Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda van de Formele Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO-Raad) van 17 oktober 2025 in Luxemburg voor het onderdeel ‘sociaal beleid’ (Kamerstuk 21501-31-801)
Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D43835, datum: 2025-10-08, bijgewerkt: 2025-10-14 16:03, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: L.E.T.M. van Thiel, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 31-802 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.
Onderdeel van zaak 2025Z18831:
- Indiener: K.M. Becking, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-10-16 14:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 802 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 oktober 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 29 september 2025 over de volgende brieven: van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 12 september 2025 inzake de geannoteerde agenda van de Formele Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO-Raad) van 17 oktober 2025 in Luxemburg voor het onderdeel ‘sociaal beleid’ (Kamerstuk 21 501-31, nr. 801); brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake het verslag van de informele EPSCO-Raad Gelijkheid van 16 april 2025 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 786).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 oktober 2025 aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 8 oktober 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Thiel
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
II Reactie van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Formele Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO-Raad) van 17 oktober 2025 in Luxemburg voor het onderdeel ‘sociaal beleid’. Hier hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen bij.
Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat op het moment van het schrijven van de geannoteerde agenda alleen nog de agenda van de Raad bekend is en er nog geen stukken zijn gedeeld. Indien er nog stukken nagezonden worden, zouden deze ook nog gedeeld kunnen worden met de Kamer?
Beleidsdebat over lhbtiq+-gelijkheid in de EU
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vernomen dat in Slowakije het parlement een grondwetswijziging heeft aangenomen die de rechten van lhbtiqia’ers inperkt. Zij lezen dat deze wet tevens regelt dat het Slowaakse recht boven het EU-recht gaat bij zaken die raken aan de ‘nationale identiteit’, zoals kwesties rond het gezin en gender. Is de regering het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het zeer zorgelijk is dat de mensenrechten en fundamentele rechten van lhbtiqia-personen in Slowakije zo worden ingeperkt? Zo ja, welke rol ziet de regering voor zich om binnen Europees verband zich in te zetten voor gelijkheid en de emancipatie van lhbtiqia-personen in alle Europese lidstaten? Heeft de regering kennisgenomen van de oproep aan hen om samen met andere Europese lidstaten bezwaar aan te tekenen bij Slowakije in verband met de aangenomen wetswijziging? Is zij bereid deze oproep te steunen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vernomen dat in Hongarije voor de tweede keer dit jaar een Pride bijeenkomst is verboden, ditmaal de Pride in Pécs op 4 oktober. Is de regering bereid dit punt mee te nemen in het overleg van de Raad? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het zeer zorgelijk is dat de Hongaarse president Viktor Orbán wederom een Pride bijeenkomst heeft verboden en hiermee het demonstratierecht en de rechten van lhbtiqia-personen verder onder druk zet? Zo ja, welke rol ziet de regering voor zich met betrekking tot internationaal regenboogbeleid/emancipatiebeleid?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Europese Commissie sinds 2020 een gerichte Europese strategie voert om de gelijkheid van lhbtiqia-personen te bevorderen. De huidige strategie loopt in 2025 af en tijdens deze Raad zal waarschijnlijk een nieuwe strategie besproken worden. Gelet op de inperkingen van rechten van lhbtiqia-personen in meerdere Europese lidstaten, zoals Slowakije en Hongarije, lijkt het de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie cruciaal dat er een goede, effectieve strategie komt ter bevordering van de emancipatie van lhbtiqia-personen. Zij lezen dat Nederland een vervolg op de strategie verwelkomt, omdat er nog veel en grote uitdagingen zijn om het fundamentele recht op gelijkheid, ongeacht wie je bent en van wie je houdt, te realiseren. Zou de regering nader kunnen toelichten, met behulp van voorbeelden, op welke concrete uitdagingen zij doelt? Aanvullend daarop, welke concrete uitdagingen, onderbouwd met recente voorbeelden, ziet de regering nog met betrekking tot de emancipatie van lhbtiqia-personen in Nederland? Zou de regering nader kunnen toelichten hoe zij een nieuwe strategie idealiter voor zich zien, met concrete doelen en maatregelen?
EU antidiscriminatiebeleid op personen met een beperking
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er in de Raad ook stilgestaan zal worden bij beleid gericht op personen met een beperking. Deze leden lezen tevens dat Nederland kan instemmen met het aannemen van de Raadsconclusies. Hebben zij hiervoor ook contact gehad met mensen met een beperking en hun belangenorganisaties? Ziet de regering baat bij structurele verankering van inclusief en toegankelijk beleid in bredere EU-strategieën en toekomstig beleid? Ziet de regering baat bij structurele verankering van inclusief en toegankelijk beleid in Nederlandse strategieën en toekomstig beleid? Waar zitten, volgens de regering, momenteel nog concrete beleidslacunes? In hoeverre maakt Nederland momenteel gebruik van EU-middelen en het AccessibleEU-platform? Waar zitten eventuele verbeterpunten?
Raadsconclusies preventie van geweld tegen vrouwen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet van mening is dat zij door middel van het Nationaal Actieprogramma Aanpak grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (NAP) invulling geeft aan de wensen van het Deens voorzitterschap. In hoeverre geeft het NAP invulling aan de verplichtingen voortvloeiend uit het Verdrag van Istanbul? Welke lessen zou Nederland kunnen trekken uit de aanpak tegen gendergerelateerd geweld en femicide, in het bijzonder de wettelijke kaders, van andere EU-landen zoals Spanje en België?
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Formele EPSCO-Raad van 17 oktober 2025 in Luxemburg voor het onderdeel ‘sociaal beleid’ en andere aanverwante stukken en hebben daarover nu geen vragen of opmerkingen.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Formele EPSCO-Raad (Gelijkheidsraad) d.d. 17 oktober 2025. De leden hebben geen vragen aan de staatssecretaris.
II Reactie van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen van de fractie en de overige reacties van uw Kamer. Ik dank hen voor hun inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals in de inbreng van de fractie. De vragen zijn cursief weergegeven.
Daarnaast wil ik een rectificatie aanbrengen. Er wordt verwezen naar een brief met geannoteerde agenda van de EPSCO-Raad van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 12 september. Dit moet zijn de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 september, met Kamerstuk 21 501-31, nr. 801.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of eventuele nagezonden stukken met de Kamer worden gedeeld.
Er zijn nog geen documenten vastgesteld die op de agenda van de Raad zullen worden geplaatst. Conform de vaste informatieafspraken reflecteren we in het verslag van de Raad op de inhoud van de plaatsgevonden gedachtewisselingen en eventuele onderliggende documenten. Dit verslag wordt aan het parlement gestuurd.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de regering het met hen eens is dat de inperking van de rechten van lhbtiq+-personen in Slowakije en het verbod op de Pride in Pécs op 4 oktober in Hongarije zeer zorgelijk zijn. Zij vragen welke rol de regering binnen Europees verband en in internationaal emancipatiebeleid voor zich ziet, of zij bereid is deze kwesties in de Raad te agenderen en of zij kennis heeft genomen van de oproep om samen met andere lidstaten bezwaar tegen Slowakije aan te tekenen en of de regering bereid is deze oproep te steunen.
Ik ga eerst in op het gemeenschappelijke beleid en daarna de vragen per casus afzonderlijk beantwoorden.
Het kabinet deelt de zorgen over de toename van wetten en wetswijzigingen die afgelopen jaren zijn voorgesteld en geïntroduceerd, die zich richten op de inperking van de gelijke behandeling van lhbtiq+ personen, ook in Europa. In de EU hebben we namelijk duidelijke afspraken over onze democratische rechtsstaat, grondrechten en fundamentele waarden. Daarom blijft het kabinet zich als onderdeel van de bescherming en bevordering van de mensenrechten, de democratische rechtsstaat en de internationale rechtsorde inzetten voor vrouwenrechten, gendergelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Op 28 januari jl. bent u geïnformeerd over de inzet hierop in Europa.1
In lijn met de motie Van Campen c.s.2 volgt het kabinet de rechtsstaatontwikkelingen in Slowakije nauwgezet en is op bilateraal niveau hierover in dialoog met Slowakije. Ook de Europese Commissie is hierover met Slowakije in gesprek. Het kabinet kijkt met teleurstelling en zorg naar de grondwetswijziging en het risico dat hiermee gepaard gaat op niet-naleving van het beginsel dat het Unierecht voorrang geeft boven nationaal recht (voorrangsbeginsel). De gevolgen van de grondwetswijziging en de verenigbaarheid met het Unierecht moeten echter nog nader worden bestudeerd, op het gebied van adoptie en genderidentiteit. Het kabinet benadrukt dat Slowakije het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Unierecht moet naleven, waaronder met name het non-discriminatie beginsel en het recht op eerbiediging van het privéleven waaronder van lhbtiq+ personen. Het is voor het kabinet van belang dat de Commissie snel en effectief optreedt om terugval van lidstaten op rechtsstatelijk vlak te voorkomen en aan te pakken, en daarbij gebruik maakt van al het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium. Voor de volledige reactie van het kabinet op de oproep van lid Dassen (Volt) van 29 september jl.3, waarnaar de fractie waarschijnlijk verwijst, verwijs ik naar de kabinetsreactie van 30 september jl.4
Het kabinet vindt de aangenomen anti-lhbtiq+ wetswijzigingen in Hongarije zeer zorgelijk. Het spreekt zich daarover uit, onder meer via verklaringen, en onderstreept daarbij de fundamentele waarden van gelijke behandeling en non-discriminatie. De Europese Commissie heeft een inbreukprocedure aangespannen tegen Hongarije over de anti-lhbtiq+ wet, die nauw verbonden is met het verbod op Pride bijeenkomsten. Nederland steunt de Europese Commissie in die zaak. Ook heeft het kabinet, ter uitvoering van de motie van het lid Dassen (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3193), op 15 juli jl. een brief aan de Europese Commissie verstuurd met de oproep zo spoedig mogelijk in actie te komen om de wetgeving waarmee Pride-marsen worden verboden direct een halt toe te roepen.5 Nederland zal bij de Raad de Europese Commissie er opnieuw toe oproepen haar rol als hoedster van de verdragen te vervullen, snel en effectief op te treden en daarbij gebruik te maken van al het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Europese Commissie sinds 2020 een gerichte Europese strategie voert om de gelijkheid van lhbtiq+-personen te bevorderen en dat deze strategie in 2025 afloopt, waarbij tijdens deze Raad waarschijnlijk een nieuwe strategie besproken zal worden. De leden van de fractie lezen dat de regering een vervolg op de strategie verwelkomt vanwege de nog bestaande grote uitdagingen om het fundamentele recht op gelijkheid te realiseren en vragen de regering welke concrete uitdagingen zij ziet, zowel internationaal als in Nederland, en hoe zij een nieuwe strategie idealiter vormgeeft met duidelijke doelen en maatregelen.
De concrete uitdagingen waarop wordt gedoeld, betreffen onder andere de problemen die regenboogfamilies ervaren bij het wonen en leven in andere EU-landen, de toename van (online) haat en discriminatie die ook landsgrenzen overstijgt, en het ondermijnen van fundamentele rechten zoals non-discriminatie en gelijke behandeling door sommige lidstaten. Daarom wordt de nieuwe Europese strategie idealiter vormgegeven met als doelen dat iedereen veilig is en volwaardig kan meedoen – in lijn met de Emancipatienota: Veilig Meedoen.6 De strategie zou maatregelen moeten bevatten zoals versterkte Europese samenwerking, verdediging en handhaving van fundamentele rechten, ondersteuning van slachtoffers van discriminatie en het optreden tegen lidstaten die rechten schenden, bijvoorbeeld door Europese fondsen in te houden of naar het Europese hof te stappen. In reactie op de vraag over de nationale inzet, verwijs ik naar de Emancipatienota. Deze geeft een overzicht van de inspanningen van het kabinet.
Op het gebied van antidiscriminatiebeleid gericht op inclusie van personen met een beperking, vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de regering contact heeft gehad met mensen met een beperking en hun organisaties, of zij baat ziet bij structurele verankering van inclusief beleid in EU- en Nederlandse strategieën, waar nog beleidslacunes zitten, en hoe Nederland gebruikmaakt van EU-middelen zoals het AccessibleEU-platform en welke verbeterpunten er zijn.
De regering heeft aangaande de Raadsconclusies geen contact gehad met ervaringsdeskundigen of hun belangenorganisaties. De Raadsconclusies sluiten aan bij de toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Daarnaast sluiten de conclusies aan bij de inhoud van de werkagenda VN-verdrag Handicap. Beide documenten zijn tot stand gekomen in nauw overleg met mensen met een beperking en hun belangenorganisaties.
Het verankeren van inclusief en toegankelijk beleid in bredere EU-strategieën en toekomstig beleid ziet de regering als een belangrijke kans om toe te werken naar toegankelijkheid en inclusie. De regering heeft kennis genomen van de European Disability strategy 2021-2030 en geparticipeerd in de daaruit voortvloeiende flagship initiatieven, bijvoorbeeld in de ‘Disability Employment Package’. Een ander mooi voorbeeld is de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn7, die op 28 juni 2025 in Nederland in werking trad. Hierin staan toegankelijkheidsvoorschriften voor specifieke producten en diensten die alle Europese marktdeelnemers die onder de richtlijn vallen moeten opvolgen. Hiermee wordt een groot aantal producten en digitale diensten die op de Europese markt worden gebracht toegankelijk voor mensen met een beperking. Een ander voorbeeld, waar het kabinet op dit moment aan werkt, is de invoering van de European Disability Card. Het beoogde doel van deze kaart is het bereiken van wederzijdse erkenning van de nationale gehandicaptenstatus tussen de EU-lidstaten, zodat EU-burgers met een beperking kunnen profiteren van dezelfde speciale voorwaarden en/of preferentiële behandeling die overheidsinstanties en particuliere ondernemers al aanbieden. In de zomer van 2028 moeten de eerste kaarten zijn geproduceerd.
De regering verstuurde voor de zomer van 2025 de werkagenda VN-verdrag Handicap8 naar de Tweede Kamer. Dit is de inzet van de regering op het verankeren van toegankelijk en inclusief beleid op zeven levensdomeinen, zoals Onderwijs en ontwikkeling en Vervoer en mobiliteit, in de komende 5 jaar en daarna tot 2040. De regering heeft de beleidslacunes in kaart gebracht door het organiseren van sprintsessies met ervaringsdeskundigen, vertegenwoordigende organisaties en andere relevante partijen. De beleidslacunes zijn omgezet in maatregelen waar de komende vijf jaar aan gewerkt wordt. De werkagenda bevat daarmee concrete stappen richting de doelen in de nationale strategie VN-verdrag Handicap, die gericht is op het bereiken van een toegankelijke en inclusieve samenleving voor mensen met een beperking. De werkagenda bevat ook acties op het gebied van zelfstandig leven en toegankelijk wonen.
Nederland neemt sinds de oprichting van het kennisplatform AccessibleEU met interesse kennis van de onderzoeken en evenementen die georganiseerd worden door het netwerk van nationale en Europese toegankelijkheidsexperts. Ook maakt Nederland gebruik van EU-middelen, bijvoorbeeld van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) 2021-2027. Vanuit dit fonds is er €413 miljoen beschikbaar gesteld voor Nederland. Dit budget wordt verdeeld over verschillende projecten die bijvoorbeeld gaan over de begeleiding van leerlingen in het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) en het Praktijkonderwijs (Pro) richting de arbeidsmarkt en projecten met als doel de (integrale) ondersteuning van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Deze projecten dragen bij aan het bereiken van de doelstellingen van de Europese Pijler van sociale rechten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in hoeverre het Nationaal Actieprogramma (NAP) invulling geeft aan de verplichtingen uit het Verdrag van Istanbul en welke lessen Nederland kan trekken uit de aanpak van gendergerelateerd geweld en femicide in andere EU-landen, zoals Spanje en België.
Het Verdrag van Istanbul stelt verschillende eisen aan de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Het Verdrag benadrukt onder andere het belang van een gendersensitieve aanpak en voorlichting en bewustwording. Ook moeten landen maatregelen nemen om mannen en jongens te stimuleren om actief bij te dragen aan het voorkomen van geweld tegen vrouwen. Verder stelt het Verdrag eisen aan de ondersteuning van slachtoffers. Het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (NAP) draagt hieraan op verschillende manieren bij. Het programma zet in op het bespreekbaar maken van gewenste en ongewenste omgangsvormen, activeren van omstanders, aanscherpen van normen en wetgeving, stimuleren van organisaties en sectoren om hun aanpak op orde te hebben en verbeteren van de hulpverlening. Het doel is een cultuurverandering te bereiken, waarbij gelijkwaardigheid tussen vrouwen en mannen uitgangspunt is. Hiervoor worden verschillende activiteiten uitgevoerd. Deze zijn onder andere gericht op het vergroten van bewustwording onder jongeren en ouders, deskundigheidsbevordering van professionals in het onderwijs, de zorg en de veiligheid, kennis over wat je als omstander kan doen en de toegankelijkheid van de hulpverlening. Ook is er specifiek aandacht voor de rol van jongens en mannen. Zo start op 3 november een publiekscampagne gericht op mannen om hen te stimuleren andere mannen binnen hun sociale kring aan te spreken op (potentieel) seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals seksueel getinte grappen, opmerkingen of gebaren. De campagne biedt daarbij handvatten en herkenbare voorbeelden.
De aanpakken in Spanje en België sluiten in grote lijnen aan bij de kernambities van het Nederlandse Plan van Aanpak Stop femicide!: het voorkomen van geweld door schadelijke gendernormen en signalen vroegtijdig te adresseren, het versterken van slachtofferbescherming en hulpverlening, beter gebruik van data en monitoring, en nauwe samenwerking tussen politie, justitie, zorg en gemeenten. Een belangrijk verschil is dat Spanje en inmiddels ook België deze inzet grotendeels hebben geconcentreerd in één wet. Spanje heeft daarnaast een gespecialiseerde infrastructuur met aparte rechtbanken en politie-eenheden. Nederland kiest voor een meer gespreide mix van beleid en wetgeving. Voorbeelden hiervan zijn het Besluit slachtoffers van strafbare feiten, de Wet maatschappelijke ondersteuning, en binnenkort ook het wetsvoorstel voor de implementatie van de EU-richtlijn geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Deze maand wordt er op ambtelijk niveau vanuit de ministeries van OCW, VWS en J&V met Spaanse collega’s verder gesproken over de voor- en nadelen van hun aanpak en wetgeving, om te bezien welke lessen daarvan voor Nederland relevant kunnen zijn. Ook kijken we nadrukkelijk naar ervaringen in andere landen, zowel binnen als buiten Europa. Uitwisseling vindt regelmatig plaats, onder meer via het Comité van Partijen van het Verdrag van Istanbul, het Europese preventienetwerk ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, en via bilaterale contacten. Uiteraard zal ik ook tijdens deze Raad bilateraal met mijn ambtsgenoten spreken over deze thematiek.
Kamerstuk II 2024/2025, 30 420, nr. 415↩︎
Kamerstuk II 21 501-20, nr. 2076↩︎
2025Z18008/2025D42274 Brief d.d. 29 september 2025↩︎
Kamerstuk II 36 800 V, nr. 15↩︎
Zie hiervoor, evenals de reactie van de Commissie van 13 augustus jl. daarop, de bijlagen bij de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken van 16 september 2025, Kamerstuk II 2024/2025, 21 501-02, nr. 3225.↩︎
Kamerstuk II 2024/2025, 30 420, nr. 418↩︎
Kamerstukken II, 2023/24, 24 170, nr. 309↩︎
Kamerstukken II 2024/25 24 170, nr. 362↩︎