Lijst van vragen en antwoorden over de nota inzake de Homogene Groep Internationale samenwerking 2026 (HGIS-nota 2026) (Kamerstuk 36801-1)
Homogene Groep Internationale samenwerking 2026 (HGIS-nota 2026)
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2025D46022, datum: 2025-11-10, bijgewerkt: 2025-11-14 16:11, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36801-2).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.F. Klaver, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: A.W. Westerhoff, griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Beantwoording vragen commissie over de nota inzake de Homogene Groep Internationale samenwerking 2026 (HGIS-nota 2026) (Kamerstuk 36801-1)
Onderdeel van kamerstukdossier 36801 -2 Homogene Groep Internationale samenwerking 2026 (HGIS-nota 2026).
Onderdeel van zaak 2025Z19605:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2025-11-12 13:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-11-27 12:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
Preview document (🔗 origineel)
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
| Vergaderjaar 2025-2026 |
36 801 Homogene Groep Internationale samenwerking 2026 (HGIS-nota 2026)
Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 november 2025
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de nota inzake de Homogene Groep Internationale samenwerking 2026 (HGIS-nota 2026) (Kamerstuk 36 801, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 november 2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Klaver
De griffier van de commissie,
Westerhoff
1
Herinnert u zich het antwoord op vraag 51 van de feitelijke vragen over de wijziging van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Miljoenennota) (Kamerstuk 36 820 XVII-1-2)? Kunt u aangeven met welke formule de getallen in daarin verwerkte tabel tot stand zijn gekomen?
Antwoord
Het antwoord op vraag 51 van de betreffende vragenset ziet op de bijstelling van het ODA-budget indien dit in het najaar zou worden gekoppeld aan 0,7% van het bni. Het ODA-budget werd onder voorgaande kabinetten twee keer per jaar bijgesteld op basis van het bni. Dit kabinet stelt het ODA-budget één keer per jaar bij in het voorjaar. De bijstelling van volgend voorjaar ziet op de bni-ontwikkelingen van CEP2025-CEP2026. Daar valt dus ook de bni-ontwikkeling van CEP2025-MEV2026 onder.
De bijstelling die in het antwoord op deze vraag wordt getoond is berekend conform de systematiek van voorgaande kabinetten. Voorgaande kabinetten hanteerden een systematiek waarbij er een koppeling was op basis van de streefwaarde van de VN van 0,7% van het bni. De formule die hierbij gehanteerd werd was: totale ODA-budget = (0,7% x BNI) + intensiveringen – bezuinigingen.
De berekening bij de beantwoording van desbetreffende vraag is gebaseerd op 0,7% van de ontwikkeling van het bni van de laatst verwerkte raming (CEP2025) tot de zomerraming van het CPB (MEV2026). Het bni is bij de MEV2026 gedaald ten opzichte van de CEP2025. Het bijstellen van het ODA-budget levert daarmee een neerwaartse bijstelling op.
2
Kunt u aangeven wat het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking zou zijn in de jaren 2025, 2026, 2027, 2028 en 2029 als de berekening zou worden gehanteerd, zoals die door vorige kabinetten is gebruikt (ontwikkelingsbudget = (0,7% x Bruto Nationaal Inkomen) + intensiveringen – bezuinigingen)?
Antwoord
Het kabinet kiest ervoor om het ODA-budget één keer per jaar bij te stellen op basis van de ontwikkeling van het bni. In de Voorjaarsnota 2025 is het ODA-budget bijgesteld op basis van de koppeling aan de ontwikkeling van het bni. De macroraming van afgelopen zomer, de MEV 2026, wordt nu niet verwerkt in het ODA-budget. Bij Voorjaarsnota 2026 wordt het ODA-budget weer geactualiseerd op basis van de bni-ontwikkeling (CEP 2026 t.o.v. CEP 2025).
Indien het ODA-budget op basis van MEV 2026 bij MJN geactualiseerd zou worden, dan zou het ODA-budget neerwaarts zijn bijgesteld, omdat het bni neerwaarts is bijgesteld t.o.v. de CEP 2025. De budgettaire effecten van 2025 t/m 2029 op basis van een bni-koppeling van 0,7% van het bni zijn hieronder weergegeven.
| Bijstelling o.b.v. koppeling aan 0,7% van het bni (CEP 2025–MEV 2026) | – 59 | – 87 | – 97 | – 124 | – 122 |
Op basis van deze bijstelling zou het ODA-budget in de jaren 2025 t/m 2029 uitkomen op onderstaande:
| ODA-budget HGIS-nota 2026 | 6.766 | 6.746 | 6.118 | 5.784 | 6.123 |
| Bijstelling o.b.v. koppeling aan 0,7% van het bni (CEP 2025–MEV 2026) | – 59 | – 87 | – 97 | – 124 | – 122 |
| ODA-budget met bijstelling op basis van 0,7% van het bni | 6.707 | 6.659 | 6.021 | 5.660 | 6.001 |
3
Wat wordt bedoeld met de bijdragen aan campagnes en lobby-activiteiten bij acquisities van Internationale Organisaties (IO’s)? Aan welke acquisities wordt momenteel gewerkt?
Antwoord
Bijdragen aan campagnes en lobbyactiviteiten zijn, zo nodig, financiële instrumenten in het kader van het gastlandbeleid.
Als er concurrentie is van andere landen voor het vestigen van een internationale organisatie in Nederland, kan het nodig zijn een campagne of lobbyactiviteiten te starten in bijvoorbeeld hoofdsteden van andere landen en/of in Brussel of New York.
Op dit moment wordt gewerkt aan de mogelijke vestiging van het UN International Computing Centre, het Speciaal Tribunaal voor het misdrijf agressie tegen Oekraïne en de Claimscommissie voor Oekraïne. Verder wordt gewerkt aan de kandidatuur voor de Einstein Telescoop en de mogelijke kandidatuur voor het EU-Douaneagentschap. Besluitvorming over het vestigen van internationale organisaties in Nederland verloopt via de ministerraad, waar ook nadrukkelijk gekeken wordt naar financiële haalbaarheid en uitvoerbaarheid.
4
Hoe groot is de exacte Nederlandse bijdrage aan de North Atlantic Ice Patrol en hoe verhoudt deze bijdrage zich tot die van de voorgaande jaren?
Antwoord
De bijdrage aan de North Atlantic Ice Patrol speelt een belangrijke rol in de veiligheid op zee en het voorkomen van ongelukken.
Voor 2026 wordt rekening gehouden met een bijdrage van EUR 80.000,– De exacte bijdrage hangt af van de daadwerkelijk gemaakte kosten in 2023–2025.
In voorgaande jaren zijn de volgende bijdragen verstrekt:
2.023 EUR 65.356,47 over 2020–2022
2.024 EUR 70.905,14 over 2021–2023
2025 nog niet bekend, dit zijn de kosten over 2022–2024
5
Werkt u samen met andere ministeries aan de Internationale Cyberstrategie? Zo ja, met welke ministeries en op welke manier? Zo niet, waarom niet?
Antwoord
Ja, bij de uitvoering van de Internationale Cyberstrategie is een groot aantal ministeries en instanties betrokken. Daarom bood de Minister van Buitenlandse Zaken de strategie in 2023 mede aan namens de Ministers van Justitie en Veiligheid, Economische Zaken en Klimaat, Defensie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast zijn ook de AIVD en de MIVD en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nauw betrokken.
6
Kunt u aangeven wat Nederland exact bijdraagt aan de Open Skies Consultative Commission van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), wat met dit geld gedaan wordt en welke landen er nog meer aan bijdragen?
Antwoord
Het Open Skies Consultative Commission (OSCC) is het (verdragsrechtelijk vastgelegde) uitvoeringsorgaan voor het Open Skies-verdrag. In het OSCC worden besluiten genomen over o.a. het verdelen van de quota voor inspectievluchten, worden eventuele geschillen besproken en wordt de Toetsingsconferentie voorbereid. OSCC-bijeenkomsten vinden, afhankelijk van de behoefte, ongeveer een keer per maand plaats. Er wordt jaarlijks ca EUR 16.000 aan het OSCC bijgedragen. Per kwartaal ontvangt Nederland een Note Verbale waarin de bijdrage is vastgesteld, de bijdrage varieert tussen de EUR 3.300 en EUR 4.900 per kwartaal. Alle 32 Verdragspartijen dragen bij aan het OSCC.
7
Waarom zijn de middelen beschikbaar voor nationale veiligheid en terrorismebestrijding (Justitie en Veiligheid) fors gestegen in 2025 ten opzichte van 2024 en weer fors gedaald in 2026 ten opzichte van 2025?
Antwoord
In 2025 was Nederland gastheer van de NAVO-top. Voor de voorbereiding en uitvoering was er een interdepartementale projectorganisatie opgezet. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid was belast met de coördinatie van de veiligheidsmaatregelen. Voor de kosten van de NAVO-top ontving JenV in 2024 en 2025 middelen uit de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Hierdoor zijn de middelen voor nationale veiligheid en terrorismebestrijding aanzienlijk lager vanaf 2026.
8
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de sluiting van de nog vier te sluiten posten?
Antwoord
Zoals gemeld tijdens het commissiedebat van 4 september 2025 over adequaat postennet in tijden van taakstelling (Kamerstuk 32 734, nr. 56), neemt het kabinet in het voorjaar van 2026 een besluit over de sluiting van de vier posten die in de Kamerbrief van 17 april 2025 zijn aangekondigd. Uw Kamer wordt daarna hierover geïnformeerd.
9
Wat verklaart de daling in de bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds (3.2)?
Antwoord
Het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) is het voormalige ontwikkelingsfonds van de EU, die in het huidige meerjarig financieel kader is opgegaan in de EU-begroting. Hoewel het EOF langzaam richting afsluiting gaat, lopen er nog oude committeringen en daarmee ook verplichte betalingen onder het EOF. Ook komen er oude reserves of leningen terug van het fonds waardoor de bijdrage aan het fonds vanuit Nederland lager kan uitvallen. Nu het uitgaveplafond voor 2026 is vastgesteld, is in de begroting voor 2026 het budget aangepast naar dit plafond waardoor de verwachte bijdrage is gedaald.
10
Kunt u in een overzicht aangeven hoeveel het totale budget voor Official Development Assistance (ODA) zou stijgen in de jaren 2026 tot en met 2030 wanneer dit volledig zou worden gekoppeld aan 0,7% en Bruto Nationaal Inkomen?
Antwoord
Volledig koppelen aan 0,7% van het bni betekent dat Nederland 0,7% van het bni uitgeeft aan ODA. Het ODA-budget zou dan stijgen met onderstaande bedragen:
| 0,7% van het bni aan ODA | + 1.806 | + 2.769 | +3.444 | + 3.448 | + 3.602 |
Sinds 2016 is de streefwaarde van 0,7% niet gehaald onder voorgaande kabinetten. Tegelijkertijd hanteerden voorgaande kabinetten wel een systematiek waarbij er een koppeling was op basis van de streefwaarde van de VN van 0,7% van het bni. De uitgangspositie betrof de internationale norm plus/min de intensiveringen/extensiveringen van voorgaande kabinetten. Op deze wijze tendeerde het ODA-budget op de zeer lange termijn toe naar de 0,7% van het bni. Onder dit kabinet is de 0,7% geen onderdeel van de berekeningswijze van het totale ODA-budget. De koppeling van het ODA-budget aan de ontwikkeling van het bni betekent dat 1% groei/krimp van het bni leidt tot 1% groei/krimp van het ODA-budget. Indien er geen intensiveringen of extensiveringen op het ODA-budget plaatsvinden, blijft de ODA-prestatie langjarig stabiel. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over het ODA-budget en de ODA-prestatie in de bijlage 6 van de HGIS-nota.
Indien het kabinet ervoor zou kiezen om nu te koppelen aan 0,7% van het bni conform de berekeningssystematiek van voorgaande kabinetten, dan zou het ODA-budget neerwaarts worden bijgesteld omdat het bni is gedaald ten opzichte van de laatst verwerkte raming (CEP2025). De bijstelling die hieruit zou volgen voor het ODA-budget is onderstaande.
| Bijstelling o.b.v. koppeling aan 0,7% van het bni (CEP 2025–MEV 2026) | – 59 | – 87 | – 97 | – 124 | – 122 |
Het kabinet kiest ervoor om het ODA-budget een keer per jaar bij te stellen in het voorjaar. De lopende begroting en het ODA-budget worden daarmee voorspelbaarder. Dit sluit ook aan bij de praktijk van één hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar.
11
Kan bijlage 6 worden herschreven op basis van de oude ODA-systematiek, waarbij de eerste regel van het ODA-budget gekoppeld wordt aan 0,7% en daarna posten eraf worden gehaald, zoals het geval was in de HGIS-nota van 2024 en eerdere HGIS-nota’s?
Antwoord
Zie hieronder de tabel zoals verzocht.
12
Klopt het dat de mutaties gerelateerd aan de steun aan Oekraïne uit de algemene middelen komen, terwijl ze nu alleen worden toegerekend aan ODA?
Antwoord
In de voorjaarsbesluitvorming 2025 is EUR 252 miljoen generaal beschikbaar gesteld voor niet-militaire steun aan Oekraïne in 2026. Dit budget is toegevoegd aan het ODA-budget en deze middelen worden dus toegerekend aan het totale Nederlandse ODA-budget. Dit doet de ODA-prestatie stijgen.
13
Rapporteren alle lidstaten van de Europese Unie hun aandeel in de door de Europese Commissie opgegeven publieke klimaatfinanciering ook als nationale bijdrage? Zo ja, leidt dit tot «double-counting» in de uiteindelijke rapportage over het Klimaatverdrag (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC), aangezien de Europese Commissie daarvoor ook rapporteert? Hoe voorkomt Nederland dit?
Antwoord
Er is geen sprake van dubbeltelling. De officiële rapportage over de Nederlandse bijdrage aan het Klimaatverdrag is in lijn met de methodiek van de tweejaarlijkse rapportage aan het UNFCCC. Nederland neemt dan ook het Nederlandse aandeel in de door de Europese Commissie opgegeven klimaatfinanciering niet op in de rapportage aan UNFCCC. De Europese Commissie rapporteert zelf direct aan UNFCCC over de klimaatfinanciering vanuit de begroting van de Europese Unie en de Europese Investeringsbank (EIB).
Om uw Kamer het volledige overzicht te geven, heeft het kabinet er voor gekozen om het Nederlandse aandeel in klimaatfinanciering in de EU-begroting wel zichtbaar te maken in de HGIS-nota.
14
Aangezien het meerekenen van bestaande middelen van multilaterale ontwikkelingsbanken (Multilateral Development Banks, MDB’s) en de Europese Unie geen nieuwe middelen oplevert voor ontwikkelingslanden, hoe ziet het groeipad eruit voor de Nederlandse eigen publieke bijdrage aan het internationale doel van € 300 miljard klimaatfinanciering in 2035? Specifieker gevraagd: hoe komt Nederland tot een verdrievoudiging van de eigen «eerlijke bijdrage» van € 1,8 miljard in 2025 (volgens de Internationale Klimaatstrategie) in 2035?
Antwoord
Er is geen internationaal overeengekomen groeipad en verdeelsleutel tussen landen voor het klimaatfinancieringsdoel van USD 300 miljard. Nederland heeft daarom geen meerjarige nationale planning voor de invulling van klimaatfinanciering vastgesteld. We blijven ons aandeel leveren door onder andere klimaat te integreren in onze aanpak voor water en voedselzekerheid. Daarnaast wordt ingezet op het bevorderen van private mobilisatie voor klimaat. Daarbovenop groeit naar verwachting het volume aan klimaatfinanciering van multilaterale ontwikkelingsbanken en stijgt hiermee ook de aan Nederland toe te rekenen klimaatfinanciering vanuit deze banken.
15
Hoeveel van de in tabel 18 gepresenteerde middelen betreft daadwerkelijk nieuw beschikbaar gesteld publiek geld, dat aansluit bij de afspraken van COP29 (Klimaatconferentie van Bakoe 2024) om de publieke financiering substantieel te verhogen?
Antwoord
Tabel 18 geeft per begrotingsartikel aan welk deel van de uitgaven op dat artikel naar verwachting zal bijdragen aan klimaatactie in ontwikkelingslanden. Deze tabel gaat uit van de begrotingsstanden op de artikelen. Hierdoor kan uit deze tabel niet worden herleid wat nieuw beschikbare middelen voor klimaat zijn.
Nederland blijft zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering en de daarover tijdens COP29 gemaakte afspraken leveren. Dit doen we onder andere door de inzet op thema’s waar extra middelen voor beschikbaar komen, zoals watermanagement en voedselzekerheid, sterker te richten op het tegengaan van negatieve gevolgen van klimaatverandering. De combinatie van groeiend budget en grotere klimaatrelevantie van de programmering leidt ertoe dat de inzet op deze thema’s de komende jaren een groter aandeel zal leveren aan de Nederlandse publieke klimaatfinanciering.
16
Worden de doelstellingen van de Internationale Klimaatstrategie gehaald met de huidige middelen voor publieke klimaatfinanciering? In hoeverre wijken de verwachte resultaten af van de gestelde doelen?
Antwoord
Nederland komt zijn internationale klimaatverplichtingen na en blijft zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren in lijn met de Overeenkomst van Parijs en het collectieve financieringsdoel.
In de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180, nr. 133) maakt het kabinet keuzes. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 20 februari 2025 (Kamerstuk 31 793, nr. 279) betekenen deze keuzes ten aanzien van de in de Internationale Klimaatstrategie genoemde inzet concreet dat we minder investeren in scholing en vaardigheden om duurzame klimaatkeuzes te bevorderen. Ook dragen we minder bij aan het stoppen van ontbossing in de drie tropische regenwoudregio’s en bouwen we de inzet op kleinschalige hernieuwbare energie af. Het doel om tot 2030 tenminste 100 miljoen mensen te bereiken met toegang tot hernieuwbare energie wordt hierdoor niet gehaald. De verwachting is echter dat het oorspronkelijke doel van 50 miljoen mensen bereikt, op basis van de lopende portfolio, haalbaar blijft.
17
Hoe verhoudt het Nederlands aandeel in door multilaterale ontwikkelingsbanken gerapporteerde klimaatfinanciering (met name leningen) zich tot de aangenomen motie-Teunissen (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1106) van 12 december 2024, die stelt dat klimaatfinanciering de schuldenlast van landen niet verder mag vergroten?
Antwoord
De multilaterale ontwikkelingsbanken leveren een belangrijke bijdrage aan internationale klimaatfinanciering. Door de hefboomwerking van de ontwikkelingsbanken kan met dezelfde middelen de beschikbare klimaatfinanciering aanzienlijk worden vergroot. De multilaterale ontwikkelingsbanken maken gebruik van een schuldenraamwerk om de schulden van ontwikkelingslanden te monitoren en ervoor te waken dat leningen deze schulden niet op een onhoudbaar pad brengen. Daar waar gepast, benadrukt het kabinet dat klimaatfinanciering en innovatieve klimaatfinancieringsmechanismen oog moeten houden voor een houdbare schuldenlast van ontwikkelingslanden.
Landen met een onhoudbare schuldenlast kunnen een verzoek indienen voor schuldherstructurering via het Common Framework. Het IMF en de Wereldbank spelen hierbij een belangrijke rol doordat zij schuldhoudbaarheidsanalyses opstellen, schuldentransparantie verbeteren en technisch advies verlenen bij herstructureringen. Het kabinet ondersteunt dit initiatief en zet zich actief in voor de versterking ervan.
18
Kunt u aangeven wat de totale klimaatfinanciering van Nederland voor 2026 gaat zijn?
Antwoord
De HGIS-nota 2026 geeft een schatting van de totale klimaatfinanciering van Nederland op basis van de beschikbare informatie. Daarbij kiest het kabinet voor een conservatieve benadering. Voor 2026 is deze schatting EUR 2,9 miljard. De daadwerkelijk gerealiseerde klimaatfinanciering wordt in mei 2027 in het HGIS-jaarverslag 2026 met uw Kamer gedeeld.
19
Waarom wordt er anders gerapporteerd dan in de HGIS-nota van 2025?
Antwoord
Op COP-29 in 2024 is een nieuw collectief klimaatfinancieringsdoel voor 2035 vastgesteld, de New Collective Quantified Goal (NCQG). Hierin is een belangrijke rol weggelegd voor klimaatrelevante financieringen door de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s). Anders dan in het verleden wordt hierbij gekeken naar álle klimaatrelevante investeringen van deze banken, ook als deze zijn gerealiseerd vanuit bijdragen van niet-traditionele donorlanden. In lijn hiermee heeft het kabinet de opbouw van de HGIS-nota geactualiseerd en het aan Nederland toe te rekenen aandeel van de publieke klimaatfinanciering van MDB’s zichtbaar gemaakt.
20
Hoe verhoudt de circa € 900 miljoen publieke klimaatfinanciering door ontwikkelingsbanken zich tot het bedrag dat in de HGIS-nota van 2025 was begroot?
Antwoord
In de HGIS-nota voor 2025 nam het kabinet de verwachte publieke betaling aan het kapitaal van de multilaterale ontwikkelingsbanken op als onderdeel van de geschatte EUR 900 miljoen publieke klimaatfinanciering. Deze betaling werd geschat op EUR 100 miljoen vanuit het Ministerie van Financiën en een deel van de EUR 20 miljoen van begrotingsartikel 5 van de BHO-begroting.
In de HGIS-nota 2026 is de systematiek, in lijn met het nieuwe collectief klimaatfinancieringsdoel (New Quantified Collective Goal, NCQG), veranderd. In de NCQG is een belangrijke rol weggelegd voor klimaatrelevante financieringen door MDB’s, waarbij het gaat om de zogenoemde outflows van deze banken. In de HGIS-nota 2026 maakt het kabinet daarom niet langer de Nederlandse betaling aan MDB’s maar het aan Nederland toe te rekenen aandeel van de publieke klimaatfinanciering van MDB’s zichtbaar. Deze wordt geschat op EUR 1,1 miljard.
21
Waarom ligt de prognose voor gemobiliseerde private klimaatfinanciering in 2026 (€ 900 miljoen) aanzienlijk lager dan de gerealiseerde financiering in 2024 (€ 1.380 miljoen)?
Antwoord
Voor de inschatting van de gemobiliseerde private klimaatfinanciering wordt het gemiddelde van de laatste vier jaar gebruikt. Deze methodiek passen we al enkele jaren toe en is ingegeven door de aanmerkelijke jaarlijkse schommelingen in het verleden. Deze methodiek vangt echter maar ten dele de gerealiseerde groei van de private mobilisatie die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Zoals ook benoemd in de HGIS-nota 2026, is er een gerede kans dat de daadwerkelijke mobilisatie hoger uitvalt.
22
Hoe wordt de gemobiliseerde private klimaatfinanciering naar verwachting verdeeld over mitigatie, adaptatie en klimaatschade? En welk deel hiervan gaat naar verwachting naar de minst ontwikkelde landen (Least Developed Countries, LDC’s) en kleine eilandstaten (Small Island Developing States, SIDS)?
Antwoord
Jaarlijks berekent een onafhankelijke partij de private ontwikkelings-, klimaat- en biodiversiteitsfinanciering die kan worden toegerekend aan de Nederlandse publieke inzet. De resultaten worden gepubliceerd in een rapport, met als meest recente publicatie de rapportage over 2024.1
Naar verwachting zal de verdeling van de private klimaatfinanciering over mitigatie, adaptatie en klimaatschade en over de landengroepen weinig veranderen tussen 2024 en 2026. De gerealiseerde verdeling in 2024 geeft daarmee een schatting voor 2026. In 2024 kwam 61% van de private klimaatfinanciering (exclusief de financiering vanuit de MDB’s) ten goede aan mitigatie, 16% aan adaptatie en 23% bevorderde beiden. Verder kwam 9% (ook exclusief multilaterale ontwikkelingsbanken) ten goede aan de minst ontwikkelde landen. Het kabinet heeft geen inzicht in de gemobiliseerde private klimaatfinanciering die gaat naar klimaatschade of naar de kleine eilandstaten (SIDS).
https://www.government.nl/documents/reports/2025/06/10/mobilised-private-climate-biodiversity-finance-2024-report↩︎