Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda van de formele JBZ-Raad, 8-9 december 2025 (Kamerstuk 32317-978)
JBZ-Raad
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D50006, datum: 2025-12-04, bijgewerkt: 2025-12-04 14:32, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: U. Ellian, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (VVD)
- Mede ondertekenaar: I. van Tilburg, adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij het verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda van de formele JBZ-Raad, 8-9 december 2025 (Kamerstuk 32317-978)
Onderdeel van kamerstukdossier 32317 -984 JBZ-Raad.
Onderdeel van zaak 2025Z21161:
- Indiener: F. van Oosten, minister van Justitie en Veiligheid
- Medeindiener: A.C.L. Rutte, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-12-18 13:00: Procedurevergadering Justitie en Veiligheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
32317 JBZ-Raad
Verslag van een schriftelijk overleg
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd over de volgende brieven:
Geannoteerde agenda van de formele JBZ-Raad, 8-9 december 2025 (Kamerstuk 32317, nr. 978);
Verslag van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 13 en 14 oktober 2025 (Kamerstuk 32317, nr. 975);
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid 2028-2034 (Kamerstuk 22112, nr. 4151);
Fiche: EU Voorradenstrategie (Kamerstuk 22112, nr. 4163);
Fiche: [MFK] Verordening Uniemechanisme en financiering paraatheid en respons noodsituaties gezondheid (Kamerstuk 22112, nr. 4156);
Publieke consultatie 28ste regime (Kamerstuk 22112, nr. 4181);
Fiche: [MFK] Verordening tot inrichting van het justitieprogramma 2028-2034 en terugtrekken van verordening (EU) 2021/693 (Kamerstuk 22112, nr. 4186);
Verslag van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 13 en 14 oktober 2025 (Kamerstuk 32317, nr. 975);
Bij brief van … heeft de minister van Justitie en Veiligheid de vragen en gemaakte opmerkingen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend-voorzitter van de commissie,
Ellian
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Tilburg
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
blz.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
II Reactie van de minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of de minister nader kan toelichten wat de acties in 2025 en voorzien in 2026 zullen zijn vanuit de Coalitie van zeven Europese landen tegen georganiseerde criminaliteit.
Antwoord
De Coalitie tegen georganiseerde en ondermijnende criminaliteit
(inmiddels bekend als de C7) is een informeel samenwerkingsverband
tussen Nederland, België, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië en Zweden
om met een meerjarig actieplan de georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit gezamenlijk aan te pakken. Voor Nederland is de C7 een
zeer belangrijk instrument voor EU-samenwerking en beïnvloeding van
EU-beleid en -wetgeving.
Op 14 februari 2025 vond een succesvolle ministeriële bijeenkomst plaats in Cádiz, Spanje. In de verklaring na afloop van de bijeenkomst riepen de ministers op tot versterking van preventie, waaronder de bestuurlijke aanpak, preventie van rekrutering van jongeren voor georganiseerde criminaliteit en de noodzaak om de misbruik van pyrotechnische artikelen aan te pakken. Verder werd stilgestaan bij de noodzaak van informatie-uitwisseling, de aanpak van criminele geldstromen, samenwerking met derde landen, in het bijzonder Latijns-Amerika, Westelijke Balkan en Afrika, en het versterken van de weerbaarheid van logistieke knooppunten. Daarnaast heeft de Coalitie een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de Europese Havenalliantie, onder meer met het op 25 april jl. met uw Kamer gedeelde non-paper1. Ook is er met de Coalitielanden gewerkt aan het versterken van de samenwerking in derde landen door gebruikmaken van de synergiën in de inzet.
Verder werkt de Coalitie aan een nieuw meerjarig actieplan dat naar verwachting in de eerste helft van 2026 wordt aangenomen. Het politieke startschot voor dit traject is op zondag 7 december a.s. tijdens een diner in Brussel waar de ministers van de C7-landen en de EU Commissaris voor Binnenlandse Zaken en Migratie, Magnus Brunner voor zijn uitgenodigd. Daar zullen de prioriteiten van de C7 worden vastgesteld voor de komende jaren. De Nederlandse inzet is dat de Coalitie zich de komende jaren zal richten op het ontmantelen van criminele netwerken en facilitators, versterken van de weerbaarheid van logistieke knooppunten, de aanpak van criminele geldstromen, preventie en samenwerking met derde landen.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke termijn het BNC-fiche over de voorstellen van de Commissie ten aanzien van de AVG en de AI-Verordening naar de Kamer zullen worden gestuurd en of het kabinet bereid is om alvast in grote lijnen een korte appreciatie te geven van de belangrijkste voorstellen uit het pakket, nu het onderwerp ook op de JBZ-raad van 8-9 december staat.
Antwoord
Het Digitale Pakket met daarin de digitale omnibus is op 19 november
door de Commissie gepresenteerd. Het kabinet werkt op dit moment
versneld aan de appreciatie daarvan middels een BNC-fiche. Naar
verwachting wordt deze nog voor het kerstreces met de Kamer gedeeld.
Tijdens de JBZ-raad worden de Omnibusvoorstellen niet inhoudelijk
besproken.
Deze leden vragen of inzet van het kabinet bij deze gesprekken ook zal zijn gericht op het effectief beperken van de regeldruk van ondernemers en maatschappelijke organisaties en in algemene zin op het bevorderen van gegevensuitwisseling met het oog op de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Ook vragen deze leden of de minister zelf een aantal knelpunten in de AVG en UAVG en de AI-Verordening ziet die aanpassing behoeven en welke van deze knelpunten de minister dan specifiek in gesprekken met de Commissie aan de orde zal stellen.
Antwoord:
Zie hiervoor het antwoord op de vorige vraag.
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid 2028-2034
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het BNC-fiche over de verordening tot oprichting van het ondersteuningsinstrument interne veiligheid 2028-2034. Deze leden lezen dat de voorstellen voor dit ondersteuningsinstrument voor interne veiligheid straks onder de nieuwe Nationale en Regionale Partnerschapsplannen zullen vallen. Dat betekent dat er via een performance framework een aantal principes wordt geïntroduceerd waaraan lidstaten moeten bijdragen: klimaat en biodiversiteit, gendergelijkheid, en sociaal beleid. Daar bovenop heeft de Commissie een aantal beleidsterrein specifieke indicatoren vastgesteld waaraan lidstaten dienen bij te dragen.
Voor het ondersteuningsinstrument voor interne veiligheid zien de voorgestelde indicatoren bijvoorbeeld op het op orde hebben van de IT-systemen voor informatie-uitwisseling, bescherming van kritieke infrastructuur en de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat er meer en vooral afrekenbare indicatoren worden vastgesteld, zodat de middelen uit het fonds effectiever en doelmatiger worden besteed. Kan de minister nader toelichten hoe deze indicatoren in de praktijk worden gemeten?
Antwoord
Het kabinet onderschrijft het belang dat de leden van de VVD-fractie
hechten aan concrete, meetbare indicatoren en heeft diverse vragen
gesteld over de precieze werking van het performance framework.
Op dit moment zijn deze indicatoren echter nog geen onderwerp van de
onderhandelingen.
Het ondersteuningsinstrument interne veiligheid valt in het commissievoorstel onder het Nationale en Regionale Partnerschapsplan (NRPP). Uitbetaling onder het NRPP vindt plaats als de lidstaat kan aantonen dat bepaalde mijlpalen en doelstellingen zijn behaald. Dit is vergelijkbaar met de systematiek die wordt gehanteerd voor de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF), waarbij het belangrijk is om te benadrukken dat bij de HVF niet met een geharmoniseerde lijst van (output)indicatoren wordt gewerkt.
Het kabinet is voorstander van een meer resultaatgerichte financieringswijze waarbij de uitbetaling van middelen plaatsvindt op basis van vooraf afgesproken mijlpalen en doelstellingen in plaats van gemaakte kosten. Hiermee geeft de EU-begroting een financiële prikkel om beleidsdoelstellingen te behalen. Ook geeft deze financieringswijze in praktische zin de mogelijkheid om de uitbetalingen van EU-middelen afhankelijk te maken van structurele hervormingen. Daarbij zet het kabinet er op in dat de systematiek niet tot extra administratieve lasten leidt.
Onderdeel van het Commissievoorstel is dat indien een betaling vanuit de Unie wordt opgeschort, bijvoorbeeld door het niet behalen van een mijlpaal of doelstelling of bij onvoldoende controles in het kader van het beschermen van de financiële belangen van de Unie, de lidstaten hun verplichting dienen na te komen om betalingen aan eindbegunstigden voort te zetten.
Wanneer en door wie wordt geconstateerd of indicatoren zijn behaald en worden middelen niet uitgekeerd of zelfs teruggevorderd indien lidstaten niet aantoonbaar voldoen? Deze leden horen graag een nadere toelichting op het performance framework, zoals dat bij het ondersteuningsinstrument interne veiligheid zal worden gehanteerd, wat de Nederlandse inzet hierbij is en of de minister de mening deelt dat voorwaardelijkheid van uitkering van de middelen belangrijk is.
Antwoord
Het is aan de lidstaten om een betaalverzoek in te dienen. De lidstaat
dient controles uit te voeren op het behalen van de
mijlpaal/doelstelling (die gebaseerd is op een indicator). De Commissie
beoordeelt vervolgens de aangeleverde bewijslast.
Het kabinet ondersteunt het overkoepelende doel van het voorstel om prestaties onder het MFK effectief en transparant te kunnen beoordelen en tegelijkertijd de administratieve lasten voor lidstaten, uitvoerende partners en begunstigden te verminderen. Zoals hierboven gesteld wacht het kabinet nog op nadere toelichting op de werking van het performance framework.
Is de minister het eens dat de Commissie zo specifiek mogelijk de doeltreffendheid van de middelen die worden besteed vanuit het ondersteuningsinstrument moet kunnen volgen, en dat de Commissie voldoende instrumenten moet hebben om dat effectief te kunnen meten?
Antwoord
Ja, daar is het kabinet het mee eens. Daarbij zet het
kabinet er op in dat de systematiek niet tot extra administratieve
lasten leidt en dat de Commissie de afzonderlijke lidstaten en de Raad
hierover goed informeert.
BNC-Fiche Verordening Programma Justitie voor de periode 2028-2034
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche over de Verordening programma Justitie voor de periode 2028-2034. Deze leden stellen voorop dat zij waarde hechten aan goede samenwerking binnen de EU op het gebied van toegang tot het recht, digitalisering, grensoverschrijdende criminaliteit. Zij delen tevens de noodzaak die de minister beschrijft om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de bescherming van grondrechten verder te waarborgen. Desondanks plaatsen deze leden nog wel enkele kanttekeningen bij het voorstel.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat voor de periode 2021-2027 het budget voor dit programma ongeveer € 305 miljoen bedroeg. Voor de periode 2028-2034 stelt de Europese Commissie een aanzienlijk hoger budget voor: ca. € 798 miljoen. Daarbij geeft het voorstel de Commissie geen bevoegdheid om gedelegeerde of uitvoeringshandelingen vast te stellen. Dat betekent als deze leden dat goed begrijpen, dat Nederland geen inspraak heeft in het vaststellen van de jaarlijkse programma’s waarin de gelden worden verdeeld over de programma’s. Dit in tegenstelling tot het huidige programma 2021-2027. Welke stappen zet de minister om alsnog (meer) inspraak te verkrijgen voor de lidstaten? En wat rechtvaardigt volgens de minister de verhoging van 305 naar 798 miljoen euro?
Antwoord
Het Commissievoorstel bevat geen comitologieprocedure, terwijl deze in
het Justitieprogramma 2021–2027 goed heeft gefunctioneerd en effectieve
betrokkenheid van lidstaten heeft geborgd. Het kabinet hecht hier waarde
aan, zeker gezien de omvang van het programma, en zet in de
onderhandelingen nadrukkelijk in op het alsnog opnemen van comitologie
op grond van artikel 33, lid 3, van Verordening (EU, Euratom)
2024/2509.
De Commissie motiveert de voorgestelde budgetverhoging van € 305 miljoen naar circa € 798 miljoen met een verwachte toename van activiteiten op het gebied van toegang tot het recht, opleiding en capaciteitsopbouw, en vooral de digitalisering van de justitiesector. Digitalisering van de justitiesector is een omvangrijk en langdurig traject, mede gezien de verplichtingen en systeemvereisten die voortvloeien uit recente EU-regelgeving op het gebied van e-Justice, waaronder onder meer de verordeningen en richtlijnen inzake digitale uitwisseling in civiele en strafrechtelijke procedures. Deze digitalisering vereist volgens de Commissie investeringen in zowel grensoverschrijdende als nationale systemen. Het kabinet zal er voor pleiten dat ook nationale digitaliseringsactiviteiten kunnen worden gefinancierd wanneer zij bijdragen aan modernisering en interoperabiliteit. Nederland vraagt de Commissie daarom om duidelijkheid over de reikwijdte van digitaliseringsmaatregelen, de verhouding tussen EU- en nationale inspanningen en de van toepassing zijnde co-financieringspercentages.
De leden van de VVD-fractie missen in het BNC-fiche een analyse en een standpunt over het performance framework zoals dat werd toegelicht in het BNC-fiche over het ondersteuningsinstrument voor interne veiligheid. Deze leden menen dat het ook bij het Programma Justitie 2028-2034 van cruciaal belang is dat er indicatoren worden vastgesteld zodat meetbaar en veel beter verantwoording kan worden afgelegd over de besteding van de middelen die ter beschikking worden gesteld. Hoe kijkt de minister hiernaar?
Antwoord
Het voorstel voor het Programma Justitie 2028–2034 bevat op dit moment
geen volledig uitgewerkt performance framework zoals bij het
Ondersteuningsinstrument voor Interne Veiligheid. Wel worden algemene
doelstellingen, evaluatiemomenten en relevante indicatoren
vastgesteld.
De vereenvoudiging en standaardisering van de financiële verantwoording verwijst naar een bredere modernisering binnen het MFK, waarbij wordt gewerkt met uniformere formats, gestandaardiseerde kostenopties en digitale rapportage. Dit moet de uitvoerbaarheid verbeteren en administratieve lasten verminderen.
Het kabinet staat in beginsel positief tegenover dergelijke vereenvoudigingen, maar vindt het daarbij wel belangrijk dat de kwaliteit van financiële controle behouden blijft. Heldere verantwoordingslijnen en inzicht in de doelmatigheid van uitgaven blijven noodzakelijk. Zie hiervoor ook het antwoord op de vraag over het performance framework. Het kabinet zal hierover met de Commissie en andere lidstaten in gesprek blijven.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de uitvoerbaarheid van de procedures rondom het programma wordt verbeterd, door middel van vereenvoudiging en standaardisering van de financiële verantwoording. Wat wordt hier precies mee bedoeld en wat is de inzet van de minister hierbij? Deelt de minister het streven dat juist moet worden ingezet op betere financiële verantwoording, zodat na afloop ook beter kan worden gemeten in hoeverre de middelen effectief zijn besteed en er is voldaan aan vooraf afrekenbare en heldere doelen en indicatoren?
Antwoord
De Commissie verwijst met de vereenvoudiging van de financiële
verantwoording naar een bredere moderniseringsslag binnen het MFK,
waarbij meer wordt gewerkt met uniforme formats, gestandaardiseerde
kostenopties en digitaal gestroomlijnde rapportage. Dit moet
administratieve lasten verlagen en de uitvoerbaarheid
verbeteren.
Nederland ondersteunt deze vereenvoudiging, mits deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van financiële controle. Het blijft essentieel dat kan worden vastgesteld of middelen doelmatig zijn besteed en projecten aantoonbaar bijdragen aan vooraf vastgestelde doelen. Nederland zal in dit verband het belang blijven benadrukken van transparante verantwoordingslijnen, een duidelijke rolverdeling tussen Commissie en lidstaten en een performance framework dat voldoende houvast biedt voor monitoring en ex-post beoordeling.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad aangaande justitie-onderwerpen. Deze leden hebben opmerkingen en vragen over enkele vraagstukken rondom digitalisering en privacy.
CSAM-verordening
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie uiten hun zorgen over de
EU-verordening ter voorkoming en bestrijding van online seksueel
kindermisbruik (de CSAM-verordening). Deze leden blijven kritisch op de
mogelijke inbreuk op privacy, de risico’s voor de cyberveiligheid zoals
beschreven door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en
de verplichte leeftijdsverificatie die zou worden ingevoerd zonder enig
parlementair overleg. Een geheel ander plan om daders van online
kindermisbruik op een effectieve manier te voorkomen en bestrijden, en
om slachtoffers te voorkomen en helpen, is volgens deze leden nodig. In
de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 32317, nr. 981) werd de
minister gevraagd om bij het Europese vooroverleg, Coreper II, tégen het
Deense voorstel te stemmen. Kan de minister bevestigen dat dit is
gebeurd? Kan hij de letterlijke stemverklaring die Nederland heeft
afgelegd delen met de Kamer? En blijft hij dit standpunt uitdragen bij
de JBZ-raad?
Antwoord
Nederland heeft zich, in uitvoering van de motie Kathmann c.s., tijdens
de Coreper-vergadering van 16 november jl. tegen het voorstel
uitgesproken. Nederland heeft daarbij een stemverklaring mondeling
afgelegd en deze tevens schriftelijk met de andere lidstaten
gedeeld.
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van het lid Kathmann op 13 november jl., maken de instructies (voorbereidende notities) onderdeel uit van het diplomatieke verkeer. Om de Nederlandse onderhandelingspositie en diplomatieke betrekkingen te waarborgen, kunnen deze niet met de Kamer worden gedeeld.
Zoals ook al besproken tijdens het commissiedebat op 24 november jl., is de stemverklaring opgebouwd op basis van de zorgen die zijn geuit in de Kamerbrief van 18 november jl. en inmiddels afgelegd.
Het voorstel is niet geagendeerd voor de JBZ-Raad op 8-9 december 2025.
Het is volgens de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie noodzakelijk om de zorgen over de CSAM-verordening vanuit Nederland blijvend kenbaar te maken in de triloogfase. Ondanks de wijzigingen in het Deense compromisvoorstel, blijven zorgen over grondrechten in stand. Het advies van de AIVD is hierin doorslaggevend, zoals verwoord in de Kamerbrief inzake toezegging gedaan tijdens het commissiedebat EU-Verordening ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik van 24 november 2025 (Kamerstuk 32317, nr. 979). Deze leden vragen de minister om het standpunt van de Kamer uit te blijven dragen, en in lijn met de hierboven genoemde motie-Kathmann c.s. er alles aan te doen zodat de risico’s voor massale privacyschending en de cyberveiligheid weg te nemen. Deze leden vragen aan de minister om uit te leggen hoe hij van plan is dat te doen. Kan hij een beeld schetsen van hoe lang de triloogfase volgens hem zal duren? Op welke momenten kan Nederland invloed uitoefenen tijdens de trilogen? De leden vragen de minister om de Tweede Kamer blijvend op de hoogte te houden van de voortgang van de trilogen, gezien de zwaarwegende bezwaren die vanuit de Kamer op het voorstel zijn geuit.
Antwoord
Zoals het kabinet in de Kamerbrief van 18 november jl. heeft aangegeven,
blijven er zorgen bestaan over het meest recente voorstel van de
CSAM-Verordening. Deze zorgen richten zich vooral op de bescherming van
privacy, grondrechten en digitale weerbaarheid. Hoewel het advies van de
AIVD een belangrijke bijdrage levert aan de afweging van de
verschillende belangen, is het één element in een bredere overweging.
Daarbij spelen ook andere aspecten, zoals de bescherming van kinderen
tegen de verspreiding van online seksueel kindermisbruik, privacy en
grondrechten, een belangrijke rol. In de huidige regeling zijn er
vanwege het tijdelijke karakter periodiek momenten (wanneer de regeling
verloopt en verlengt moet worden) waarop die afweging kan worden
herzien. Het permanent maken van de regeling betekent dat deze
heroverwegingen komen te vervallen, wat de zorgen van het kabinet
vergroot.
Ten aanzien van dit voorstel zal Nederland bovengenoemd standpunt, in lijn met de motie-Kathmann c.s., blijven uitdragen. Dit gebeurt binnen de gebruikelijke Europese onderhandelingsprocedures in de triloog, waarbij het Voorzitterschap van de Raad in overleg gaat met het Europees Parlement en de Europese Commissie. Het Voorzitterschap zal tussentijds de voortgang van de trilogen terugkoppelen in de Radengroepen, waar Nederland deel van uitmaakt. Nederland zal hierin standpunt blijven uitdragen en input leveren.
Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer de triloogfase precies zal beginnen en hoe lang deze zal duren. Nederland zal zich tijdens de trilogen blijven inzetten binnen de kaders van het kabinetsstandpunt en de moties van de Kamer. Zoals gebruikelijk, zal de Tweede Kamer op de hoogte worden gesteld van de voortgang en eventuele wijzigingen.
Digitale Omnibus
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn kritisch op de voorgestelde
Digitale Omnibus en de Digitale Omnibus AI. In Kamervragen van het lid
Kathmann2 en het verslag van een schriftelijk
overleg over de Telecomraad van 5 december 2025 hebben de leden reeds
uiteengezet welke zorgen zij hebben. Deze leden vragen de minister om
een zienswijze op de twee voorgestelde Digitale Omnibussen vanuit het
perspectief van rechtsbescherming en het privacyrecht. Welke bedenkingen
zal de minister desgevraagd uiten over de voorstellen? Hoe gaat de
minister hardmaken dat er voorstellen komen ‘zonder afbreuk te doen aan
het niveau van bescherming van grondrechten’? Deze leden wijzen op het
belang om de Autoriteit Persoonsgegevens tijdig te betrekken in de
zienswijze op de Omnibussen om de gevolgen hiervan voor de
privacywetgeving volledig in kaart te krijgen.
Antwoord
Tijdens de JBZ-Raad worden de Omnibusvoorstellen niet inhoudelijk
besproken. Zie ook het antwoord op de vragen van de leden van de
VVD-fractie hierover.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de JBZ-raad voor 8 en 9 december 2025 en de overige stukken op de agenda. Deze leden danken de minister hiervoor en maken graag van de gelegenheid gebruik aanvullende vragen hierover te stellen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Voorzitterschap de JBZ-Raad zal informeren over de voortgang van de lopende wetsvoorstellen, in het bijzonder het bereikte politieke akkoord over de insolventierechtrichtlijn. Deze leden vragen hoe de minister waarborgt dat de nationale rechtspraktijk, met name rond faillissementspauliana en pre-pack, voldoende ruimte houdt om effectief te blijven functioneren zonder extra uitvoeringsdruk voor curatoren en rechtspraak.
Antwoord
In de richtlijn is de flexibiliteit gewaarborgd die het kabinet
belangrijk vindt om de geharmoniseerde regels goed in te kunnen passen
in de nationale rechtspraktijk. Dit is bijvoorbeeld het geval in de
regels over de faillissementspauliana (die helpen voorkomen dat
schuldeisers worden benadeeld) en de pre-pack (in stilte voorbereiden
van een doorstart), waar op verschillende punten ruimte wordt gelaten
aan het nationale recht.
Bij de implementatie van de richtlijn wordt, in consultatie met de rechtspraktijk, aandacht worden besteed aan de regeldruk en de uitvoerbaarheid. De verwachting is dat de implementatie van de richtlijn zal leiden tot enige toename van werklast van de rechterlijke macht en curatoren. Deze toename weegt volgens het kabinet op tegen de voordelen die worden behaald met verbetering van de kapitaalmarktunie.
Bestuurders van ondernemingen worden verplicht actie te ondernemen als ze weten dat de onderneming feitelijk insolvent is. Dit kan leiden tot meer faillissementsaanvragen en daarmee meer werklast voor de rechterlijke macht. Het kabinet bekijkt samen met de rechterlijke macht hoe de implementatiewetgeving zo goed mogelijk kan worden ingericht zodat de insolventiepraktijk effectief kan blijven functioneren. Voor curatoren zijn onder de richtlijn bepaalde extra bevoegdheden opgenomen, zoals het kunnen doorzoeken van vermogensregisters binnen de EU. Deze mogelijkheden kunnen het voor curatoren mogelijk maken meer actief voor de faillissementsboedel te halen. Dat weegt volgens het kabinet op tegen de mogelijke extra inspanningen die de curator moet verrichten.
Ook vragen deze leden of de minister kan toelichten op welke manier dankzij dit plan wordt gewaarborgd dat inderdaad een eerlijk speelveld binnen de kapitaalmarktunie ontstaat.
Antwoord
Deze richtlijn harmoniseert bepaalde aspecten van het
insolventierecht. Dit biedt duidelijkheid over het minimumkader aan
regels in andere lidstaten. Bovendien zullen de verschillende
insolventiesystemen van de EU-lidstaten meer op elkaar gaan lijken. Dat
biedt meer rechtszekerheid en een gelijker speelveld voor investeerders,
schuldeisers en ondernemers die beter weten wat ze kunnen verwachten.
Dit kan tot meer bereidheid onder investeerders leiden om
grensoverschrijdend te investeren. Zij kunnen van tevoren immers al
beter inschatten welk risico zij lopen als het niet goed gaat met de
onderneming waar zij in geïnvesteerd hebben en zullen een duidelijker
beeld hebben van de procedure die volgt wanneer een onderneming
onverhoopt toch failliet gaat.
Ook kan een grensoverschrijdende faillissementsprocedure efficiënter verlopen, doordat er afspraken zijn gemaakt die het mogelijk maken dat goederen sneller en makkelijker kunnen worden opgespoord in andere lidstaten. Dit alles kan bijdragen aan meer financieringsmogelijkheden voor bedrijven. Daarnaast zal het ook voor bedrijven die zelf wel eens handelen met Europese partijen duidelijker zijn welke regels er (voor de geharmoniseerde onderwerpen) gelden als die andere partij failliet gaat. Denk bijvoorbeeld aan de regels die gelden voor het terugdraaien van benadelende rechtshandelingen voor faillissement (de regels over de faillissementspauliana).
De leden van de CDA-fractie lezen dat de minister zeer waarschijnlijk kan instemmen met het plan. Schat de minister in dat dit ook geldt voor de andere lidstaten?
Antwoord
De verwachting is dat een meerderheid van de lidstaten zal
instemmen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie een Digital Package heeft gepubliceerd met ingrijpende wijzigingen in de AVG en de AI-verordening. Hoe beoordeelt de minister de risico’s dat de voorgestelde wijzigingen leiden tot versnippering en hogere regeldruk op uitvoeringsautoriteiten? Deze leden vragen ook of Nederland in de JBZ-Raad actief inzet op het behoud van hoge normen voor proportionaliteit en dataminimalisatie, zodat digitale veiligheid en rechtsbescherming niet worden afgezwakt.
Antwoord
Tijdens de JBZ-raad worden de Omnibusvoorstellen niet inhoudelijk
besproken. Zie het antwoord op de vraag van de leden van de
VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie zijn het met de minister eens dat het waardevol is dat gestreefd wordt naar gemeenschappelijke modelbepalingen zodat er meer consistentie en coherentie wordt bereikt in toekomstige EU-strafrechtinstrumenten. Deze leden vragen hoe de minister de uitvoerbaarheid van de in de modelbepalingen opgenomen verplichtingen voor lidstaten beoordeelt, met name waar het gaat om statistiekverzameling, condities voor strafvervolging en deelnemingsvormen.
Antwoord
De regering deelt de visie van de CDA-fractie dat de modelbepalingen
bijdragen aan meer consistentie en coherentie in het EU-strafrecht. Al
eerder, in 2002 en 2009, werden in Raadsconclusies modelbepalingen
vastgesteld.3 De nu voorliggende
modelbepalingen zijn een modernisering daarvan. Hierbij is zoveel
mogelijk aangesloten bij bepalingen in recente EU-instrumenten op het
terrein van het strafrecht, waarover brede consensus onder de lidstaten
bestaat. De modelbepalingen kunnen bijdragen aan meer consistentie en
coherentie, waarbij het nationale recht van de lidstaten wordt
gerespecteerd. Gelet hierop kunnen de modelbepalingen in algemene zin
bijdragen aan de uitvoerbaarheid van EU-regelgeving op het terrein van
het strafrecht. Juist omdat zoveel mogelijk is aangesloten aan recent
vastgestelde richtlijnen verwachten de lidstaten geen bijzondere
uitvoerbaarheidsproblemen.
De leden van de CDA-fractie lezen, over justitiële samenwerking met derde landen, dat Nederland met derde landen een eigen dialoog voert die aansluit bij de eigen operationele behoeften. Doen andere lidstaten dit ook? Zo ja, is dit vergelijkbaar met het Nederlandse uitgangspunt?
Antwoord
Vrijwel alle lidstaten voeren een eigen dialoog met derde landen
gericht op de eigen operationele behoeften. Die behoeften kunnen
uiteraard verschillen. De toegevoegde waarde van het EU-initiatief kan
daardoor ook van lidstaat tot lidstaat verschillen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de JBZ-raad wordt geïnformeerd over een tussentijdse evaluatie van de strategie van de Commissie om de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten te versterken. In het voorjaar vonden gerichte raadplegingen plaats met lidstaten en relevante stakeholders. Kan de minister kort stilstaan bij de uitkomsten van deze raadplegingen?
Antwoord
De raadplegingen vormen onderdeel van de tussentijdse evaluatie van
de strategie om de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten te
versterken.4Die tussentijdse evaluatie
verschijnt in de vorm van het jaarverslag over de toepassing van het
Handvest5 en is nog niet
beschikbaar.
De evaluatie gaat in op maatregelen die lidstaten nemen om de toepassing van het Handvest te versterken, zoals het instellen van een nationaal steunpunt, het borgen van Handvestconformiteit in wetgevingsprocedures en bij de uitvoering van EU-fondsen. Ook behandelt zij de versterking van, en goede praktijken uit, het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers en juridische professionals. De evaluatie is onder meer uitgezet bij lidstaten, maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers, beoefenaars van juridische beroepen en het brede publiek.
De leden van de CDA-fractie vragen aan de minister hoe Nederland de uitvoerbaarheid beoordeelt van mogelijke nieuwe EU-instrumenten voor de executiefase van confiscatie. Daarnaast vragen zij of de minister kan aangeven welke knelpunten Nederland momenteel ervaart in grensoverschrijdende vermogensontneming en hoe de Belgische voorstellen hieraan bijdragen.
Antwoord
Het kabinet is positief over het Belgische non-paper, omdat betere
internationale samenwerking het afpakresultaat kan verhogen en de
tenuitvoerleggingsfase kan versnellen. Het is van belang om ook in de
tenuitvoerlegging gedegen financieel onderzoek te kunnen doen om
verhullende eigendomsconstructies te kunnen doorprikken en hier binnen
de EU grensoverschrijdend samen te werken ten behoeve van dit onderzoek.
De mogelijkheden hiertoe in de tenuitvoerleggingsfase zijn beperkt en
niet alle instrumenten die nationaal mogelijk zijn worden internationaal
erkend. Voor Nederland gaat dat bijvoorbeeld over het Strafrechtelijk
Executieonderzoek (SEO).
België doet verschillende voorstellen, van het verbeteren van (kennis over) bestaande systemen en regels tot een nieuw instrument. Sommige van deze punten komen ook al naar voren in andere lopende trajecten en kunnen worden aangejaagd door het non-paper. Het kabinet steunt de inzet om verder te verkennen hoe we de effectiviteit van Europese samenwerking in de tenuitvoerleggingsfase kunnen verbeteren.
De leden van de CDA-fractie lezen dat wordt voorgesteld om een nieuw EU-instrument te verkennen in een expertwerkgroep. Kan de minister aangeven om wat voor soort instrument dit gaat en welke specifieke maatregelen worden voorgesteld?
Antwoord
Dat is op dit moment nog niet duidelijk. De expertwerkgroep moet nog
plaatsvinden en er is nog geen analyse gedaan naar de behoefte voor een
nieuw instrument.
De leden van de CDA-fractie lezen over de stand van zaken omtrent de CSAM-verordening. Gezien het commissiedebat van 24 november 2025 en het daarop volgende tweeminutendebat van 25 november 2025, hebben deze leden op dit moment geen inhoudelijke vragen bij dit agendapunt. Wel vragen deze leden wat volgens de minister de vervolgstappen zijn op dit dossier in Europa, nu Nederland tegen heeft gestemd. Welke effecten heeft dit op de Europese onderhandelingen, ook wat betreft de Nederlandse positie?
Antwoord
Het Voorzitterschap van de Raad zal de trilogen ingaan met het
onderhandelingsmandaat dat voortvloeit uit de (gedeeltelijke) algemene
oriëntatie waarover in de Raad een meerderheid is bereikt. Omdat
Nederland deze algemene oriëntatie niet heeft gesteund, is het op
voorhand geen voorstander van de uitgangspositie waarmee de
onderhandelingen beginnen. Dit betekent echter niet dat Nederland geen
invloed kan uitoefenen. Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer de
triloogfase zal starten of hoe lang deze zal duren. Nederland zal zich
gedurende dit proces inzetten binnen de kaders van het kabinetsstandpunt
en de moties van de Kamer.
Binnen de Raad blijft Nederland in de gelegenheid om zorgen te uiten, voorstellen aan te dragen en bij te dragen aan de discussie. Het kabinet verwacht dat de ruimte hiervoor beperkt is, nu er een ruime meerderheid is voor een koers die afwijkt van de Nederlandse positie. Desalniettemin blijft het kabinet zich inspannen om de Nederlandse positie onder de aandacht te brengen, uiteraard binnen de kaders die door uw Kamer zijn gesteld.
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid 2028-2034
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie een totaalbudget van 6,84 miljard euro beschikbaar stelt ter versterking van de interne veiligheid, met vier strategische doelstellingen. Deze leden delen de zorg dat de definitie van “hybride dreigingen” te statisch is. Hoe zet Nederland erop in dat deze definitie flexibel wordt, conform eerdere Raadsconclusies?
Antwoord
Het kabinet zet er op in dat financiering door het
ondersteuningsinstrument voor interne veiligheid voor hybride dreigingen
mogelijk blijft (zoals nu opgenomen in artikel 3 lid 1 (a) van het
voorstel), maar dat er geen definitie van hybride dreigingen in artikel
2 van de verordening wordt opgenomen. Dit om de flexibiliteit te
behouden die nodig is voor de evoluerende aard van deze dreiging, in
lijn met de Raadsconclusies over hybride dreigingen uit 20226. Nederland bepleit dit
herhaaldelijk tijdens de besprekingen over het voorstel samen met
gelijkgezinde lidstaten.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de minister ervan vindt dat de doelstelling, weerbaarheid en bescherming kritieke entiteiten, te beperkt is uitgewerkt. Welke inzet gaat de minister kiezen om civiele weerbaarheid nadrukkelijker en breder vorm te geven?
Antwoord
Het kabinet vraagt aandacht voor de samenhang tussen de doelstellingen
uit de EU-interne veiligheidsstrategie en de strategie voor een Europese
Paraatheidsunie en een sterke en samenhangende Europese inzet op civiele
weerbaarheid. Nederland bepleit dit herhaaldelijk tijdens de
besprekingen over het voorstel samen met gelijkgezinde
lidstaten.
Daarnaast maakt Nederland zich in Europees verband hard voor betere samenwerking op civiele weerbaarheid en heeft om dit een impuls te geven een weerbaarheidscoalitie met gelijkgestemde lidstaten geïnitieerd. Ook bij de MFK-onderhandelingen met betrekking tot civiele weerbaarheid trekken we gezamenlijk op.
De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast hoe de minister de kans beoordeelt dat bevolkingsdichtheid wordt toegevoegd aan de verdeelsleutel voor HOME-fondsen. Kan de minister al iets zeggen over de standpunten van andere lidstaten hierover?
Antwoord
De verdeelsleutel wordt op dit moment nog niet besproken, het is
daarom nog niet mogelijk een inschatting te geven over de haalbaarheid.
Het lijkt erop dat er verschillende lidstaten voorstellen voor de
verdeelsleutel zullen doen. Het kabinet gaat niet in op individuele
standpunten van lidstaten.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie hoe wordt voorkomen dat de NRPP-systematiek tot extra administratieve lasten leidt voor politie, OM, NCTV en andere uitvoerders.
Antwoord
Het kabinet staat positief tegenover de performance-based
werkwijze van het commissievoorstel voor het NRPP maar vindt ook dat
stapeling van administratieve lasten voor alle potentiële begunstigden -
waaronder de politie, het OM en de NCTV - moet worden voorkomen en het
praktische uitvoerbaar blijft. Hierbij is een proportionele verhouding
tussen het ambitieniveau van beoogde hervormingen en ontvangsten door
lidstaten van belang.
Het NRPP bevat twee voorstellen om de opeenstapeling van audits tussen lidstaten en de Europese Commissie te verminderen. Zo wordt ingezet op betere coördinatie van onderzoeken van de Commissie en de nationale auditautoriteit. Daarnaast stelt de Commissie voor dat zij, indien een lidstaat meewerkt in de versterkte samenwerking van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de Commissie van mening is dat het werk van de nationale auditautoriteit betrouwbaar is, de Commissie zelf alleen het werk van de auditautoriteit controleert. Het kabinet is voorstander van deze coördinatie om de administratieve lasten te verminderen. Het kabinet is van mening dat Nederland robuuste controlesystemen heeft die voldoende in staat zijn om de financiële belangen van de Unie te borgen.
Fiche: [MFK] Verordening Uniemechanisme en financiering paraatheid en noodsituaties gezondheid
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie het Uniemechanisme sterk wil uitbreiden, inclusief een centrale EU-Hub voor crisiscoördinatie en een cross-sectorale paraatheidslaag. Deze leden vragen waarom nog onduidelijk is hoe de nieuwe Hub zich verhoudt tot het bestaande ERCC. Welke minimale randvoorwaarden stelt Nederland om doublures, bureaucratie en rolvermenging te voorkomen? Daarnaast vragen deze leden hoe de minister de informatiebeveiliging en operationele integriteit voldoende waarborgt.
De leden van de CDA-fractie vragen of de minister kan toelichten welke extra taken het NCC en het toekomstige LOCC-KCR2 krijgen onder het nieuwe Uniemechanisme.
Antwoord
De Europese Commissie schetst in het voorstel de contouren van de EU-Hub
als een versterking van de bestaande coördinatiecapaciteit. Het ERCC
blijft het operationele hart van het Uniemechanisme. De Hub bouwt voort
op het ERCC én heeft tot doel om de paraatheid, anticipatie en
sector-overstijgende samenwerking te verbeteren. De precieze
organisatorische relatie tussen enerzijds de Hub en anderzijds het ERCC
wordt nu – tijdens de onderhandelingen in de Raad van de Europese Unie –
verder aangescherpt.
Het kabinet hecht aan heldere taakafbakening en het voorkomen van duplicering. Het kabinet zet daarom in op het behoud van bestaande verantwoordelijkheden van nationaal civiel-beschermingsinstanties en contactpunten. Coördinatie met het ERCC en de nieuw op te richten EU-Hub dient volgens het kabinet te geschieden via vooraf afgestemde procedures.
Het Commissievoorstel bevestigt dat de verantwoordelijkheid voor crisisbeheersing primair bij de lidstaten blijft; de EU-rol is én blijft hierbij ondersteunend en coördinerend. De komst van de Hub verandert niets aan deze uitgangspositie.
De coördinatie en informatie-uitwisseling binnen het Uniemechanisme verloopt via bestaande, beveiligde EU-systemen zoals CECIS. De Commissie hanteert hierbij strikte beveiligingsstandaarden en er is op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de informatiebeveiliging onvoldoende zou zijn geborgd. Nederland blijft dit vanzelfsprekend monitoren en spreekt de Commissie zo nodig hierop aan. Wat betreft de operationele integriteit geldt dat de inzet binnen het Uniemechanisme plaatsvindt volgens vastgestelde operationele standaarden. Teams, experts, en capaciteiten functioneren onder duidelijke mandaten en kwaliteitsvereisten. De Hub verandert niets aan deze bestaande waarborgen.
Onder de nieuwe UCPM-verordening blijft het NCC het enige nationale coördinatiepunt voor het indienen van hulpvragen en voor de afstemming met het ERCC en, in de toekomst, de Hub. De rol van het NCC verandert daarmee niet: het blijft verantwoordelijk voor de nationale crisisstructuur en het nationale beleid. KCR2 (Knooppunt Coördinatie Rijk-Regio; voorheen LOCC) blijft het verbindende platform voor landelijke en regionale crisispartners. Het bundelt paraatheids- en ondersteuningscapaciteiten en vormt het nationale schakelpunt voor logistieke en vrijwilligersteams. Ook deze rol blijft ongewijzigd onder de komst van de Hub. Deze EU-ontwikkeling brengt dus geen nieuwe taken of verantwoordelijkheden voor NCC of KCR2 met zich mee.
Fiche: EU-Voorradenstrategie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de EU-Voorradenstrategie is
gericht op toegang tot essentiële goederen tijdens crises en dat
Nederland een nationaal onderzoek naar strategische voorraden start.
Deze leden vragen hoe lokale omstandigheden, uitvoerbaarheid en risico’s
voor decentrale overheden worden meegenomen bij EU-besluiten over
strategische voorraden.
Antwoord
Het kabinet verwelkomt de EU-Voorradenstrategie van de Commissie en haar
inzet voor een sectoroverstijgend overzicht en coördinatie op de
versnipperde initiatieven voor het inrichten en optimaal exploiteren van
strategische voorraden binnen de EU. De strategie sluit nauw aan op de
verdere versterking van het Nederlands weerbaarheidsbeleid en de
gezamenlijke inzet van de ministeriële
weerbaarheidscoalitie.
De lokale omstandigheden, uitvoerbaarheid en risico’s voor decentrale overheden worden hierin ook betrokken. Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld, is de Nederlandse inzet op het gebied van weerbaarheid -zowel in EU als NAVO verband- dat rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden en de uitvoerbaarheid van eventuele acties voor decentrale overheden en veiligheidsregio’s. Overleggen op bestuurlijk niveau tussen het ministerie en de veiligheidsregio’s en gemeentes zijn hierin een belangrijke schakel om de uitvoerbaarheid te waarborgen.
De weerbaarheidsopgave omvat het beschermen van vitale processen, het versterken van de veerkracht van de samenleving, het waarborgen van de democratische rechtsorde, het bevorderen van een weerbare economie, het beschermen van het grondgebied en het waarborgen van de civiele ondersteuning van de krijgsmacht. Alle departementen werken op dit moment samen met medeoverheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke partijen om de maatregelen ten behoeve van de weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen verder te concretiseren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 8 en 9 december in Brussel (algemeen). Deze leden hebben nog een aantal vragen over.
De voorstellen voor het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2028-2034 bevatten drie sectorale initiatieven op het terrein van Justitie en Veiligheid. Een van de voorstellen betreft het ondersteuningsinstrument interne veiligheid. Dit fonds richt zich op de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, terrorisme, cybercriminaliteit en hybride dreigingen, evenals op de versterking van informatie-uitwisseling en operationele samenwerking tussen lidstaten. Nieuw is dat uitkeringen uit het fonds afhankelijk worden van indicatoren, zoals de staat van IT-systemen voor informatie-uitwisseling en de bescherming van kritieke infrastructuur. Kan de minister toelichten hoe de verdeelsleutel in dit voorstel precies vorm krijgt?
Antwoord
De verdeelsleutel voor de Home-Fondsen, waaronder het
ondersteuningsinstrument interne veiligheid, is onderdeel van het
commissievoorstel voor het Nationale en Regionale Partnerschapsplan
(NRPP). De verdeelsleutel bestaat uit een vaste formule waarin de
grenzen, migratie, bevolking, oppervlakte en het Bruto Nationaal Inkomen
worden gewogen. Voor een gedetailleerde beschrijving van het voorstel
verwijst het kabinet naar Annex I van het NRPP voorstel7. Zoals gesteld in antwoord
op de vragen van de leden van de VVD-fractie is de verwachting dat
meerdere lidstaten alternatieve voorstellen zullen doen en kan dus nog
niet met zekerheid worden gezegd wat de uiteindelijke vorm van de
verdeelsleutel wordt.
Dreigingsniveaus en risico’s verschillen immers aanzienlijk tussen lidstaten. Hoe wordt in de verdeelsystematiek rekening gehouden met landen met specifieke risicoprofielen, bijvoorbeeld vanwege de omvang van de economie, belangrijke logistieke knooppunten of de aanwezigheid van grote havens?
Antwoord
Zie het antwoord op de vorige vraag. Het kabinet zal, wanneer de
verdeelsleutel wordt besproken, aandacht vragen voor het meenemen van
bevolkingsdichtheid, luchthavens en havens in de
verdeelsleutel.
Het tweede voorstel betreft het Programma Justitie, dat samenwerking in civiele en strafzaken, opleidingen en digitalisering ondersteunt. Het doel is een sterke rechtsstaat en betere toegang tot recht, ook via digitale middelen.
Het derde voorstel gaat over het Uniemechanisme voor Civiele Bescherming (UCPM), een Europees instrument dat lidstaten ondersteunt bij rampen en noodsituaties. Het voorstel breidt het mechanisme uit met drie nieuwe elementen:
Responscapaciteit voor gezondheidscrises. Het UCPM kan sneller en gecoördineerd reageren op bijvoorbeeld pandemieën of andere grootschalige gezondheidsnoodsituaties.
Anticipatie-instrumenten. Naast reactieve hulp worden nu ook middelen en processen ontwikkeld om risico’s vooraf in kaart te brengen, voorraden aan te leggen en voorbereidingen te treffen.
Civiel-militaire samenwerking. Het mechanisme zal zowel civiele als militaire capaciteiten kunnen inzetten bij rampen, bijvoorbeeld bij evacuaties of logistieke ondersteuning.
De leden van de fractie-BBB vragen de minister op het gebied van de civiel-militaire samenwerking hoe dit praktisch wordt ingericht en welke gevolgen dit heeft voor nationale besluitvorming. Heeft dit ook enige invloed op besluitvorming die plaatsvindt over Nederlandse militairen?
Antwoord
Civiel-militaire samenwerking binnen het Uniemechanisme houdt in dat
lidstaten, indien zij dat wensen, ook militaire capaciteiten kunnen
aanbieden ter ondersteuning van civiele noodhulp en rampenbestrijding.
Dit gebeurt al onder het huidige Uniemechanisme, maar krijgt nu ook een
juridische basis waardoor ook cofinanciering vanuit het Uniemechanisme
vergemakkelijkt wordt. Het aanbieden van militaire capaciteiten via het
Uniemechanisme is altijd vrijwillig geweest én geschiedt uitsluitend op
basis van een zelfstandige beslissing van de lidstaat. Onder de nieuwe
UCPM-verordening verandert dit niet. Voor Nederland blijven alle
besluiten over inzet van civiele en militaire capaciteiten volledig
onder nationale regie en conform nationale procedures.
II Reactie van de minister
Kamerstukken II, 2024-25, nr. 22112-4042↩︎
Schriftelijke vragen van het lid Kathmann inzake Het slopen van de privacybescherming in de nieuwe Europese Omnibus-wetgeving (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2025Z19922&did=2025D46750)↩︎
Zie de Conclusies van de Raad van 24-25 april 2002 over de te volgen methode voor de harmonisatie van straffen en de Conclusies van de Raad over model bepalingen van 30 november 2009.↩︎
Strategie ter versterking van de toepassing van het Handvest van de Grondrechten in de EU (2020).↩︎
Jaarverslagen over de toepassing van het Handvest - Europese Commissie↩︎
Council conclusions on a Framework for a coordinated EU response to hybrid campaigns - Consilium↩︎