten te stoppen met strafrechtelijke vervolging in het geval van vrijstelling wegens godsdienst of levensovertuiging. Het advies laat zien dat de huidige praktijk van vervolging leidt tot onzekerheid en ook tot willekeur. Wat je ook van het onderwerp vindt, deze praktijk kan voor niemand acceptabel zijn. De SGP hoort graag wat de staatssecretaris op de kortere termijn gaat doen richting gemeenten nu we het voorlopig met de bestaande wet moeten doen. Een concrete vraag: gaat ze het modelformulier voor kennisgeving van de vrijstelling en de nieuwe praktijk onder de aandacht brengen?
Voorzitter. De staatssecretaris schrijft dat dat ze de regio-indeling wil verbeteren en mogelijk basisonderwijs en voortgezet onderwijs wil samenvoegen. De SGP vindt het belangrijk dat dit geen doel op zich wordt. Laten we voorkomen dat dit veel energie gaat slurpen ten koste van de uitvoering. Kan de staatssecretaris bevestigen dat hierbij zo veel mogelijk een pragmatische verbetering is beoogd en geen herziening van fundamentele keuzes?
Voorzitter. Ik eindig mijn bijdrage met een ongemeen kritische noot richting de rijksoverheid. In februari heeft een rechter uitgesproken dat de korting op samenwerkingsverbanden onrechtmatig was. De SGP heeft zich telkens verzet tegen deze korting. Elke student rechtsgeleerdheid had op voorhand kunnen zien dat deze koers volstrekt onhoudbaar was, maar toch heeft het ministerie, aangejaagd door de Kamer, de korting doorgezet en heeft het niet eens fatsoenlijk overleg willen voeren met de samenwerkingsverbanden over de ontwikkeling van de reserves. Dat is een treurig voorbeeld van moedwillig wanbestuur. Tot mijn verbazing lees ik in een bijlage dat de staatssecretaris nog steeds positief is over de korting en dat ze ook voor de toekomst ruimte ziet voor nieuwe generieke kortingen. Mijn vragen zijn de volgende. Ziet ook de staatssecretaris in dat deze mislukking niet naar meer smaakt? Gaat ze maximaal inzetten op een samenwerkingsrelatie met samenwerkingsverbanden?
Voorzitter. Ik heb nog twintig seconden. Ik wil nog één punt maken: de 127 miljoen korting op de onderwijskansenregeling. Ik weet dat het debat daarover niet vandaag is, maar mede namens mijn broeders van het CDA, de ChristenUnie en JA21 wil ik hier benadrukken dat de gevolgen enorm zijn en dat het ons tot groot ongenoegen is dat dit, net nadat de inkt van de begroting in de Eerste Kamer droog was, is doorgezet. We gaan er nog over discussiëren, maar ik wil het toch ook in dit debat markeren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het nu de beurt aan mevrouw Rooderkerk van D66.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Steeds minder kinderen vinden een plek waar zij onderwijs kunnen volgen. Laat dat even op u inwerken. De wachtlijsten in het speciaal onderwijs groeien. Het aantal vrijstellingen van de leerplicht omdat er geen plek of geen passende ondersteun is of omdat kinderen worden thuisgehouden wegens richtingbezwaren, is opnieuw gestegen. We weten dit, we zien het en toch blijft het stil, terwijl duizenden kinderen uit beeld verdwijnen.
Voorzitter. Dat doet iets met het vertrouwen. Het vertrouwen van ouders, die horen dat hun kind welkom is op school, tot het moment dat er ondersteuning nodig is.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het vertrouwen van leraren die alles geven, maar steeds grotere klassen krijgen. Het vertrouwen van scholen die van dit kabinet grote woorden horen over passend en inclusief onderwijs, maar vervolgens een bezuiniging op hun bord krijgen die tot meer thuiszitters leidt. De regeling voor onderwijskansen, cruciaal om leerlingen in het vmbo-basis en -kader extra structuur, hulp en maatwerk te bieden, wordt uitgekleed. Het Portus in Rotterdam — ik verwees daar al naar — zit met de handen in het haar en overweegt zijn thuiszittersvoorziening op te heffen, omdat ze door dit kabinet 1,8 miljoen euro moeten bezuinigen. Tegelijkertijd trekt de groei in het speciaal onderwijs geld weg bij het reguliere onderwijs, waardoor de ondersteuning in dit onderwijs nog verder afbrokkelt. Kortom, een vicieuze cirkel. Hoe gaat de staatssecretaris in op het Portus in Rotterdam en op de groei in het speciaal onderwijs?
Voorzitter. Er zijn nu geen overlegtafels, stuurgroepen en verkenningen nodig. Wat nodig is, zijn grote doorbraken. In 2023 nam de Kamer bijna unaniem een motie aan over doorzettingsmacht. De Kamer vroeg ook om contouren voor een wet inclusief onderwijs, met heldere doelen en voorwaarden.
Dan het leerlingenvervoer. In veel gemeenten is dat letterlijk onbetrouwbaar. LBVSO ontving afgelopen jaar meer dan 2.000 meldingen van kinderen die te maken hadden met busjes die niet komen en met uren onderweg zijn. Ouders moeten hier hun baan voor opgeven. Iedereen wijst naar elkaar. Ondertussen wordt het recht op ontwikkeling dagelijks geschonden. Veel blijft steken in verkenningen, maar ouders en leerlingen vragen niet om verkenningen; ze vragen om een plek in de klas. Daarom vraag ik aan de staatssecretaris wanneer de contouren voor een wetsvoorstel inclusief onderwijs op tafel liggen. Hoe gaat zij de motie over doorzettingsmacht uitvoeren? Hoe gaat zij nu eindelijk regie nemen op het leerlingenvervoer?
Voorzitter. Kinderen hebben geen wettelijk recht op onderwijs. Ze hebben wel een leerplicht, vol uitzonderingen. Vrijstellingen vanwege lichamelijke of psychische gronden nemen toe, maar ook op basis van richtingbezwaren. De Kamer nam eind 2023 een motie aan van mevrouw Westerveld met als onderwerp: alleen vrijstelling als onderwijs echt onmogelijk is. Maar er is nog steeds niets gebeurd. Nu stopt ook het OM met de handhaving van de leerplicht. Dat is een vrijbrief om kinderen thuis te houden. D66 vindt dat onacceptabel. Daarom werken wij aan een wet leerrecht. Maar de staatssecretaris kan ook zelf aan de slag. Gaat ze die motie uitvoeren? Hoe reageert zij op het OM?
Ik zeg vaak dat speciaal onderwijs eigenlijk niet speciaal zou moeten zijn, maar werkelijk inclusief. Leerlingen moeten net zo veel kansen krijgen. Toch wordt de verbeteragenda voor het staatsexamen stopgezet, terwijl dit voor veel vso-leerlingen de enige weg is naar een diploma, nota bene via een niet-passend examen. Maar met het alternatief, een regulier examen, lijkt dan weer weinig haast gemaakt te worden. Gaat de staatssecretaris concrete doelen stellen en vso-scholen helpen zodat zij reguliere examens kunnen afnemen? Toegankelijke leermiddelen zijn bovendien nog steeds niet wettelijk verankerd. Wat gaat het kabinet daaraan doen?
Daarnaast zien we dat leerlingen alleen toegang krijgen tot hulpmiddelen als zij een diagnose of deskundigenverklaring hebben. Het CvTE heeft stilletjes de regels voor het mogen gebruiken van voorgelezen examens aangescherpt voor de taalvakken. Het kind moet hierdoor dus eerst het stempel "dyslexie" krijgen. Het gevolg: meer stress, medicalisering en onnodige kosten en vertraging. Leraren en zorgprofessionals op school kennen deze leerlingen het beste. Zij moeten kunnen bepalen welke aanpassingen nodig zijn. Laten we stoppen met deze medicalisering en vertrouwen geven aan de professionals op school. Gaat de staatssecretaris hier stappen op zetten?
Voorzitter, tot slot. Het is tijd voor grote doorbraken in het passend onderwijs. Het mag niet blijven bij: vrijwilligheid, verschuivingen, stuurgroepen, kwartiermakers, verkenningen en overlegtafels. Het recht op onderwijs is precies dat: een recht. Ik verwacht dat dit kabinet daar harde keuzes in gaat maken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat leidt allereerst tot een vraag van de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Ik hoor mevrouw Rooderkerk, als ik het goed heb, zeggen: zo snel als mogelijk inclusief onderwijs; kom op met die wet, dan kunnen we ermee aan de slag. Hoe ziet mevrouw Rooderkerk dan het inclusief onderwijs als vergrotende trap, terwijl we passend onderwijs niet eens op de goede manier voor elkaar kunnen krijgen? Vindt mevrouw Rooderkerk niet dat we dat eerst veel beter zouden moeten doen en die pijnpunten uit de weg zouden moeten ruimen voordat we door kunnen gaan met iets anders?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Wij zijn nooit fan geweest van dit systeem van het passend onderwijs. Je wil dat elk kind een kans heeft om gewoon op een school onderwijs te volgen. Er zijn plekken, scholen en landen waar dat beter lukt dan hier. Je zou dat niet in zo veel aparte groepen moeten willen doen. Je ziet nu gebeuren dat scholen veel te weinig ruimte bieden en hebben. Het zit 'm namelijk ook in de groepsgrootte en in leraren die door de pabo niet goed zijn toegerust op leerlingen die iets afwijken van de norm. Je ziet dat heel veel kinderen geen plek krijgen, of dan maar doorverwezen worden naar het speciaal onderwijs. Het is echt een vicieuze cirkel die helemaal de verkeerde kant op beweegt. Je wil dat elk kind recht heeft op onderwijs. Je wil dat er, zoals in het voorstel waar D66 aan werkt, een leerrechtambtenaar is die zegt: jij krijgt een plek op die school. Je wil dat scholen en leraren daar ook op zijn toegerust. Dát is waar je wil dat het naartoe gaat. Hoe langer we wachten met daarop sturen, hoe langer het duurt voordat kinderen een kans krijgen. We zien nu eigenlijk alleen maar meer kinderen buiten dit systeem vallen.
De heer Soepboer (NSC):
Dan begrijp ik uw roep om toch verder te gaan niet helemaal. Waarom zou u dan niet juist zeggen "pas op de plaats, en laten we kijken naar wat er allemaal moet worden verbeterd voordat we verder kunnen gaan"? Misschien moeten we de grote ambities even laten varen en realistisch kijken naar wat er daadwerkelijk moet gebeuren. Bent u dat met ons eens? Ik zie hier ook een oproep in een stuk van de VO-raad en de Sectorraad Praktijkonderwijs. Die zeggen: "Doe even geen onomkeerbare dingen zolang die duidelijke stip er nog niet staat. Betrek ons erbij. Heb het er met ons over." Bent u het met ons eens dat we misschien juist even uit die versnelling naar inclusief onderwijs moeten, en juist even pas op de plaats moeten maken om te kijken wat er allemaal aan schort? Laten we dat alsjeblieft eerst goed doen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Nee, want het alternatief hebben we nu, en dat werkt niet. Maar ik zeg niet dat het op stel en sprong moet. Ik zeg: werk de wet uit. Er ligt een aangenomen motie vanuit de Kamer. Zorg dat je samen met hele mooie voorbeelden uit de praktijk, die ik ook ken, daadwerkelijk daarnaartoe werkt. Ik heb vandaag ook het voorbeeld gehoord van een wethouder in Rotterdam. Die vertelde over een vrije school die een speciale klas heeft ingericht, met een leraar die daar ook echt op toegerust is, die er verstand van heeft. Daar kunnen kinderen, als ze dat nodig hebben, even een aantal maanden naartoe voordat ze weer terug kunnen naar hun reguliere klas. Daarmee voorkom je dat een kind thuis komt te zitten of naar een school voor speciaal onderwijs moet gaan — als die er al is, want we hebben zulke grote wachtlijsten. Laten we er oprecht naar streven dat we elk kind het recht op onderwijs geven. Ik zal niet stoppen daarop te hameren. Dat moet zorgvuldig gebeuren. Daarom vraag ik ook om die wet uit te werken en om dat samen met heel veel leraren, scholen en andere mensen uit de praktijk te doen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Uppelschoten heeft ook een vraag.
De heer Uppelschoten (PVV):
In uw betoog valt mij op dat het speciaal onderwijs weer neergezet wordt als iets negatiefs; dat hebben we ook nodig om een aantal leerlingen onder dak te brengen. Maar misschien is het speciaal onderwijs in het systeem van passend onderwijs, wel passend voor een groep leerlingen en is het heel optimistisch om te denken dat alle leerlingen terug kunnen naar het regulier onderwijs. Wat is eigenlijk de plek van het speciaal onderwijs — en ís er nog wel plek voor het speciaal onderwijs — in de visie van D66?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik denk dat het zal blijven bestaan. Ik ben daar ook totaal niet negatief over; dan heeft de heer Uppelschoten mij echt niet goed gehoord. Ik ben heel veel op scholen in het speciaal onderwijs geweest. Dat is prachtig onderwijs, waar allerlei soorten kinderen met allerlei hulpvragen van geweldige docenten samen onderwijs krijgen. Maar er zijn niet genoeg plekken. We willen dat kinderen zo veel mogelijk met elkaar naar school gaan. Het zal dus een plek houden, maar wat mij betreft moet het doel zijn dat we daadwerkelijk streven naar inclusief onderwijs waar dat kan. Je ziet nu vooral dat het niet houdbaar is omdat die wachtlijsten voor het speciaal onderwijs zo lang zijn en er ondertussen heel veel kinderen überhaupt nergens terechtkunnen en thuis komen te zitten.
De voorzitter:
Er is een vervolgvraag van de heer Uppelschoten.
De heer Uppelschoten (PVV):
Dat de wachtlijsten te groot zijn, ontken ik niet. Misschien zouden er dan meer faciliteiten moeten komen om het speciaal onderwijs groter in omvang te maken. Maar in het concept van inclusief onderwijs gaat het erom dat al het onderwijs kan plaatsvinden binnen het regulier onderwijs. Leerlingen kunnen er dan even uit, naar speciale klassen, en komen dan weer terug naar het regulier onderwijs. Naar mijn mening is het heel optimistisch om te denken dat dat voor alle leerlingen kan. Ook in het systeem van passend onderwijs zal er altijd speciaal onderwijs nodig zijn. We hebben nu een extra probleem, namelijk dat er wachtlijsten zijn. Dat is geen noodgreep of stempel dat die leerlingen niet naar het regulier onderwijs kunnen. Nee, er zijn helaas leerlingen die speciaal onderwijs nodig hebben. Daar moeten zij zo goed mogelijk opgeleid worden. Dat mis ik in het betoog; het lijkt net of het steeds een noodgreep is.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat is absoluut niet wat ik zeg. Ik vind eerlijk gezegd dat hier door de heer Uppelschoten een soort karikatuur van het speciaal onderwijs en het inclusief onderwijs wordt neergezet, waar ik mij totaal niet in kan vinden. Ik zou hem echt willen uitnodigen om bij deze scholen langs te gaan om te zien wat een prachtig werk daar wordt geleverd, en om in gesprek te gaan met ouders die een kind hebben dat nergens terechtkan. Daar maak ik mij zorgen over.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Kisteman heeft ook een vraag.
De heer Kisteman (VVD):
Een mooi betoog van mevrouw Rooderkerk over het passend onderwijs en het streven om kinderen zo veel mogelijk naar school te kunnen laten gaan. Ik heb een voorstel gedaan over samenwerkingsverbanden. Die zouden eraan bij kunnen dragen, als die beter zouden functioneren, om meer kinderen naar school te laten gaan en minder thuis te laten zitten. Zou mevrouw Rooderkerk er ook een voorstander van zijn om samenwerkingsverbanden beter te laten functioneren en naar één model over te stappen? Ik bedoel daarmee een soort hybride model, waarbij er veel beter overleg plaatsvindt en veel betere doelstellingen worden vastgelegd.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Alles wat beter kan werken, moet beter werken. Maar ik denk gewoon niet dat we in de suggestie van de heer Kisteman de oplossing in gaan vinden. Dit klinkt meer als een vervolg op die verkenningen, overlegtafels en kwartiermakers, waar ik net over zeg dat we doorbraken moeten creëren. Als je doet wat je deed, krijg je wat je kreeg. Een nieuw overleg eroverheen gaat natuurlijk niet helpen.
De wet waar wij aan werken, voor het leerrecht, is een fundamenteel andere manier van denken. In plaats van dat je een leerplichtambtenaar hebt die alleen langskomt om te zeggen … Ik wil er ook geen karikatuur van schetsen. Er zijn ook hele mooie voorbeelden van te vinden in verschillende gemeenten, dat je leerplichtambtenaren meer doorzettingsmacht geeft, om te zorgen dat zij met scholen samen een plek kunnen bedienen en dat ouders ergen terechtkunnen. Op dit moment zijn er inderdaad samenwerkingsverbanden, en die doen ook zo goed mogelijk hun werk, maar er is niet de doorzettingsmacht die we nodig hebben. Daar moeten we, denk ik, veel fundamenteler een verandering in brengen.
De voorzitter:
De laatste interruptie van de heer Soepboer. O, meneer Kisteman, neem mij niet kwalijk.
De heer Kisteman (VVD):
We begrijpen het pleidooi van mevrouw Rooderkerk over de leerplichtambtenaar en de weg naar het leerrecht, maar er is natuurlijk ook gewoon een samenwerkingsverband. Dat staat los van die leerplichtambtenaar. Dit gaat niet over weer een volgend gesprek; dit zijn goede voorbeelden uit de praktijk, waar het supergoed functioneert. Die kent mevrouw Rooderkerk ook. Dan zou je ook kunnen zeggen: "We weten nu hoe het werkt. We weten hoe het niet werkt. Nu gaan we die volgende stap zetten." We hoeven hier niet weer jaren over te blijven praten. Laten we die volgende stap dan maken en de voorbeelden gebruiken van de goed werkende samenwerkingsverbanden. Het is niet het idee van de VVD om nu weer het gesprek aan te gaan en weer onderzoek te doen, maar laten we dan die stap gaan maken.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Misschien is het mij niet duidelijk, maar ik hoor de heer Kisteman nu zeggen: we willen niet een samenwerkingsverband, maar een goed werkend samenwerkingsverband. Dat is dus het baanbrekende voorstel. Ik wil daar niet vervelend over doen, maar ik begrijp gewoon niet welke oplossing hij nu daadwerkelijk voorstelt. Als het een goede oplossing is om een samenwerkingsverband te verbeteren, prima. Ik denk alleen niet dat we hiermee gaan oplossen waar wij in het passend onderwijs al zo lang mee dealen. Dit is te simpel.
De voorzitter:
De heer Kisteman laat het erbij. Dat geeft de beurt aan de heer Van Houwelingen. Dit is uw laatste interruptie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Zou meer speciaal onderwijs het reguliere onderwijs niet kunnen ontlasten?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat hebben we natuurlijk al. Wat we zien gebeuren, is dat het regulier onderwijs voor veel kinderen te druk is door de grote klassen die we hebben. Ik ben met de SP bezig met een wetsvoorstel voor kleinere klassen. Dat is bijvoorbeeld een groot voordeel van het speciaal onderwijs. Daarin zijn veel kleinere klassen mogelijk. Dat kost ook wel heel veel geld; dat kun je je voorstellen. Dan zou je de bezuinigingen dus in ieder geval moeten terugdraaien en extra geld moeten investeren. Ik zou willen dat elk kind dezelfde aandacht krijgt als op het speciaal onderwijs, met goed toegeruste leraren en kleine klassen. Laten we het regulier onderwijs zo inrichten. Daarmee zeg ik ook dat het speciaal onderwijs niet speciaal zou moeten zijn. Elk kind zou gewoon goed onderwijs moeten krijgen en elk kind zou ook de kans moeten krijgen om dat in een klas te krijgen waarin hij mee kan doen en waar hij niet buiten de boot valt. Ik ken zo veel schrijnende verhalen van kinderen en van ouders, van wat dat met iedereen doet. Dat zou toch echt anders moeten.
De heer Stoffer (SGP):
Ik denk dat mevrouw Rooderkerk en ik het over een heel aantal dingen best met elkaar eens zijn. Wij zien ook dat veel kinderen thuiszitten en dat het mooi is dat je op school meedoet enzovoorts. Het siert mevrouw Rooderkerk dat ze ideeën naar voren brengt en misschien wetgeving maakt om dat te verbeteren. Ik ben eigenlijk wel benieuwd — dat is gewoon een vraag vanuit nieuwsgierigheid — in welke ideale situatie we terechtkomen als die leerrechten er dadelijk zijn. Zou mevrouw Rooderkerk daar iets over kunnen schetsen? Wat is dan, als die wet er is, het eindplaatje? Hoe ziet dat eruit?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het probleem waar ouders nu tegen aanlopen als een kind het niet redt op school, is dat het regulier onderwijs vaak heel erg klassikaal is ingericht. Je wil een kind bijvoorbeeld veel meer ruimte bieden om onderwijs veel meer thuis te volgen. In coronatijd hebben we gezien dat het ook op die manier kan worden ingevuld en dat er een soort hybride vorm wordt ontwikkeld. Er zijn plekken in ons land waar dit al gebeurt. Het onderwijs moet dus veel meer worden ingericht op wat voor een kind op dat moment haalbaar is. Het is niet iets wat ik verzin. Er zijn gewoon heel veel voorbeelden uit de praktijk. Je wil dat die heel breed gezien en gedragen worden. Je kunt denken aan kinderen die een tijdje in een klas komen waar ze met een kleinere groep intensief onderwijs krijgen en geholpen worden. Het kan ook zo zijn dat een kind te maken heeft met een scheiding thuis, het daarom niet redt in een klas, maar vervolgens wel weer terug kan naar de klas. Er zijn allerlei vormen van onderwijs die niet alleen maar uitgaan van het standaardplaatje dat je in een hele grote klas zit en klassikaal les volgt. Dat lukt gewoon voor veel kinderen niet. We zien in toenemende mate dat het voor kinderen niet lukt. Daar wil je een oplossing voor vinden. Wat nodig is, is dat kinderen en ouders ergens terechtkunnen en dat er daadwerkelijk een plek wordt gecreëerd, in plaats van dat ze te maken krijgen met een vrijstelling voor onderwijs of dat een school zegt "het lukt bij ons niet, kijk maar naar een andere school of naar het speciaal onderwijs" en dat daar dan geen plek is. Daar wil je dus een doorbraak in creëren.
De voorzitter:
Dank u wel. Een vervolgvraag van de heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Eén: dank voor het antwoord. Ongetwijfeld zullen er dingen in zitten waar we het niet over eens zijn, maar ik hoor ook best mooie dingen. Dan schiet gelijk door mijn hoofd: dit zou natuurlijk ook heel wat betekenen voor ouders. Vaak wordt gezegd: mensen maximaal naar de arbeidsmarkt. Dat is niet hetgeen waar de SGP voor staat, maar als je dit doet, dan betekent dat natuurlijk ook wel wat voor ouders, namelijk dat ze meer thuis moeten zijn voor een deel. Het valt natuurlijk vaak al niet mee in gezinnen als een kind niet heel makkelijk meekomt in de mainstream. Heeft mevrouw Rooderkerk ook nagedacht over die consequenties? Dit is geen lelijke vraag; dit schiet bij mij nu gewoon in één keer op. Maar dit betekent wel iets voor je inkomen, je gezin, de samenstelling en hoe je het allemaal regelt qua werk en zorg. Mijn vraag is dus: neemt u dat daar ook in mee? Dat is een oprechte vraag; het is geen strikvraag.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Nee, het is juist andersom. Ik heb het over kinderen die nu thuiszitten wier ouders hun baan moeten opzeggen omdat ze thuis voor hun kind moeten zorgen omdat het kind op geen enkele school terechtkan. Dit komt zo veel voor in ons land; dat is bizar. We hebben dus geen recht op onderwijs. Ik wens die kinderen toe dat ze op een manier onderwijs kunnen volgen waarbij ze wel daadwerkelijk les krijgen, dat ze hopelijk dan ook gewoon weer kunnen instromen en dat ze anders op een andere manier les krijgen, bijvoorbeeld een aantal dagen, in plaats van dat ze een volle week in een klas zitten en uitvallen als het niet lukt. Op die manier kunnen ouders ook aan het werk en zitten ze niet continu met deze zorgen.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik probeer ook te begrijpen wat er gezegd wordt. Ik probeer te begrijpen wat er nou verandert in de situatie dat er een leerrecht is voor ouders of voor leerlingen, en de situatie dat er een zorgplicht is voor de scholen en zij moeten zorgen voor onderwijs voor de leerlingen. De woorden zijn verschillend; dat begrijp ik wel. Maar ik begrijp niet wat er feitelijk in de situatie verandert als je leerlingen een plek in het onderwijs wil bezorgen, of dat nou via een leerrecht gaat of via de zorgplicht die scholen hebben.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het is een fundamenteel andere manier van denken. Er is ook een ontheffing op de leerplicht. Er ligt een uitgebreid wetsvoorstel van D66. Wij zijn nog bezig om de suggesties van de Raad van State hierin te verwerken. Maar ik ga heel graag verder in gesprek met alle leden die hierin interesse tonen en die ook willen weten hoe je dat invult, om te zorgen dat we daar een gedragen voorstel van kunnen maken en we daarin ook alle zorgen kunnen verwerken die er zijn. Dan kunnen we daadwerkelijk een voorstel maken dat kinderen verder helpt.
De voorzitter:
Ja. We gaan dat voorstel nog uitgebreid bespreken, dus dat hoeft niet per se nu. Maar de heer Kisteman heeft nog wel een vraag.
De heer Kisteman (VVD):
Ik heb de beantwoording van mevrouw Rooderkerk net even laten bezinken, totdat ze net zei: we willen kinderen niet nutteloos thuis laten zitten. Er is gewoon een manier … Ik bedoel het, net als de heer Stoffer denk ik, niet als een strikvraag. Maar als er samenwerkingsverbanden zijn die goed functioneren, dan zitten er gewoon minder kinderen thuis. Nogmaals, ik bedoel er oprecht helemaal niks verkeerds mee, maar als we naar één model kunnen gaan, met een goed functionerend samenwerkingsverband, met best practices uit de praktijk, dan scheelt dat enorm. Ik ken de verbanden waar het niet werkt. Die ouders heb ik ook gesproken. Die zijn jaren aan het zoeken. Ik ben op een hoogbegaafdenschool in Elburg geweest, waar ik ouders sprak die zelfs van Hardenberg naar Elburg zijn verhuisd zodat de kinderen daar naar school kunnen. Maar er zijn ook samenwerkingsverbanden die wél heel goed functioneren. Mijn vraag aan mevrouw Rooderkerk is dus nogmaals: zou ze er voorstander van zijn om naar een soort hybride model te gaan waarmee we wel dit soort problemen kunnen oplossen?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik begrijp werkelijk niet wat het hybride model moet zijn en wat er dan anders gaat zijn. Niet om vervelend te zijn, maar ik begrijp oprecht niet wat de heer Kisteman nu voorstelt om van een samenwerkingsverband een goed samenwerkingsverband te maken.
De heer Kisteman (VVD):
Dan adviseer ik mevrouw Rooderkerk om mijn inbreng straks nog even terug te luisteren of goed op te letten bij de beantwoording van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Een advies.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Kennelijk kan de heer Kisteman niet uitleggen hoe hij ervoor wil zorgen dat het probleem dat we nu zien met passend onderwijs wordt opgelost door van een samenwerkingsverband een goed werkend samenwerkingsverband te maken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat brengt ons bij de bijdrage van de heer Van Houwelingen namens Forum voor Democratie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. Passend onderwijs, inclusief onderwijs: het klinkt natuurlijk allemaal heel sympathiek om leerlingen zo veel mogelijk in het regulier onderwijs een plekje te geven en ze niet af te zonderen in het speciaal onderwijs. Dat is de theorie, maar de praktijk is anders. Die is weerbarstiger. Ik zou dat graag vanuit twee gezichtspunten kort willen betogen. Allereerst vanuit het gezichtspunt van de leraar. We hebben leraren in het speciaal onderwijs gesproken. Ze hebben leerlingen in de klas zitten die extra ondersteuning nodig hebben. Zij merken op dat de ondersteuning die ze in de praktijk ontvangen, heel beperkt is. Officieel is er natuurlijk extra geld voor, alleen wordt dat niet goed besteed. Er is bijvoorbeeld wel wat geld voor — ik noem maar wat — een remedial teacher, die dan af en toe langs kan komen om te helpen in de klas. Maar dat geld is natuurlijk niet gekoppeld aan die leerlingen. Dat is het probleem. Zodra er iemand ziek is in de school en er bijvoorbeeld een klas uitvalt, dan moet de leraar die klas vervangen, en dan heeft de leraar in een klas met kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, dus helemaal geen ondersteuning meer. Of er komt één keer in het halfjaar iemand langs die gaat observeren in de klas en die dan een advies geeft dat de leraar vaak zelf ook had kunnen bedenken. Daar gaat dan het geld naartoe. Die leraar heeft daar niks aan. Dat zien we nu gebeuren. Dat horen we heel veel. Uiteindelijk betekent dat dus dat die leerlingen geen extra ondersteuning krijgen. Dat gaat ook ten koste van het reguliere onderwijs, omdat die leraar heel veel bezig is met de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Dat gaat dus ten koste van de rest van de klas.
Mijn eerste vraag zou zijn — want dat onderzoek heb ik in de stukken nog niet aangetroffen — of de minister, of de staatssecretaris, bereid zou zijn om aan leraren die in het reguliere onderwijs werken en die leerlingen in de klas hebben zitten die extra ondersteuning nodig hebben, te vragen hoe zij de ondersteuning ervaren die ze vanuit het samenwerkingsverband, vanuit de school, ontvangen en of ze daar tevreden over zijn. Want dat is dus niet het geval. Dat is het probleem. Dat is de hele tijd het probleem. Dat werd trouwens al een paar keer terecht opgemerkt. Het probleem is niet zozeer het geld, maar hoe het geld wordt besteed. Dat is in het onderwijs een heel groot structureel probleem, zoals bijvoorbeeld Beter Onderwijs Nederland ook heel vaak opmerkt. Dat zien we hier ook weer gebeuren, met al die samenwerkingsverbanden en besturen. Die besteden dus het geld niet goed. Dat is het probleem.
Dan vanuit het oogpunt van de leerlingen en de ouders. Daar hebben we ook brieven van ontvangen. Zij kunnen vaak überhaupt geen plek vinden voor hun kind dat een achterstand of een handicap heeft. Zij gaan dan naar scholen toe, maar die basisscholen zitten daar niet op te wachten. Die wijzen dat dan mondeling af, wat eigenlijk niet mag. Dat is wat we lezen en horen. Die ouders krijgen dus te horen: meld je maar niet aan, want het is lastig bij ons op school. We hebben zelfs een berichtje ontvangen van een schoolbestuur, dat ik hier even kort wil citeren. Die school in Almere heeft het volgende bericht ontvangen. "Geachte heer/mevrouw, omdat mijn zoontje van vijf jaar een spraakachterstand heeft — hij begint nu wel met praten — doen basisscholen moeilijk met de toelating. Als uw school extra steun aan hem wil verlenen en hem wil aannemen, dan is het geen probleem als ondernemer", zegt deze ouder, "om grote bedragen te doneren. Niet om beledigend over te komen, maar zal €5.000 voorlopig voldoende zijn?" Dit soort mails gaan rond. Dit is toevallig een ouder die heel veel geld heeft en kan doneren, maar ouders die geen geld hebben, lopen natuurlijk helemaal spaak in dit systeem. Ook voor de leerlingen lijkt het niet goed te zijn. Die zitten dan in het regulier onderwijs, waar ze onvoldoende aandacht krijgen. Dat is wat we horen. Ze ontwikkelen ook faalangst, omdat ze natuurlijk niet zo goed mee kunnen komen met de rest van de klas. Ik breek hier een lans voor het speciaal onderwijs, zoals u merkt.
Ik heb nog een paar concrete vragen aan de staatssecretaris. Is het correct, zoals Leerlingenbelang Voortgezet Speciaal Onderwijs schrijft, dat dat veel jongeren uit beeld verdwijnen omdat ze weliswaar ingeschreven staan bij een instelling, maar geen onderwijs krijgen? Is dat probleem bekend of niet? Wil de minister dat onderzoeken? Dan een vraag die ik namens Leerlingenbelang stel. Zij hebben namelijk gevraagd of een van de Kamerleden die vraag kon stellen aan de staatssecretaris. Er is blijkbaar door Leerlingenbelang, Balans en Ouders & Onderwijs op 28 maart een brief gestuurd over het leerlingenvervoer. Daarbij het vriendelijke verzoek aan OCW om die door te sturen naar VWS. Dat geef ik hier gelijk maar even door.
Dan mijn conclusie. Mijn overkoepelende vraag is: werkt dat passend onderwijs wel? Daarom ook mijn interrupties zojuist. Er zijn veel te veel onderwijshervormingen. Heeft die onderwijshervorming van tien jaar geleden nou resultaat opgeleverd? Misschien wil de staatssecretaris daarop reflecteren.
Dan meer specifiek. Was het wel zo verstandig om die rugzakjes af te pakken, vraag ik me af. Het zit hem in de financiering en de financieringsstromen. Het rugzakje was tenminste gekoppeld aan leerlingen. Daar hadden ouders ook wat aan. Dat lees ik ook terug, bijvoorbeeld in een van de brieven die we hebben gekregen van de belangengroepen. Daarin staat het volgende. Ik citeer deze zin ook nog even, want het kan nog: "Sinds de afschaffing van het rugzakje in 2014 zijn veel leerlingen en ouders natuurlijk afhankelijk geworden van ondersteuning via schoolbudgetten", dus die algemene budgetten. "In de praktijk betekent dit bureaucratie, wachttijd en veel 'nee, tenzij'." Ik heb nog een paar seconden, dus mijn laatste vraag aan de staatssecretaris is of zij zou willen overwegen om het rugzakje te herintroduceren.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot van de zijde van de Kamer is het woord aan de heer Oostenbrink van BBB.
De heer Oostenbrink (BBB):
Dank u, voorzitter. Vandaag spreken we over het passend onderwijs. Ik wil graag drie belangrijke thema's aanstippen. Dat zijn de knelpunten in het leerlingenvervoer, de uitvoering van een eerder aangenomen motie over autisme, in samenwerking met de samenwerkingsverbanden, en een onderwerp dat de BBB nauw aan het hart ligt, namelijk de rol van zorgboerderijen in het onderwijs.
Voorzitter. Ik begin met het leerlingenvervoer. Op dit moment kampen we met grote problemen op dit terrein. We hebben het al gehoord in andere betogen voor mij. Uit onderzoek van Oberon blijkt ook dat 18% van de leerlingen die gebruikmaken van leerlingenvervoer wekelijks te laat op school arriveert. Een kwart van hen komt oververmoeid of overprikkeld aan. 12% verliest structureel onderwijstijd. Dat zijn cijfers met ingrijpende gevolgen, vooral voor de meest kwetsbare leerlingen. Vanuit het veld zijn er constructieve voorstellen gedaan om het leerlingenvervoer te verbeteren. Daarom is mijn vraag aan de staatssecretaris: wat vindt zij van het voorstel om de verantwoordelijkheid voor leerlingenvervoer onder te brengen bij het ministerie van OCW? Gezien het feit dat dit ministerie verantwoordelijk is voor de toegankelijkheid van onderwijs, ligt het voor de hand dat ook het vervoer daaronder komt te vallen. Daarnaast wil ik graag weten hoe de staatssecretaris aankijkt tegen het opstellen van landelijke richtlijnen voor leerlingenvervoer. Denk aan normen voor reistijd, vervoersomstandigheden en veiligheid. Zo creëren we gelijke en passende omstandigheden voor alle leerlingen, ongeacht waar ze wonen. De BBB pleit ook voor landelijke dataverzameling over het leerlingenvervoer, zodat de beleidskeuzes beter worden afgestemd op de daadwerkelijke behoefte van leerlingen. Samengevat: intensieve samenwerking tussen gemeenten, ouders en het Rijk is noodzakelijk om het vervoer veilig, zorgzaam en passend te organiseren.
Voorzitter. Dan de eerder aangenomen motie van de BBB over het inzetten van onbenutte financiële reserves van samenwerkingsverbanden voor autismeprogramma's in het onderwijs. Wij maken ons zorgen over de uitvoering daarvan. Uit de Kamerbrief van 24 april, en ook uit de vierde voortgangsrapportage verbeteraanpak passend onderwijs, blijkt dat deze middelen breder worden ingezet voor algemene ondersteuning. Daarmee dreigt de oorspronkelijke bedoeling van de motie, namelijk het gericht inzetten van deze reserves voor leerlingen met autisme, te verwateren, terwijl de nood hoog is. Het aantal thuiszitters met autisme is in tien jaar gestegen van 4,1% naar 13,3%. We vragen de staatssecretaris om een toelichting op de wijze van uitvoering van deze motie.
Een andere zorg die wij willen aankaarten betreft de lerarenopleidingen. Die geven aan dat er vanwege tijdgebrek pas aandacht is voor kennis over autisme, ADHD en gedragsproblemen wanneer een leraar al voor de klas staat, terwijl leraren in een recent rapport zelf aangaven dat zij deze kennis juist tijdens de opleiding hadden willen opdoen. Graag ook hierop een reactie van de staatssecretaris. Hoe kan de opleiding hier beter op worden ingericht?
Voorzitter. Tot slot wil de BBB het belang van de onderwijszorgboerderijen benadrukken. Deze boerderijen bieden een waardevolle combinatie van zorg en onderwijs aan kinderen die zijn uitgevallen in het reguliere onderwijs. Ze bieden rust, structuur en verbinding met natuur en dier. Onderzoek laat zien dat 80% van de leerlingen daarna succesvol terugkeert naar school. Dat zijn dus prachtige initiatieven. Toch ondervinden deze boerderijen hinder van regelgeving. Zo mogen ze formeel geen onderwijs verzorgen, omdat ze geen BRIN-nummer hebben. De huidige gedoogconstructies zorgen voor onzekerheid en ongelijkheid. Daarom vraag ik: is de staatssecretaris bereid te onderzoeken of zorgboerderijen als officiële onderwijslocaties kunnen worden erkend? Daarnaast zijn er grote regionale verschillen in hoe samenwerkingsverbanden met deze initiatieven omgaan. Kan de staatssecretaris zorgen voor meer landelijke duidelijkheid en uniforme regelgeving, ook in een breder spectrum, voor de samenwerkingsverbanden door het hele land?
Tot zover.
De voorzitter:
De heer Soepboer heeft nog één interruptie en die gaat hij nu gebruiken.
De heer Soepboer (NSC):
Ik sla toch even aan op het verhaal over die zorgboerderijen. Ik laat het zorgstuk even voor wat het is en redeneer even vanuit het onderwijs. Ik heb altijd in het onderwijs gewerkt en ik heb er in deze Kamer altijd voor gepleit dat we moeten proberen de kwaliteit van het onderwijs te herstellen. Dan heb je dus ook docenten nodig die bijvoorbeeld de juiste diploma's hebben en die op de juiste manier zijn opgeleid. Hoe ziet meneer Oostenbrink dat dan voor zich? Hoe gaat hij dat op zo'n zorgboerderij dan doen? Hij roept de staatssecretaris op om iets te onderzoeken. Ik neem aan dat dat uit een soort visie komt. Mijn vraag aan de heer Oostenbrink is: hoe ziet hij dat onderwijsgedeelte en de kwaliteit van dat onderwijsgedeelte in zijn visie geborgd op die zorgboerderijen?
De heer Oostenbrink (BBB):
Zoals ik net ook aangaf in mijn betoog, zien wij bij de zorgboerderijen dat de combinatie met dier en natuur op die kinderen een goede indruk maakt, ook als het gaat om de terugkeer richting het reguliere onderwijs. Daarom vraag ik de staatssecretaris wat de mogelijkheden zijn om die zorgboerderijen mogelijkerwijs als onderwijslocaties aan te wijzen dan wel te refereren naar een BRIN-nummer. Over de combinatie met hoe we er uiteindelijk voor zorgen dat er docenten komen die daar een stukje onderwijs kunnen neerleggen, zeggen we: laten we eerst proberen om de eerste hinder van regelgeving weg te halen en kijken wat daarin de mogelijkheden zijn. Daarna kunnen we dan ook kijken hoe we dat soort praktische punten mee kunnen nemen in de verdere uitvoering.
De voorzitter:
De heer Soepboer mag niks meer zeggen. Dat brengt mij bij het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik stel voor dat we nu een uur schorsen. Dan valt de dinerpauze ook meteen binnen dat uur. Daarna kunnen we het debat meteen afmaken, want het is om 21.00 uur afgerond. Om 17.30 uur beginnen we weer.
De voorzitter:
Dames en heren. We gaan weer verder met het debat over passend onderwijs. Stilte graag op de publieke tribune. Het is nu de beurt aan het kabinet, aan de twee staatssecretarissen, om de vragen van de Kamer te beantwoorden. Ik wil hen daar graag de gelegenheid voor geven, maar niet dan nadat ik tegen de Kamerleden heb gezegd dat ik zes interrupties wil toestaan op de staatssecretarissen. Ik doe daarbij nog wel een keer het verzoek om dat korte interrupties te laten zijn, want zonet ging een aantal van u echt over de 30 seconden heen. Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter, dank u wel. Het is misschien goed om toe te lichten dat ik gisteren samen met collega Bruins gesproken heb met de voorzitter, ondervoorzitter en griffier van deze commissie. Toen is ons te kennen gegeven dat de commissie geen prijs stelt op inleidende teksten van de bewindspersonen. Dat is best stevig overgebracht. Ik houd me aan de wensen van de Kamer. Dat betekent dat ik vrijwel direct zal overgaan tot beantwoording van de vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat heb ik inderdaad gedaan. Dat was op verzoek van de commissie, nadat we dat in de procedurevergadering besproken hadden. Dat is om het debat met de Kamer de volle ruimte te geven en vanwege de controlerende taak van de Kamer. Daarom zijn er ook zes interrupties toegestaan, want vaak zijn het er maar vier. Maar dank daarvoor.
Staatssecretaris Paul:
Zo is het, voorzitter.
Ieder kind verdient het om goed mee te kunnen doen en om daarin ondersteund te worden als dat nodig is. Dit kabinet werkt samen met partijen in het veld aan het verbeteren van passend onderwijs, de beweging naar inclusief onderwijs en het verstevigen van de samenwerking tussen onderwijs en zorg. De inzet is goede ondersteuning op alle scholen en maatwerk voor de leerling die dat nodig heeft, zodat alle leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen, goed kunnen leren lezen, schrijven en rekenen, en goed worden voorbereid op meedoen in de samenleving, doorstroom naar het vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt.
Als we het hebben over passend onderwijs, moeten we ook realistisch zijn. De verwachtingen zijn vaak hoog, terwijl er ook een grens is aan wat mogelijk is. Vrijwel alle leden laten zich kritisch uit over het functioneren van passend onderwijs. Sinds de start van de verbeteraanpak in 2020 zijn er stappen gezet in de uitvoering van de maatregelen van de verbeteraanpak. Dat doen we samen met alle partners in het veld. Zo is sinds 1 januari 2025 wettelijk verplicht dat alle 151 samenwerkingsverbanden een ouder- en jeugdsteunpunt hebben. Vanaf 1 augustus 2025 hebben leerlingen hoorrecht over hun eigen perspectief. Maar we zijn er nog lang niet, zoals verschillende leden aangeven. In mijn brief heb ik ook een aantal dingen benoemd waarop meer nodig is, bijvoorbeeld op het gebied van samenwerkingsverbanden.
Ik zie, zeg ik in reactie op de heer Soepboer, dat het per regio kan verschillen welke ondersteuning een leerling krijgt. Daarom werken we aan het verkleinen van de verschillen in het ondersteuningsaanbod in regio's door samenwerkingsverbanden een duidelijkere opdracht te geven en door naar de regio-indeling te kijken, zoals ook door het lid Soepboer is gevraagd in zijn motie over het herzien van de werking en positie van samenwerkingsverbanden. In het voorjaar van 2026 informeer ik uw Kamer hierover.
De heer Kisteman vroeg welk doel en welke functie het samenwerkingsverband heeft en of we dat vastleggen zodat er duidelijkheid komt voor het veld over de vraag wat er van hen wordt verwacht. Het doel van het samenwerkingsverband is ervoor zorgen dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte onderwijs kunnen volgen dat zo goed mogelijk bij hen past. Dit is ook zo vastgelegd in wet- en regelgeving. In het programma van eisen staan de wettelijke taken van samenwerkingsverbanden en schoolbesturen. Dit is vorig jaar herzien zodat er meer duidelijkheid is over wat er van hen wordt verwacht. Dit document wordt in het veld ook breed gebruikt. Wel scherpen we de opdracht van een samenwerkingsverband verder aan. In het voorjaar van 2026 informeer ik uw Kamer hierover.
De heer Kisteman vroeg ook hoe ik tegen het hybride model bij samenwerkingsverbanden aankijk. De realiteit is dat ik ook meer uniformiteit wil in hoe samenwerkingsverbanden zijn ingericht. Daarom willen we toe naar één financieringsmodel. Dat neem ik ook mee in de informatievoorziening zoals ik zojuist aangaf.
De voorzitter:
Mag ik heel even iets vragen tussendoor? We hebben de indeling van de blokjes niet benoemd net. Is dit het blokje samenwerkingsverbanden? En welke blokjes zijn er nog meer?
Staatssecretaris Paul:
Dit is eigenlijk de algemene ... Nee, ik moet het even goed zeggen. Dit is voor mij ook een nieuwe werkwijze. Ik ga straks dieper in op de thema's verbeteraanpak passend onderwijs, verzuim en inclusief onderwijs. Tot slot is er een blokje overig, waarbij een aantal vragen … Nee, ik moet het even goed zeggen. Daarna gaat staatssecretaris Karremans in op de vragen die gaan over de verbinding tussen onderwijs en zorg, en doelgroepenvervoer, waaronder het leerlingenvervoer. De paar vragen over leerlingen die specifiek aan mij waren gericht, zal ik voor mijn rekening nemen in het blokje overig.
De voorzitter:
En we zijn nu in het blokje algemeen.
De heer Kisteman (VVD):
Fijn dat de staatssecretaris het met mij eens is dat één model prettiger zou zijn, ook qua financiering. Is zij dan ook van plan om toe te werken naar één type samenwerkingsverband, één model? Begrijp ik dat goed? Wat gaat zij precies opschrijven in die brief die in 2026 onze kant op komt? Hoe denkt de staatssecretaris erover en wordt het dan een hybride model? Kan zij daar iets over vertellen?
Staatssecretaris Paul:
Ik kan nu niet met zekerheid zeggen dat dat het hybride model wordt, maar ik wil wel iets meer uniformiteit, want daar is de exercitie op gericht.
De heer Kisteman (VVD):
Loopt daar nu een onderzoek naar of wordt daarnaar gekeken? Begrijp ik dat zo goed?
Staatssecretaris Paul:
We zijn dat nu met veldpartijen verder aan het uitwerken.
De heer Soepboer (NSC):
Toch even ter ondersteuning en hulp. Ik heb op 12 juni 2024 een motie ingediend met het volgende dictum: verzoekt de regering de werking en positie van de samenwerkingsverbanden te herzien, te sturen op één ondersteunings- en financieringsmodel met heldere kaders en duidelijke wettelijke taken, en te komen tot een minder gefragmenteerde spreiding over het land. Dat is alles wat de motie omvat. Dat is ook wat ik graag in de brief terug zou zien, dus niet alleen wat ik net zag en wat u zei. Het gaat om het complete beeld van de motie, die eigenlijk ook omvat wat de heer Kisteman vraagt. In alle eerlijkheid: begin 2026 is ongeveer twee jaar nadat ik die motie heb ingediend. Ik vind dat aan de late kant. Ik heb laatst mensen bij mij op kantoor gehad om hierover te praten, dus ik was in de veronderstelling dat het sneller zou gaan. Zou u daarop kunnen reageren?
Staatssecretaris Paul:
Ja, zeker. Ik zou ook best wel willen dat het sneller zou gaan, maar de realiteit is dat ik niet ga veranderen om het veranderen. We gaan aan de slag om de veranderingen door te voeren die tot verbetering en tot positieve impact leiden. Ik weet dat ik wel vaker het verwijt krijg dat ik overleg en met iedereen in het veld praat, maar dat is de enige manier waarop ik kan borgen dat ik draagvlak heb en dat we doen wat werkt. Dat geldt op allerlei verschillende punten. De heer Soepboer heeft gelijk dat hij meer dingen heeft gevraagd. Ik was niet helemaal compleet in mijn beantwoording. Maar die zaken worden allemaal meegenomen. Op al die punten is nadere uitwerking nodig. Dat doen we samen met het veld. Als het sneller kan, dan gaat het natuurlijk sneller. We zijn er in ieder geval heel druk mee bezig.
De vraag van de heer Kisteman heb ik beantwoord. Afsluitend nog op dat punt: ook de komende periode kijken we met verschillende partijen naar welk model het beste zou zijn. We bekijken ook wat er nodig is voor een soepele overgang. Dat nemen we daar ook in mee. Je wilt van A naar B, maar dat gaat niet vanzelf. Daar zijn we mee aan de slag.
Mevrouw Westerveld vroeg naar de samenhang tussen de regio-indeling van samenwerkingsverbanden en jeugdzorgregio's. Zoals aangegeven in mijn brief zet ik erop in dat elk samenwerkingsverband nog maar in één jeugdzorgregio valt. Dus ook daar werken we aan synergie.
Voorzitter. Er komt veel op leraren af in de klas. Steeds meer leerlingen hebben extra ondersteuning nodig, terwijl leraren zich niet altijd goed toegerust voelen om hen te helpen. De heer Oostenbrink vroeg mij hoe de lerarenopleidingen beter op de toerusting van leraren kunnen worden ingericht. Het is belangrijk dat studenten tijdens de lerarenopleiding ervaring opdoen met leerlingen met verschillende typen ondersteuningsbehoeftes. De uitkomsten van het door u aangehaalde onderzoek worden daarom besproken in het zogenaamde opleidingsberaad leraren. Daar nemen mijn collega Bruins en ikzelf aan deel, samen met alle vertegenwoordigingen van de lerarenopleidingen en andere experts. In dat opleidingsberaad leraren maken we gezamenlijke afspraken over de inhoud van de lerarenopleidingen. Dit is dus zeker een punt dat we meenemen. Ik wil daarbij wel de winstwaarschuwing geven dat bij de opleidingen zelf het curriculum behoorlijk vol is. We moeten dus heel goed kijken hoe dit een plek krijgt. Daarnaast vind ik het belangrijk dat we niet alle ballen in het mandje van de lerarenopleiding gooien, maar dat we ook heel nadrukkelijk kijken wat er bijvoorbeeld in de inductiefase kan gebeuren en in de bijscholing van leraren. Voor de zomer van 2025 zal ik u via de brief over de lerarenstrategie informeren over de vervolgstappen.
Mevrouw Westerveld vroeg hoe we multidisciplinaire teams gaan vormgeven en welke rol de lokale teams daarin kunnen spelen. Wat we doen, is de ondersteuning in en om de klas versterken. Zo investeren we structureel 53 miljoen euro per jaar voor het inzetten van brugfunctionarissen die de verbinding leggen tussen het gezin thuis en het kind op school. De komende periode zet ik verder in op het stimuleren van multidisciplinaire teams op school, onder andere door het benutten van de expertise vanuit het gespecialiseerd onderwijs, jeugdhulp en zorg. Deze expertise is aanwezig — dat weet mevrouw Westerveld waarschijnlijk nog veel beter dan ik — in die lokale teams. Ik wil in overleg met mijn collega van VWS bekijken hoe we kunnen zorgen dat de lokale teams dichterbij of zelfs op school hun werk kunnen gaan doen. Daar zijn al best veel mooie voorbeelden van. Dat is volgens mij iets waar we uiteindelijk steviger op zouden moeten inzetten, omdat die expertise er dus is. Die wil je dicht bij de scholen brengen.
Dat haakt ook in op een punt dat ik toch ook wil benoemen, namelijk dat het onderwijs alleen niet alle problemen kan oplossen die spelen bij leerlingen en hun gezinnen. Daar is een brede samenwerking in het sociaal domein voor nodig. Deze samenwerking draagt bij aan het ontlasten van de leraar zodat die zich volledig kan concentreren op zijn of haar kerntaak, namelijk lesgeven. Het voorkomt volgens mij ook onnodige instroom in de jeugdzorg. Dus die samenwerking om dat allemaal dichter bij elkaar te brengen, is er en die gaan we ook verder intensiveren.
Ik ga verder met de beantwoording van uw vragen, waarbij ik dus inderdaad dieper inga op de volgende thema's: verbeteraanpak passend onderwijs, verzuim, inclusief onderwijs en tot slot het blokje overig. Daarna ga ik op enig moment het stokje overdragen aan collega Karremans.
De verbeteraanpak passend onderwijs. De heer Stoffer vroeg hoe we verwarring en juridisering door de landelijke norm voor basisondersteuning voorkomen. Die landelijke norm voor basisondersteuning is door de AOb en Ouders & Onderwijs opgeleverd voor de eerste drie ondersteuningsgebieden: lezen, spellingsproblemen en dyslexie, hoogbegaafdheid en taak- en werkgedrag. Ik wil de AOb en Ouders & Onderwijs — ik meen de vertegenwoordigers te zien; ja Lobke, daar zit je — in het bijzonder bedanken voor al hun inspanningen, want dit was geen sinecure. Dit is iets wat al heel lang speelde. Zij hebben de handschoen opgepakt en hebben dit tot een goed resultaat gebracht.
Het doel van de landelijke norm voor basisondersteuning is juist dat die meer duidelijkheid geeft aan leraren, ouders, leerlingen en de vele andere betrokkenen in en rond de school. Zij hebben allemaal gevraagd om deze duidelijkheid en het vastleggen ervan in de wet. Ook uw Kamer heeft hier meermaals om gevraagd. We werken nu aan het wetsvoorstel om de norm vast te leggen in wet- en regelgeving. Hierbij zullen we uiteraard kijken — ik zeg dat even tegen de heer Stoffer, ook voor de Handelingen — naar duidelijkheid in begrippen en de uitvoerbaarheid in de praktijk. Want je kunt van alles op papier vastleggen, maar als het in de praktijk niet werkbaar is …
O, sorry. Ik keek naar die stoel, die lege stoel, maar u zit daar gewoon meneer Stoffer. Sorry. Excuses.
De heer Stoffer (SGP):
Ik wil wel even geluid maken, voorzitter.
Staatssecretaris Paul:
Excuses. Ik was helemaal gefixeerd op die stoel. Nou, dit is wel heel bizar. Maar goed, dan is het niet alleen voor de Handelingen. Dan heeft de heer Stoffer het antwoord ook gewoon meegekregen. Ik ben blij dat AOb en Ouders & Onderwijs samen aan de slag gaan om tot een volledige norm voor basisondersteuning te komen en starten met autisme, rekenproblemen en dyscalculie, moeilijklerenden en taal- en spraakontwikkeling.
Mevrouw Rooderkerk en de heer Uppelschoten vroegen naar de voortgang op doorzettingsmacht. Ik zou daarover willen zeggen dat de inzet van doorzettingsmacht echt een laatste middel is voor als partijen er echt niet uitkomen. Daarom is de afgelopen periode vooral hard gewerkt aan verbeteringen die moeten voorkomen dat doorzettingsmacht nodig is. Toch ben ik het helemaal met de heer Uppelschoten en mevrouw Rooderkerk eens dat een vorm van doorzettingsmacht nodig is. Ik deel dat. Samen met het veld zetten we daarin stappen. Het streven is om voor het einde van het jaar een concrete uitwerking van de doorzettingsmacht te hebben. Daarna zal ik dat wettelijk verankeren. Eind 2025 informeer ik uw Kamer over de voortgang, tegelijk met de ideeën over aanscherping van de zorgplicht.
Ik ga door op de specifieke nadere vragen die zijn gesteld over de verbeteraanpak passend onderwijs; dat is nog best een stapel, zie ik.
De heer Soepboer vroeg hoe de onduidelijkheid op het snijvlak van onderwijs en zorg wordt verbeterd. Binnen het experiment onderwijs-zorgarrangementen hebben samenwerkingsverbanden de ruimte om budget in te zetten op het snijvlak van onderwijs en zorg. De geleerde lessen uit dat experiment neem ik mee in het wetsvoorstel ruimte voor maatwerk. Dat is een wetsvoorstel dat voor het einde van het jaar naar de Kamer komt. Daarnaast ben ik samen met VWS bezig met een verbeteraanpak zorg in onderwijstijd. Met deze aanpak wordt de samenwerking tussen onderwijs- en zorgpartijen versterkt en worden wettelijke belemmeringen voor collectieve inzet weggenomen. De Kamer wordt hier voor de zomer over geïnformeerd.
Mevrouw Westerveld vroeg naar de Samen naar School-klassen in het vo en naar de motie. We zijn bezig met de uitvoering van de motie. De knelpunten hebben we in kaart gebracht en daarover heb ik u eind vorig jaar geïnformeerd. Nu zijn we samen met het veld in gesprek om over werkbare oplossingsrichtingen te denken. Daarin zitten onder andere de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind, de samenwerkingsverbanden, de PO-Raad, de VO-raad en de Sectorraad Gespecialiseerd Onderwijs. Omdat we dit samen met het veld moeten doen, vraagt dit tijd. Veel van de oplossingen moeten namelijk in de praktijk, die weerbarstig is, worden opgelost. Ik informeer uw Kamer na de zomer over de concrete stappen voor de aanpak van die knelpunten.
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp natuurlijk dat overleggen en nadenken over hoe het anders moet tijd kost, maar ik begrijp eigenlijk niet zo goed wat er nou zo weerbarstig is. Een grote meerderheid in de Kamer zegt dat die Samen naar School-klassen een heel goed idee zijn en perfect aansluiten bij wat de staatssecretaris wil met inclusief onderwijs. Iedereen is tegen nog meer bureaucratie en iedereen vindt het onwenselijk dat het afhangt van de regio waar je zit of van de vraag of het samenwerkingsverband meewerkt. Wat is er dan precies zo weerbarstig waardoor er nog steeds dezelfde problemen zijn als een paar jaar geleden, toen we hier ook al aandacht voor vroegen?
Staatssecretaris Paul:
Het zit hem met name in het volgende. In het primair onderwijs gaat het eigenlijk best wel goed. In het voortgezet onderwijs hebben we wat hobbels. Die hebben onder andere te maken met het feit dat we daar diplomagericht moeten werken. Dat vraagt het nodige. Dat maakt dat de uitwerking in het voortgezet onderwijs ingewikkelder is. Mevrouw Westerveld noemde in haar interruptie dat ze weet dat ik dit heel graag wil. Het is dus echt geen onwil, van niemand, maar het heeft gewoon wat meer voeten in aarde. Ik ga de Kamer zoals gezegd na de zomer over de concrete vervolgstappen informeren. We zijn hier gewoon hard mee aan de slag.
Dan nog een vraag van mevrouw Westerveld, namelijk over de stand van zaken naar aanleiding van de motie over de toegankelijkheid van schoolgebouwen. In de bijlage van de brief van 24 april jongstleden over passend onderwijs heb ik in een overzicht de stand van zaken van een aantal moties en toezeggingen opgenomen. Het is bij de bouw van scholen al verplicht om te voldoen aan de toegankelijkheidseisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dat gaat om het hebben van een lift en om eisen rondom drempelhoogte en dat soort zaken. In mijn toelichting staat ook dat het niet haalbaar is om deze extra eisen ten aanzien van nieuwbouw en verbouw van schoolgebouwen aan de bouwregelgeving toe te voegen omdat hogere eisen zullen leiden tot extra kosten voor zowel gemeenten als schoolbesturen. Hier is op dit moment geen financiële dekking voor. Dat is de stand van zaken op dit moment.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld heeft een vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Financiële dekking is natuurlijk een politieke keuze. Ik vraag dat omdat het niet voor niets Europese toegankelijkheidsnormen zijn, maar ook omdat Nederland zich heeft gecommitteerd aan de uitvoering van het VN-verdrag. In dat VN-verdrag staat heel duidelijk dat Nederland ieder jaar stappen moet zetten om een toegankelijker land te worden. Het is ongelofelijk belangrijk dat publieke voorzieningen zoals scholen toegankelijk zijn. Ik hoor soms letterlijk dat een kind niet naar de school in de eigen omgeving kan vanwege het gebouw. Dat willen we volgens mij allemaal niet. Dus waarom wordt niet de keuze gemaakt om, refererende aan het VN-verdrag Handicap, hier wel financiële middelen voor beschikbaar te stellen? Niet alleen willen we dit allemaal, maar we zijn het ook verplicht, omdat de handtekening van het kabinet onder het VN-verdrag staat.
Staatssecretaris Paul:
Op dit moment is het inderdaad een politieke keuze om hier geen additionele middelen voor te gebruiken. Mevrouw Westerveld zei dat, en ik kan om de hete brei heen draaien, maar dat is het eerlijke antwoord.
Ik ga door met een vraag van de heer Stoffer over het maximaal inzetten op de samenwerkingsrelatie met de samenwerkingsverbanden. Of ik dit doe? Ja, dat deed ik al en blijf ik ook doen, niet alleen rond de reserves van de samenwerkingsverbanden maar ook breder. Samenwerkingsverbanden hebben simpelweg een belangrijke rol bij het bieden van passend onderwijs. Ook in het licht van de motie-Soepboer, waar we kijken naar de werking en positie van samenwerkingsverbanden, doe ik dat samen met de samenwerkingsverbanden zelf. Maar ik doe het natuurlijk ook met de schoolbesturen en andere belangrijke partijen op dit thema.
Mevrouw Rooderkerk had een vraag over het stoppen met medicalisering en vertrouwen geven aan professionals in de school. Het uitgangspunt van passend onderwijs is de ondersteuningsbehoefte van de leerling en niet het label of de diagnose. Het gaat niet om wat een kind heeft, maar om wat een kind nodig heeft. Soms kan een diagnose wel helpend zijn om beter in kaart te brengen wat de precieze ondersteuningsbehoefte is. De professionals in de school en om de leerling heen kunnen dat het beste inschatten.
Met betrekking tot de zorgboerderijen deed de heer Oostenbrink een verzoek om meer duidelijkheid en regelgeving op dit punt. Op dit moment loopt het experiment onderwijszorgarrangementen. Daarin is afwijken van de schoollocatie mogelijk en kan onderwijs bijvoorbeeld worden gevolgd op een zorgboerderij. Overigens kan bijvoorbeeld ook een staatsexamen op een zorgboerderij worden afgelegd, als dat in het belang van een leerling is en rust en comfort geeft. De lessen uit dat experiment neem ik mee in het wetsvoorstel Meer ruimte voor maatwerk. Dit wetsvoorstel zal ook bijdragen aan meer duidelijkheid voor het veld over de mogelijkheden voor het bieden van maatwerk.
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik had een vraag gesteld over de medicalisering van kinderen. De staatssecretaris gaf aan dat leraren goed kunnen inschatten wat daarbij nodig is. Het probleem is nu juist dat het CvTE de regels voor het mogen gebruiken van voorgelezen examens voor de taalvakken heeft aangepast. Daardoor moet een kind eerst het stempel dyslexie krijgen. Wat mij betreft is het heel onnodig en onwenselijk dat dit op deze manier moet gaan en zouden we dat aan de leraren moeten laten. Is het mogelijk dat de staatssecretaris daarover in gesprek gaat met het CvTE, om dat aan te passen?
Staatssecretaris Paul:
Sinds dit jaar is er voor alle vakken, behalve de talen, de mogelijkheid voor een voorleeshulp bij de examens. Hiervoor is geen deskundigenverklaring nodig. Dit is een verruiming ten opzichte van eerdere jaren. Bij de taalvakken is er wel een verklaring nodig, zoals vroeger voor alle vakken het geval was. Dit komt omdat bij die examens leesvaardigheid wordt getoetst. Het inzetten van een voorleeshulp heeft dus invloed op de exameneisen. Een verklaring is nodig om de juiste lat voor het examen te waarborgen. Wat betreft toegang tot digitale schoolboeken: scholen bepalen zelf welke leerlingen hier toegang toe krijgen. Met andere woorden: eigenlijk is dit bij andere vakken grotendeels verruimd. Om te kunnen borgen dat we nog steeds de juiste lat hanteren, doen we het hierbij zoals ik het net heb gezegd. Dat ga ik niet herhalen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Feitelijk klopt dat, maar mijn verzoek zou zijn om het bij de taalvakken niet anders te doen. Ik denk overigens dat je leesvaardigheid bij alle examens toetst, niet alleen bij die van de taalvakken. Los daarvan: waarom is het niet ook daarvoor verruimd? Dit is natuurlijk juist een cruciaal onderdeel. Daarom zitten heel veel leerlingen nu in de stress; die moeten dan eerst een stempel "dyslexie" halen.
Staatssecretaris Paul:
Mevrouw Rooderkerk overvraagt mij. Ik wil hier graag op terugkomen; dat gaan we doen.
De voorzitter:
Komt u hierop terug in de tweede termijn of op een ander moment?
Staatssecretaris Paul:
Op een ander moment. Ik kom in de tweede termijn terug op hoe ik het precies ga doen. Sorry, maar anders ga ik iets beloven en dan verkopen we de roemruchte knollen voor citroenen; dat gaan we niet doen.
Voorzitter. Dan ga ik door met het volgende blokje, over verzuim. Meerdere leden spreken hun zorgen uit over de thuiszitters. Een kind dat goed onderwijs krijgt, krijgt kansen voor het leven. Daarom is het belangrijk dat ieder kind toegang heeft tot onderwijs. Het overgrote deel van de kinderen en jongeren in Nederland gaat gelukkig naar school: 98%. Ik vind het belangrijk om dat te benoemen, aangezien we het hier logischerwijs veel hebben over de groep kinderen bij wie dit helaas niet lukt. Gelukkig kunnen bijna alle kinderen wel naar school, omdat iedereen in het onderwijs daar dag in, dag uit keihard voor werkt.
Tegelijkertijd zie ik dat het verzuim nog altijd hoog is, hoger dan ik wil en hoger dan uw Kamer wil. Daarom werk ik onder andere aan een wet voor meer ruimte voor maatwerk. Op dit moment doe ik dat al met onderwijs-zorgarrangementen en digitaal onderwijs. Hiermee worden nu al meer dan 2.000 kinderen en jongeren geholpen. Ik ga die ruimte definitief vastleggen in de wet. Mocht het verzuim toch plaatsvinden, dan is het wetsvoorstel Wet terugdringen schoolverzuim een eerste en noodzakelijke stap. Zo komt met het voorstel het verzuim zelf beter in beeld en kunnen scholen eerder proactief actie ondernemen om verzuim te voorkomen. Ook krijgen samenwerkingsverbanden en gemeenten informatie over al het verzuim van leerlingen op scholen. Het is wel belangrijk om te benoemen dat uitval lang niet altijd met onderwijs an sich te maken heeft, maar ook met uitdagingen in en om het gezin. Het onderwijs kan dit niet alléén fiksen, maar speelt uiteraard wel een belangrijke rol.
Mevrouw Rooderkerk en de heer Kisteman vragen of ik kan reageren op het besluit van het Openbaar Ministerie om te stoppen met het handhaven van de leerplicht. U mag best weten dat ik overvallen was door dat besluit. Ik heb ook grote zorgen over het voornemen van het OM om de vervolging van ouders die de Leerplichtwet overtreden, te stoppen. Dit kan leiden tot een verdere stijging van het aantal leerlingen met een vrijstelling. Het is niet zeker dat alle kinderen die een vrijstelling hebben, thuis onderwijs krijgen.
Verder vraagt de heer Kisteman of ik in de tussentijd verdere scenario's in beeld breng om ervoor te zorgen dat we dit probleem tackelen. Ik zeg bij dezen toe dat ik daarover vóór de zomer een brief zal sturen naar de Kamer.
De heer Kisteman heeft ook een set schriftelijke vragen over dit onderwerp gesteld. Die beantwoord ik zo snel als mogelijk en uiterlijk volgende week.
Met het OM, het ministerie van Justitie en Veiligheid en de andere partijen wil ik alle opties bespreken om ervoor te zorgen dat het recht op onderwijs van deze kinderen invulling krijgt. We zijn hierover in gesprek. Voor de zomer informeer ik uw Kamer over de vervolgstappen.
Daarnaast vroeg mevrouw Rooderkerk of ik de motie-Kwint/Westerveld uit 2023 uitvoer. Dat is de motie die opriep tot het schrappen van de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren. In het debat waarin die motie is aangenomen, werden er meer moties aangenomen, ook over thuisonderwijs. Die moties riepen op tot reguleren. Deze moties zijn niet tegelijkertijd uitvoerbaar. Met het wetsvoorstel Waarborgen thuisonderwijs wordt aan ouders met een vrijstelling de verplichting opgelegd om vervangend onderwijs te verzorgen. Daar worden ook bepaalde kwaliteitsnormen aan gesteld. Maar ik zeg erbij dat ik gelet op de nieuwe situatie, die nu speelt door het besluit van het OM, ook de mogelijkheid heroverweeg om het voorstel te doen om de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren te schrappen. Ik informeer de Kamer voor de zomer over mijn nadere overwegingen en eventuele vervolgstappen.
Dan ga ik dieper in op een aantal vragen over het thema verzuim.
Ik begin met de vraag van mevrouw Westerveld over de stijging van het aantal vrijstellingen in relatie tot het VN-verdrag Handicap. Mevrouw Westerveld zei dat dat er haaks op staat. De stijging van het aantal vrijstellingen om psychische of fysieke redenen vind ik ook zorgwekkend. Ik zet me in voor het recht op onderwijs door het aantal ontstane vrijstellingen zo veel mogelijk te beperken. Dat is voor mij handelen in de geest van het VN-verdrag. Ik dring het aantal vrijstellingen terug door meer maatwerk mogelijk te maken. We leggen dit ook vast in de wet. Ik regel daarnaast dat we bij de procedure van vrijstellingen focussen op wat een leerling wél kan. Dat is het wetsvoorstel Terugdringen schoolverzuim. Daarbij kijken we onder andere naar variatie in de duur van een vrijstelling en het altijd meenemen van het onderwijskundig perspectief bij de procedure tot vrijstelling.
Mevrouw Westerveld vroeg op het thema verzuim ook naar het verschil tussen het cijfer van 19.000 leerlingen die geen onderwijs volgen en het cijfer van 70.000 kinderen en jongeren die Balans noemt, en waarom er geen actueel beeld is. Mevrouw Westerveld mag weten dat dat mij ook een doorn in het oog is. Net als Balans constateren we dat het precieze aantal leerlingen dat thuiszit op dit moment niet te achterhalen is, omdat het mede afhangt van de definitie. De belangrijkste verklaringen voor de verschillen in die getallen is dat Balans ook het geoorloofd verzuim meetelt en hier bovendien een schatting van maakt. De huidige leerplichttelling doet dit niet. Die doet dat nog niet, zeg ik erbij. Ook tellen ze vroegtijdig schoolverlaters mee. Dat zijn er ongeveer 30.000, inclusief mbo'ers. Die zitten dus niet in onze cijfers. Er loopt op dit moment een onderzoek om volledig inzicht te krijgen in deze groep. Daarnaast heb ik het wetsvoorstel over verzuim aan de Tweede Kamer verzonden. Die wet heeft verschillende doelen, maar een daarvan is om de totale groep beter in beeld te krijgen.
De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik was bij de presentatie van het rapport van Balans. Dat was niet zomaar een schatting — dat zegt de staatssecretaris ook niet — maar er was ook een uitleg van deskundigen waarom ze een beredeneerde schatting hadden gemaakt van het aantal thuiszitters. Dat waren echt mensen die een heel goede onderbouwing gaven. Ik heb er dus eigenlijk geen twijfels over dat die cijfers gewoon kloppen. Dat sluit ook aan bij mijn vraag aan de staatssecretaris. Ik begrijp niet dat Balans die wel heeft, maar de inspectie of het ministerie niet, ook als ik op de website van de inspectie lees dat er iedere drie maanden cijfers worden opgevraagd bij de samenwerkingsverbanden. Hoe kan het dan zo zijn dat het wel een taak is van de inspectie, die ook op de website staat, maar er geen optelsom gemaakt kan worden met die cijfers? Die zou de inspectie volgens mij wel moeten bezitten, omdat samenwerkingsverbanden die cijfers zouden moeten hebben.
Staatssecretaris Paul:
Het probleem is vooral dat er geen uniforme definitie is; daar begon ik ook mee. Daardoor verschillen die cijfers en de schattingen die worden gemaakt. Zoals ik tegen mevrouw Westerveld zei in mijn antwoord: dat moet anders. Daarom zet ik dus alles op alles om dat wetsvoorstel zo snel mogelijk … Dat is niet aan mij. Het ligt nu in de Kamer, dus het is aan de Kamer wanneer dat behandeld wordt. Maar ik zet alles op alles om daar via dat wetsvoorstel en de verschillende activiteiten die daaruit voortvloeien, scherper inzicht in te krijgen. We hebben het nu namelijk gewoon niet en dat is niet oké.
De voorzitter:
Nog een vervolgvraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Maar dan is natuurlijk nog wel een vraag wat er nu gedaan gaat worden aan het aantal leerlingen dat bijvoorbeeld al een vrijstelling heeft. De minister had net een verhaal over de vrijstellingen op grond van geloofsovertuiging, maar het aantal kinderen dat niet naar school gaat vanwege lichamelijke of psychische redenen — dat is de vrijstelling onder artikel 5a — stijgt ook. Ik schrik van de cijfers, omdat daaruit gewoon blijkt dat steeds meer kinderen geweigerd worden terwijl ze natuurlijk wel gewoon leerbaar zijn. Het idee van passend onderwijs is juist ook dat steeds meer kinderen nog wel een vorm van onderwijs krijgen, ook als ze een beperking hebben. We weten namelijk steeds beter uit onderzoek dat ook kinderen met een beperking baat hebben bij onderwijs en ontwikkeling. Mijn vraag is dus wat de staatssecretaris specifiek voor deze groep leerlingen gaat doen.
Staatssecretaris Paul:
Dat is precies waar beide wetsvoorstellen, Meer ruimte voor maatwerk en Terugdringen schoolverzuim, om draaien. Het laatste punt dat mevrouw Westerveld noemde, dat altijd het ontwikkelingsperspectief en het onderwijskundig perspectief voorop moeten staan, is nu onvoldoende het geval. Dat wetsvoorstel gaat dat wel regelen. Ik vind dat heel belangrijk omdat je uiteindelijk, als je het gewoon simpel zegt, altijd moet kijken naar wat het kind nodig heeft en wat het kind wél kan. Dan moet je vervolgens als school ook de mogelijkheid hebben om het op een goede manier in te richten. Met dat maatwerkwetsvoorstel kunnen bijvoorbeeld digitaal afstandsonderwijs en allerlei andere zaken geregeld worden. Volgens mij trekken we op dat punt dus aan dezelfde kant van het touw en heb ik niet voor niets die wetsvoorstellen onder handen.
Een vraag van mevrouw Westerveld is waarom er bezuinigd wordt op thuiszittende leerlingen. Ik zei eerder dat het belangrijk is dat ieder kind naar school kan gaan of in ieder geval toegang heeft tot onderwijs. Daarom investeer ik naast de jaarlijkse 3 miljard voor passend onderwijs onder andere in initiatieven voor kinderen die niet op school staan ingeschreven: onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen en digitaal afstandsonderwijs. Als invulling van de subsidietaakstelling van OCW is besloten om de subsidie voor kinderen die niet op een school staan ingeschreven, vanaf 2028 af te laten lopen. Dit sluit ook aan op het wetsvoorstel voor meer maatwerk, dat daarna in werking treedt.
Er was ook een vraag van mevrouw Rooderkerk over verzuim. Die hebben we al meegenomen; die ging over het besluit van het Openbaar Ministerie.
In het verlengde daarvan was er een vraag van de heer Kisteman over de veranderende rol van de leerplichtambtenaar. We zien dat in veel gemeenten de leerplichtambtenaar steeds meer preventief in plaats van strafrechtelijk werkt. Dit is succesvol en dit is volgens mij ook de weg voorwaarts. Ik stimuleer dit en ik ben hierover structureel in gesprek met Ingrado. Ook start ik een verkenning naar de rol en taken van de leerplichtambtenaar, zodat deze beter aansluiten op wat leerlingen, ouders en scholen nodig hebben. Ik informeer uw Kamer hierover met de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs.
Een vraag van mevrouw Rooderkerk. Deze hebben we al gehad.
Een andere vraag van mevrouw Rooderkerk, over het borgen van leerrecht in plaats van leerplicht. In Nederland hebben kinderen inderdaad ook recht op onderwijs. We werken hier hard aan, concreet met de wetsvoorstellen die eerder noemde, Terugdringen van schoolverzuim en Meer ruimte voor maatwerk, zodat leerlingen zich kunnen ontwikkelen op een manier die bij hen past. Het wettelijk verankeren van leerrecht loopt op dit moment wat mij betreft te veel vooruit op de andere wetsvoorstellen waar ik aan werk, maar ik volg natuurlijk wel met grote belangstelling de stappen die D66 zet met het initiatiefwetsvoorstel leerrecht.
Bij dit blokje hoort ook nog een vraag van mevrouw Westerveld over signalen uit het veld dat het zogenoemde rommelpotje anders heeft uitgewerkt dan gehoopt. Naar aanleiding van de vragen van uw Kamer hebben we opties onderzocht om ook directe bekostiging te kunnen geven aan particuliere initiatieven die leerlingen helpen in hun ontwikkeling. Dat betreft met name leerlingen die dreigen uit te vallen en thuiszitters. Helaas bleek dat niet mogelijk, onder andere vanwege het risico onder "staatssteun" te vallen. Daarom hebben we nu ingezet op een regeling waarbij we samenwerkingsverbanden in coalities aanvragen, zodat dit soort initiatieven afspraken kunnen maken met meerdere samenwerkingsverbanden tegelijk. Volgens mij was dat namelijk ook een van de heikele punten: dat je dan als initiatief bij al die samenwerkingsverbanden moet aankloppen. Daar hebben we over nagedacht. Hoe kun je dan toch zorgen dat je die werklast en druk weghaalt van de goede initiatieven? Dat is door die coalities daarin te brengen. Ik hoor hierover inmiddels veel positieve verhalen. Bijna alle samenwerkingsverbanden hebben een aanvraag ingediend.
De voorzitter:
De heer Van Houwelingen heeft een vraag.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik heb een korte vraag. Ik begrijp dus dat private initiatieven die steun niet kunnen krijgen vanwege regels rond staatssteun. Is dat Europese regelgeving?
Staatssecretaris Paul:
Ja.
Voorzitter. Dan ga ik door met het blokje inclusief onderwijs. Een van de jongeren op het jongerenevent over inclusief onderwijs in Bussum eerder dit jaar, volgens mij in januari, zei: iedereen hoort erbij; dat is normaal. Dat is wat mij betreft de kern. Dat is de norm waar de heer Uppelschoten om vraagt. Hij vroeg mij: wat is dan normaal? Iedereen hoort erbij. Dat is normaal.
Kinderen met en zonder ondersteuningsbehoefte moeten samen met broertjes, zusjes en vrienden uit de buurt naar een school in de buurt kunnen gaan en daar de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Voor kinderen die meer ondersteuning nodig hebben, blijft er gespecialiseerd onderwijs bestaan. Want dat is wat zij nodig hebben om tot volle groei en bloei te kunnen komen.
Mevrouw Rooderkerk vroeg wanneer de contouren voor een wetsvoorstel over inclusief onderwijs op tafel liggen. De ambitie van inclusief onderwijs is inmiddels nader geconcretiseerd in het beleidskader inclusief onderwijs. Op basis van deze concretisering wordt nu gewerkt aan hoe inclusief onderwijs geborgd in wet- en regelgeving kan worden op een manier die recht doet aan de behoefte, maar ook aan internationale verdragen. Daarbij horen ook meer concrete doelstellingen en mijlpalen.
Ondertussen werk ik ook aan het inrichten van de monitoring voor de komende tien jaar zodat de ontwikkeling in het veld goed kan worden gevolgd. Ook werken we hierin uit welke financiële middelen benodigd zijn, zoals mevrouw Westerveld vroeg. Ik zeg het maar eerlijk: hier zijn we tot op heden niet aan toegekomen, omdat we eerst de ambitie van inclusief onderwijs nader geconcretiseerd hebben. Dat hebben we vorig jaar naar de kamer gestuurd.
Uw Kamer wordt voor het einde van dit jaar nader geïnformeerd over die vervolgstappen en over hoe we de verdere concretisering in wet- en regelgeving gaan vormgeven. Elk kind moet de ondersteuning krijgen die nodig is, bij voorkeur op een school in de buurt.
De voorzitter:
Een vraag van mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik vind het wel eerlijk dat de staatssecretaris zegt dat ze hier niet aan toegekomen is, maar ik hoop wel echt — dat is ook de reden dat ik deze vraag stel — op voortvarendheid. Dit is voor heel veel kinderen enorm van belang. Al gaat het maar om 2%, voor elk kind dat geen onderwijs krijgt, moeten we wat mij betreft wat doen.
Staatssecretaris Paul:
Ik ben het daar helemaal mee eens. Het dilemma — dat hoort de Kamer wellicht ook in een aantal andere antwoorden — is als volgt. Ik kan van alles in wet- en regelgeving vervatten, maar als ik de randvoorwaarden niet op orde heb, dan wordt het een papieren tijger. Dat wil ik voorkomen. Ik ben het er helemaal mee eens dat we niet moeten verzanden in eindeloze processen en dat we moeten doorpakken. Maar dat moet wel op een manier die uiteindelijk recht doet aan de kinderen en jongeren om wie het gaat. Dus de oproep van mevrouw Rooderkerk is helder. Ik omarm die volledig.
De voorzitter:
De heer Soepboer heeft een vraag.
De heer Soepboer (NSC):
Ik citeer even uit een brief van de VO-raad en de Sectorraad Praktijkonderwijs van 15 mei. Die zeggen: voor ons betekent het vooral aansluiten met datgene wat nu in de praktijk gebeurt bij voorlopers en praktijkvoorbeelden en vooral niet nog meer wet- en regelgeving. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan?
Staatssecretaris Paul:
Volgens mij is dit niet nog meer wet- en regelgeving. De intentie om inclusief onderwijs uiteindelijk te vervatten in wet- en regelgeving is er al heel lang. Ik weet niet welke additionele wet- en regelgeving de partijen die de heer Soepboer aanhaalt nog voorziet. Ik ben niet van plan om onnodige extra wet- en regelgeving in het leven te roepen. Ik snap heel goed dat men daar niet op zit te wachten. Wij overigens ook niet, want daar hebben we de capaciteit niet voor.
De heer Soepboer (NSC):
Maar dus wel om inclusief onderwijs in wet- en regelgeving te vatten, terwijl we eerder geconcludeerd hebben dat passend onderwijs misschien nog niet eens af is. Ik weet dat die twee naast elkaar kunnen bestaan en dat ze niet hetzelfde behelsen, maar in de ogen van veel mensen is het toch een soort overtreffende trap, een soort vervolg, of iets wat zelfs nog verder gaat. Met alle vragen die ik daarbij in mijn eerste termijn heb gesteld, zou je dit toch kunnen zien als meer wet- en regelgeving. Hoe kijkt u daarnaar?
Staatssecretaris Paul:
Het kabinet heeft de ambitie uitgesproken — volgens mij is daar ook brede steun voor vanuit de Kamer, met alle kanttekeningen die er zijn — om er uiteindelijk voor te zorgen dat elk kind naar een school in de buurt kan en daarbij de ondersteuning krijgt die nodig is, met de kanttekening die ik net maakte, namelijk dat daar waar nodig altijd gespecialiseerd onderwijs zal blijven voor leerlingen die dat nodig hebben. Maar dat betekent dat je de randvoorwaarden op orde moet hebben om die beweging naar inclusief onderwijs te kunnen maken, vandaar dat de zaken die nu spelen rondom passend onderwijs en de knelpunten die we daarbij ervaren ... Ook het lerarentekort — dat zeg ik er maar bij; dat is tot nu toe niet genoemd — maakt de opgave uitdagender. Dat betekent dat ik zorgvuldig de stappen wil zetten die nodig zijn om die beweging te kunnen maken, dus niet overhaast, maar met de randvoorwaarden op orde.
De heer Soepboer (NSC):
Ziet u dan ook, net als de fractie van Nieuw Sociaal Contract, de paradox die dat in zich kan dragen? U zegt: "We zetten in op dat inclusieve onderwijs. Daar maken we ook wet- en regelgeving voor. Dat is echt waar we op in gaan zetten." Dat kan dus ook betekenen dat naarmate je dat doet, het stigma op speciaal onderwijs groter wordt. Naarmate je het reguliere onderwijs regulierder maakt voor iedereen, maak je het speciaal onderwijs specialer, terwijl dat volgens mij helemaal niet zou moeten. Ziet u dat stigma ook? Wat zouden hiervan de gevolgen kunnen zijn voor de bekostiging van het speciaal onderwijs? Als er uiteindelijk meer leerlingen naar het regulier onderwijs gaan — want dat is het idee — welke gevolgen ziet u dan voor de bekostiging van het speciaal onderwijs? Die twee vragen heb ik.
De voorzitter:
Ik zie niks. Ik wil u vragen om via de voorzitter te spreken, dus niet direct.
De heer Soepboer (NSC):
Sorry, voorzitter. Ik spreek via u, natuurlijk.
Staatssecretaris Paul:
Dat stigma zie ik niet. Wat ik belangrijk vind — dat geldt voor alle vormen van onderwijs — is dat een leerling krijgt wat hij of zij nodig heeft. Dus hoe wij erover praten, ook hier in deze Kamer en breder in de samenleving, doet ertoe. Voor mij staat voorop dat ieder kind moet krijgen wat hij of zij nodig heeft om uiteindelijk het beste uit zichzelf te halen en tot bloei te kunnen komen.
Dan de vraag over bekostiging. Als het gespecialiseerd onderwijs kleiner wordt en de ondersteuning plaatsvindt in het regulier onderwijs, dan heeft dat consequenties. Dat zijn een beetje communicerende vaten. Maar ik heb zojuist gezegd dat er hoe dan ook, ook in toekomstige scenario's, gespecialiseerd onderwijs blijft bestaan. Dat betekent dat we de plicht en de taak hebben om dat adequaat te financieren.
De heer Soepboer (NSC):
Hier zit precies mijn grote zorg. Misschien is dit wel een heel klein beetje wat we nu al zien. U zegt ook: het zijn compenserende vaten. Als je de beleidskeuze maakt om in te zetten op dat passende en zo meteen ook dat inclusieve onderwijs, dan betekent dat dat je een keuze maakt over de richting van de financiering. We zien nu een speciaal onderwijs dat nog steeds uit zijn voegen barst en waar wachtrijen langer zijn dan ooit. Dus ondanks dat er is ingezet op het een, met de verwachting dat de druk op het ander af zou nemen, is dat niet gebeurd. Dus met een nog grotere inzet op passend onderwijs en straks op inclusief onderwijs, vrees ik gewoon heel erg voor het voortbestaan van het speciaal onderwijs. Dan kunt u zeggen: wij vinden het ook belangrijk dat het blijft bestaan. Maar het kan — dat zegt u zelf ook — gevolgen hebben voor de bekostiging. Ik vrees voor een scenario waarin dat grote problemen gaat opleveren.
De voorzitter:
Niet ik, maar de staatssecretaris, bedoelt u.
De heer Soepboer (NSC):
Ik vrees voor een scenario waarin dat grote problemen gaat opleveren, zeg ik via de voorzitter tegen de staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Ik zal het kort houden, want dat is iets wat ik gisteren ook heb meegekregen van u, zeer gewaardeerde voorzitter. Wat ik zojuist zei, is volgens mij zoals het is. Op het moment dat je met elkaar constateert dat het gespecialiseerde onderwijs een volwaardige plek blijft houden in het bestel, zul je adequate bekostiging moeten regelen. Zo simpel is het. De heer Soepboer gebruikte net het woord "compenserende vaten", maar volgens mij zei ik "communicerende vaten". O, dat bedoelde u ook. Want we gaan niet het een met het ander compenseren. Het gaat erom: als je de beweging naar inclusief onderwijs maakt en de meeste leerlingen in het reguliere onderwijs naar school gaan, met bepaalde vormen van ondersteuning, naargelang hun behoefte, dan zal een deel van de leerlingen die nu in het gespecialiseerd onderwijs zitten de overstap maken. Dat is waar inclusief onderwijs om draait. Maar gespecialiseerd onderwijs blijft bestaan. Dat kan niet overeind blijven met een paperclip en twee elastiekjes, dus die bekostiging moet ook op orde zijn.
De voorzitter:
De heer Soepboer is nog niet klaar.
De heer Soepboer (NSC):
Ik vrees ook dat ik te weinig interrupties ga hebben. Hoe regelen we dat dan? Hoe ziet u dat dan voor zich? U zegt: het mag geen paperclip enzovoorts zijn. Maar hoe gaat u het dan doen? Hoe voorkomt u dat? Hebt u daar ideeën bij?
De voorzitter:
"Heeft de staatssecretaris daar ideeën bij."
De heer Soepboer (NSC):
Heeft de staatssecretaris daar, via de voorzitter, ideeën bij?
Staatssecretaris Paul:
Die punten zijn daar allemaal een onderdeel van. Daarom duurt het ook wat langer voordat wet- en regelgeving en alle formaliteiten die daarmee samenhangen hun beslag krijgen, want precies het punt dat de heer Soepboer aanstipt ... Hij legt dus wel de vinger op de plek waar die moet liggen. Dat moet ook op orde zijn. Ik heb dat nog niet helemaal uitgewerkt. Dat zijn zaken waar we mee aan de slag zijn. Het punt dat ik wil maken ... Ik snap dat dat onvoldoende geruststelling biedt aan de heer Soepboer, maar op het moment dat je gespecialiseerd onderwijs laat voortbestaan, moet je de bekostiging goed regelen. Dat is dus een opdracht die ik voor onszelf zie. Zo simpel is het.
Ik blijf bij de heer Soepboer. Hij vroeg waarom het ministerie blijft inzetten op inclusie terwijl blijkt dat dat niet altijd in het belang van het kind is. Vooropgesteld, het ministerie doet wat wij met elkaar in de politiek en in de samenleving bepalen en willen. We weten uit onderzoek, en zeker ook uit andere landen, dat inclusief onderwijs goed is voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van alle kinderen en jongeren, dus ook voor leerlingen die intensieve ondersteuning nodig hebben. We zien dit ook bij de goede voorbeelden in eigen land. Er zijn ook steeds meer scholen die hiermee aan de slag gaan. Voor de leerlingen voor wie dat beter is — ik val in herhaling — blijft het gespecialiseerd onderwijs gewoon beschikbaar.
De heer Soepboer vroeg ook naar de verhouding tussen het streven naar inclusief onderwijs ten opzichte van eigen ruimte van scholen en mogelijkheden voor speciaal onderwijs. De kern van inclusief onderwijs is dat kinderen met en zonder ondersteuningsbehoefte de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben op een school dicht bij huis. Hoe de school dit doet en welke pedagogisch-didactische koers daarvoor gekozen wordt, is aan de school zelf.
De voorzitter:
De heer Van Houwelingen heeft een vraag.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik twijfelde een beetje, maar ik wil terugkomen op dat eerdere punt. Wat wij te horen krijgen als het om inclusief onderwijs gaat, is dat veel kinderen die daar ... Het klinkt allemaal heel sympathiek — dat ben ik volkomen eens met de staatssecretaris — dat kinderen met een achterstand in het regulier onderwijs mee kunnen komen. Maar wij horen dat hun zelfvertrouwen dan juist minder wordt, omdat ze niet goed mee kunnen komen met de reguliere klas. Misschien hebben ze wel het gevoel: ik ben hier niet echt welkom. De staatssecretaris zal ongetwijfeld onderzoeken citeren, maar ik ben toch wel benieuwd hoe de staatssecretaris daartegen aankijkt.
Staatssecretaris Paul:
Ik hoor ook van de problemen. Ik doe niet alsof het allemaal rozengeur en maneschijn is. Maar vandaar ook dat we met die verbeteragenda werken aan heel veel acties om ervoor te zorgen dat ook in die reguliere setting de ondersteuning geboden kan worden die nodig is en dat leraren goed geëquipeerd zijn om die ondersteuning te bieden. Denk ook aan lerarenondersteuners in de klas. Daar waar nodig en mogelijk wordt de expertise dichter bij de school gebracht. Ik had het richting mevrouw Westerveld bijvoorbeeld ook over de multidisciplinaire teams. Op het moment dat je de expertise en ondersteuning in het regulier onderwijs niet op orde hebt, vinden er inderdaad problemen plaats. Daarover hoor ik ook; die komen ook bij mij voorbij en die zijn vaak heel schrijnend. Dat wil je dus niet, vandaar dat het versterken van die ondersteuning binnen het reguliere onderwijs gewoon een heel belangrijk punt is in de hele verbeteragenda passend onderwijs.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Misschien wil ik daar toch even op doorgaan. Dat was namelijk mijn betoog. Er wordt gesproken over ondersteuning en daar is inderdaad geld voor, maar wij horen dat dat geld dus niet goed wordt besteed. Leraren op reguliere scholen klagen daar ook over. Dat is een van de vragen die ik had. Misschien mag ik die hier nogmaals stellen, want die is nog niet beantwoord. Herkent de staatssecretaris dat, maar is zij bovenal ook bereid om die leraren — ik bedoel dus niet het schoolbestuur en niet het samenwerkingsverband, maar die leraar die in het regulier onderwijs de lessen moeten geven, bijvoorbeeld aan kinderen met een handicap — daarover te bevragen, zo van: goh, ben je tevreden met de ondersteuning die je krijgt of niet, en hoe komt dat? Zo kunnen we daar namelijk een vinger achter krijgen en zien hoe groot dat probleem is.
Staatssecretaris Paul:
Wij zijn voortdurend in gesprek met leraren en vertegenwoordigers van leraren. We laten ons niet met een kluitje in het riet sturen, want het gaat om grote belangen, van de individuele leerling, en om veel geld. Ik ben ook verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat het zuurverdiende belastinggeld dat we met elkaar hebben opgebracht, goed terechtkomt. Dat is voor mij dus heel belangrijk. Maar uiteindelijk is het zo — vandaar dat die hele verbeteraanpak er is — dat als je de ondersteuning in het reguliere onderwijs niet voldoende op orde hebt, het misgaat. In aanvulling op wat ik net als voorbeelden gaf van hoe we dat aan het versterken zijn, wil ik hier nog een van de dingen waar we ook aan werken benoemen. Dat is dat we de expertise vanuit het speciaal onderwijs, het gespecialiseerd onderwijs, dichter bij de reguliere scholen brengen. Daar zijn ook wel heel veel mooie voorbeelden van. Dat zijn we verder aan het aanjagen. Uiteindelijk valt of staat het met de expertise en de ondersteuning op die scholen zelf.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank. Het is heel mooi om al die initiatieven te horen, maar het valt of staat natuurlijk met hoe dat uiteindelijk uitwerkt in die klassen. Dat lijkt niet altijd goed te gaan, omdat veel van die gelden dus niet goed besteed worden. Daarom stel ik dus nogmaals mijn vraag, want daar heb ik nog geen antwoord op gehad. Is de minister bereid om dat nou eens goed te onderzoeken en die leraren hierover te bevragen op die scholen, zo van: goh, bent u tevreden of niet; wat kan er verbeterd worden? Ik bedoel dat los van die schoolbesturen en los van die samenwerkingsverbanden. De bedoeling is dan om dat rechtstreeks aan de betrokken leraren te vragen, zodat we er hier wellicht een debat over kunnen hebben.
Staatssecretaris Paul:
Volgens mij hebben we dat debat nu. We hebben daar onderzoek naar gedaan onder 2.000 leraren. We hebben gevraagd waar hun behoefte zit als het gaat om passend onderwijs. Dat onderzoek zat als bijlage bij de brief. Dus ja … Dat zat als bijlage bij mijn brief over passend onderwijs.
Overigens, dit is niet de setting om allerlei casuïstiek te bespreken, maar mochten er zaken zijn die de heer Van Houwelingen met ons ministerie wil delen, dan houd ik mij altijd aanbevolen. U kunt zich dus vrij voelen om dat met ons te delen.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is ook een vraag van de heer Uppelschoten.
De heer Uppelschoten (PVV):
Dank, mevrouw de voorzitter. Ik …
Staatssecretaris Paul:
Sorry, ik wil voor de duidelijkheid toch nog even iets zeggen, in alle scherpte. De bijlage zat bij een brief die tegelijkertijd met de brief passend onderwijs is verstuurd, voor het reces. De hoeveelste was dat? Het was op 24 april, hoor ik.
De heer Uppelschoten (PVV):
Een vraag aan de staatssecretaris. De bekostiging van al deze vormen gaat best ingewikkeld worden. U zegt dat het speciaal onderwijs zal blijven bestaan als voorziening, maar dat het communicerende vaten zijn met het reguliere onderwijs. Maar als je zegt dat het gewoon een voorziening is die altijd moet blijven bestaan, komt dan niet het punt dat het ook zelfstandig bekostigd moet worden en niet in communicerende vaten met het reguliere onderwijs? Dat is één. Twee: de samenwerkingsverbanden. Die krijgen geld. Daarvan zegt u ook: daar moet één bekostigingsmodel voor komen. Als je het hebt over inclusief onderwijs: loopt de bekostiging van het inclusief onderwijs dan ook via het samenwerkingsverband of krijgen de scholen zelf rechtstreeks het geld voor het inclusieve onderwijs?
Staatssecretaris Paul:
Dat laatste zijn we nu juist aan het onderzoeken. Voor de goede orde: het geld landt uiteindelijk in de klas. Dat is de hele bedoeling. Alleen heeft het samenwerkingsverband de expertise en de mensen om die ondersteuning te kunnen realiseren. Je moet het ook gewoon in de praktijk kunnen brengen. Dus dat. Ik heb inderdaad aan de heer Soepboer aangegeven dat die bekostiging, die financiering ook een punt is in de beweging die we maken richting inclusief onderwijs. Dat is gewoon een punt van nadere uitwerking. Dus dat is een actiepunt.
De heer Uppelschoten (PVV):
U zegt dat we gebruik moeten maken van de expertise die aanwezig is. Dan zegt u: dat kunnen de deskundigen zijn van het speciaal onderwijs en het zouden ook de deskundigen kunnen zijn van het samenwerkingsverband. Nou ja, ik zeg alleen maar dat ik denk dat het heel ingewikkeld wordt hoe de bekostiging gaat lopen dan, want ze moeten toch betaald worden. Of worden ze uitgeleend door het speciaal onderwijs en door het samenwerkingsverband?
Staatssecretaris Paul:
Bij de cluster 1- en 2-scholen heb je sowieso een basisbekostiging. Daarnaast hebben we een bekostiging voor ambulante ondersteuning, om het zo maar te noemen. Dat is onder andere de expertise waar de heer Uppelschoten aan refereert. Wat we nu bekijken, is of we dat model breder zouden moeten hanteren. Dat is echt iets wat verder uitgewerkt moet worden. Dat punt wordt dus geadresseerd.
Dan de vraag van de heer Kisteman of er integraal wordt samengewerkt aan inclusief onderwijs en de Hervormingsagenda Jeugd. Zeker. Bij zowel inclusief onderwijs als de Hervormingsagenda Jeugd is samenwerking tussen het onderwijs en de zorg heel belangrijk. Ambtelijk werken OCW en VWS hiervoor al heel nauw samen op allerlei niveaus en is er structureel overleg met het onderwijsveld en het zorgveld. Zo zijn de onderwijs- en kinderopvangpartijen aangesloten bij de stuurgroep Hervormingsagenda Jeugd en zijn er zorgpartijen aangesloten bij de uitwerking van inclusief onderwijs. Dus over en weer wordt gebruikgemaakt van elkaars expertise en proberen we elkaar ook te versterken. En ja, ik kijk graag samen met mijn collega hoe we deze samenwerking verder kunnen versterken.
Dan een vraag van de heer Uppelschoten, een kritische vraag: waarom houdt u vast aan inclusiepilots zonder eerst de basis op orde te brengen? We werken voortdurend — dat is eigenlijk waar alles op gericht is — aan het op orde brengen van de basis en het versterken ervan. Dat doen we onder andere — ik heb al een aantal voorbeelden genoemd in dit debat — door het verankeren van de landelijke norm voor basisondersteuning. We zien ook dat steeds meer scholen uit het gespecialiseerd en regulier onderwijs graag samen willen werken omdat dit beter is voor hun leerlingen. Simpel, beter voor hun leerlingen. Daar bied ik nu al de ruimte voor. Die pilots zijn bedoeld om nog beter te ervaren en inzicht te krijgen in wat wel werkt en wat niet, wat we meer moeten doen en wat we niet moeten doen en wat moeten bijsturen.
De vraag van mevrouw Rooderkerk over de contouren van het wetsvoorstel over inclusief onderwijs hebben we gehad.
Voorzitter. Dan ben ik aanbeland bij het blokje overig. Ik begin met de vragen over het leerlingenvervoer die specifiek aan mij gericht waren. Dat waren vragen van meerdere leden. Dat was in ieder geval een vraag van mevrouw Rooderkerk en mevrouw Westerveld, maar volgens mij hebben veel leden hiernaar gevraagd. De problemen in het leerlingenvervoer komen met name door tekorten aan chauffeurs, het niet integraal aanbesteden van doelgroepenvervoer en beperkt toezicht vanuit de gemeenteraad op de kwaliteit van het vervoer. Deze problemen worden aangepakt binnen de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer van VWS, waar overigens ook IenW en de VNG, met name de VNG, nauw in samenwerken. Het ministerie van OCW werkt daar ook aan mee. Daarnaast doe ik het volgende. Ik monitor de uitvoering van het leerlingenvervoer bij scholen en gemeenten. Ik ben structureel in gesprek met de VNG over het verbeteren van het leerlingenvervoer, want de verantwoordelijkheid daarvoor ligt echt bij de gemeenten. Ik voel zelf ook het ongemak, want het leerlingenvervoer moet gewoon beter. Daarom is het volgens mij ook heel belangrijk om te kijken naar de goede voorbeelden van gemeenten waar het wel lukt en die wel in staat zijn om het goed te regelen. Een van de belangrijkste dingen die zij doen, is het volgende. Door het doelgroepenvervoer slimmer en meer integraal aan te besteden, zijn zij in staat grotere contracten aan te bieden aan vervoerders. Daardoor zijn die vervoerders ook weer in staat grotere contracten aan te bieden aan chauffeurs, waardoor ze gemakkelijker chauffeurs kunnen werven en behouden. Dat is een van de sleutelstappen in dat hele verhaal.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld heeft een vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat ze luistert, in gesprek gaat en monitort, maar de vraag is natuurlijk wat de staatssecretaris gaat doen om te zorgen dat leerlingen naar school kunnen. Dit is geen nieuw iets. Ik heb net nog even gekeken naar het debat van drie jaar geleden. Ik heb hier een motie van de staatssecretaris zelf, die toen Kamerlid was. Toen noemde ze ook al alle oorzaken op in haar motie en vroeg ze het kabinet om structurele oplossingen voor de problemen. Nu is ze zelf staatssecretaris. Wat gaat ze dus doen om haar eigen motie van drie jaar geleden gewoon uit te voeren?
Staatssecretaris Paul:
Laat ik het zo zeggen: die motie heb ik inderdaad ook voor de geest. Een van de dingen die ik toen, in mijn eigen naïviteit, volgens mij niet goed voor ogen had, is het volgende. Voor het doelgroepenvervoer, waarvoor de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt, constateren we dat de voornaamste oorzaak een tekort aan chauffeurs is, aan geschikte chauffeurs, zeg ik er ook maar bij. Je kunt namelijk niet iedereen op die busjes zetten, gezien de kwetsbaarheid van de doelgroep en wat die vraagt. Ik heb ook met vervoerders gesproken en heb een aardig beeld van wat daarbij komt kijken. Zij worstelen daar ook mee. Ik heb niet één knop die ik zelf kan bedienen. De reden waarom het geïntegreerd opgepakt wordt binnen dat doelgroepenvervoer, is dat je dan juist de kans hebt om te kijken hoe je dat zo slim en zo integraal mogelijk kunt aanbesteden. Zo stappen we van die kleine contracten af en zou je dus inderdaad meer chauffeurs kunnen werven en behouden. Dat zijn echter knoppen die ik niet tot mijn beschikking heb.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij zegt niemand dat het makkelijk is, maar alles wat de staatssecretaris nu noemt, wisten we drie jaar geleden ook al. Dat is toen ook al uitgebreid besproken in het debat. Wij horen ook terug uit de sector zelf — ik heb natuurlijk ook met alle partijen gesproken — dat het niet goed gaat op de manier waarop het nu gaat. Je hoort van iedereen, en dat lezen we ook in brieven die we nu krijgen, ook van wethouders en van andere partijen in het onderwijsveld, in ieder geval de oproep: pak de regie, ga knopen doorhakken en zorg ervoor dat het veel beter wordt geregeld. Daarin zit nadrukkelijk ook een vraag van het onderwijsveld aan de staatssecretaris, die er wel verantwoordelijk voor is dat deze leerlingen onderwijs krijgen. Ook het vervoer naar de school toe hoort daarbij. Mijn vraag is dus nogmaals: wat gaat ze dan doen? Gaat ze zeggen dat ze blijft monitoren? Dan weten we namelijk dat we de komende jaren elke week weer nieuwe noodkreten horen. Of gaat ze ook zeggen: "Ik hak hier een knoop door. Ik zie dat de manier waarop we het nu doen in ieder geval niet goed is. Ik ga in ieder geval proberen om bijvoorbeeld de regie meer naar me toe te trekken"? Dat vragen die verschillende partijen namelijk van haar.
Staatssecretaris Paul:
Als ik ervan overtuigd zou zijn dat het zou helpen om die verantwoordelijkheid te verschuiven, dan zou ik dat doen. Dat gaat echter niet helpen, omdat we simpelweg niet voldoende chauffeurs hebben, omdat we simpelweg niet de mensen hebben om dat doelgroepenvervoer te kunnen bemensen. Het verschuiven van die verantwoordelijkheid, in plaats van de regie te laten waar die nu is, gaat niet helpen. Er worden inderdaad stappen gezet, maar onvoldoende; daar ben ik het helemaal mee eens. Maar op die weg harder doorpakken is wel de weg voorwaarts. De Verbeteragenda Doelgroepenvervoer — volgens mij komt mijn collega daar zo meteen nog over te spreken — is de weg voorwaarts. Die voeren we in samenwerking met met name de gemeenten uit. Ik herhaal wat ik zojuist ook zei: in sommige gemeenten krijgen ze het wel voor elkaar, doordat ze beter en slimmer aanbesteden, en op andere plekken niet. Beter en slimmer aanbesteden is volgens mij wat er moet gebeuren.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik begrijp dat het niet een financieel probleem is. Het is meer een ...
De voorzitter:
De staatssecretaris is in gesprek, maar gaat u gewoon door, meneer Uppelschoten.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik begrijp dat het meer een logistiek probleem is, niet een financieel probleem. Mijn suggestie in de eerste ronde is dan ook onzinnig. Blijkbaar gaat het over het aanbesteden van doelgroepenvervoer. Het speelt misschien ook niet alleen bij de leerlingen, maar het geldt breder. U zegt: als er grote contracten worden aanbesteed door de gemeentes, wordt het probleem misschien opgelost, maar geld is niet het probleem; daarmee lossen we het niet op.
Staatssecretaris Paul:
De heer Uppelschoten had het volgens mij over een noodfonds. Ik kan het altijd waarderen wanneer we met elkaar creatief nadenken, maar ik denk in alle eerlijkheid dat een noodfonds geen soelaas gaat bieden. Het biedt wel soelaas als er slimmer wordt aanbesteed. Wij spreken hier over leerlingenvervoer, maar op andere terreinen schuurt het ook. Op andere terreinen gaat het ook niet goed. Dat is ook schrijnend en niet zoals het hoort. In de gemeenten waar het wel goed gaat, zie je dat er slimmer wordt aanbesteed. Soms werken kleinere gemeenten met elkaar samen om uiteindelijk een grotere aanbesteding te kunnen doen, waardoor de vervoerders die ze inschakelen grotere contracten kunnen aanbieden aan de chauffeurs. Daar zit het 'm dus in. Is dat een logistiek probleem? Voor een deel wel, ja. Het is een logistiek probleem, gekoppeld aan een arbeidsmarkttekort. Dat is in ieder geval onderdeel van de verbeteragenda van VWS.
De voorzitter:
De heer Van Houwelingen heeft een vraag.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik heb inmiddels de studie erbij gepakt. Dank aan de griffie, die mij die studie heeft doorgestuurd; ik had die gemist. Die studie bevestigt precies het punt dat ik wil maken, dus daar ben ik natuurlijk heel blij mee. In tabel 3.14 staat dus inderdaad: als het om het regulier onderwijs gaat, of het nou basis- of voortgezet onderwijs is, krijgen docenten vaak steun in de vorm van handelingsadviezen. Dat komt dan vaak voor; één keer in het halfjaar wordt er dus wat verteld. Maar het inschakelen van echte ondersteuning, een extra leraar of docent in de klas — dát willen docenten — komt nooit voor. Dat staat in die tabel. 75% van de leraren in het basisonderwijs en 80% van de leraren in het voortgezet onderwijs geeft aan dat het nooit voorkomt. Respectievelijk 14% en 12% geeft aan dat het zelden gebeurt. Dat gebeurt dus eigenlijk zelden of nooit. Dat was precies het punt dat ik de hele tijd wilde maken. Dat staat dus in die tabel 3.14. Het zou toch fijn zijn als de staatssecretaris daarop wil reageren. Dat bevestigt toch het punt dat wij maken? Die gelden zijn er wel, maar worden simpelweg niet goed besteed.
Staatssecretaris Paul:
Nee, dat gaat me te ver. De heer Van Houwelingen refereert aan de behoefte van leraren aan meer ondersteuning in de klas. Ik denk dat het heel valide is dat ze die benoemen, maar ook in het gespecialiseerd onderwijs — dat zeg ik niet om me daarachter te verschuilen — hebben we gierende lerarentekorten. Dus ja, die behoefte is er en dat snap ik, maar je kunt inderdaad niet alles met geld afkopen als de mensen er niet zijn.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dit is toch geen antwoord? De docenten geven aan waar ze behoefte aan hebben: ondersteuning in de klas. Dat zeggen ze ons allemaal; dat zien we in de rapporten terug. Dat is wat ze niet krijgen: in meer 90% van de gevallen krijgen ze dat zelden of nooit. Ze krijgen wel andere vormen van ondersteuning, waar ze dus niet op zitten te wachten. Dat staat in tabel 3.14 van de studie waar de staatssecretaris zelf naar verwijst. Er is dus wel geld. Dat wordt alleen verkeerd besteed. Dat is ons punt de hele tijd. Wat gaat de staatssecretaris er dus aan doen om te zorgen dat dat geld wél goed besteed wordt, op een manier waarop docenten er wat aan hebben? In Nederland krijg je in het regulier onderwijs dus geen ondersteuning in de klas. Dat staat ook keihard in die tabel. Dat is wel waar docenten behoefte aan hebben, maar die ondersteuning krijgen ze dus niet.
Staatssecretaris Paul:
Ik heb nu de vraag scherper. Volgens mij is dit iets wat ik ook in het debat naar voren heb gebracht: het is niet perfect en daarom werk ik aan allerlei initiatieven om die ondersteuning in de klas juist beter te maken. Ik werk aan multidisciplinaire teams op school, waardoor je verschillende expertisen in de school hebt, samenwerkend met de lokale teams vanuit de zorg. Ik werk aan het dichter bij elkaar brengen van de expertise in het gespecialiseerd onderwijs en het regulier onderwijs. Denk ook aan de brugfunctionaris, waar we stevig in investeren. Er zijn dus een hoop dingen die ik aan het doen ben die inderdaad nog niet uit dat onderzoek naar voren komen. Maar juist dat — we doen die onderzoeken niet voor niets — is de aansporing om ervoor te zorgen dat de ondersteuning in de klas er wel is, zodat de 2.000 docenten die we hebben bevraagd, wellicht niet allemaal, maar hopelijk in groten getale wel tevreden zijn over een poosje. Ik heb het niet van vandaag op morgen geregeld. Zo simpel is het. Maar de dingen die ik net noemde, zijn dus allemaal dingen waar we mee bezig zijn. En op heel veel scholen landen die dus al wel, hè.
De voorzitter:
Meneer Van Houwelingen, uw interrupties zijn op, maar ik denk dat we genoeg tijd hebben om iedereen twee extra interrupties te geven. Als u die nu wil inzetten, kan dat.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik zal het heel kort houden. Ik begrijp de goede wil van de staatssecretaris, maar het probleem is dus dat de gelden die worden vrijgemaakt, niet goed worden besteed, omdat ze niet worden gekoppeld aan wat docenten in klassen willen. Dan kun je nog zo veel initiatieven hebben, maar dat gaat dus niet goed komen. Hoe kun je ervoor zorgen dat het wel goed komt? Dat is die grote stelseldiscussie die we nodig hebben. Dat doe je dus door scholen in staat te stellen om het rechtstreeks zelf te besteden, in plaats van het in allemaal samenwerkingsverbanden en besturen te gieten, die dat geld dan verspillen op de manier zoals ik al heb toegelicht. Ik snap de goede wil van de staatssecretaris, maar ik heb er gewoon geen vertrouwen in dat het ook maar iets gaat opleveren.
Staatssecretaris Paul:
Dat mag de heer Van Houwelingen vinden. Gelukkig word ik niet alleen gedreven door goede wil, maar ook door initiatieven die werken en effectief zijn. Al die stappen die ik net noemde, komen vanuit samenwerkingsverbanden. De expertise zit daar en die wordt in de klassen gebracht. Ik zie aan de heer Van Houwelingen dat ik hem niet ga overtuigen. Ik bedoel, als ik die overtuiging niet had, zou ik er morgen mee stoppen. Er zijn gelukkig heel veel voorbeelden waar het heel goed landt.
De voorzitter:
Voor u verdergaat, heeft mevrouw Rooderkerk nog een vraag.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik had een vraag over het leerlingenvervoer. De staatssecretaris gaf aan dat ze in de eerdere motie, die ze zelf had ingediend, ook niet echt de oplossingen zag. Ze zei dat slimmer aanbesteden de oplossing is en dat een grotere schaal zou helpen. Ik zat zelf in de gemeenteraad van Amsterdam en daar waren ook altijd problemen met het leerlingenvervoer. We voeren dit debat al voor de zoveelste keer met elkaar. Een tekort aan chauffeurs lijkt me een heel concreet probleem, maar de oplossing blijft wat mij betreft uit. LBVSO heeft meer dan 2.000 meldingen gekregen van kinderen die niet naar school konden. Dat is ontzettend funest voor hun onderwijs. Ik vraag me af of de staatssecretaris wat dieper kan kijken naar een oplossing hiervoor, zodat we niet elke keer ditzelfde probleem met elkaar moeten bespreken. Slimmer aanbesteden lijkt mij in ieder geval niet de oplossing.
Staatssecretaris Paul:
Dat is wel de oplossing. Dat zou vanuit de gemeenten moeten plaatsvinden. Ik ben best bereid daar nog eens over om tafel te gaan met de VNG, hoewel het eigenlijk al een structureel gesprek is. Daar zit oprecht de sleutel. Ik kan van alles verzinnen en op mijn kop gaan staan, maar daarmee heb ik slimmer aanbesteden en meer chauffeurs niet geregeld. Die actie wil ik op me nemen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat zou heel fijn zijn. Hiervoor stelde ik deze vraag namelijk altijd in de gemeente en dan werd er verwezen naar het ministerie. Zo worden we van het kastje naar de muur gestuurd. Het lijkt mij een heel goed voorstel dat de staatssecretaris met de gemeenten om tafel gaat. Ik zou haar willen vragen om daar ook organisaties zoals Ouders & Onderwijs en LBVSO bij uit te nodigen. Ik zou zeggen: probeer eens en voor altijd een doorbraak te creëren op het probleem van het leerlingenvervoer, zodat elk kind gewoon naar school kan.
Staatssecretaris Paul:
Dat ga ik doen. Daarbij zal ik ook de bestaande goede voorbeelden breder delen. Ik geloof altijd dat als het op een bepaalde plek kan, los van eventuele externe factoren, het op andere plekken ook moet kunnen. We gaan dat gesprek aan met de partijen die mevrouw Rooderkerk noemde.
Dan ga ik door met de vraag van mevrouw Westerveld over hoe er invulling wordt gegeven aan de bezuinigingen op School en Omgeving. Voor School en Omgeving wordt vanwege de bezuinigingen prioriteit gegeven aan de leerlingen met de hoogste onderwijsachterstanden, omdat zij het meest gebaat zijn bij het buitenschools ontwikkelaanbod. Vanuit eerdere ervaring weten we dat niet alle scholen die tot de 5% behoren een aanvraag zullen indienen. Daarom mogen alle scholen met een onderwijsachterstand subsidie aanvragen. Voor scholen buiten de 5% is er daarmee ook een reële kans om subsidie te krijgen. Het kabinet blijft structureel 340 miljoen euro per jaar investeren in School en Omgeving. Daarom geven we het programma duurzaam en structureel vorm via een aanvullende bekostigingsregeling vanaf 2029. Dan is het dus geen subsidie meer, maar een aanvullende bekostiging. We zijn ook bezig met de wetgeving die daarvoor nodig is.
Mevrouw Westerveld vroeg waarom dit kabinet zou bezuinigen op hoogbegaafdheid. Sinds 2019 wordt er extra geïnvesteerd in het versterken van de ondersteuning voor kinderen die hoogbegaafd zijn. Structureel is 23,3 miljoen euro beschikbaar voor deze doelgroep. De subsidieregeling hiervoor is beschikbaar voor samenwerkingsverbanden. Daarmee investeren ze in expertise en voorzieningen voor hoogbegaafde leerlingen. Het bedrag waar mevrouw Westerveld aan refereerde als bezuiniging is onderuitputting op die regeling. Dit kabinet heeft dus de onderuitputting op die regeling van 4,7 miljoen benut bij het dekken van de subsidietaakstelling. Dat was dus geld dat niet was aangevraagd.
Dan de vraag van de heer Stoffer of OCW in overleg gaat met VNG over hoe extra middelen uit de Voorjaarsnota ook ten goede komen aan passend onderwijs. Ik ga ervan uit dat de extra middelen de benodigde jeugdzorguitgaven dekken en dat dit ook helpt voor kinderen in het onderwijs met een aanvullende zorgbehoefte. Samen met VWS zal ik het belang hiervan bij VNG onder de aandacht brengen.
Dan de vraag van mevrouw Rooderkerk over de toegankelijkheid van leermiddelen en wat het kabinet gaat doen om dit wettelijk te verankeren. Ik deel met mevrouw Rooderkerk dat het belangrijk is dat toegankelijke leermiddelen beschikbaar zijn wanneer nodig. Daarom wordt er naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer in het commissiedebat Passend onderwijs van vorig jaar een nulmeting uitgevoerd om in kaart te brengen hoe het staat met de toegankelijkheid van leermiddelen en wat er nodig is om de toegankelijkheid te verbeteren. De uitkomsten van die meting stuur ik dit najaar naar uw Kamer. Op basis van de nulmeting kijken we ook of het nodig is om standaarden, normen en richtlijnen te ontwikkelen, of deze dan inderdaad vastgelegd moeten worden in Nederlandse wet- en regelgeving en wat de gevolgen hiervan zijn. Dat komt na de zomer, dit najaar, naar uw Kamer.
Dan de vraag van mevrouw Rooderkerk over concrete doelen stellen om toe te werken naar een examenlicentie op iedere vso-school. We hadden het volgens mij vorige week nog over de examenlicentie in het debat Toetsen en examens. De komende periode kijken we naar de manieren waarop meer vso-scholen een licentie kunnen krijgen. Daarvoor verbeteren we de informatievoorziening over wat hiervoor nodig is en vereenvoudigen we waar mogelijk de processen. Het klinkt heel simpel om zo'n licentie te hebben, maar de school moet daar best veel voor organiseren. Denk aan een eigen examenorganisatie en vakbevoegde docenten. Daarom is dit niet voor iedere vso-school passend en haalbaar, met name voor kleinere niet. Uiteindelijk gaat het om een passende examenvoorziening voor elke leerling. Voor de leerlingen voor wie het staatsexamen het meest passend is, blijft dat beschikbaar en werken we voortdurend aan verbetering daarvan. Maar we zijn dus ook volop bezig om de examenlicenties breder mogelijk te maken.
Dan de vraag van de heer Van Houwelingen over leerlingen die uit beeld zijn. Het signaal dat de heer Van Houwelingen overbracht, ook vanuit LBVSO, is bekend. Uiteraard verwacht ik van scholen dat ze bij geoorloofd verzuim contact houden met de leerling, zeker als dit langer duurt. Het wetsvoorstel Terugdringen verzuim scherpt het verzuimbeleid op scholen aan, zodat ze beter contact houden met leerlingen en zodat een kortdurend geoorloofd verzuim niet kan uitmonden in langdurig verzuim. "Onnodig langdurig verzuim", moet ik zeggen. Er kunnen natuurlijk helaas redenen zijn waarom dit wel aan de orde is.
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ten aanzien van een eerdere toezegging over het leerlingenvervoer vroeg ik me af wanneer de staatssecretaris daarover een brief kan sturen, zodat die ook echt als toezegging kan worden genoteerd.
Ten aanzien van de examenlicenties: de staatssecretaris stopt de verbeteraanpak van de staatsexamens en zegt nu wel de examenlicenties te willen stimuleren. Ik vraag me af of ze daar dan ook per brief op terug kan komen, zodat we daar ook daadwerkelijk een verandering in kunnen zien.
Staatssecretaris Paul:
Volgens mij heb ik naar aanleiding van het debat van vorige week ook een brief toegezegd. Ik kom daar in de tweede termijn op terug, want ik wil kijken of ik dit op een verstandige manier kan meenemen.
Over het leerlingenvervoer heb ik volgens mij afgesproken dat ik, conform het verzoek van mevrouw Rooderkerk, in gesprek ga met de VNG en daarbij Ouders en Onderwijs en LBVSO betrek.
De voorzitter:
Als u daar dan verslag van kan doen in een brief, is het een toezegging geworden.
Staatssecretaris Paul:
Oké, prima. Dan gaan we dat doen. Ja, dan doen we dat.
De voorzitter:
Wanneer denkt u dat gedaan te hebben?
Staatssecretaris Paul:
Ik denk dat dat na de zomer wordt.
De voorzitter:
Bent u bijna klaar met de vragen?
Staatssecretaris Paul:
Ja, dit is de laatste. Er was een vraag van de heer Oostenbrink over de uitvoering van de motie over autisme. Ik heb naar aanleiding van de motie per brief de samenwerkingsverbanden opgeroepen om hun middelen in te zetten voor het bieden van goede ondersteuning aan leerlingen met autisme of andere ondersteuningsbehoeften. Verder zijn we over leerlingen met autisme in gesprek met NVA en LBVSO. Nog dit jaar richten we een werkgroep op die scholen kan ondersteunen en adviseren over onderwijs aan leerlingen met autisme. Ook gaan de AOb en Ouders en Onderwijs verder — dat heb ik volgens mij eerder genoemd — met het uitwerken van een landelijke norm voor basisondersteuning, waaronder voor autisme. We zijn dus met verschillende zaken bezig om dit handen en voeten te geven.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er nog een vraag van de heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Als het mag, voorzitter, zou ik twee korte rappelleervragen willen stellen. Ik denk dat die bij de staatssecretaris hoorden, maar deze twee vragen van mij zijn nog niet beantwoord. De eerste vraag van die twee rappelleervragen betreft de brief op verzoek van belangenorganisaties van 28 maart. Kan die worden doorgestuurd naar uw collega? Ik zal de tweede vraag ook maar gelijk stellen. Dat is mijn vraag over de rugzakjes. Zou het niet verstandig zijn om wellicht terug te gaan naar die rugzakjes? Dat zijn de twee vragen.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld heeft ook nog een onbeantwoorde vraag, dus die neem ik meteen even mee.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik stelde de volgende vraag. De staatssecretaris zegt eigenlijk dat er grote vooruitgang is geboekt, terwijl ik haar een aantal cijfers heb voorgespiegeld — meer collega's hebben dat gedaan — die laten zien dat het helemaal niet de goede kant op gaat. Mijn vraag aan de staatssecretaris was hoe ze kan zeggen dat het de goede kant op gaat en dat er vooruitgang wordt geboekt, terwijl we toch echt zien aan de cijfers dat dit niet zo is en er ook nog eens verdere bezuinigingen zijn. Ik hoop daar ook nog een reflectie op te krijgen.
Staatssecretaris Paul:
De eerste vraag van de heer Van Houwelingen gaat over de brief. Die brief is bekend en is ook doorgeleid. Die is zowel bij VWS als bij OCW bekend.
De tweede vraag van de heer Van Houwelingen ging over de rugzakjes. Daar kom ik op terug in tweede termijn.
Dan de vraag van mevrouw Westerveld. Ik heb ook in dit debat gezegd dat ik het niet doe voorkomen alsof het rozengeur en maneschijn is. Maar ondertussen zijn er wel degelijk stappen gezet en worden er stappen gezet om de problemen te tackelen die er op dit moment worden ervaren. Of het nu gaat om het introduceren van het hoorrecht, of het nu gaat om het introduceren van de ouder- en jeugdsteunpunten, het zijn allemaal dingen die we in de afgelopen relatief korte periode hebben gerealiseerd. Het werken aan het terugdringen van verzuim, het werken aan meer maatwerk mogelijk maken, of dat nu gaat om digitaal afstandsonderwijs of om het samenbrengen van de expertise vanuit gespecialiseerd onderwijs in het regulier onderwijs: er zijn gewoon veel verschillende dingen. Ik kan me door die veelheid aan maatregelen heel goed voorstellen dat je bijna zegt: oké, ook weer een druppel op de gloeiende plaat. Maar ik ben ervan overtuigd dat door gezamenlijk die verschillende stappen te zetten, we een fundament creëren om op door te pakken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan staatssecretaris Karremans.
Staatssecretaris Karremans:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb geen expliciete instructies gekregen van de voorzitter, maar ik houd meestal sowieso niet van hele lange antwoorden, dus daar gaan we. Ik heb drie vragen gekregen.
Hoe stimuleren we vanuit de Hervormingsagenda de samenwerking tussen lokale teams en het onderwijs? Dat doen we simpelweg door daar afspraken over te maken in het convenant lokale teams waaraan we nu werken. Daar moet dat in landen, want mevrouw Westerveld maakt een zeer terecht punt daarover.
Dan de vraag of er integraal wordt samengewerkt aan de route naar inclusief onderwijs in de Hervormingsagenda Jeugd. Ja, maar daar vinden natuurlijk continu verbeteringen op plaats. Een voorbeeld daarvan is dat de stuurgroep Hervormingsagenda dit voorjaar is uitgebreid met vertegenwoordigers van het onderwijsveld, juist voor het versterken van de verbinding. Andersom zijn aan de overlegtafel voor inclusief onderwijs zorgpartijen toegevoegd. Op die manier zorg ik ervoor dat er wordt samengewerkt.
Ik kan natuurlijk ook niet om de vraag van mevrouw Westerveld heen over de eigen bijdrage, want die krijg ik in elk debat. De vorige keer hebben we het daar met elkaar in een andere commissie over gehad. Die staat nu inderdaad in het beeld. Mevrouw Westerveld kent ook mijn opvatting daarover, maar de inzet is natuurlijk altijd om ervoor te zorgen dat de hulp beschikbaar is voor degenen die de hulp nodig hebben. Juist daarom willen we natuurlijk wat doen om het aantal kinderen in de jeugdzorg terug te dringen. We denken dat dit daar een bijdrage aan kan leveren. Ik heb ook tegen mevrouw Westerveld gezegd dat als er mensen zijn … We weten dat jeugdzorg vaak ontstaat door bepaalde levensgebeurtenissen. Vechtscheidingen zijn daar een voorbeeld van. Als ouders wel in staat zijn om heel veel euro's te besteden aan dure advocaten voor vechtscheidingen, dan vind ik ook — even vanuit moreel perspectief — dat we ze om een bijdrage kunnen vragen voor de jeugdzorg die daar vaak uit voortvloeit. Maar dat is weer een heel ander debat. Daar komen we nog op terug, want we werken dit nu verder uit.
Dank u wel.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Het laatste wat de staatssecretaris zei, doet mij inderdaad tot een vraag komen. Op zich is dit misschien terecht als je een dikke portemonnee hebt, maar er zijn natuurlijk ook ouders waar niet al te veel zit. Als je ziet dat dit zo veel voor de jeugdzorg betekent, zou het dan niet goed zijn dat we als overheid ook proberen om mensen met een wat minder dikke portemonnee bij elkaar te houden, dus door relatietherapie of dergelijke vanuit de overheid te stimuleren? Ik hoor graag het antwoord.
Staatssecretaris Karremans:
Ik heb volgens mij beloofd om de kosteneffectiviteit van relatietherapie te onderzoeken. Daar komen we dus nog mee terug. Dan gaan we het debat graag aan met de heer Stoffer.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Westerveld heeft ook nog een vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja, over het VN-verdrag. Het was misschien een beetje te onduidelijk, maar ik wilde die vraag stellen aan allebei de staatssecretarissen. Nederland is het afgelopen jaar flink op de vingers getikt door de commissie die kijkt of wij ons wel houden aan het VN-Verdrag Handicap. Daarvan is onderwijs ook een onderdeel. De commissie vindt dat Nederland veel meer zou moeten doen om ervoor te zorgen dat kinderen met een zorgbehoefte onderwijs krijgen. Ik vroeg me af welke stappen de staatssecretaris van VWS vanuit zijn functie kan zetten. Hij ziet natuurlijk ook wel — daar maken we geen geheim van — dat er ook forse bezuinigingen zijn die specifiek deze kinderen raken en ook raken aan het preventiedeel, aan het voorkomen dat kinderen jeugdhulp krijgen, wat hij belangrijk vindt. Kan hij daar nog op reflecteren?
Staatssecretaris Karremans:
Zeker. Ik snap die vraag. Dit ligt voor een heel groot deel bij mijn collega Maeijer, die met de Kamer eerdere debatten heeft gevoerd. Het VN-verdrag, zeker in relatie tot kinderen met een handicap, heeft natuurlijk mijn aandacht vanuit mijn rol als staatssecretaris Jeugd. Er zijn ook onderwerpen die ook in mijn portefeuille zitten maar niet sec het jeugddomein behelzen, zoals sport en hulpmiddelen voor jongeren om te sporten. Dat is in heel veel gevallen gewoon belabberd geregeld op dit moment. We werken er nu hard aan om dat ene loket te creëren. Mevrouw Westerveld weet dat we hopen om daar dit jaar resultaat op te kunnen presenteren. Daar werk ik hard aan. Een ander voorbeeld dat ik in die zin heel belangrijk vind zijn inclusieve speeltuinen. Voor kinderen is het heel belangrijk om te bewegen in hun omgeving. De leefomgeving heeft gewoon een hele grote invloed op het gedrag en de mogelijkheden voor kinderen, zeker ook kinderen met een handicap. Maar 41% van alle gemeenten heeft een inclusieve speeltuin. Dan hebben we het over minimaal één. Ik wil dat flink uitbreiden. Daar ben ik vanuit mijn rol als staatssecretaris Jeugd dus ook mee bezig, maar zoals gezegd zit veel van dit beleid natuurlijk ook bij mijn collega Vicky Maeijer, die daar ook hard aan werkt.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik merk dat de staatssecretaris heel erg bereid is om het onderwijs te helpen met het goed inrichten van zorgteams, maar er zijn twee verschillende dingen. Op preventief gebied wordt er al een groot beroep gedaan op specialistische hulp vanuit de jeugdzorg. Die is waarschijnlijk niet zo voorhanden om te helpen in het onderwijs.
Staatssecretaris Karremans:
Je hebt ook de kwestie van zorg- en onderwijstijd. Dat is natuurlijk nog een apart vraagstuk waar we aan werken en waarover we rond de zomer met een brief richting de Kamer willen komen, want daar ligt natuurlijk een duidelijke opgave, omdat we zien dat daar in de praktijk gewoon bepaalde knelpunten zijn. Dat heeft ook te maken met specialistische, soms zwaar specialistische jeugdzorg. Het hele idee van preventie is natuurlijk om met die lokale teams zo veel mogelijk af te vangen aan de voorkant. Daarom is die samenwerking daarin cruciaal, zodat je niet alleen kijkt naar het kind maar ook naar de omgeving van het kind, de schoolomgeving, de familie, dus de totale omstandigheden waarin een kind opgroeit. Dan plak je niet achteraf pleisters met individuele behandeltrajecten, maar voorkom je vooral vooraf met hulp van de omgeving dat meer jeugdhulp nodig is. Dat is de hele beweging die we maken met de Hervormingsagenda Jeugd. Daar werk ik hard aan, maar ook met mijn collega van OCW, want het ministerie van OCW is ook gewoon ondertekenaar van de Hervormingsagenda Jeugd, net als bijvoorbeeld de collega's van JenV.
De voorzitter:
Dank voor deze antwoorden in deze termijn. We gaan naar de tweede termijn van de Kamer. Daarvoor is per Kamerlid 1 minuut en 40 seconden beschikbaar. Als eerste wil ik het woord geven aan de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ik zal het kort houden, want ik denk dat ik heel duidelijk ben geweest over waar mijn zorgen zitten. Die zorgen zijn niet weg; laat ik dat vooropstellen. Dat geldt zeker voor de toekomst van het speciaal onderwijs. Wij zullen daar te allen tijde voor blijven vechten, niet alleen voor cluster 1 en cluster 2, maar voor alle clusters. Laat dat dus heel duidelijk zijn. Ik kan dan ook niet anders dan voor nu in ieder geval een tweeminutendebat aan te vragen om plenair nog een aantal dingen te hervatten.
Ik denk dat mijn tijd er nu nagenoeg op zit. Ik zou zeggen: dank aan iedereen die hier vandaag was om te laten zien hoe ongelofelijk belangrijk dit is. Daar houd ik het bij, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Westerveld, GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Bij die laatste woorden sluit ik me aan. Het is altijd fijn om hier weer zo veel betrokken mensen te zien en ook te weten dat veel mensen meekijken, maar ik kan me ook voorstellen dat dit soort debatten best frustrerend zijn, omdat veel mensen die hier zitten, al jarenlang betrokken zijn bij het onderwijs maar ook al jarenlang dezelfde discussies horen. Sommige onderwerpen die we eigenlijk allemaal urgent vinden, vonden we twee jaar geleden ook al urgent, drie jaar geleden ook al en tien jaar geleden ook al. Nog steeds zijn er geen oplossingen. Ik kan me dus voorstellen dat dit soort debatten best wel vaak frustrerend zijn, helemaal voor mensen die zelf in het onderwijs werken en al jarenlang tegen barrières aan lopen en voor mensen die een kind thuis hebben zitten dat geen onderwijs krijgt of dat de afgelopen week weer niet is opgehaald omdat het leerlingenvervoer niet op tijd of helemaal niet kwam. Ik kan mij die frustratie heel goed voorstellen.
Voorzitter. Ik hoorde de bewindspersoon, de staatssecretaris, een aantal keren zeggen "daar is nou eenmaal geen geld voor" of "we moeten keuzes maken", maar ik wil ook dit kabinet eraan herinneren dat het een kwestie is van politieke keuzes. Ik hoorde de staatssecretaris zeggen dat we op weg gaan naar inclusief onderwijs. Dat vind ik een heel mooi en heel belangrijk streven: dat kinderen zo veel mogelijk met elkaar opgroeien, van elkaar leren, met elkaar spelen en met elkaar naar school gaan, waar dat kan. Voor sommige kinderen zal het speciaal onderwijs nodig blijven, maar ik deel dat streven naar inclusief onderwijs. Maar dan moet je dat als kabinet niet alleen zeggen, maar daar ook financiën voor vrijmaken. Als ik dan hoor dat dat niet gedaan wordt, alleen al om schoolgebouwen toegankelijk te maken, vraag ik me af wat onze handtekening onder dat VN-verdrag waard is.
Ik wil zeker een heel aantal moties indienen en ik ben dus blij met de aanvraag van het tweeminutendebat.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Kisteman van de VVD.
De heer Kisteman (VVD):
Dank u wel. Ik wil beide staatssecretarissen bedanken voor hun beantwoording. Ik ben blij om te zien dat zij goed samenwerken. Ik wil nogmaals benadrukken dat dat essentieel is voor deze uitdaging. Ik ben ook blij met de beantwoording van de staatssecretaris over de thuiszitters, met name over degenen die geen vrijstelling hebben. Ik wacht de brief van de staatssecretaris met de mogelijkheid om 5b af te schaffen en de eventuele gevolgen daarvan met belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Uppelschoten van de PVV.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik zit nog met één vraag. We hebben het gehad over het verzuim, over leerlingen die thuiszitten. Het aantal van 70.000 is genoemd. We hadden of hebben nog steeds een systeem van leerplichtambtenaren, die er met dwang voor zorgen dat leerlingen naar school toe komen. Dat wordt dan een beetje een vreemde situatie, omdat de ouders niet meer strafrechtelijk vervolgd kunnen worden als leerlingen niet naar school komen. Mijn vraag is dus eigenlijk of die leerplichtambtenaren niet een hele andere rol krijgen en of zij niet ook iets te maken kunnen krijgen met preventie. Dat is mijn vraag.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Stoffer van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Dank, voorzitter. Dank aan beide staatssecretarissen voor de beantwoording van de vragen. Er is veel gezegd door mijn collega's. Mijn afdronk is dat je overal goed past als je gemiddeld bent, maar dat we moeten blijven opkomen voor de leerlingen die aan de ene of de andere kant net niet bij dat gemiddelde passen en die, als je niet uitkijkt, daardoor buiten de boot vallen. Ik denk dat het goed is dat we het debat vandaag gehad hebben, maar ik denk dat we hier nog lang niet mee klaar zijn. Eigenlijk denk ik dat we hier nooit mee klaar zullen zijn, maar het kan nog stukken beter. Daar moeten we met elkaar voor blijven knokken. Volgens mij willen we dat aan deze kant van de tafel, maar ook aan die kant van de tafel allemaal. We blijven dus gewoon samen de schouders eronder zetten.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Rooderkerk van D66.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Dank ook aan iedereen die aanwezig is en met wie wij vooraf hebben gesproken. Ik hoop heel erg dat er daadwerkelijk doorbraken gecreëerd worden voor leerlingen die thuis zitten, voor leerlingen in het passend onderwijs en richting inclusief onderwijs. Dank ook voor de toezeggingen van de staatssecretaris ten aanzien van de doorzettingsmacht, thuiszitters, staatsexamens, het leerlingenvervoer en de deskundigenverklaring van dyslexie. Wij zien daarnaar uit en ik hoop dat wij dit debat sneller weer voeren dan nu het geval was.
Tot slot wil ik mij echt aansluiten bij de oproep om alles wat gaat over jeugd en zorg aan te laten sluiten bij het onderwijs, want het hangt natuurlijk heel erg met elkaar samen. Als kinderen geen plek hebben op school, verdwijnen ze vaak naar huis en dus ook naar de jeugdhulp. Teruggaan is dan altijd lastig. Ook de verantwoordelijkheid van die schoolbesturen gaat dan weg. Er zijn hele duidelijke praktijkvoorbeelden van te geven, bijvoorbeeld uit Rotterdam. Er is echt veel meer nodig. Dus echt van harte de oproep dat wij dit debat vaker met elkaar voeren, wat mij betreft ook met de commissie en de woordvoerders voor jeugdzorg, en dat we ook daarin veel meer de verbanden leggen om dit op te lossen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Houwelingen van Forum van Democratie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de beantwoording. Wij denken dat er zeker voldoende geld is, maar dat dat niet goed wordt besteed. Zoals we net hebben gezien, krijg je dan de situatie dat in het voortgezet onderwijs en in het basisonderwijs in 90% van de klassen waarvan docenten graag willen dat er extra ondersteuning komt, geen sprake is van extra ondersteuning in de klas, hoewel er geld zou moeten zijn voor leerlingen die op achterstand staan. En dat terwijl er wel geld is voor allerlei andere — ik zal het maar gewoon zeggen zoals het is — onzin, zoals adviezen, consultants en dit en dat. Je ziet dat dat keer op keer gebeurt in die samenwerkingsverbanden en in die schoolbesturen. Die zijn allemaal veel te groot. Je ziet het ook in de zorg. Ik heb daar zelfs een boek over geschreven; zo erg is het. Onderzoekers schrijven ook dat je het geld eigenlijk niet meer goed kan besteden in die verbanden. Daar kun je nog omheen werken. Daar ging mijn vraag over; ik hoop dat de staatssecretaris daar in de tweede termijn op ingaat. Dit vereist natuurlijk een stelselwijziging, die er wellicht nooit gaat komen, maar wat je dan wél zou kunnen doen, is gebruikmaken van die rugzakjes, want dan wordt het geld in ieder geval gekoppeld aan ouders en leerlingen. Die kunnen dan kiezen naar welke school de leerlingen gaan. Dan gaan ze natuurlijk niet naar een school waar dat geld verspild wordt. Dan gaan ze natuurlijk naar een school waar dat geld wel wordt ingezet, bijvoorbeeld voor een extra leerkracht in de klas. Dat is het mooie aan zo'n rugzakje. Mijn vraag, waar de staatssecretaris in de tweede termijn nog op terug zou komen, is dus hoe ze daartegen aankijkt.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot de heer Oostenbrink van de BBB.
De heer Oostenbrink (BBB):
Dank u wel. Ook dank aan de staatssecretarissen voor de antwoorden die we hebben gehoord, ook over de Verbeteragenda en het doelgroepenvervoer, en voor de toezeggingen over het gesprek dat daarover gevoerd gaat worden. Het ging natuurlijk ook over slimmer aanbesteden en de rol van gemeenten.
Ik wil alsnog nadrukkelijk de vraag stellen of er vanuit OCW niet meer landelijke regie gevoerd zou moeten worden, specifiek ten aanzien van het leerlingenvervoer, omdat de nood daar ook gigantisch hoog is.
Met betrekking tot de eerder aangenomen motie van de BBB over het inzetten van de onbenutte financiële reserves gaf de staatssecretaris aan dat er ook op dat punt overleg is gepleegd, ook met de samenwerkingsverbanden, en dat zij daarnaast ook met andere partijen bezig is om een werkgroep op te zetten. Wij zullen dit kritisch blijven volgen.
Wat de door ons aangegeven zorgen over de lerarenopleidingen betreft: het is fijn om te zien dat dit punt wordt meegenomen in de gesprekken met de bijbehorende organisaties.
Tot slot de zorgboerderijen. Daarbij benadruk ik dat voor de BBB de onderwijskwaliteit altijd vooropstaat. Dank ook voor het antwoord over het experiment. Het is goed om te horen dat dit aansluit bij de nieuwe structurele regeling die meer ruimte biedt aan maatwerk, ook in het onderwijs, en ook bij de aankomende Wet meer ruimte voor maatwerk.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de vraag aan de bewindspersonen of ze direct door kunnen gaan met de beantwoording. Of hebben zij een schorsing nodig? Zij hebben behoefte aan een schorsing van vijf minuten.
De voorzitter:
We gaan verder met de beantwoording van de laatste vragen. Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met de vraag van de heer Uppelschoten over de rol van de leerplichtambtenaar. Het klopt helemaal: die rol verandert. We zijn ook heel nadrukkelijk aan het bekijken hoe daar meer aan preventie gedaan kan worden, want dat is een belangrijke taak. Dat heb ik volgens mij ook in mijn verhaal benoemd, maar het is goed dat u dat nog aankaartte, want daardoor kan ik dit bij dezen bevestigen.
Er stond nog een vraag open van mevrouw Rooderkerk over de examenlicenties in het vso. Ik kom daarop terug in de najaarsbrief over de staatsexamens. Dan kom ik daar dus expliciet op terug, zoals besproken.
Dan een vraag van de heer Van Houwelingen over de rugzakjes. Nee, die rugzakjes komen niet terug, want zij komen de ondersteuning van de leerlingen uiteindelijk niet ten goede. Er gaat veel goed. We werken er keihard aan om dat wat niet goed gaat, te verbeteren. Daar hebben we het volgens mij ook uitgebreid over gehad tijdens dit debat. Een stelselwijziging lost de bestaande uitdagingen niet op en helpt de leerlingen nu ook niet. Met het rugzakje gaan we óók terug naar medicalisering en een openeindefinanciering. We willen juist kijken naar wat een kind nodig heeft in plaats van naar wat een kind heeft. Dat is misschien niet het antwoord dat de heer Van Houwelingen wil horen, maar dat is wel mijn antwoord.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de beantwoording. De minister stelt dat zo'n rugzakje geen zin heeft, maar belangenorganisaties zeggen — ik heb het citaat gegeven — dat het heel fijn is en wel degelijk zin heeft, want daarmee worden bureaucratie en het nutteloos besteden van geld vermeden. Het is dus toch fijn als de staatssecretaris daarop ingaat, ook op mijn punt dat als ouders en leerlingen zelf kunnen bepalen waar het geld naartoe gaat, de leerlingen niet meer naar scholen gaan die het geld verkwisten. Dat is dus, zeg maar, een soort marktwerking. Een stelselwijziging kan niet, maar dit zou nog wél kunnen. De minister stelt dat dit geen zin heeft, maar waarom dan niet? Er worden immers toch argumenten ingebracht waarom dit wél zin zou kunnen hebben.
Staatssecretaris Paul:
Volgens mij krijg je dan een wirwar aan indicatiestellingen en weer andere uitwassen waar je niet op zit te wachten. Dit is in ieder geval de lijn zoals ik die in het debat heb toegelicht en die we verder brengen. We gaan dus niet terug naar de rugzakjes.
Dan een vraag van de heer Oostenbrink om meer landelijke regie ten aanzien van het leerlingenvervoer. Ik gaf al aan dat ik conform de wens van de Kamer in gesprek ga met de VNG. Een van de belangrijke dingen is om ook daar te kijken hoe we de goede voorbeelden die er zijn, breder kunnen uitrollen. Dat gesprek zal ook weer input zijn voor de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer, die VWS, IenW en OCW samen uitwerken.
De voorzitter:
U zou nog terugkomen op een vraag van mevrouw Rooderkerk over de dyslexieverklaring. In de eerste termijn had u beloofd om daar in de tweede termijn op terug te komen. Misschien kan mevrouw Rooderkerk haar vraag herhalen. De vraag ging over leeshulp bij de examens.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
De vraag ging over de deskundigenverklaring bij dyslexie. De staatssecretaris had aangegeven dat zij bij het CvTE nagaat of het nodig is dat taal daarbij wordt uitgezonderd.
Staatssecretaris Paul:
Ik heb hier een aantal details staan, maar die zijn niet compleet. Ik kom daar voor de zomer op terug in een verzamelbrief.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Westerveld heeft ook nog een vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij zou de minister ook nog terugkomen op mijn vraag over de thuiszitters: waarom worden de gegevens daarover niet meer aangeleverd? Op de website van de inspectie vind ik een formulier uit 2018 met een thuiszittersregistratie die elk samenwerkingsverband elke drie maanden zou moeten aanleveren. Volgens mij gebeurt dat dus niet. Volgens mij zou de staatssecretaris daar ook nog op terugkomen.
Staatssecretaris Paul:
Volgens mij heb ik die vraag wél beantwoord. Het ging er onder andere over dat informatie wordt aangeleverd, maar dat er verschillende definities worden gehanteerd. Met name het wetsvoorstel over het terugdringen van verzuim is er onder andere op gericht — het bestaat uit heel veel onderdelen — om te komen tot scherpe definities. Zo zit er, als je de cijfers hebt, ook geen licht tussen. Dan is het gewoon eenduidig.
De voorzitter:
Goed. Dank u wel. De andere staatssecretaris slaat even over. Dat brengt ons bij het einde van het debat. Dank aan de bewindspersonen voor de adequate beantwoording. Daarvoor hebben de Kamerleden net in de pauze mij bedankt, maar die complimenten horen u toe. Dank aan de ondersteuning van de staatssecretaris. Dank aan het publiek. Dank aan de Kamerleden voor het prettige debat. Ook dank aan de ondersteuning en de griffie. Tot de volgende keer. O nee! Soms ga ik te snel. Ik heb de toezeggingen nog.
- Begin 2026 ontvangt de Kamer een brief over de uitvoering van de motie-Soepboer over de werking, positie en financiering van de samenwerkingsverbanden.
- Eind 2025 wordt de Kamer geïnformeerd over een concrete uitwerking van doorzettingsmacht en een aanscherping van de zorgplicht.
- Eind 2025 ontvangt de Kamer de wet over ruimte voor maatwerk.
Staatssecretaris Paul:
Dan gaat hij in internetconsultatie.
De voorzitter:
Dat gaan we aanpassen.
- Na de zomer van 2025 wordt de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie-Westerveld c.s. over het stimuleren van samen naar schoolklassen in het voortgezet onderwijs.
- Voor de zomer van 2025 wordt de Kamer geïnformeerd over de overwegingen van de staatssecretaris omtrent vrijstellingen vanwege geloofsovertuigingen en de recente uitspraak van het OM hierover.
- In de eerstvolgende voortgangsrapportage passend onderwijs wordt de Kamer geïnformeerd over de verkenning naar de rol en de taken van de leerplichtambtenaar.
- Voor het eind van 2025 wordt de Kamer geïnformeerd over de contouren van het wetsvoorstel over inclusief onderwijs.
- In het najaar van 2025 ontvangt de Kamer de resultaten van een nulmeting naar de toegankelijkheid van leermiddelen.
- Na de zomer van 2025 ontvangt de Kamer een terugkoppeling over de gesprekken tussen de staatssecretaris en de VNG, LBVSO, Ouders & Onderwijs en andere relevante organisaties over de problemen in het leerlingenvervoer.
- In de zomer van 2025 wordt de Kamer in een verzamelbrief geïnformeerd over de regels van het CvTE rondom de deskundigenverklaring dyslexie bij examens.
Tot slot is er een tweeminutendebat aangevraagd door het lid Soepboer.
Dat brengt ons echt bij het einde van de vergadering. Een goede reis naar huis, allemaal. Tot de volgende keer.