Lijst van vragen inzake beleidsreactie Staat van het Onderwijs 2025 (Kamerstuk 36600-VIII-171)
Lijst van vragen
Nummer: 2025D22431, datum: 2025-05-20, bijgewerkt: 2025-05-30 15:31, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D22431).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: A.E.W. Easton, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2025Z07602:
- Indiener: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-04-17 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-24 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-05-16 10:00: Staat van het Onderwijs 2025 met beleidsreactie (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-06-19 11:15: Extra procedurevergadering commissie OCW (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-06-26 10:00: Jaarverslag 2024 en de Staat van het Onderwijs 2025 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (đ origineel)
2025D22431 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief d.d. 16 april 2025 inzake de Staat van het Onderwijs 2025 met beleidsreactie (Kamerstuk 36 600 VIII, nr. 171). De daarop door de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Easton
Nr | Vraag |
1 | In welke mate is het gebruikelijk â en transparant â om vakantiegeld en eindejaarsuitkering op te tellen bij het bruto maandsalaris, wanneer men het salarisniveau van een beroep presenteert? |
2 | Hoe verenigt u de «bemoedigende uitwerking» van uw inzet op het verbeteren van de kwaliteit van het funderend onderwijs, waarover u schrijft, met de constatering dat in de onderbouw van het voortgezet onderwijs de gemiddelde rekenvaardigheid in het schooljaar 2023â2024 verder is afgenomen ten opzichte van 2022â2023 en dat gegevens uit het leerlingvolgsysteem van Cito voor het voortgezet onderwijs aantonen dat leesvaardigheid in elk geval sinds 2018 afneemt?1 |
3 | Hoe rijmt u het dat u enerzijds stelt dat het nodig blijft de basisvaardigheden te verbeteren, maar dat u anderzijds via de Voorjaarsnota bekend maakt geen loon- en prijsbijstelling toe te passen op het Masterplan basisvaardigen? |
4 | Hoe gaat u nu verder richting geven aan het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs, gezien alle partijen uit het onderwijsveld zich hebben teruggetrokken? |
5 | Hoe denkt u de gedragen langetermijnvisie voor het onderwijs, die blijkens de onderhavige beleidsreactie noodzakelijk is, wel te ontwikkelen in de huidige context? |
6 | Hoeveel bekostiging per jaar krijgen praktijkscholen gemiddeld vanuit het masterplan basisvaardigheden? |
7 | Hoeveel bekostiging per jaar krijgen vmbo-scholen gemiddeld vanuit het masterplan basisvaardigheden? |
8 | Hoe verhoudt de bezuiniging op de Onderwijskansenregeling, die vooral vmbo-scholen raakt, zich tot uw zin: «Vooral onder vmbo-basis- en vmbo-kaderleerlingen blijven de reken- en taalprestaties onder het verwachte niveau»? |
9 | Als het gemiddelde bedrag per vmbo-school vanuit de Onderwijskansenregeling wordt wegstreept tegen het gemiddelde bedrag per vmbo-school vanuit het Masterplan basisvaardigheden, hoeveel blijft er dan over? |
10 | Op welke manier werkt u, naast de inzet voor de kwaliteit van het funderend onderwijs, aan gelijkwaardige kansen voor elk kind om zich optimaal te ontwikkelen, met inachtneming dat de Inspectie van het Onderwijs2 constateert dat leerlingen die gelijk geschikt zijn niet altijd gelijke kansen krijgen op verschillende selectie- en schakelmomenten tijdens hun schoolloopbaan? |
11 | Wat voor maatregelen staan u voor ogen om het probleem van hoge werkdruk onder leraren en onvoldoende zeggenschap bij onderwijsprofessionals, zoals de Staat van het Onderwijs concludeert, aan te pakken, en hoe ziet u dit in relatie tot autonomie en zeggenschap van leraren? |
12 | Hoe verhoudt het gebrek aan vertrouwen van de gehele onderwijssector in het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs zich tot de motie van de leden Van Zanten en Rooderkerk?3 |
13 | Gaat u door met het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs zonder de steun van leraren, scholen en scholieren? |
14 | Hoeveel scholen uit sociaaleconomisch minder sterke gebieden zijn betrokken bij het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs en hoe wordt voorkomen dat scholen met een relatief hoog aandeel leerlingen uit deze kwetsbare sociaaleconomische milieus achterblijven bij deze kwaliteitsverbetering? |
15 | Wat is volgens u de reden dat leerlingen in het vmbo-basis en vmbo-kader structureel onder het niveau voor rekenen en taal scoren, en welke specifieke ondersteuning wordt hen op dit moment geboden? |
16 | In welke regioâs is de werkdruk onder leraren het hoogst, en hoe verhouden deze regioâs zich tot gebieden met sociaaleconomische achterstanden? |
17 | Hoeveel middelen worden binnen het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs vrijgemaakt voor het terugdringen van de werkdruk en hoe worden deze middelen verdeeld? |
18 | Op welke termijn worden welke afrekenbare doelen zichtbaar van de derde Onderwijsagenda waarin de schoolbesturen, de Expertisecentra voor Onderwijszorg, de openbare lichamen van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius en het Ministerie van OCW doelen en prioriteiten hebben beschreven om gezamenlijk te werken aan een hogere kwaliteit van het onderwijs in Caribisch Nederland?4 |
19 | Hoe zorgt u ervoor zorgen dat er zicht blijft op de leerachterstand van leerlingen in het praktijkonderwijs op het gebied van taal en rekenen, aangezien er op dit moment geen uitspraken kunnen worden gedaan worden over deze leerachterstand? |
20 | Kunt u kwantificeren in welke mate u, met de Aanpak voortijdig schoolverlaten en de inzet van mbo-instellingen in de kwaliteitsagendaâs mbo, een verdere daling verwacht van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters? |
21 | Hoe beziet u de druk op passend onderwijs, die u in verband brengt met de inrichting van het stelsel, in het kader van andere factoren zoals onderwijstijd en administratieve lasten? |
22 | Hoe ziet u de toegenomen vraag naar plekken in het speciaal onderwijs in het licht van de voortgang van de 25 maatregelen passend onderwijs?5 |
23 | Hoe beoordeelt u het gegeven dat de enige vo-school op Sint-Eustatius ook in 2024 wederom niet aan de basiskwaliteit voldoet? |
24 | Welke structurele maatregelen worden overwogen om de situatie op de vo-school op Sint-Eustatius duurzaam te verbeteren? |
25 | Uit de Staat van het Onderwijs 2025 komt naar voren dat de uitval onder studenten sterk samenhangt met het inkomen van hun ouders, hoe duidt u deze cijfers? |
26 | Hoeveel procent van de meldingen over sociale veiligheid is door instellingen afgehandeld conform de aanbevelingen van de Arbeidsinspectie? |
27 | Hoeveel meldingen van stagediscriminatie, sociale onveiligheid of stagemisbruik zijn de afgelopen drie jaar geregistreerd bij mbo- en ho-instellingen, en hoe wordt deze informatie landelijk verzameld en gedeeld? |
28 | In hoeverre is het voeren van gesprekken over pesten, discriminatie en polarisatie momenteel verankerd in de opleiding en nascholing van leraren in het po, vo en mbo, mede in het licht van de aanbeveling van leraren uit de Staat van het Onderwijs 2025 om beter toegerust te worden voor het voeren van dergelijke gesprekken? |
29 | Hoe duidt u de bevinding uit de Staat van het Onderwijs 2025 dat 20 procent van de mbo-4-studenten en 32 procent van de entreestudenten aangeeft discriminatie te hebben meegemaakt tijdens hun opleiding? |
30 | Hoe zorgt u ervoor dat de afspraken uit het Normenkader Informatiebeveiliging en Privacy voor het Funderend Onderwijs breed wordt nageleefd? |
31 | Heeft u indicaties dat het Normenkader Informatiebeveiliging en Privacy voor het Funderend Onderwijs voldoende en breed wordt nageleefd in het onderwijs, en kunt u dit uitdrukken in het aantal scholen dat de normen heeft geĂŻmplementeerd? |
32 | Wat voor mechanisme voor het 24/7 bijhouden van (cyber)dreigingen bedoelt u en welke voorzieningen zijn hiervoor beschikbaar? |
33 | Wat is het gevolg van thuis-of-kluisbeleid voor smartphones op de sociale en digitale veiligheid op scholen? |
34 | Hoeveel scholen hebben inmiddels thuis-of-kluisbeleid voor smartphones ingevoerd en hoe kunt u dit aandeel vergroten? |
35 | Wat is de status van de motie van het lid Kathmann en betrekt u deze bij het uitwerken van plannen voor cyberweerbare scholen?6 |
36 | Hoeveel meldingen van sociale onveiligheid zijn sinds mei 2024 binnengekomen bij hogescholen en universiteiten? |
37 | Wat is volgens u de reden achter het ontbreken van een duidelijke definitie van stagediscriminatie, sociale onveiligheid en stagemisbruik in het vo? |
38 | Bent u voornemens om alsnog tot een heldere en uniforme definitie van stagediscriminatie, sociale onveiligheid en stagemisbruik te komen, zodat onderwijsinstellingen, leerbedrijven en de Inspectie op basis van dezelfde begrippen beleid kunnen voeren en toezicht kunnen houden? Zo ja, binnen welke termijn? |
39 | Wat is volgens u de reden dat gevallen van stagediscriminatie in het vo niet actief worden bijgehouden? |
40 | Bent u bereid om structurele registratie van dergelijke meldingen verplicht te stellen voor instellingen in het vo? Zo ja, binnen welke termijn? |
41 | In hoeverre zijn onderwijsinstellingen verplicht om stageplekken vooraf te screenen op sociale veiligheid en het voorkomen van discriminatie? |
42 | Op welke manier wordt studenten met een kwetsbare positie, zoals studenten met een migratieachtergrond, beperking of lage sociaaleconomische status, actief ondersteuning geboden bij het melden van onveilige of discriminerende situaties tijdens stages? |
43 | Hoe wordt geborgd dat opleidingen niet uitsluitend afhankelijk zijn van studentmeldingen om zicht te houden op sociale veiligheid, gezien de erkende hoge meldingsdrempel onder studenten? |
44 | Wordt overwogen om stagediscriminatie en sociale onveiligheid bij stages expliciet op te nemen in de kwaliteitscriteria voor leerbedrijven en in het toezichtskader van de Inspectie? |
45 | Bestaan er momenteel richtlijnen voor studievoorlichting aan aankomende studenten in het hbo en wo? |
46 | Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal studenten dat zich vóór 1 februari uitschrijft vanwege een eventueel negatief bsa7? |
47 | Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal studenten dat zich vanwege een eventueel negatief bsa uitschrijft na 1Â februari maar voor 1Â maart? |
48 | Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal studenten dat zich vanwege een eventueel negatief bsa uitschrijft na 1Â maart? |
49 | Hoe groot is in Nederland de onderwijsvrijheid in termen van gelijke bekostiging voor en vrijheid om de religieuze denkbeelden over te dragen op de scholieren, in vergelijking met omliggende landen in de Europese Unie? |
50 | Waarom denkt de Inspectie dat een optimistische toon helpt als 65Â procent van de vmbo-b/k leerlingen voor lezen en schrijven onder het minimumniveau van de basisschool zit? |
51 | Hoe verklaart u dat bij de steekproefonderzoeken in het funderend onderwijs de meeste herstelopdrachten werden gegeven voor het burgerschapsonderwijs, dat op veel scholen niet doelgericht, niet samenhangend en niet herkenbaar is, maar dit burgerschapsonderwijs ook niet altijd is afgestemd op de kenmerken van de leerlingenpopulatie? |
52 | Kunt u de herstelopdrachten voor het burgerschapsonderwijs uitsplitsen naar richting (openbaar, reformatorisch, islamitisch enz.)? |
53 | Waar en wanneer is de beslissing gevallen om tekortkomingen in het burgerschapsonderwijs niet in het eindoordeel van de Inspectie mee te laten tellen, maar slechts te laten leiden tot een herstelopdracht? |
54 | Kunt u precies uiteenzetten hoe het zit met de representativiteit van de gedane steekproeven door de Inspectie, gegeven eerdere stellige persberichten van de Inspectie waar geen enkel woord gewijd is aan (het gebrek aan) representativiteit? |
55 | Hoeveel herstelopdrachten zijn er gegeven voor onvoldoende burgerschapsonderwijs? |
56 | Wat zijn de belangrijkste oorzaken van onvoldoende beoordelingen binnen het mbo? |
57 | Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat er in de Staat van het Onderwijs 2025 wel sprake is van het eufemisme «ongediplomeerde uitstroom», maar nergens van de term «voortijdig schoolverlaters»? |
58 | Hoe verklaart u dat bij het reguliere onderzoek jarenlang slechts zoân twee procent van de onderwijsinstellingen het oordeel onvoldoende of zeer zwak kreeg, maar bij een aselect steekproefonderzoek van de Inspectie in het schooljaar 2023â2024 van de 260Â scholen in het primair onderwijs 36 scholen het oordeel onvoldoende en 7 het oordeel zeer zwak kregen (=17 procent onvoldoende of zeer zwak)? |
59 | Wat betekent de constatering van de Inspectie dat de kwaliteit op twee van de vijf scholen verbonden aan Justitiële Jeugdinrichtingen tekortschiet voor de uitvoering van de motie van het lid Westerveld?8 |
60 | Hoeveel volwassenen worden bereikt met trajecten binnen de volwasseneneducatie en hoe verhoudt zich dit tot het geschatte aantal laaggeletterden? |
61 | Hoeveel besturen voldoen niet aan de wettelijke eisen van kwaliteitszorg en wat waren de redenen dat deze niet voldeden aan de wettelijke eisen van kwaliteitszorg? |
62 | Hoe kwantificeert u digitale weerbaarheid in het onderwijs: wanneer zijn docenten, scholen en leerlingen wat u betreft «weerbaar»? |
63 | Welke activiteiten zijn bewezen effectief in het vergroten van de digitale weerbaarheid en wat doet u om deze activiteiten te stimuleren? |
64 | Op hoeveel scholen worden leerlingen actief gewezen op veilige meldmogelijkheden voor online misbruik, zoals de hulplijnen van Offlimits? |
65 | Op hoeveel scholen worden lessen over digitale weerbaarheid gegeven, bijvoorbeeld het lesprogramma van HackShield, en wat kunt u doen om het aandeel van gegeven lessen te vergroten? |
66 | Wat zijn uw antwoorden op de volgende vragen die aan het onderwijs worden voorgelegd: «Welke kansen biedt [AI-]technologie en hoe kunnen we zicht krijgen op risicoâs en deze beperken?» |
67 | Doet het grootschalige gebruik van AI in de klas de strategische afhankelijkheid van slechts enkele (niet-Europese) techleveranciers toenemen? |
68 | Hoe groot is de invloed van digitale apparaten, zoals een laptop of een telefoon, op de financiële stress van huishoudens met kinderen die naar school gaan? |
69 | Wat is de reden dat in alle sectoren, behalve het mbo, de kosten harder stegen dan de opbrengsten? |
70 | Waarom stegen de kosten in het mbo minder hard dan de andere sectoren? |
71 | Wat is de reden dat er een forse stijging is van de huisvestingskosten in het mbo en wo? |
72 | Welke maatregelen worden genomen om de financiële reserves in het onderwijs af te bouwen? |
73 | Kunt u uiteenzetten of de Inspectie heeft onderzocht of de wettelijke burgerschapsopdracht met «de wettelijke eis dat sprake is van concrete leerdoelen en een samenhangend aanbod» voldoende concreet en werkbaar is geformuleerd voor scholen, gelet op het feit dat scholen volgens de Inspectie op dezelfde onderdelen (doelgerichtheid en samenhangend aanbod) niet voldoen aan de wettelijke opdracht? |
74 | Hoeveel scholen scoorden of scoren een voldoende (of beter) op de basisvaardigheden, maar krijgen alsnog een onvoldoende (of slechter) als eindresultaat? |
75 | Wat zijn de verschillen in reken- en taalprestaties tussen vmbo-basis/kader en andere onderwijsniveaus? |
76 | Kunt u uiteenzetten in hoeverre het eindoordeel op de nieuwe standaard Basisvaardigheden OP0 vanaf 1Â augustus 2025 een valide beeld zal geven over de onderwijskwaliteit van de basisvaardigheden, gelet op het aantal herstelopdrachten dat nu enkel wordt gegeven voor burgerschap? |
77 | Kunt u uiteenzetten in hoeverre scholen kunnen rekenen op een toereikende ondersteuningsstructuur die hen zal helpen in de gerichte ontwikkeling en verankering van bevordering van burgerschap in de dagelijkse schoolpraktijk, nu de Inspectie stelt dat de overheid hierbij kan helpen «door de infrastructuur voor ondersteuning van het burgerschapsonderwijs te versterken»? |
78 | Hoe verklaart u dat ondanks de hoge percentages die in het schooljaar 2023â2024 in het primair onderwijs zijn behaald (99Â procent van de leerlingen die voor lezen minimaal niveau 1F haalt en 75 procent die niveau 2F haalt) en de percentages die in voorgaande jaren van gelijke omvang zijn, uit diverse onderzoeken blijkt dat het met de leesvaardigheid van de Nederlandse scholieren slecht is gesteld? |
79 | In hoeverre is de discrepantie tussen enerzijds de 99 procent die in het schooljaar 2023â2024 minimaal niveau 1F behaalt en de 75Â procent die niveau 2F behaalt en anderzijds de onderzoeken waaruit blijkt dat het met de leesvaardigheid van de Nederlandse scholieren beroerd is gesteld te verklaren uit de mogelijkheid dat de begrijpend lezen toets de werkelijke leesvaardigheid slecht toetst? |
80 | Hoeveel scholen zouden het oordeel «onvoldoende» of «zeer zwak» moeten krijgen op basis van de standaard Basisvaardigheden OP0, uitgesplitst naar Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap? |
81 | Klopt het dat de doorstroomtoets niet geschikt is om tegelijkertijd aan te tonen of een leerling referentieniveau 1F én 1S/2F beheerst? |
82 | Wat maakt dat de Inspectie op basis van de doorstroomtoetsen het volgende concludeert: «Uit de doorstroomtoetsen blijkt dat 99% van de basisschoolleerlingen minstens het fundamentele niveau 1F voor lezen beheerst aan het einde van de basisschool (figuur 2.2.1a). Driekwart behaalt ook het streefniveau 2F. De meeste leerlingen (96%) beheersen aan het eind van de basisschool ook het fundamentele niveau 1F voor taalverzorging. Ruim de helft van de leerlingen behaalt streefniveau 2F bij taalverzorging», en betekent dat dat de relativerende woorden over de centrale examens Nederlands hierop niet van toepassing zijn? |
83 | Klopt het dat de Inspectie de doorstroomtoets gebruikt om te meten of leerlingen de referentieniveaus beheersen? |
84 | Vindt u het aannemelijk dat vmbo-b/k-scholieren in minder dan twee jaar tijd een sprong maken van 65 procent die onder 1F-niveau presteert naar een situatie waarin vrijwel alle scholieren slagen voor Nederlands op 2F-niveau? |
85 | Wanneer heeft de Inspectie in het verleden gesignaleerd dat de leesvaardigheid in primair en voortgezet onderwijs niet goed werd getoetst, aangezien er nog steeds kritiek klinkt van deskundigen op de manier waarop leesvaardigheid wordt getoetst, waarbij deze deskundige menen dat de begrijpend lezen-toets geen goede graadmeter vormt voor de leesvaardigheid van de leerlingen en daardoor zelfs goed leesonderwijs in een verkeerde richting stuurt? |
86 | Welke consequenties verbindt u aan de constatering: «Al met al kunnen we in elk geval voor Nederlandse taal aan de hand van de resultaten op de centrale examens Nederlands niet goed vaststellen of leerlingen aan het einde van het vo de beoogde referentieniveaus taal beheersen», mede in het licht van de motie van het lid Jadnanansing9? |
87 | Wat gaat u doen met de bevinding dat «de resultaten op de centrale examens Nederlands niet goed vaststellen of leerlingen aan het einde van het vo de beoogde referentieniveaus taal beheersen»? |
88 | Kunt u uiteenzetten hoe bij het gericht nastreven van heldere leerdoelen het stimulerend toezicht op de (definitieve) kerndoelen van burgerschap zich verhoudt tot het handhavend toezicht op de nieuwe standaard Basisvaardigheden OP0 dat per 1Â augustus 2025 zal gelden? |
89 | Kunt u uiteenzetten of en hoe leraren en leraren in opleiding voldoende worden toegerust in kennis en middelen om burgerschap doelgericht en samenhangend te integreren in het curriculum, aangezien de Inspectie erop wijst dat leraren het lastig vinden om concrete leerdoelen te formuleren en vooral denken vanuit lesactiviteiten? |
90 | Zijn er prestatiestandaarden waarmee u het niveau van digitale geletterdheid in het Nederlandse onderwijs kan afmeten tegen dat van andere landen? |
91 | Waaruit blijkt dat leerlingen met een wo-advies gemiddeld hoger digitaal geletterd zijn dan leerlingen met een advies voor vmbo-k? |
92 | Hoe komt het dat leerlingen met een vwo-advies gemiddeld hoger digitaal geletterd zijn dan leerlingen met een advies voor vmbo-k en hoe kan dit verschil worden overbrugd? |
93 | Hoe verklaart u dat Nederland internationaal gezien laag scoort op computer- en informatiegeletterdheid van leerlingen? |
94 | Hoe verklaart u het succes van de ICILS10 landen die het hoogst scoren op computer- en informatiegeletterdheid? |
95 | Hoe verklaart u dat ondanks de grote betrokkenheid van onderwijzers bij digitale geletterdheid het slechts de helft van scholen lukt om hun visie om te zetten in concrete activiteiten? |
96 | Wat kunt u doen om scholen te helpen om hun visie op digitale geletterdheid om te zetten in actie? |
97 | Waaruit blijkt dat Nederland in de aandacht voor digitale geletterdheid negatief afwijkt van andere landen? |
98 | Hoe verklaart u dat de Nederlandse Staat de kwaliteit van nieuwkomersonderwijs niet garandeert en het recht op onderwijs voor nieuwkomers niet waarborgt, zoals is geconcludeerd in de Staat van het Onderwijs 2025, mede in het licht van het recht op onderwijs (artikel 28 van het Verdrag inzake de rechten van het kind)? |
99 | Gaat u komen met specifiek nader beleid dat zich richt op het vergroten van kansen, zoals de Inspectie suggereert, opdat dit het eraan bijdraagt dat leerlingen en studenten meer mogelijkheden hebben om het onderwijs te verlaten met een diploma dat past bij hun leerpotentieel? |
100 | In hoeverre ziet u in de constateringen van de Inspectie dat ongelijke kansen en de verschillen tussen leerlingen hardnekkig zijn, redenen om meer gerichte acties te ondernemen dan de activiteiten die u onderneemt in het kader van het Masterplan basisvaardigheden? |
101 | Ziet u mogelijkheden om de niveaus van basisvaardigheden aan het begin, tijdens en aan het einde van de basisschoolperiode beter in beeld te brengen zonder dat dit de toetsdruk voor basisscholieren verder opvoert? |
102 | Hoeveel geld zijn huishoudens gemiddeld kwijt aan digitale apparaten en softwarepakketten voor een schoolgaand kind? |
103 | Wat klopt er van het beeld dat de recente daling in leerprestaties het sterkst is onder leerlingen van wie de ouders geen startkwalificatie hebben en onder leerlingen uit gezinnen met een relatief laag inkomen11, en dat het, om tot kansrijk beleid te komen teneinde de leerprestaties in het basisonderwijs te verbeteren en gelijke kansen te bevorderen, van belang is om een goed beeld te krijgen van de leerprestaties van verschillende groepen leerlingen tijdens de basisschoolperiode?12 |
104 | Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd nu de Inspectie signaleert dat het leerlingenvervoer, waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn, steeds meer in de knel komt vanwege personeelstekorten en aanbestedingsproblemen?13 |
105 | In hoeverre verbindt u voor uw beleid consequenties aan de constatering van de Inspectie dat juist op scholen waar veel leerlingen zitten met een kans op onderwijsachterstanden (in de Randstad en vooral de grote steden) het lerarentekort het grootst is? |
106 | Hoeveel leraren in het primair en in het voortgezet onderwijs zitten er dit moment in de WW14 en wat is het aantal leraren in de WW door de jaren heen? |
107 | Kunt u per provincie, leeftijd en duur van de WW het aantal leraren (primair en voortgezet onderwijs) die een WW ontvangen inzichtelijk maken? |
108 | In hoeverre worden WW-gerechtigden (financieel) gestimuleerd om aan de slag te gaan in het onderwijs door bijvoorbeeld (gedurende de WW) een onderwijsbevoegdheid te halen? |
109 | In hoeverre bent u bereid om de aanvullende maatregelen die de Staat van het Onderwijs 2025 vermeldt, te faciliteren, zoals het extra stimuleren van brede en langjarige brugklassen, het verder ontwikkelen van interne differentiatie in de onderbouw van het vo en het ontwikkelen van objectieve en betrouwbare toetsing in voortgezet onderwijs? |
110 | Hoe beoordeelt u de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie in het hoofdstuk «De inzet van tijdelijke versus structurele middelen»? |
111 | Welke maatregelen overweegt u om de versnippering in het beleid rond kansengelijkheid in het onderwijs effectief tegen te gaan? |
112 | Deelt u de opvatting van de Inspectie dat een fundamenteel probleem als kansenongelijkheid ook vraagt om een structurele beleidsaanpak? |
113 | Hoe beoordeelt u de voorgenomen bezuiniging op de Onderwijskansenregeling in het licht van de aanbeveling om structurele middelen in te zetten voor kansengelijkheid, en bent u bereid deze bezuiniging te heroverwegen? |
114 | Bent u voornemens om, conform de aanbevelingen van de Inspectie, meer structurele en directe financiering beschikbaar te stellen aan maatschappelijke organisaties die actief bijdragen aan het vergroten van kansengelijkheid? |
115 | Wordt de reden tot uitschrijving dan wel uitval door onderwijsinstellingen gevraagd en geregistreerd? |
116 | In hoeverre monitoren onderwijsinstellingen sociale binding en het welbevinden van studenten? |
117 | Hoeveel instellingen bieden hun studenten (buiten de introductieweek) structureel extracurriculaire activiteiten aan die gericht zijn op sociale binding, zoals excursies of interdisciplinaire projecten? |
118 | Is er sprake van minder studieuitval- of studiewissel bij instellingen die een verplicht matchingproces voor eerstejaarsstudenten kennen? |
119 | Op welke manier is de studiekeuzecheck op dit moment vormgegeven voor aankomende studenten in het hoger onderwijs? |
120 | Hoe beweegt u scholen richting bewezen effectieve programmaâs tegen pesten? |
121 | Welke rol kan de STORM-aanpak hier spelen?15 |
122 | Hoe voorkomt u de steeds ernstiger wordende vorm van fysieke geweld in pestgedrag? |
123 | Wat gaat u doen om de handelingsverlegenheid aan te pakken? |
124 | Hoeveel kinderen met extra ondersteuningsbehoefte dan wel hoogbegaafdheid staan op wachtlijsten of zitten thuis zonder onderwijs? |
125 | Hoe ziet u de conclusie van de Inspectie en aanbeveling aan de overheid om meer te sturen op inclusief onderwijs in het licht van de huidige situatie zoals beschreven in het rapport «Behoeften bij leraren en docenten aan ondersteuning en professionalisering bij passend en meer inclusief onderwijs» van augustus 2024?16 |
126 | Hoeveel studenten maken gebruik van aanvullende studiebegeleiding of voorzieningen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte? |
127 | Wat is de gemiddelde wachttijd voor gespecialiseerde begeleiding (zoals studentenpsychologen) in het hbo en wo? |
128 | Hoe beoordeelt u de mogelijke rol van het maatschappelijk middenveld bij het verlichten van de druk op het onderwijsveld, en op welke wijze zou deze bijdrage vorm kunnen krijgen? |
129 | Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om de samenwerking tussen het onderwijsveld en het maatschappelijk middenveld te bevorderen en te versterken? |
130 | Hoe beoordeelt u de mogelijke rol van het maatschappelijk middenveld bij het verlichten van de druk op het onderwijsveld, en op welke wijze zou deze bijdrage vorm kunnen krijgen? |
131 | Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om de samenwerking tussen het onderwijsveld en het maatschappelijk middenveld te bevorderen en te versterken? |
132 | Wat gaat u ondernemen tegen de veel hogere werkdruk voor leraren in vergelijking met andere sectoren, nu 65 procent van de leraren in het primair onderwijs en 59 procent in het voortgezet onderwijs vindt dat ze vaak heel veel werk moeten doen, terwijl dit in heel Nederland geldt voor slechts 40 procent van de werknemers? |
133 | Welke gegevens en berekeningen onderbouwen de bewering dat het gemiddelde bruto maandsalaris van een voltijdsleraar in het po 6.100 euro bedraagt en dat van een voltijdsleraar in het vo 6.200Â euro? |
134 | Wat is het resultaat van de maatregelen die in landen als Ierland en België worden genomen om de werkdruklast in het onderwijs te verlagen? |
135 | Hoeveel scholen hebben op dit moment (nog) geen professioneel statuut en welke maatregelen neemt u om het aantal scholen met een professioneel statuut, conform de motie van de leden Pijpelink en Soepboer, te verhogen?17 |
136 | Hoe vaak heeft de Inspectie handhavend opgetreden bij scholen die niet voldoen aan het hebben van een professioneel statuut? |
137 | Wat voor conclusies trekt u over het aantal onbevoegd gegeven lessen uit de gevolgen die de Inspectie signaleert voor de onderwijskwaliteit op scholen met een lerarentekort? |
138 | Hoe beoordeelt de Inspectie de kwaliteit van bekwaamheid van de afstudeerders van de educatieve minoren, nu blijkt dat vooral de kwantiteit centraal (aantal mensen dat start, doorstroomt etc.) staat? |
139 | In hoeverre wilt u vervolg geven aan de uitkomsten van het onderzoek naar het pdg18, nu de Inspectie signaleert dat taalvaardigheid voor pdgâers een struikelblok is en dat vakdidactiek in het traject nog onvoldoende aan bod komen? |
140 | Hoe verklaart u dat de regelingen voor zijinstromers die aan de slag gaan als docent in het mbo ongunstiger zijn dan voor zijinstromers in het hbo? |
141 | Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bindend studieadvies, uitgesplitst naar hbo en wo? |
142 | Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bindend studieadvies en vallen uit? |
143 | Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bsa en switchen binnen de instelling? |
144 | Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bsa en switchen naar een andere instelling? |
145 | Welke instellingen hebben het bsa (gedeeltelijk) afgeschaft, versoepeld of vervangen door een niet-bindend studieadvies, en wat zijn de effecten hiervan op studierendement, uitval en switch? |
146 | Wat zijn de financiële gevolgen bij een onderwijsinstelling van uitval wegens een negatief bsa ten opzichte van een vertraagde studieduur? |
147 | Wat is de reden dat zij-instromers niet tevreden zijn over begeleiding op de werkplek? |
148 | Hoe wordt begeleiding voor startende leraren op de werkplek in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs georganiseerd en in hoeverre is deze begeleiding onafhankelijk? |
149 | Krijgen scholen of de beroepsgroep financiering voor de begeleiding van starters in het onderwijs? |
150 | Wat is de uitstroom van startende leraren (zij-instromers en starters) uit het onderwijs, in absolute aantallen en percentages, en wat zijn de redenen voor deze uitstroom? |
151 | Welke consequenties verbindt u aan de constateringen dat naar schatting 2,2 miljoen volwassenen in Nederland laaggeletterd of laaggecijferd zijn, maar de trajecten die er zijn om deze mensen, waaronder nieuwkomers, een betere positie op de arbeidsmarkt te geven, niet voldoende aansluiten op het beroepsonderwijs, waardoor de doorstroom naar beroepsopleidingen die leiden tot een startkwalificatie wordt beperkt en talent onbenut blijft? |
152 | Hoe waardeert u de constatering van de Inspectie dat een breed onderwijsaanbod essentieel is, omdat de ontwikkeling van leerlingen en studenten verder reikt dan uitsluitend een sterke kennisbasis? |
153 | Op welke wijze borgt u dat de nadruk op basisvaardigheden niet ten koste gaat van andere belangrijke competenties, zoals beroepsgerichte en sociaaleconomische vaardigheden? |
154 | Kunt u kwantificeren in welke mate de Inspectie de laatste jaren het toezicht op scholen intensiveerde waardoor deze besturen minder vaak kon bezoeken, mede in vergelijking met de schoolbezoeken en bestuursbezoeken in de jaren die voorafgingen aan deze intensivering? |
155 | Kunt u kwantificeren in welke mate de Inspectie de komende jaren binnen de beschikbare capaciteit meer gaat inzetten op risicogericht bestuurstoezicht en kunt u daarbij toelichten wat dit gaat betekenen voor het toezicht op scholen? |
156 | Welke onderzoeken tonen aan dat bestuursgericht onderwijstoezicht leidt tot structureel beter onderwijs in de leslokalen? |
157 | Welk deel van de schoolbesturen in respectievelijk primair en voortgezet onderwijs werd de afgelopen vier jaren bezocht? |
158 | Hoe reageert u op de zin «Daarom zetten wij als inspectie binnen de beschikbare capaciteit de komende jaren meer in op risicogericht bestuurstoezicht» in het licht van eerdere Kamerdebatten waar de Kamer juist vroeg om meer schoolgericht toezicht? |
159 | Hoeveel individuele, unieke scholen werden er jaarlijks bezocht in de jaren van 2016 tot nu en hoeveel scholen gaan er naar verwachting vanaf nu per jaar worden bezocht? |
1 Seton, B., Koops, J., Frissen, S., & Feskens, R. Leervertraging in het voortgezet onderwijs 2024. Monitoren van vaardigheden voor het Nationaal Programma Onderwijs en het Masterplan Basisvaardigheden. Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling, Arnhem. 2 Hierna: Inspectie. 3 Kamerstuk 27 923, nr. 503. 4 Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 133. 5 Kamerstuk 31 497, nr. 371. 6 Kamerstuk 32 761, nr. 277. 7 Bsa: bindend studieadvies. 8 Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 81. 9 Kamerstuk 33 905, nr. 7. 10 ICILS: International Computer and Information Literacy Study 11 Wolf, I. de (2023). Kwaliteit basisonderwijs staat onder druk. https://esb.nu/kwaliteit-basisonderwijs-staat-onder-druk/ 12 Claes, E. e.a. Ongelijkheid tussen leerlingen neemt toe tijdens basisschooltijd. https://esb.nu/ongelijkheid-tussen-leerlingen-neemt-toe-tijdens-basisschooltijd/ 13 De Geus, W., Van den Hurk, A., Van Leeuwen, R., & Van Aarsen, E, (2023). Ouders over leerlingenvervoer. Ervaringen van ouders met leerlingenvervoer. Oberon. 14 WW: werkloosheidsuitkering 15 Strong Teens and Resilient Minds (STORM), https://stormaanpak.nl/. 16 Kamerstuk 31 497, nr. 496. 17 Kamerstuk 27 923, nr. 465. 18 Pdg: pedagogisch didactisch getuigschrift. |