Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Reactie op het onderzoek naar de mogelijkheid tot verlaging van het aantal proeven met niet-humane primaten (Kamerstuk 32336-164)
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2025D25322, datum: 2025-06-02, bijgewerkt: 2025-06-06 11:37, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D25322).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (PVV)
- Mede ondertekenaar: A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2025Z07267:
- Indiener: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-04-15 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-24 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-05-21 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-05-30 12:00: Reactie op het onderzoek naar de mogelijkheid tot verlaging van het aantal proeven met niet-humane primaten (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-06-18 11:15: Extra procedurevergadering commissie LVVN (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
2025D25322 Inbreng Verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 11 april 2025 betreffende «Reactie op het onderzoek naar de mogelijkheid tot verlaging van het aantal proeven met niet-humane primaten» (Kamerstuk 32 336, nr. 164).
De voorzitter van de commissie,
Aardema
De griffier van de commissie,
Van den Brule-Holtjer
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Gezamenlijke vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie constateren dat een Kamermeerderheid al jarenlang vraagt om spoedige afbouw -en sluiting van het Biomedical Primate Research Centre (BPRC), ofwel «De Apenhel» in Rijswijk. Ook de Minister negeert de wens en beslissing van de Kamer om de walgelijke dierproeven met, niet voor de mens representatieve, apen af te bouwen en stoppen.
De leden van de PVV-fractie constateren dat er tal van aangenomen moties liggen van onder meer de PVV en PvdD inzake spoedige afbouw van het aantal dierproeven en proefdieren en men beloofde al een decennium geleden na 2025 waar en indien mogelijk over te stappen op proefdiervrije modellen en methoden.
De leden van de PVV vragen al bijna twee decennialang om te stoppen met deze marteling van dieren en eist dat het BPRC zo spoedig mogelijk wordt gesloten. Opvang van de aanwezige dieren kan worden geregeld door tal van ter zake deskundige dierenorganisaties waaronder Stichting AAP.
De leden van de PVV-fractie vragen tot aan de definitieve sluiting als second-best en per omgaande om het door de Kamer gevraagde stappenplan voor spoedige afbouw van proeven op en met apen, inclusief de benodigde informatie over het nut,en/of de (ontbrekende) representatie van apen,per onderzoeksgebied.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse de reactie op het onderzoek naar de mogelijkheid tot verlaging van het aantal proeven met niet-humane primaten (Kamerstuk 32 336, nr. 164) gelezen en het onderliggende rapport van de Commissie onderzoek niet-humane primaten in opdracht van de Minister. Deze leden herkennen de dilemma’s waarvoor zowel de onderzoeksinstellingen als het ministerie staan. De gedegen uitwerking van de verschillende keuzes die kunnen worden gemaakt door het Ministerie van OCW door de commissie onderzoek niet-humane primaten toont wat betreft deze leden aan dat met dit precaire onderwerp niet lichtzinnig wordt omgegaan. Deze leden zien echter ook dat een politieke keuze precies voor wat dat is: een politieke keuze. Gezien de informatie die in het rapport wordt gegeven bij ieder van de uitgewerkte mogelijke scenario’s staan deze leden achter de keuze die de Minister heefft gemaakt. Zij begrijpen dat gezien onder andere de geopolitieke situatie dat Nederland voor onderzoek naar bepaalde ziekten, die ook als biologische oorlogvoering kunnen worden ingezet, niet afhankelijk zou moeten worden van het buitenland. Het lijkt deze leden daarom inderdaad onverstandig om nu in te zetten op een snelle vermindering of zelfs afbouw naar een complete stop van dit type onderzoek in Nederland.
De leden van de BBB-fractie lijkt het inzetten op een toename van het aantal dierproeven op niet-humane primaten niet noodzakelijk en bovendien zeker niet wenselijk, aangezien ook deze leden ervan zijn overtuigd dat de toekomst proefdiervrij kan zijn.
De leden van de BBB-fractie vinden het inzetten op het voorlopige behoud van de centra voor onderzoek op non-humane primaten en het onderzoek op die dieren een acceptabele keuze. Zeker als deze strategie wordt geflankeerd door een sterke inzet op het ontwikkelen van meer proefdiervrije onderzoeksmodellen. Daarnaast zouden deze leden graag zien dat (nog) meer wordt ingezet op het reduceren en aanpassen van regelgeving die het gebruik van proefdiervrije alternatieven tegenwerkt, zoals zij bij het laatste debat over dierproeven in de vaste Kamercommissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) ook hebben ingebracht. Toewerken naar een proefdiervrije toekomst is alleen mogelijk als regelgeving dat waar mogelijk ook de ruimte geeft. Zo hopen deze leden dat de Minister snellere toelating van proefdiervrije alternatieven door de European Food Safety Authority (EFSA) en de European Medicines Agency (EMA) in Europees verband kan stimuleren, zodat een deel van de wettelijk verplichte onderzoeken naar de veiligheid van nieuwe stoffen proefdiervrij kán gaan worden gedaan. Deze leden zouden daarnaast van de Minister willen vragen dat hij zich in Europees verband ook kan inzetten voor harmonisatie van wetgeving rondom die verplichte veiligheidsonderzoeken, zodat meer stoffen proefdiervrij mógen worden onderzocht en niet langer verplicht wordt gekozen voor proefdieronderzoek.
Gezamenlijke vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de brief van de Minister OCW waarin hij aangeeft dat hij het aantal dierproeven op apen niet gaat afbouwen, ondanks de zeer heldere wens van de Kamer om het zo snel mogelijk, en veilig, naar nul af te bouwen. Deze leden vinden dit ongehoord en onacceptabel en hebben hierover een aantal vragen aan de Minister.
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie wijzen erop dat de Kamer al in 2016 unaniem een motie van de leden Van Dekken en Rudmer Heerema (Kamerstuk 32 336, nr. 57) heeft aangenomen waarmee de regering wordt verzocht om zo snel mogelijk te komen tot een afbouw van proeven op primaten naar nul, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. De toenmalige Minister van OCW besloot als eerste stap om het aantal dierproeven op apen in 2025 met 40 procent te hebben gereduceerd. In 2022 nam de Kamer, weer unaniem, een Kamerbreed ingediende motie van het lid Van Wassenberg c.s. (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 113) aan waarmee de Minister werd verzocht om ook na de reductie van 40 procent het aantal proeven op apen verder te verlagen.
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie wijzen erop dat de wens van de Kamer dus heel helder is: verlaag het aantal proeven met apen naar nul, zo snel mogelijk, maar wel veilig. Erkent de Minister dat de wens van de Kamer duidelijk is?
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie vinden het onbegrijpelijk dat de Minister in zijn Kamerbrief duidelijk maakt lak te hebben aan het verzoek van de Kamer en het apenproefdiercentrum, te weten het BPRC, toestemming wil geven om de komende jaren volop door te gaan met proeven op apen. Hoeveel aangenomen moties heeft de Minister nog nodig om hem te bewegen om een andere keuze te maken?
Verbod op dierproeven op mensapen (2003)
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie constateren dat in 2003 het gebruik van mensapen, zoals chimpansees, orang-oetans en gorilla’s als proefdier werd verboden in Nederland (Wijzigingswet Wet op de dierproeven 2003). Tien jaar eerder waren er nog hevige protesten vanuit wetenschappers, die wilden dat de proeven op apen behouden zouden blijven (NRC,9 augustus 1993, «Apencentrum TNO bedreigd met verdwijnen» (https://www.delpher.nl/nl/kranten/view?query=tno+chimpansees&coll=ddd&page=1&facets%5Bperiode%5D%5B%5D=2%7C20e_eeuw%7C1990-1999%7C1993%7C&identifier=KBNRC01:000031081:mpeg21:a0034&resultsidentifier=KBNRC01:000031081:mpeg21:a0034&rowid=7). Uiteindelijk werd er ingestemd met een verbod. Niet omdat volledig kon worden gegarandeerd dat elk onderzoek via een proefdiervrij alternatief kon plaatsvinden; niet omdat kon worden uitgesloten dat de dierproeven zouden verplaatsen naar het buitenland, maar omdat de maatschappelijke ontwikkeling op het gebied van dierenwelzijn ertoe had geleid dat er zwaarwegende ethische argumenten waren om over te gaan tot een verbod (Kamerstuk 28 503, nr. 4). Kan de Minister aangeven wat híj ervan vindt dat er in 2003 is overgegaan tot een verbod op het doen van proeven op mensapen, ondanks dat bepaalde onderzoeken daardoor niet meer konden plaatsvinden en zijn verplaatst naar het buitenland?
Kan de Minister zich voorstellen dat hij, in tegenstelling tot de toenmalige Minister, in 2003 een Kamerbrief naar de Kamer zou hebben gestuurd waarin hij koos voor behoud van mensapenproeven, in plaats van afbouw of een verbod?
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie vragen hiernaar omdat het lef vraagt om als wetgever bepaalde (ingrijpende) keuzes te maken, maar dat dit soort besluiten nodig zijn om als beschaving verder te komen en als wetgever beter aan te sluiten bij het groeiende maatschappelijk belang van dierenwelzijn: zeker als er belastinggeld wordt besteed aan iets wat de meerderheid van Nederland verwerpelijk vindt. Erkent de Minister dit? In de recente Kamerbrief van de Minister lezen deze leden namelijk veel argumenten die destijds ook werden gebruikt om dierproeven op mensapen te behouden.
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie vragen hoe de Minister en de Staatssecretaris denken dat zij erover tien jaar op terug reflecteren dat ze nu alle mogelijkheden hadden, en veel steun vanuit de Kamer én de maatschappij, om dierproeven op apen af te bouwen of te beëindigen, maar dat ze er toch voor kozen om dit nog jarenlang toe te staan: met veel dierenleed en maatschappelijke verontwaardiging als gevolg?
Scenario’s
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie constateren dat de Minister kiest voor scenario 3; dat feitelijk inhoudt dat het BPRC de komende jaren vrij spel heeft en met Nederlands belastinggeld gewoon door kan gaan met dierproeven op apen, zónder dat er extra eisen tegenover worden gesteld. Deze leden zouden het liefste zien dat de Minister kiest voor een verbod, zoals in 2003 werd gedaan voor dierproeven op apen, of een (snelle) afbouw van apenproeven, zoals wordt voorgesteld in scenario 1.
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie vinden het tegelijkertijd werkelijk onbegrijpelijk dat de Minister niet eens kiest voor scenario 2, waarbij het aantal proeven op apen wordt verminderd. Juist dit scenario, waarbij alleen nog tijdelijk de meest noodzakelijke proeven voor levensbedreigende ziekten en infectieziekten zouden plaatsvinden is volledig in lijn met de voorgenoemde aangenomen moties van de Kamer.
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie roepen de Minister op om zijn besluit te heroverwegen en alsnog te kiezen voor scenario 1 of scenario 2.
Belastinggeld
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie lezen dat de Minister weer bekend heeft gemaakt om voor de komende jaren 13 miljoen euro per jaar aan belastinggeld te besteden aan het apenproefdiercentrum (Kamerstuk 36 725 VIII, nr. 2). De Kamer is kritisch op deze besteding van het belastinggeld. Vorig jaar werd namelijk de motie van het lid Teunissen c.s. (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 96) aangenomen waarmee de regering werd verzocht om een jaarlijks toenemend deel van het onderzoeksbudget voor het BPRC voor proefdiervrij onderzoek te oormerken. De uitvoering kan hand-in-hand gaan met de eerdergenoemde aangenomen moties, namelijk door een concreet afbouwpad in te stellen voor het doen van apenproeven. Maar, net zoals dat de Minister tot dusverre weigert om het aantal proeven op apen af te bouwen conform de wens van de Kamer, weigert hij ook om deze motie uit te voeren.
De leden van de PvdD-fractie en de PVV-fractie constateren dat in plaats van dat de Minister een jaarlijks toenemend deel oormerkt voor proefdiervrij onderzoek, heeft hij de afspraak gemaakt dat het belastinggeld dat het BPRC besteedt aan proefdiervrij onderzoek gelijk blijft (Kamerstuk 31 288, nr. 1157). Dát is niet waar de Kamer om vroeg.
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie vinden het schrijnend dat dit kabinet enorm op het onderwijs- en wetenschapsbeleid bezuinigt en op andere maatschappelijk belangrijke onderwerpen, maar dat er aan de andere kant onverminderd veel belastinggeld naar het apenproefdiercentrum gaat, terwijl de Kamer juist van deze proeven af wil. Bij het tweeminutendebat Onderzoeks- en wetenschapsbeleid (3 december 2024) stelde de Minister dat er meer geld naar proefdiervrij onderzoek gaat dan naar het BPRC, en dat hij daarom «denkt» dat de verhouding wel goed is. Deze leden vinden dat dit argument geen hout snijdt. Kan de Minister bevestigen dat het bij de verdeling van subsidie draait om het maken van keuzes? Kan hij bevestigen dat de subsidie voor apenproeven weldegelijk anders kan worden verdeeld en dat dit niet per definitie hoeft te leiden tot een achteruitgang van de wetenschap, omdat het elders de wetenschap juist zou kunnen bevorderen? Erkent de Minister dat alles wat je stimuleert groeit en dus het blijven besteden van belastinggeld aan proeven op apen die proeven in stand houdt ten ken koste van alternatieven? Kan de Minister tevens met cijfers onderbouwen hoeveel belastinggeld er structureel gaat naar het BPRC in verhouding tot het belastinggeld dat wordt gebruikt voor het stimuleren van alternatieven?
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie constateren dat de Minister weigert om de wens van de Kamer uit te voeren terwijl het in een samenleving, waarin steeds meer belang wordt gehecht aan het welzijn van dieren, onvermijdelijk is dat we op een gegeven moment stoppen met het doen van dierproeven op apen. Deze leden betreuren het dat de Minister deze transitie tegenhoudt en hier geld van de belastingbetaler in blijft steken.
Rapport Bijker
De Minister baseert zich in zijn keuze om het aantal proeven met apen niet af te bouwen op het rapport van de commissie onderzoek niet-humane primaten (Commissie onderzoek niet-humane primaten, 17 maart 2025, «Onderzoek met niet-humane primaten: vier beleidsscenario’s voor Nederland» (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2025/03/17/onderzoek-met-niet-humane-primaten-vier-beleidsscenario-s-voor-nederland). Hierbij is het belangrijk om op te merken dat de commissie niet is gevraagd beleidsadvies te geven en de commissie dus «geen eigen voorkeur voor een van de beleidsscenario’s» uitspreekt. De keuze van de Minister om het aantal apenproeven niet af te bouwen is dan ook een politieke keuze. Deze leden begrijpen niet waarom de Minister hiervoor kiest.
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie constateren dat het rapport herhaaldelijk stelt dat er geen wetenschappelijke consensus is over vertaalbaarheid en het belang van experimenten met apen. Ook het door de commissie onderzoek niet-humane primaten aangehaalde SCHEER-rapport stelt: «There is an urgent need to conduct systematic reviews and meta-analysis of all areas of NHP use. This would potentially significantly reduce the number of NHPs used and the resources required by identifying where they are unsuitable models or where they have contributed very little to current knowledge. « en «Further research is necessary into the relevance and limitations of the use of NHP models for infectious diseases and therapies». De commissie onderzoek niet-humane primaten heeft deze systematische reviews niet uitgevoerd. Hoe kan het dan dat de Minister in zijn reactie op het rapport zegt dat «proeven met NHP’s echter nog steeds als essentieel worden geacht voor bepaalde wetenschappelijke vraagstukken»? Hoe kan de Minister dit onderbouwen, zonder dat die systematic reviews zijn uitgevoerd, waarmee dit in kaart kan worden gebracht?
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat onderzoek met apen per definitie alleen noodzakelijk kan zijn als het nuttig is en dat daarom systematische reviews moeten worden uitgevoerd. De commissie onderzoek niet-humane primaten beveelt systematische literatuuranalyses aan bij alle vier de scenario’s (blz. 9), dus ook voor scenario 3 (blz. 11), terwijl de Minister het daar in zijn reactie op het rapport niet over heeft. Het in kaart brengen van de vertaalbaarheid van dierproeven is ook het onderwerp van aangenomen motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 32 336, nr. 128) en de motie van de leden Kostic en Graus (Kamerstuk 32 336, nr. 160) die nog moeten worden uitgevoerd. Is de Minister bereid om systematische reviews en meta-analyses voor alle gebruiksgebieden van apen in Nederland te laten uitvoeren en verplicht te stellen voordat ook maar één dierproef met apen wordt vergund?
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie constateren dat, zoals het rapport herhaaldelijk stelt, het aan de politiek is om te bepalen waar het de knip zet tussen onderzoek dat wel en niet meer zou moeten plaats vinden. In de brief van de Minister legt hij de bal bij de wetenschap neer door te stellen dat het aan de onderzoekers zelf is om te bepalen welk apenonderzoek noodzakelijk is. Hoe rijmt de Minister deze uitspraak met de aangenomen motie van het lid Wassenberg c.s. (Kamerstuk 36 200-VIII, nr. 113) die de regering juist verzoekt om apenproeven af te bouwen, zonder dat het gevolgen heeft voor onderzoek naar levensbedreigende ziekten? Waarom legt de Minister de bal bij de wetenschap, terwijl de wetenschap juist zegt dat politieke en beleidsmatige keuzes noodzakelijk zijn?
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie wijzen erop dat het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) dit jaar een vernieuwd transitie-advies uitbrengt, met daarin hernieuwde aandacht voor de maatschappelijke kijk op dierproeven, ethische aspecten van dierproeven, met name voor fundamenteel onderzoek en aandacht voor het concreet afbouwen van dierproeven. Daarnaast komt er dit jaar een conceptadvies van de EMA, waarin het agentschap onder andere reflecteert op waar proeven op apen nog noodzakelijk zijn en wat de mogelijkheden zijn om ze binnen bestaande richtlijnen te vervangen Dit nieuwe advies is ook van belang voor proeven op apen. Hoe kan de Minister nu al de keuze hebben gemaakt dat proeven op apen de komende jaren onverminderd door mogen gaan, terwijl deze adviezen nog niet zijn verschenen?
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie constateren tevens dat de Minister schrijft veel belang te hechten aan een onafhankelijke positie van Nederland voor pandemische weerbaarheid. Erkent de Minister dat het daarvoor van uitermate groot belang is dat de overheid inzet op een centre of excellence voor vaccinontwikkeling gebaseerd op diervrije methoden, die sneller en accurater resultaat kunnen opleveren? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister aangeven in welke mate er bij het Erasmus onderzoekscapaciteit is die kan worden ingezet voor pandemische paraatheid? Ook gezien de grotere mogelijkheden daar qua veiligheidsvereisten van het lab, in vergelijking met het BPRC, zodat het (op termijn) kan dienen als vervanging van het BPRC? Kan de Minister aangeven wat een minimale kolonie (grootte en soort apen) is die nodig is voor pandemische paraatheid en wat dat de overheid per jaar zou kosten?
De leden van de PvdD en PVV-fractie vragen de Minister tevens een precieze uitsplitsing te geven van de financiering door de overheid van het BPRC: voor welke posten wordt er precies financiering gegeven, bijvoorbeeld voor kolonie-onderhoud, personeel, onderzoek, en hoeveel? Is de Minister bereid om beleid te ontwikkelen gericht op het aanpassen van de schade-batenanalyse, als mogelijkheid genoemd in het rapport van de commissie onderzoek niet-humane primaten, van proeven op apen waarbij proeven gericht op niet-levensbedreigende aandoeningen een zeer lage score op de batenschaal krijgen? Zo nee, waarom niet? Veranderen de recente ontwikkelingen in de Verenigde Staten (de transitieplannen van de Food and Drug Administration (FDA), Environmental Protection Agency (EPA) en de National Institutes of Health (NIH)) de kijk van de Minister op de mogelijkheden en urgentie van de afbouw van onderzoek met apen, gezien zijn interesse in geopolitieke ontwikkelingen wat betreft het gebruik van apen? Zo nee, waarom niet?
Opvang witoorpenseelapen
De leden van de PvdD-fractie hebben eerder al aandacht gevraagd voor het lot van de witoorpenseelapen in het BPRC (documentnummer 2025D18911). Het BPRC is van plan om vijftig witoorpenseelapen weg te doen en heeft ervoor gekozen om ze naar een andere proefdierinstelling te verplaatsen in plaats van ze een fijn leven te gunnen in een opvangcentrum. De apen, die al hun hele leven in een proefdierinstelling worden gehouden, moeten de rest van hun leven in een ander proefdiercentrum slijten. In antwoord op de Kamervragen schuift de Minister alle verantwoordelijkheid van zich af (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 220). In de beslisnotitie wordt de Minister erop gewezen dat er financiële belangen zijn gemoeid met de «transactie» van het BPRC (2025D22056).
De leden van de PvdD-fractie en PVV-fractie vragen waarom de Minister dit niet benoemt in de antwoorden op de Kamervragen. Hoe rijmt de Minister zijn keuze om de apen onder te brengen in een ander proefdiercentrum met de keuze in 2003 om de chimpansees goed op te vangen, in plaats van ze in ander centrum nog tot het eind van hun leven ziek te maken? Deze leden vragen de Minister zijn besluit te heroverwegen en alsnog goede opvang te regelen voor de witoorpenseelapen. Deze leden vragen de Staatssecretaris, die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn, hoe hij erover oordeelt dat deze apen niet worden opgevangen en een fijn leven worden gegund, bijvoorbeeld bij Stichting AAP.