[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (Kamerstuk 36725-XV)

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2025D26369, datum: 2025-06-05, bijgewerkt: 2025-06-05 15:23, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z11469:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage 1 Vragen en antwoorden bij 1e Suppletoire begroting 2025 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Vraag 1

Wat is het afbouwpad van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting precies? Welke parameters horen daarbij in het huidige jaar en in 2028 en in 2029?

Antwoord 1

De Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) wordt per 2027 in negen stappen afgebouwd en per 2035 afgeschaft. De eerste stap is € 149 en daarna volgen stappen van € 355 (prijspeil 2025). In de wet is opgenomen dat de IACK met de laatste stap per 2035 volledig wordt afgeschaft. In 2025 bedraagt de IACK € 2.986. In 2028 bedraagt de IACK naar verwachting € 2.663 en in 2029 € 2.333. Dit kan nog afwijken door indexaties.

Vraag 2

Kunt u een overzicht geven van de meest recente inzichten over de personeelstekorten in de kinderopvang alsmede de meest recente prognoses?

Antwoord 2

In het vierde kwartaal van 2024 bedroeg het aantal openstaande vacatures in de kinderopvang 5.850, op een totaal van 137.000 werkenden (inclusief uitzendkrachten en zelfstandigen) in de kinderopvang (CBS, AZW Statline, geraadpleegd 23 mei 2025). Dit is een lager aantal openstaande vacatures dan in voorgaande kwartalen van 2024.

Het meest recente Prognosemodel Zorg en Welzijn van ABF Research, van december 2024, voorspelt dat het personeelstekort in de kinderopvang zonder aanvullend beleid oploopt tot 23.100 personen in 2034. Door de stelselherziening zou dit tekort oplopen tot 33.400 personen in 2034. In deze ramingen zijn de effecten van uitstel van invoering van het nieuwe financieringsstelsel tot 2029 en het indexeren van de maximum uurprijs in 2026 nog niet meegenomen. Ook worden in dit model mitigerende maatregelen om het personeelstekort tegen te gaan, niet meegenomen.

Vraag 3

Wat kost het om de arbeidseis volledig af te schaffen?

Antwoord 3

Het kabinet werkt aan een wetsvoorstel dat de huidige kinderopvangtoeslag vervangt voor een nieuwe financieringssystematiek die ouders meer eenvoud en zekerheid biedt. De financiering gaat in de nieuwe systematiek rechtstreeks naar kinderopvangorganisaties. De vergoeding voor kinderopvang blijft bedoeld voor werkende ouders.

De meerkosten voor het afschaffen van de arbeidseis worden geraamd op per saldo circa € 870 miljoen per jaar. Dit bedrag houdt rekening met circa € 970 miljoen hogere uitgaven aan kinderopvangtoeslag. Verder wordt er rekening mee gehouden dat bestaande (gemeentelijke) regelingen voor de financiering voor kinderopvang geïntegreerd kunnen worden in één regeling. Het gaat om de regeling voor ouders die vanwege een sociaal medische indicatie (SMI) niet aan de arbeidseis kunnen voldoen en de financiering van gemeentelijke peuteropvang. Doordat deze regelingen zouden kunnen komen te vervallen, valt circa € 100 miljoen vrij. Tevens zou onderzocht kunnen worden in hoeverre dubbele financieringsstromen ontstaan voor kinderen die gebruik maken van voorschoolse educatie.

Vraag 4

Kunt u een totaaloverzicht geven van waar de tabelcorrectiefactor allemaal invloed op heeft? Kunt u hierbij de specifieke parameters noemen uit de getroffen regelingen?

Antwoord 4

Bij de beantwoording van deze vraag gaan wij uit van de doorwerking van de tabelcorrectiefactor op de SZW-begroting. De doorwerking op variabelen in de fiscaliteit is in dit antwoord niet meegenomen.

De tabelcorrectiefactor werkt op de SZW-begroting door in de indexatie van het kindgebonden budget. In het kindgebonden budget worden de inkomens- en vermogensgrenzen, de kindbedragen en de alleenstaande ouderkop elk jaar geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. Daarnaast worden de Algemene Nabestaandenwet (Anw)-tegemoetkoming en de Arbeidsongeschiktheid (AO)-tegemoetkoming elk jaar geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor.

Verder is er sprake van een indirecte doorwerking op de netto-netto gekoppelde regelingen. Dit betreft onder meer de Algemene Ouderdomswet (AOW) Participatiewet, Algemene Nabestaandenwet (Anw) en Toeslagenwet (TW). De uitkeringsbedragen van deze regelingen zijn gekoppeld aan het netto referentieminimumloon. De hoogte van dit netto referentieminimumloon en het corresponderende bruto uitkeringsbedrag zijn afhankelijk van verschillende variabelen in de fiscaliteit die worden geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor (schijflengtes en heffingskortingen).

Vraag 5

Kunt u een overzicht geven van de parameters van de Wet op het Kindgebonden Budget (WKB) in 2025 en 2028?

Antwoord 5

Om huishoudens met kinderen te ondersteunen heeft het kabinet besloten om met ingang van 1 januari 2025 de kindbedragen in het kindgebonden budget (WKB) stapsgewijs te verhogen. Daarnaast wordt gelijktijdig ook het afbouwpercentage in de WKB stapsgewijs verhoogd om de regeling gerichter te maken. Deze maatregelen werken meerjarig door in de jaren 2025 tot en met 2028.

Daarnaast heeft het kabinet in de eerste suppletoire begroting nog enkele nieuwe WKB-maatregelen aangekondigd. Zo is het kabinet voornemens om per 1 januari 2027 een steiler afbouwpercentage in de WKB te introduceren voor inkomens vanaf € 60.000 (prijspeil 2024). Dit ter dekking van de structurele tegenvaller op de SZW-begroting. Het afbouwpercentage voor inkomens vanaf € 60.000 wordt met 4,3%-punt verhoogd en neemt daardoor structureel toe van 8,5% tot 12,8%.

Verder is het kabinet voornemens om per 1 januari 2027 ook een vereenvoudiging van het toeslagpartnerschap te realiseren door het afschaffen van het criterium samengestelde gezinnen. De dekking van het oplossen van het knelpunt samengestelde gezinnen wordt gevonden door het verlagen van de vermogensgrenzen in de WKB en de zorgtoeslag met circa € 28.750 in de periode 2027 t/m 2029 en structureel vanaf 2030 met circa € 27.250 (prijspeil 2024).

De exacte parameters voor het kindgebonden budget in de jaren 2026 tot en met 2028 zijn echter nog niet beschikbaar. Dat komt doordat de parameters jaarlijks worden geïndexeerd en de indexatiefactoren van toekomstige jaren nog niet definitief zijn vastgesteld. Voor de beantwoording van deze vraag is voor de verwachte indexatie van de WKB-tarieven gebruik gemaakt van de prognoses uit het Centraal Economisch Plan (CEP) 2025 van het CPB.

Zie in onderstaande tabel een (voorlopig) overzicht van hoe de WKB-parameters zich daarbij naar verwachting ontwikkelen in de komende jaren (incl. verwerking van het nieuwe beleid).

Tabel Overzicht (voorlopige) WKB-parameters in de periode 2025 t/m 2028 (in lopende prijzen)

 Tarieven WKB 2025 2026 2027 2028
1e kindbedrag 2.511 2.573 2.714 2.815
2e kindbedrag e.v. 2.511 2.573 2.714 2.815
Verhoging 12-15 jarigen 703 722 743 758
Verhoging 16-17 jarigen 936 961 988 1.007
Alleenstaande ouderkop 3.389 3.406 3.502 3.548
1e Inkomensafbouwgrens alleenstaanden 28.406 29.697 30.848 31.944
1e Inkomensafbouwgrens paren 37.545 39.074 40.488 41.768
1e Inkomensafbouwpercentage 7,10% 7,60% 8,05% 8,50%
2e Inkomensafbouwgrens alleenstaanden - - 64.043 65.260
2e Inkomensafbouwgrens paren - - 64.043 65.260
2e Inkomensafbouwpercentage - - 12,35% 12,80%
Vermogensgrens alleenstaanden 141.896 145.586 119.008 121.269
Vermogensgrens paren 179.429 184.095 158.595 161.608

Vraag 6

Hoe hoog is de tabelcorrectiefactor in 2025? Hoe hoog is deze in 2026, 2027, 2028 en 2029 volgens verwachting?

Antwoord 6

Onderstaande tabel toont de verwachte ontwikkeling van de tabelcorrectiefactor in de komende jaren volgens de meest recente raming van het CPB (CEP 2025):

CEP 2025 2025 2026 2027 2028 2029
Tabelcorrectiefactor 1,20% 2,60% 2,80% 1,90% 2,20%

Vraag 7

Gebruikt het ministerie of uitvoeringsinstanties algoritmes bij de uitvoering van het werk? Kunt u een limitatieve lijst geven?

Antwoord 7

Ja, zowel SZW als de uitvoeringsorganisaties gebruiken algoritmes.

De onderstaande lijst met de actuele algoritmes per organisatie is gepubliceerd in het Rijksbrede algoritmenregister:

Ministerie SZW

  • Risicomodel omzetdaling NOW

UWV

  • Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)

  • Vaststellingsmodel regres

  • Maatwerkscan

  • Klantapplicatie WW

  • Werkverkenner

  • Sollicitatiescan WW

  • Risicoscan Verwijtbare Werkloosheid

  • Kandidatenverkenner banenafspraak (KVB)

  • Digitale vragenlijst ziekmelding

  • Klantonderzoeken

SVB

  • Beoordeling AOW-verstrekking

  • kinderbijslag

  • AIO-aanvulling

  • Sancties

  • Vrijwillige verzekering AOW en Anw

  • Preventie & Handhaving SWAN

  • Preventie & Handhaving Risicogericht onderzoek

IB

  • Signaal vermogen saldo/rente

  • Signaal vermogen Box 3

  • Signaal Heffingskortingen

  • Signaal Kostendelers

  • Signaal start inkomstenverhouding

  • Signaal ondersteuning inkomstenverrekening bijstand

  • Signaal inkomsten Box 1

  • Signaal uitkering andere gemeente

  • Signaal Studiefinanciering

  • Signaal voortvluchtige veroordeelden

  • Samenloopsignalering

  • Signaal detentie (inclusief detentie buitenland)

  • Rapportage AOW-ers met AIO

NLA

  • IPA risicomodel

Vraag 8

Wat zou het kosten om de arbeidseis te laten vervallen voor mensen die ernstig ziek zijn? Wat zou het kosten om de arbeidseis te laten vervallen voor mensen die vrijwilligerswerk doen of mantelzorg verlenen? Wat zou het kosten om de arbeidseis te laten vervallen voor mensen die in de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) zitten? En voor mensen die in de Participatiewet zitten?

Antwoord 8

Er is onvoldoende bekend over de omvang van de groep mensen die ernstig ziek zijn, vrijwilligerswerk verrichten, of mantelzorg verlenen, maar geen betaald werk verrichten om een accurate inschatting te maken van de meeruitgaven aan kinderopvangtoeslag als de kring van gerechtigden wordt uitgebreid voor deze groepen. De kosten zijn afhankelijk van de vormgeving en afbakening. De afbakening van deze groepen is overigens niet eenvoudig.

Vraag 9

Welke uitzonderingen zijn er op dit moment op de arbeidseis?

Antwoord 9

Een ouder heeft recht op kinderopvangtoeslag als de ouder voldoet aan de arbeidseis. Deze arbeidseis is gedefinieerd in artikel 1.6 van de Wet kinderopvang. Op hoofdlijnen betekent dit dat een ouder betaald werk moet hebben. Ook de eventuele partner van de ouder moet betaald werk hebben. Betaald werk is daarbij gedefinieerd als het verrichten van tegenwoordige arbeid waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de wet IB 2001 wordt genoten. Ook als de ouder zonder vergoeding meewerkt in de onderneming van de partner valt dit onder de definitie van de arbeidseis.

In artikel 1.6 van de Wko zijn groepen gedefinieerd die ook recht hebben op kinderopvangtoeslag ondanks dat er geen sprake is van betaald werk (de zogenaamde uitzonderingen). Dit betreft ouders die andere activiteiten uitvoeren die gericht zijn op (toekomstig) werk of het vergroten van de (kansen op) arbeidsparticipatie. Op hoofdlijnen zijn dat deze groepen:

  • Een ouder die studeert

  • Een ouder die zich voorbereidt op betaalde arbeid met een ‘traject naar werk’

  • Een ouder die inburgeringsplichtig is en een inburgeringstraject volgt

  • Een ouder die werkt en een partner heeft met een Wlz-indicatie

  • Een ouder die werkt en een partner heeft in detentie (meer dan 3 maanden).

Op 23 januari 2025 was het commissiedebat Kinderopvang in de Tweede Kamer. Daar heeft de staatssecretaris van P&I de Tweede Kamer toegezegd om schriftelijk terug te komen op wat de arbeidseis in de Wet kinderopvang is en wat de bestaande uitzonderingen zijn. In die brief zal de staatssecretaris van P&I nader ingaan op deze uitzonderingen. De planning is erop gericht deze brief voor het commissiedebat Kinderopvang van 3 juli 2025 naar de Tweede Kamer te verzenden.

Vraag 10

Kunt u een overzicht geven van de taakstelling in het kader van de 22% besparing op apparaatskosten voor de komende vijf jaar?

Antwoord 10

Een van de maatregelen in het hoofdlijnenakkoord (HLA) is een bezuiniging bij de Rijksoverheid op het apparaat van in totaal € 1 miljard. Voor SZW gaat het om € 23 miljoen in 2025 oplopend tot € 99 miljoen vanaf 2029 (zie tabel hieronder).

Apparaatstaakstelling SZW Hoofdlijnenakkoord (bedragen x € 1 mln.)

2025 2026 2027 2028 2029
-23 -45 -68 -90 -99


Vraag 11

Wat is de realisatie van deze taakstelling voor het jaar 2024 en wat is de voortgang voor 2025?

Antwoord 11

De apparaatstaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord gaat in per 2025. We richten ons voor dat jaar op een grotendeels financiële invulling en relatief snel te realiseren maatregelen. Het grootste bedrag komt uit apparaatsreserves. Verder is er voor een beperkt bedrag een besparing ingeboekt op overige personeelskosten (zoals bloemetjes en borrels) en de catering. Daarnaast worden vacatures die ontstaan als gevolg van pensioneringen niet ingevuld en wordt er terughoudend omgegaan met het invullen van overige vacatures. Ten slotte is er een bijdrage van het apparaatsbudget van de NLA.

Vraag 12

Welk deel van die taakstelling wordt ingevuld vanuit apparaatsgelden en welk deel vanuit andere middelen en welke zijn dat?

Antwoord 12

SZW heeft de invulling van de taakstelling gesplitst in 2025 en 2026 en verder. De apparaatstaakstelling voor 2025 vullen we grotendeels in met reserves op het terrein van apparaat. Voor een beperkt bedrag wordt een besparing op zaken zoals de overige personeelskosten (bloemetjes en borrels) en de catering ingeboekt. Daarnaast worden vacatures die ontstaan als gevolg van pensioneringen niet ingevuld en wordt er terughoudend omgegaan met het invullen van overige vacatures. Ten slotte is er een bijdrage van het apparaatsbudget van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

Voor 2026 en volgende jaren gaat het om inhoudelijke afwegingen. De taakstelling voor het kerndepartement SZW bouwt op tot € 39 miljoen in 2029 en structureel. Dit komt neer op een percentage van circa 14% van het apparaatsbudget in 2029. Er zijn diverse plannen ontwikkeld voor de invulling van dit deel van de taakstelling. Dit voorgenomen besluit ligt voor advies bij de Ondernemingsraad. Daarnaast is afgesproken dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), UWV en SVB een bijdrage leveren aan de taakstelling. Deze bijdrage bedraagt 0,5% per jaar waarmee het CPB rekent, oplopend naar 2% in 2029 en structureel. Dit komt neer op € 4 miljoen voor NLA, € 49 miljoen voor UWV en € 7 miljoen voor SVB.

Vraag 13

Welke ICT-vernieuwingen zullen niet of later plaatsvinden als gevolg van de taakstelling op apparaatskosten?

Antwoord 13

Het is nog niet bekend of en welke ICT-vernieuwingen niet of later plaatsvinden als gevolg van de apparaatstaakstelling.

De apparaatstaakstelling voor 2025 vullen we grotendeels in met reserves op het terrein van apparaat. Voor een beperkt bedrag wordt een besparing op zaken zoals de overige personeelskosten en de catering ingeboekt. Daarnaast worden vacatures die ontstaan als gevolg van pensioneringen niet ingevuld en wordt er terughoudend omgegaan met het invullen van vacatures.

Voor 2026 en volgende jaren gaat het om inhoudelijke afwegingen. Er zijn diverse plannen ontwikkeld voor de invulling van dit deel van de taakstelling. Dit voorgenomen besluit ligt voor advies bij de Ondernemingsraad.

Vraag 14

Welk deel van deze taakstelling valt neer bij uitvoeringsorganisaties en wat zijn hier de operationele gevolgen van?

Antwoord 14

Er zijn twee taakstellingen: de HLA-apparaatstaakstelling en de taakstelling OCW (dekking amendement Bontenbal c.s.) Afgesproken is dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) en de uitvoeringsorganisaties een bijdrage leveren aan de HLA-apparaatstaakstelling. De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) zit in de grondslag van beide taakstellingen. De uitvoeringsorganisaties zijn meegenomen in de door de TK vastgestelde grondslag van de aanvullende OCW-taakstelling (amendement Bontenbal c.s.). We zijn in gesprek over de invulling met onze uitvoerders. De operationele gevolgen zijn daarom nog niet bekend. Er wordt gekeken naar vereenvoudiging van wet- en regelgeving, maar ook naar besparingen in bijvoorbeeld de bedrijfsvoering.

De bijdrage van de uitvoeringsorganisaties aan de HLA-taakstelling bedraagt 0,5% per jaar waarmee het CPB rekent, oplopend naar 2% in 2029 en structureel. Dit komt neer op structureel circa € 49 miljoen voor UWV, circa € 7 miljoen voor de SVB en circa € 4 miljoen voor de NLA.

Bijdrage uitvoeringsorganisaties HLA-taakstelling (x € 1 mln.)

2025 2026 2027 2028 2029
Bijdrage SVB 0 1,8 3,6 5,5 7,3
Bijdrage UWV 11,7 23,8 36,3 48,7
Bijdrage NLA 1,0 1,0 2,0 3,0 4,0

Vraag 15

Welke kaders hanteert u voor het realiseren van de taakstelling op de apparaatsuitgaven?

Antwoord 15

Voor de apparaatstaakstelling in 2025 hebben we gekozen voor een grotendeels financiële invulling uit de apparaatsreserves met relatief snel te realiseren maatregelen. Voor 2026 en volgende jaren gaat het om inhoudelijke afwegingen en keuzes. Er zijn diverse plannen ontwikkeld voor de invulling. Dit voorgenomen besluit ligt voor advies bij de Ondernemingsraad.

De keuzes in het voorgenomen besluit zijn genomen langs de lijn van de beleidsprioriteiten en door te focussen op speerpunten van het regeerprogramma. Verder is het de bedoeling dat ambtenaren de mogelijkheden om het werk slimmer en efficiënter te doen, beter benutten.

Vraag 16

Kunt u een overzicht geven in de ontwikkeling van externe inhuur in de afgelopen vijf jaar en de doelstelling voor de komende vijf jaar?

Antwoord 16

De percentages externe inhuur van SZW in de afgelopen vijf jaar:

Jaar Percentage
2020 4,2%
2021 6,5%
2022 8,1%
2023 8,8%
2024 7,9%

Hiermee blijft SZW onder de Rijksbrede Roemer-norm van 10%.

SZW heeft de ambitie dit percentage de komende jaren verder te laten dalen maar heeft daarvoor geen percentage gekozen als streefwaarde. Er is een aantal ontwikkelingen die zorgen voor een verdere daling:

  1. De ontwikkeling van het percentage externe inhuur houdt voor een belangrijk deel verband met werkzaamheden die gedaan worden voor de uitvoering van de subsidie Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). Deze zijn tijdelijk van aard en aflopend.

  2. SZW zet in op verambtelijking, dat wil zeggen de vervanging van externe inhuur door eigen personeel.

Vraag 17

Kan een volledig overzicht gegeven worden van de voorstellen voor koopkrachtmaatregelen in Caribisch Nederland (zowel bij SZW als eventueel bij andere ministeries, als algemeen), zowel waar het gaat om energie, drinkwater, internet, etc?

Antwoord 17

Met de Miljoenennota 2025 is structureel € 9 miljoen gereserveerd om de koopkracht voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren. Daarnaast is in 2026 € 4 miljoen en vanaf 2027 structureel € 5,8 miljoen extra beschikbaar gesteld uit de ‘groepen in de knel’-envelop voor (onder andere) koopkrachtverbetering in Caribisch Nederland. Deze maatregelen zijn in de Voorjaarsnota 2025 uitgewerkt en verwerkt in verschillende suppletoire begrotingswetten (zie tabel). Het pakket met maatregelen is gericht op het versterken van de koopkracht voor zowel ouders, minima- en middeninkomens in Caribisch Nederland. Voor een nadere toelichting per maatregel, wordt verwezen naar de onlangs door de staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering verstuurde Kamerbrief over de koopkrachtmaatregelen Caribisch Nederland (Kamerstukken II, 2024/25, 36 600-IV, nr. 65).

Tabel: Koopkrachtmaatregelen Caribisch Nederland

2025 2026 2027 2028 2029 Struc. Begrotingshoofdstuk
1. Energietoelage minimahuishoudens 4 4 0 0 0 0 XV (SZW)
2. Intensivering lokaal beleid kinderarmoede 0,5 0,5 0 0 0 0 XV (SZW)
3. Aanvullende telecomsubsidie 2,5 2,5 0 0 0 0 XIII (EZ)
4. Aanvullende subsidie drinkwater 1,5 1,5 0 0 0 0 XII (IenW)
5. Aanvullende subsidie elektra 1 1 0 0 0 0 XXIII (KGG)
6. Reservering inkomensafhankelijke kindregeling 0 0 10,8 10,8 10,8 10,8 AP
7. Werken met een afstand tot de arbeidsmarkt 0 4 4 4 4 4 XV (SZW)
Totaal 9,5 13,5 14,8 14,8 14,8 14,8
 Resterend voor koopkracht CN 0 0 0,5 0,5 0,5 0,5 AP

Vraag 18

Hoe wordt de beschikbare € 9 miljoen waar eerder in de debatten bij de commissie Koninkrijksrelaties uitgebreid over is gesproken, verdeeld c.q. besteed? Hoe was in 2023 en 2024 de ondersteuning op deze terreinen (hoeveel en voor welke onderwerpen)?

Antwoord 18

Voor de besteding van het volledige koopkrachtpakket voor Caribisch Nederland wordt verwezen naar het antwoord op vraag 17.

Van de in 2025 genomen maatregelen zijn de aanvullende subsidies op elektra, drinkwater en telecom, alsmede de energietoelage voor minimahuishoudens ook in 2023 en/of 2024 verstrekt. Deze maatregelen zijn additioneel aan de structurele subsidies die het Rijk verstrekt ten behoeve van de betaalbaarheid van elektra, drinkwater en telecom in Caribisch Nederland. Daarbij wordt opgemerkt dat het budget voor elektra in 2023 hoger was als onderdeel van het prijsplafond dat op dat moment van kracht was. De aanvullende maatregelen in 2024 waren onderdeel van een groter pakket aan koopkrachtmaatregelen (waaronder het verhogen van het minimumloon, de minimumuitkeringen en kinderbijslag) in lijn met het advies van de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland.

x € 1 mln. 2023 2024 2025 2026 2027 Struc.
Energietoelage minimahuishoudens 7 4,5 4 4 0 0
Aanvullende telecomsubsidie 0 1,3 2,5 2,5 0 0
Aanvullende subsidie drinkwater 0 1,2 1,5 1,5 0 0
Aanvullende subsidie elektra 12,6 7,8 1 1 0 0

Vraag 19

Wat betekenen de voorgestelde maatregelen voor de koopkracht op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden), graag uitgesplitst voor verschillende groepen?

Antwoord 19

Omdat een raming van lonen en prijzen voor Caribisch Nederland ontbreekt, is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling voor huishoudens in Caribisch Nederland te berekenen. Op 21 mei jl. heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een brief gestuurd met een toelichting op de voorgestelde maatregelen voor Caribisch Nederland (Kamerstukken II, 2024/25, 36 600-IV, nr. 65).

Het kabinet kan wel het inkomenseffect van de maatregelen tonen. Dat is het effect van een maatregel op het besteedbaar inkomen van een huishouden. Onder andere de energietoeslag van 1.300 USD per jaar wordt verlengd in 2025 en 2026. Voor een alleenstaande met een inkomen op minimumloon zorgt dat in 2025 voor een inkomenseffect van 6,0% op Bonaire en Sint Eustatius, op Saba is dat 6,1%.

Daarnaast wordt de aanvullende subsidie van 15 USD per maand voor internet verlengd in 2025 en 2026. Voor een alleenstaande met een inkomen op minimumloon zorgt dat in 2025 voor een inkomenseffect van 0,8% op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De aanvullende subsidie voor elektra wordt met circa 10 USD per maand verhoogd in de tweede helft van 2025 en circa 5 USD per maand in 2026. De tarieven voor inwoners worden hierdoor verlaagd.1 Voor een alleenstaande met een inkomen op minimumloon zorgt dat in 2025 (hele jaar) voor een inkomenseffect van 0,3% op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In 2024 was het drinkwatertarief met 6 USD per maand verlaagd. Dit wordt verlengd in de tweede helft van 2025 en in 2026 naar ongeveer hetzelfde niveau als 2024. Daarmee zorgt dit voor een alleenstaande met een inkomen op minimumloon voor een inkomenseffect van 0,2% in 2025 (hele jaar) voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Vraag 20

De regering maakt € 4 miljoen vrij voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op BES-eilanden, wat wordt daar precies mee gedaan? Wat zijn de meetbare doelen die daarmee bereikt moeten worden?

Antwoord 20

De regering maakt sinds 2022 incidenteel middelen vrij voor instrumenten die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op de BES-eilanden nodig hebben om te kunnen werken. Specifiek gaat het over de instrumenten beschut werk, loonkostensubsidie en jobcoaching. In Europees Nederlandse gemeenten behoren deze tot standaard dienstverlening vanuit de Participatiewet. De € 4 miljoen maakt deze inzet structureel mogelijk. Dit is het bedrag dat de openbare lichamen BES nodig hebben voor het continueren van de huidige inzet.

In het najaar van 2025 vindt er onderzoek plaats naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de instrumenten. Op basis van de resultaten worden nieuwe meetbare doelen gedefinieerd voor de toekomstige inzet van de middelen.

Vraag 21

Hoeveel mensen in Nederland verdienen een modaal inkomen? Hoeveel daarvan zijn werknemer?

Antwoord 21

Het modaal inkomen wordt door het Centraal Planbureau (CPB) geraamd als de meest voorkomende inkomensgroep onder werknemers. Het modale inkomen wordt door het CPB geschat op een bruto-inkomen van € 41.500 in 2023 (in 2025: € 46.500). Hoeveel mensen precies een modaal inkomen verdienen is niet goed vast te stellen. Wel kan worden vastgesteld hoeveel mensen ongeveer een modaal inkomen verdienen. Onderstaande tabel toont daartoe de verdeling van het bruto-inkomen van personen in Nederland in 2023. Hieruit blijkt dat ongeveer 1 miljoen werknemers een bruto-inkomen hadden van tussen de € 40.000 en € 50.000 in 2023.

Tabel: Aantal personen (x 1 mln.) naar inkomensklasse bruto-inkomen (totaal en werknemers)

Inkomensklasse (bruto-inkomen)* Aantal personen met inkomen Aantal personen met inkomen: sociaaleconomische categorie werknemer
Totaal 14,3 7,0
Inkomen: minder dan 10 000 euro 1,6 0,1
Inkomen: 10 000 tot 20 000 euro 2,2 0,4
Inkomen: 20 000 tot 30 000 euro 2,3 0,7
Inkomen: 30 000 tot 40 000 euro 1,7 0,9
Inkomen: 40 000 tot 50 000 euro 1,5 1,0
Inkomen: 50 000 tot 100 000 euro 3,9 3,0
Inkomen: 100 000 tot 200 000 euro 1,0 0,8
Inkomen: 200 000 euro of meer 0,1 0,1

Bron: CBS, statline, geraadpleegd 26-05-2025 (https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83931NED/table?dl=C13B7)

*het bruto modale inkomen in 2023 bedroeg € 41.500.

Vraag 22

Hoe hoog is het mediane bruto-inkomen (niet-gestandaardiseerd, zonder toeslagen) in Nederland in 2025? Hoe hoog is dat van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en hoe hoog is dat van werknemers?

Antwoord 22

Precieze cijfers over het mediane bruto-inkomen zijn niet beschikbaar. Wel publiceert CBS-cijfers hoeveel personen er een bruto-inkomen hebben binnen verschillende inkomensklasse. Dit geeft inzicht in de bruto-inkomensverdeling van werknemers en zelfstandigen. De onderstaande tabel laat het aantal personen, met uitsplitsing naar werknemers en zelfstandigen, met een persoonlijk bruto-inkomen per inkomensklasse zien. Het persoonlijk bruto-inkomen omvat inkomen uit arbeid, inkomen uit eigen onderneming, uitkering inkomensverzekeringen en uitkering sociale voorzieningen (met uitzondering van kinderbijslag en kindgebonden budget). De tabel bevat voorlopige cijfers van 2023 (recentere cijfers zijn op dit moment niet beschikbaar). Uit deze tabel blijkt dat het mediane bruto-inkomen voor werknemers zich bevindt in de inkomensklasse 50.000 tot 100.000 euro. Het mediane bruto-inkomen voor zelfstandigen zit in de inkomensklasse 40.000 tot 50.000 euro.

Tabel: Aantal personen met persoonlijke bruto-inkomen naar inkomensklassen in 2023 (voorlopige cijfers).

Kenmerken van personen Totaal personen SEC: werknemer* SEC: zelfstandige*
Inkomensklassen x 1 000 x 1 000 x 1 000
Inkomen: minder dan 10 000 euro 1593,8 148,6 154,2
Inkomen: 10 000 tot 20 000 euro 2217,2 356,9 162,9
Inkomen: 20 000 tot 30 000 euro 2297,6 703,9 155,4
Inkomen: 30 000 tot 40 000 euro 1729,8 928,7 150,6
Inkomen: 40 000 tot 50 000 euro 1484,9 974,3 148,3
Inkomen: 50 000 tot 100 000 euro 3879,7 2984,8 476,9
Inkomen: 100 000 tot 200 000 euro 1022 818 160,4
Inkomen: 200 000 euro of meer 123,7 93,4 24,4

Bron: CBS Statline: Inkomen van personen; inkomensklassen, persoonskenmerken. Geraadpleegd op 24-05-2025.

*SEC: werknemer en zelfstandige: Persoon waarvoor het inkomen uit arbeid of inkomen als zelfstandige de voornaamste inkomensbron is.

Vraag 23

Hoeveel zzp’ers zijn er op dit moment actief in Nederland, uitgesplitst naar: totaal aantal, fulltime vs. parttime en sector (bouw, zorg, IT, creatieve beroepen, etc.)?

Antwoord 23

De onderstaande tabellen geven inzicht in de verdeling van het aantal momenteel actieve zzp’ers in Nederland, uitgesplitst naar voltijd ten opzichte van deeltijd en naar sector. In 2024 werkten er 519.000 zzp’ers in deeltijd en 744.000 zzp’ers in voltijd. Verder werkten er in 2024 132.000 zzp’ers in de bouwnijverheid, 162.000 in de gezondheids- en welzijnszorg en 85.000 in de cultuur, sport en recreatie.

Tabel: Aantal zzp’ers uitgesplitst naar: totaal aantal, voltijd en deeltijd in 2024.

Onderwerp Werkkring: zelfst. zonder personeel(zzp)*
Werkzame beroepsbevolking x 1 000 1262
Deeltijd x 1 000 519
Voltijd x 1 000 744
Gemiddelde arbeidsduur in uren uren 35,6

Bron: CBS Statline: Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur. Geraadpleegd op 24-05-2025.

* Een persoon die voor eigen rekening of risico arbeid verricht in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer) of als directeur-grootaandeelhouder (dga) en die geen personeel in dienst heeft. Overige zelfstandigen worden ook tot de zelfstandigen zonder personeel gerekend. Als een persoon meer dan één baan of werkkring heeft, dan wordt uitgegaan van de baan of werkkring waaraan de meeste tijd wordt besteed.

Tabel: Aantal zzp’ers uitgesplitst naar sector in 2024.

Persoonskenmerken Werkkring: zelfst. zonder personeel(zzp)*
Bedrijfstakken/branches (SBI 2008) x 1 000
A-U Alle economische activiteiten 1262
A Landbouw, bosbouw en visserij 50
B Delfstoffenwinning 1
C Industrie 42
D Energievoorziening 2
E Waterbedrijven en afvalbeheer 1
F Bouwnijverheid 132
G Handel 95
H Vervoer en opslag 44
I Horeca 33
J Informatie en communicatie 85
K Financiële dienstverlening 21
L Verhuur en handel van onroerend goed 11
M Specialistische zakelijke diensten 266
N Verhuur en overige zakelijke diensten 67
O Openbaar bestuur en overheidsdiensten 6
P Onderwijs 83
Q Gezondheids- en welzijnszorg 162
R Cultuur, sport en recreatie 85
S Overige dienstverlening 62
T Huishoudens 1
U Extraterritoriale organisaties 0
SBI-code onbekend 13

Bron: CBS Statline: Werkzame beroepsbevolking; bedrijf. Geraadpleegd op 24-05-2025.

* Een persoon die voor eigen rekening of risico arbeid verricht in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer) of als directeur-grootaandeelhouder (dga) en die geen personeel in dienst heeft. Overige zelfstandigen worden ook tot de zelfstandigen zonder personeel gerekend. Als een persoon meer dan één baan of werkkring heeft, dan wordt uitgegaan van de baan of werkkring waaraan de meeste tijd wordt besteed.

Vraag 24

Hoeveel zzp’ers werken uitsluitend met eigen arbeid voor zakelijke opdrachtgevers?

Antwoord 24

We weten alleen hoeveel zzp’ers uitsluitend met eigen arbeid werken, en hoeveel zzp’ers uitsluitend voor zakelijke opdrachtgevers werken. Dit zijn aparte bronnen; gecombineerde gegevens zijn niet beschikbaar.

Het aantal zzp’ers2 dat met eigen arbeid werkt was in 2024 1.079.000.

Uit de Zelfstandige Enquête Arbeid van 2023 werd aan zelfstandigen gevraagd of hun opdrachtgevers en/of klanten vooral bedrijven/organisaties of particulieren zijn. Hieruit bleek dat 48,8% vooral voor bedrijven/organisaties werkt, 34,5% vooral voor particulieren en 16,7% voor beide evenveel.3

Vraag 25

Wat is de ontwikkeling geweest van het aantal zzp’ers in de afgelopen 10, 20 en 30 jaar?

Antwoord 25

De onderstaande grafiek toont de ontwikkeling van het aantal zelfstandigen van 1995-2024. Daaruit blijkt dat het aantal zelfstandigen sinds 2003 is toegenomen. In die periode is de beroepsbevolking, namelijk het aantal mensen in Nederland dat betaald werk verricht of actief op zoek is naar werk en daarvoor direct beschikbaar is, ook toegenomen. Het aantal zzp’ers is in die periode echter sneller gestegen dan de gehele beroepsbevolking. Op dit moment werkt namelijk ongeveer 13% van de beroepsbevolking als zzp’er, in 2003 bedroeg dit nog 8%.

Bron: CPB: Raming februari 2025 (CEP 2025); verzamelde bijlagen met lange reeksen t/m 2029 (MLT).

Bron: CBS: Statline: Werkzame beroepsbevolking; beroep, 2003-2022

Vraag 26

Hoeveel startende zzp’ers zijn er jaarlijks, en hoeveel daarvan beëindigen binnen 1, 2 en 5 jaar hun ondernemerschap?

Antwoord 26

Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal startende zzp’ers4 in het afgelopen decennium gestegen is van 189.700 in 2012 naar 318.200 in 2022.

2017 is het meest recente startjaar waarvan al bekend is hoeveel van deze startende zzp’ers na vijf jaar nog steeds zzp’er zijn. De onderstaande tabel bevat het aantal startende zzp’ers in 2017 dat na één tot vijf jaar nog zzp’er is. In het peiljaar 2017 zijn er 219.500 zzp’ers gestart. Na één jaar is bijna 30% van hen gestopt. Een jaar later, twee jaar na de start van het ondernemerschap dus, stopt nog eens ongeveer 10% van de zzp’ers. Ongeveer de helft van de startende zzp’ers in 2017 is na vijf jaar nog steeds zzp’er.

Aantal zzp’ers 1-5 jaar na startjaar 2017

Peiljaar 2017 Zelfstandige zonder personeel (zzp)*
1 jaar na startjaar x 1 000 155,4
2 jaar na startjaar x 1 000 133,1
3 jaar na startjaar x 1 000 111,3
4 jaar na startjaar x 1 000 108,4
5 jaar na startjaar x 1 000 101,5

Bron: CBS Statline: Startende zelfstandigen; loopbaan. Geraadpleegd op 24-05-2025.

Bron: CBS Statline: Startende zelfstandigen; positie jaar eerder, SBI 2008, kenmerken.

Vraag 27

Wat is de gemiddelde leeftijd, geslacht en opleidingsniveau van zzp’ers in 2024?

Antwoord 27

De onderstaande tabel geeft het aantal zzp’ers weer uitgesplitst naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht. Dit betreft voorlopige cijfers van het CBS over 2023. Recentere cijfers zijn nog niet beschikbaar. Hieruit blijkt dat zzp’ers vaker man zijn en hoogopgeleid, en dat het merendeel van de zzp’ers ouder is dan 45 jaar.

Tabel: Aantal zzp’ers5 uitgesplitst naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht in 2023 (voorlopige cijfers)

Totaal mannen en vrouwen Mannen Vrouwen
x 1 000 x 1 000 x 1 000
Totaal personen 1901,5 1138,7 762,8
Leeftijd
0 tot 25 jaar 187,7 107,4 80,3
25 tot 35 jaar 335,9 199,8 136,2
35 tot 45 jaar 367,6 215,3 152,3
45 tot 55 jaar 401,9 231 171
55 tot 65 jaar 376,2 225 151,2
65 tot 75 jaar 188,2 128,1 60
75 jaar of ouder 44 32,1 11,9
Opleidingsniveau
1 Basisonderwijs, vmbo, mbo1 289,8 200,4 89,6
2 Havo, vwo, mbo2-4 783 477,4 305,7
3 Hbo, wo 828,7 460,9 367,5

Bron: CBS Statline: Zelfstandigen; persoonskenmerken en bedrijfstak (SBI 2008). Geraadpleegd op 24-05-2025.

Vraag 28

Welke vijf beroepen of branches kennen de grootste groei in het aantal zzp’ers sinds 2013?

Antwoord 28

De vijf sectoren met de grootste groei in het aantal zzp’ers (in absolute aantallen) sinds 2013 zijn: Specialistische zakelijke diensten (137.000), Bouwnijverheid (100.000), Onderwijs (83.000), Verhuur en overige zakelijke diensten (58.000) en Cultuur, sport en recreatie (38.000).6

Vraag 29

Welk aandeel van de zzp’ers geeft aan 'gedwongen zzp'er' te zijn (door ontslag of gebrek aan vaste baan)?

Antwoord 29

Hier zijn geen exacte cijfers van beschikbaar. Wel kunnen we op basis van enquêtecijfers inzicht geven in de keuze om zelfstandige te zijn. Zo geeft 1 op de 10 zelfstandigen aan dat wanneer zij vrij mochten kiezen, ze liever in loondienst zouden werken.

Ook geeft een klein deel van de zelfstandigen aan dat zij niet geheel vrijwillig als zelfstandige zijn gaan werken. Wanneer gevraagd wordt naar redenen om als zelfstandige te gaan werken antwoordt 8,6% van de zelfstandigen “ik kon geen geschikte baan vinden als werknemer (in loondienst)”. Voor 6,6% van de zelfstandigen geldt dat zij zelfstandige zijn geworden omdat zij zijn ontslagen of omdat hun vorige contract niet is verlengd. Een op de 25 zelfstandigen geeft aan dat hun werkgever wilde dat zij als zelfstandige gingen werken.7

Vraag 30

Welke fiscale regelingen (zelfstandigenaftrek, startersaftrek, Midden- en kleinbedrijf (Mkb-)winstvrijstelling) gelden voor zzp’ers per 2025? Hoeveel belasting is door zzp’ers afgetrokken via die regelingen in de periode 2015–2024?

Antwoord 30

Zelfstandigen die daarvoor in aanmerking komen kunnen in 2025 gebruikmaken van de zelfstandigenaftrek, MKB-winstvrijstelling, startersaftrek, startersaftrek voor arbeidsongeschikten, meewerkaftrek, stakingsaftrek, terbeschikkingstellingsvrijstelling, willekeurige afschrijving starters en aftrek speur- en ontwikkelingswerk. Het budgettair belang (x € 1 mln.) van deze regelingen is weergegeven in onderstaande tabel voor de periode 2016-2024.

2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024
Zelfstandigenaftrek 1652 1769 1882 1860 1752 1692 1701 1367 1055
MKB-winstvrijstelling 1688 1864 2031 2129 2003 2193 2415 2501 2538
Startersaftrek 95 99 108 110 109 110 120 120 123
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid* 1 1 1 1 1
Meewerkaftrek 8 8 8 8 7 7 7 7 7
Stakingsaftrek 15 16 18 17 17 17 17 17 18
Terbeschikkingstellings-vrijstelling 19 18 21 22 21 22 21 21 22
Willekeurige afschrijving starters* 7 7 7 8 8
Aftrek speur- en ontwikkelingswerk* 5 4 4 4 4

*raming voor eerdere jaren niet beschikbaar

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag de minister van Financiën.

Vraag 31

Wat is het gemiddelde uurloon of gemiddelde omzet van zzp’ers, naar sector?

Antwoord 31

Er zijn geen betrouwbare gegevens beschikbaar over de uurtarieven van zelfstandigen.

In onderstaande tabel is het gemiddeld inkomen van zzp’ers opgenomen (waarvan het hoofdinkomen bestaat uit het werk als zzp´er) over 2022 en 2023 uitgesplitst naar bedrijfstak.

Bedrijfstakken/branches (SBI2008)

Zelfstandige, voornaamste inkomen

Inkomen van zelfstandigen zonder personeel

Gemiddeld inkomen als zelfstandige

2022 2023*
1 000 euro
A-U Alle economische activiteiten 46,0 48,0
A Landbouw, bosbouw en visserij 48,9 50,4
B Delfstoffenwinning 65,8 .
C Industrie 42,5 47,4
D Energievoorziening 59,2 .
E Waterbedrijven en afvalbeheer 44,9 .
F Bouwnijverheid 45,4 47,0
G Handel 33,8 39,1
H Vervoer en opslag 40,8 41,6
I Horeca 31,4 33,7
J Informatie en communicatie 63,6 67,4
K Financiële dienstverlening 70,2 68,7
L Verhuur en handel van onroerend goed 56,7 63,7
M Specialistische zakelijke diensten 61,6 64,5
N Verhuur en overige zakelijke diensten 39,0 41,4
O Openbaar bestuur en overheidsdiensten 22,1 .
P Onderwijs 31,8 33,9
Q Gezondheids- en welzijnszorg 47,2 52,3
R Cultuur, sport en recreatie 30,1 30,7
S Overige dienstverlening 19,8 21,4
T Huishoudens . .
U Extraterritoriale organisaties . .

Bron: CBS Statline: Zelfstandigen; inkomen, bedrijfstak. Geraadpleegd op 28 mei 2025.


Vraag 32

Hoe groot is het fiscale voordeel voor zzp’ers gemiddeld (in euro’s of procenten) ten opzichte van werknemers?

Antwoord 32

Onderstaande figuur geeft het verschil in belastingdruk weer tussen een werkende en een zelfstandige (IB-ondernemer). Hierbij is uitgegaan van een alleenstaande belastingplichtige, zonder kinderen. Verder is aangenomen dat de winst van de IB-ondernemer gelijk is aan de totale werkgeverslasten van de werknemer (dus brutoloon plus werkgeverspremies).

Vraag 33

Hoeveel zzp’ers maken gebruik van inkomens- of investeringsaftrek (bijv. kleinschaligheidsinvesteringsaftrek)?

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Antwoord 33

Onderstaande tabel geeft per regeling een overzicht van het aantal ondernemers dat in 2021 gebruikmaakt van de betreffende inkomens- of investeringsaftrek. De aantallen zijn per regeling en kunnen dus niet bij elkaar opgeteld worden (omdat ondernemers vaak gebruikmaken van meerdere regelingen tegelijk).

Aantal 2021
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek 290.000
Investeringsaftrek Milieu / Energie 13.800
Zelfstandigenaftrek 993.000
MKB-winstvrijstelling 1.230.000
Meewerkaftrek 19.800
Stakingsaftrek 16.600
Terbeschikkingstellingsvrijstelling 83.400
Aftrek speur- en ontwikkelingswerk 1.000
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid 800

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag de minister van Financiën.

Vraag 34

Welke pensioen en/of Arbeidsongeschiktheidsverzekering-regelingen gebruiken zzp’ers het meest (lijfrente, pensioen-BV, banksparen)?


Antwoord 34

Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Onderstaande grafiek maakt inzichtelijk welke type voorziening zelfstandigen, die niet ook werknemer zijn, hebben voor arbeidsongeschiktheid:8

Hieruit blijkt dat ongeveer een kwart van de zelfstandigen een verzekering heeft die uitkeert bij arbeidsongeschiktheid. Aan de andere kant heeft ongeveer een derde van de zelfstandigen helemaal geen voorziening tegen arbeidsongeschiktheid. Deze groep loopt daarmee het grootste risico op een sterke inkomensterugval bij arbeidsongeschiktheid. Tussen deze twee groepen in zitten zelfstandigen die wel een voorziening hebben om op terug te vallen, zoals spaargeld, ander soort vermogen of partnerinkomen. Zij hebben het risico op inkomensverlies door arbeidsongeschiktheid alleen onder voorwaarden, of niet langdurig afgedekt. Dit soort situaties kunnen kwetsbaar zijn. Gezien bovenstaande wordt op dit moment gewerkt aan een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen (Wet Baz).

Pensioenen

Uit cijfers van het CBS9 lijkt dat van de ruim 1 miljoen zelfstandigen ongeveer 80% aanspraken heeft in de tweede pijler (collectieve pensioenregeling). Daarnaast zijn er nog zo’n 90 duizend zelfstandigen met een individuele pensioenvoorziening in de derde pijler. DNB10 heeft onderzocht in welke mate de derde pijler als compensatie dient voor het gebrek aan opbouw in de tweede pijler. Zij geven aan dat zelfstandigen met een tweede pijlerpensioen gemiddeld meer premie inleggen in de derde pijler dan degenen zonder tweede pijlerpensioen. Over het geheel genomen, vormt de derde pijler maar zeer beperkt compensatie voor de tweede pijler. Aanvullend blijkt uit het IBO Pensioenopbouw in balans11 dat voor de lage inkomens de AOW (eerste pijler) voldoende is om het pensioeninkomen volledig te vervangen. Zelfstandigen met een middeninkomen (44% van het totaal aantal zelfstandigen) zullen het illiquide vermogen (o.a. verkoop eigen woning) moeten aanspreken om de levensstandaard na pensionering te behouden.

Vraag 35

Hoeveel zzp’ers vallen onder de Werkloosheidswet(WW)- en Ziektewet(ZW)-verzekeringen (bij vrijwillige aansluiting)?

Antwoord 35

Uit de informatie waarover UWV beschikt ten aanzien van vrijwillige aansluiting van zzp’ers bij de WW en ZW, volgt dat er circa 11.000 zzp’ers vrijwillig zijn verzekerd voor de ZW. Voor de WW zijn er momenteel geen zzp’ers vrijwillig verzekerd.

Vraag 36

Welke wetten en artikelen (Burgerlijk Wetboek (BW), Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA), etc.) zijn relevant voor de kwalificatie van zzp-werkrelaties?

Antwoord 36

De definitie van de arbeidsovereenkomst is vastgelegd in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel bepaalt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst indien de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Dit artikel is dwingendrechtelijk van aard. Dit betekent dat sprake is van een arbeidsovereenkomst indien aan deze omschrijving is voldaan, ook als partijen dat niet hebben beoogd. Indien niet is voldaan aan de omschrijving van art. 7:610 BW, dan kan het werk bijvoorbeeld worden verricht op basis van de overeenkomst van opdracht (art. 7:400 BW). De zzp-werkrelatie is als zodanig niet wettelijk geregeld.

Artikel 7:610 BW definieert de arbeidsovereenkomst en deze definitie werkt rechtstreeks door naar de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) en de werknemersverzekeringswetten, en is daarmee van groot belang voor de loonbelasting, premieheffing en uitkeringen.

Daarnaast bevatten de Wet LB 1964 en de materiewetten nog enkele fictieve dienstbetrekkingen12. Het gaat dan onder meer om thuiswerkers, artiesten, uitzendkrachten en andere specifieke categorieën arbeidsrelaties die voldoen aan de wettelijke voorwaarden met betrekking tot duur of omvang van de arbeid en/of de hoogte van de beloning. Als aan die voorwaarden wordt voldaan, wordt de arbeidsrelatie voor de heffing van loonheffing en/of premies werknemersverzekering en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet aangemerkt als een dienstbetrekking. Een aantal van deze ficties kunnen vooraf schriftelijk worden uitgesloten door partijen.

Met de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) is enkel de Verklaring Beoordeling Arbeidsrelaties (VAR) per mei 2016 afgeschaft13. De Wet DBA is dus niet relevant voor de kwalificatie van arbeidsrelaties.

Vraag 37

Hoeveel handhavingsacties heeft de Belastingdienst dit jaar ondernomen op het gebied van schijnzelfstandigheid.

Antwoord 37

In het kader van de motie Palland wordt periodiek aan de Kamer gerapporteerd over de voortgang van de handhaving op arbeidsrelaties door de Belastingdienst in de vorm van ingezette uren en gerealiseerde producten weergegeven. De laatste rapportage heeft plaatsgevonden in de brief werken met en als zelfstandige van 27 maart jl.

Hieronder de aantallen boekenonderzoeken en bedrijfsbezoeken over de periode 1 januari 2025 tot en met april 2025.

Onderhanden Afgerond Totaal
Bedrijfsbezoeken 397 199 596
Boekenonderzoeken 153 56 209

Naast de geregistreerde bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken, zijn er meer effecten bereikt die als resultaat kunnen worden gekwalificeerd maar die niet afzonderlijk geregistreerd worden. Het betreft het geven van informatie, uitleg of voorlichting/toelichting door loonheffing-specialisten tijdens bedrijfsbezoeken met als doel de betrokken opdrachtgever te ondersteunen bij het juist kwalificeren van de arbeidsrelatie(s) door het goed toepassen van de fiscale regels. Daarnaast zijn er door het marktteam van de Belastingdienst 73 voorlichtingsgesprekken gevoerd/gepland in de periode 1 januari 2025 tot en met 1 juni 2025.

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Vraag 38

Wat is het aantal naheffingsaanslagen voor schijnzelfstandigheid in 2025?

Antwoord 38

In het kader van de ‘zachte landing’ wordt in het kalenderjaar 2025 in beginsel gestart met een bedrijfsbezoek. Afhankelijk van de uitkomst van een bedrijfsbezoek kan de Belastingdienst overgaan tot het instellen van een boekenonderzoek, bijvoorbeeld indien sprake is van grote risico’s of ingeschat wordt dat de opdrachtgever (blijft) werk(t)(en) met schijnzelfstandigen. Over het kalenderjaar 2025 zijn nog geen naheffingen opgelegd.

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Vraag 39

Hoeveel modelovereenkomsten (DBA) zijn sinds 2016 ingediend en hoeveel daarvan zijn afgekeurd of aangepast?

Antwoord 39

Er zijn sinds 2016 ruim 8.000 modelovereenkomsten aan de Belastingdienst voorgelegd, waarvan het overgrote deel door individuele opdrachtgevers en/of opdrachtnemers. Van die voorgelegde en afgehandelde overeenkomsten is ongeveer 25% goedgekeurd, dat wil zeggen door de Belastingdienst beoordeeld dat als gewerkt wordt conform de overeenkomst, de werkzaamheden buiten dienstbetrekking kunnen worden verricht. Bijna 40% van de voorgelegde overeenkomsten zijn 'afgebroken' en bijna 35% is afgewezen.

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Vraag 40

Wanneer is de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) ingevoerd en afgeschaft, en wat waren de concrete resultaten?

Antwoord 40

De Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) is in 2001 ingevoerd zonder volledig vrijwarende werking voor de opdrachtgever.14 De vrijwarende werking voor de opdrachtgever werd per 2005 ingevoerd via de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR.15 De VAR betrof een oordeel van de Belastingdienst over de fiscale status van de voordelen uit een arbeidsrelatie. Bij afgifte van een VAR-winst of een VAR-dga, kon de opdrachtgever in beginsel ervan uitgaan dat geen loonheffingen verschuldigd waren.

Als achteraf blijkt dat geen sprake is van ondernemerschap, dan kan in beginsel slechts de opdrachtnemer worden aangesproken voor de ten onrechte niet ingehouden loonheffing. De Belastingdienst moest daarvoor wel bewijzen dat de VAR-beschikking eerder was afgegeven op basis van door de aanvrager onjuist verstrekte informatie.

Deze systematiek heeft tot een niet voorziene extreme groei van het aantal VAR-aanvragen geleid. De VAR heeft mede gezorgd voor een toename van het aantal (schijn)zelfstandigen die met een VAR werkten. Dit aantal was in 2005 ongeveer 80.000 en was in 2015 opgelopen tot 500.000.

Mede omdat de VAR in de praktijk te veel ruimte liet voor misbruik, is de VAR per mei 2016 met de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) afgeschaft.16 De Wet DBA beoogde daarmee de verantwoordelijkheid om een arbeidsrelatie te beoordelen weer primair bij opdrachtgevers en opdrachtnemers te beleggen, zodat schijnzelfstandigheid kan worden teruggedrongen.

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Vraag 41

Hoeveel model-DBA-contracten bestonden er, en wat was het effect van het moratorium?

Antwoord 41

Er zijn sinds 2016 ongeveer 2.000 modelovereenkomsten goedgekeurd door de Belastingdienst. Modelovereenkomsten hebben echter een beperktere werking dan oorspronkelijk was beoogd en zorgen voor schijnzekerheid. Het aan de hand van een toetsing vooraf van (uitsluitend) de schriftelijke overeenkomsten zekerheid geven of sprake is van werken buiten dienstbetrekking, is moeilijk te verenigen met het door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt dat alle omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld.17 De verkregen zekerheid is voorwaardelijk omdat die zekerheid afhankelijk is van de opvolging in de praktijk. Zo gebruikte Deliveroo een algemene modelovereenkomst, maar oordeelde de rechter dat sprake was van een arbeidsovereenkomst.18

Het kabinet heeft daarom besloten het beoordelen van modelovereenkomsten door de Belastingdienst per 6 september 2024 te beëindigen.19 Met het stopzetten van de beoordeling van modelovereenkomsten wil het kabinet voorkomen dat schijnzekerheid wordt ontleend aan een dergelijke overeenkomst.

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Vraag 42

Welke wetsvoorstellen en amendementen zijn de afgelopen 20 jaar ingediend met zzp-relevantie?

Antwoord 42

In 2016 is de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelatie (Wet DBA) ingevoerd. Met deze wet is de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) afgeschaft. Reden hiervoor was dat de VAR schijnzelfstandigheid in de hand werkte en ervoor zorgde dat het juist kwalificeren van de arbeidsrelatie naar de achtergrond verdween. Na invoering van de Wet DBA werd een moratorium aangekondigd voor handhaving door de Belastingdienst bij opdrachtgevers (loonheffingen). Per 1 januari 2025 is het handhavingsmoratorium opgeheven.

Sinds 2021 wordt de zelfstandigenaftrek stapsgewijs afgebouwd. Hiermee worden de fiscale verschillen tussen zelfstandigen en werknemers kleiner. De zelfstandigenaftrek bedroeg in 2022 € 6.310. Dit wordt afgebouwd naar € 900 in 2027.

Op dit moment wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (hierna: Vbar). Met dit wetsvoorstel beoogt het kabinet meer duidelijkheid te bieden over wanneer wordt gewerkt als zelfstandige of als werknemer en wordt een civielrechtelijk rechtsvermoeden van werknemerschap geïntroduceerd. Naar verwachting wordt dit wetsvoorstel voor de zomer ingediend bij de Tweede Kamer. De partijen VVD, D66, CDA en SGP hebben daarnaast het initiatiefwetsvoorstel Zelfstandigenwet aangeboden voor internetconsultatie. Het doel van dit wetsvoorstel is om duidelijkheid te bieden over wanneer gewerkt kan worden als zelfstandige. Daarnaast wordt met het wetsvoorstel Basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (Baz) beoogd een verplichte basisverzekering tegen arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen te introduceren.

Vraag 43

Welke Kamerbrieven en adviezen (Sociaal-Economische Raad (SER), International Labour Organization (ILO), Centraal Planbureau (CPB), Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Algemene Rekenkamer) zijn hierover verschenen?

Antwoord 43

Het wetsvoorstel Vbar vloeit voort uit het advies van de Commissie Regulering van Werk, beter bekend als de Commissie Borstlap (Kamerstukken II 2019/20, 29544, nr. 960), en het daaruit voortvloeiende advies ‘Zekerheid voor mensen, een wendbare economie en herstel van de samenleving’, ook bekend als het SER-MLT advies 2021- 2025.20 Het coalitieakkoord van het toenmalige kabinet Rutte-IV, ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’,21 bevat een arbeidsmarktparagraaf die voortbouwt op de inzichten uit de Commissie Regulering van Werk en het SER-MLT, ook wat betreft de inzet rondom het werken met en als zelfstandige(n) en het tegengaan van schijnzelfstandigheid. De afspraken uit het coalitieakkoord rondom schijnzelfstandigheid zijn vervolgens verder uitgewerkt in de Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 29544, nr. 1112), de voortgangsbrief werken met en als zelfstandige(n) van 16 december 2022 (Kamerstukken II 2022/23, 31311 nr. 246) en de Kamerbrief voortgang uitwerking arbeidsmarktpakket van 3 april 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 29544 nr. 1176). Het huidige kabinet Schoof heeft in het regeerprogramma afgesproken met een wetsvoorstel te komen dat duidelijker maakt wanneer je werkt als werknemer of als zelfstandige.22 In de voortgangsbrief werken met en als zelfstandige(n) van 27 maart 2025 is dit nader toegelicht (Kamerstukken II 2024/25, 31311 nr. 281).

Ten slotte sluit het wetsvoorstel Vbar aan op adviezen die vanuit de Europese Commissie rondom (schijn)zelfstandigheid zijn gedaan de afgelopen jaren23. De aanpak van schijnzelfstandigheid is ook opgenomen in de plannen van Nederland als voorwaarde voor de ontvangst van steungelden in het kader van het Herstel- en Veerkrachtplan van de Europese Unie (Maatregel 4.1H4).

Als het gaat om het belang van een gelijk speelveld tussen werknemers en zelfstandigen, kunnen onder meer genoemd worden het Interdepartementaal Beleidsonderzoek zelfstandigen zonder personeel (2015) (Kamerstukken II 2015/16 31311 nr. 154), het rapport van de OESO (2019)24, het rapport ‘Het betere werk’ van de WRR (2020)25 en de Commissie Regulering van Werk (Kamerstukken II 2019/20, 29544, nr. 960).

Vraag 44

Hoe hebben internationale aanbevelingen (Europees Semester, ILO-aanbeveling 198) de Nederlandse wetgeving beïnvloed?

Antwoord 44

Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 43 sluit het wetsvoorstel Vbar aan op adviezen die vanuit de Europese Commissie rondom (schijn)zelfstandigheid zijn gedaan de afgelopen jaren.26 De aanpak van schijnzelfstandigheid is ook opgenomen in de plannen van Nederland als voorwaarde voor de ontvangst van steungelden in het kader van het Herstel- en Veerkrachtplan van de Europese Unie (Maatregel 4.1H4). Het verduidelijken van de regels als het gaat om het beoordelen van arbeidsrelaties sluit ook aan bij ILO-aanbeveling 198. Deze aanbeveling roept lidstaten op duidelijk te maken wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld door het wettelijk vastleggen van specifieke indicatoren.

Vraag 45

Hoe verhouden de zzp-percentages in Nederland zich tot die in België, Duitsland en Frankrijk?

Antwoord 45

In 2022 heeft CBS onderzoek gedaan naar het aandeel zzp’ers ten opzichte van de beroepsbevolking in de EU met behulp van Eurostat-data.27 Dit onderzoek laat zien dat in Nederland 12% van de werkenden tussen de 15 en 75 jaar werkt als zelfstandige. In België werkt 10,7% van de werkenden als zzp’er. Voor Duitsland is dit met 4,2% een stuk lager. In Frankrijk werkt 7,7% van de werkenden als zelfstandige.

Vraag 46

Welke lessons learned uit buitenlandse modellen zijn vooral relevant voor Nederland?

Antwoord 46

Bij het (laten) verrichten van werk is de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst een belangrijke. In Nederland geldt, net als in alle andere landen in Europa, dat het doorslaggevende vereiste daarvoor ‘werken in dienst van’ is. Dit zogeheten gezagscriterium is het meest onderscheidende criterium dat werken voor eigen rekening en risico onderscheidt van werk dat op basis van een arbeidsovereenkomst wordt verricht. Zoals uiteengezet in de Voortgangsbrief werken met en als zelfstandige(n) van 27 maart 2025 (Kamerstukken II 2024/25, 31311 nr. 281) is uitgebreid gekeken naar het Belgische systeem. Het kabinet is van oordeel dat het Belgische systeem rondom de beoordeling van arbeidsrelaties niet één op één kan worden overgenomen. Tegelijkertijd speelde in België in het begin van vorig decennium onduidelijkheid en (dus rechtsonzekerheid) over de beoordeling van de arbeidsrelatie. Daarom heeft de Belgische wetgever in de Arbeidsrelatiewet in 2006 nadrukkelijk duidelijk willen maken welke elementen van belang zijn bij het beantwoorden van de vraag wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst. In dat licht is er in België voor gekozen om de open norm van gezag (de ondergeschiktheidsrelatie) in wetgeving nader in te vullen aan de hand van de toen bestaande jurisprudentie. Dit is ook de grondgedachte achter het wetsvoorstel Vbar, te weten de bestaande jurisprudentie vatten in een wettelijk toetsingskader. Daarbij geldt dat ook in Nederland de afgelopen jaren is ingezet op maatregelen die bijdragen aan een gelijker speelveld tussen contractvormen, waaronder fiscale maatregelen en verder uitwerken van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen om de balans op de arbeidsmarkt te herstellen.

Vraag 47

Hoeveel opdrachten voor zzp’ers vallen er weg door rechtsonzekerheid, zoals volgens surveys onder zzp’ers en opdrachtgevers?

Antwoord 47

Uit onderzoek valt niet af te leiden hoeveel opdrachten wegvallen door eventuele ervaren rechtsonzekerheid door partijen. Daarbij merk ik op dat er geen sprake is van een verandering in wet- en regelgeving ten aanzien van de kwalificatie van een arbeidsrelatie per 1 januari 2025. Wel blijkt uit onderzoek van Ipsos I&O dat een vijfde van de zzp’ers minder opdrachten heeft door de handhaving op schijnzelfstandigheid. Dit geldt met name voor zzp’ers waarbij er mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid.28 Tegelijkertijd laat het onderzoek ook zien dat 20% van de werkgevers meer rechtszekerheid ervaart bij het inhuren van personeel.29

Vraag 48

Wat zijn de geschatte macro-economische gevolgen (bruto binnenlands product (BBP), belastingopbrengst) van de huidige onzekerheid voor zzp'ers die leidt tot het wegvallen van opdrachten en de afname van economische activiteit?

Antwoord 48

Uit onderzoek van de KVK blijkt dat een derde van de zzp’ers zich zorgen maakt over hun bedrijf door de verscherpte handhaving. De helft van deze zelfstandigen maakt zich specifiek zorgen over hun vrijheid als ondernemer en een afname van opdrachten en inkomsten. Verder blijkt uit de zzp monitor van de KVK dat het aantal stoppende zzp’ers toenam met 2.400 in april 2025 t.o.v. april 2024. Het aantal startende zelfstandigen daalde ten opzichte van april 2024 met 3.450. Dit is in lijn met de trend van de afgelopen maanden. Overigens volgt uit cijfers van CBS dat bijna 60% van de zzp’ers die niet meer de meeste uren als zelfstandige werkzaam zijn, wel bleven werken, vooral als flexwerknemer.

De impact van deze ontwikkelingen op macro-economische factoren als het BBP en de belastingopbrengsten laat zich moeilijk voorspellen. In de raming van de opheffing van het handhavingsmoratorium is dan ook geen toe- of afname van de belastingopbrengsten meegenomen.30

Vraag 49

Welke effecten op de arbeidsmarkt (werkdruk, personeelstekorten) zijn er door verschuiving van zzp’ers naar werknemers of andersom?

Antwoord 49

Het is van tevoren lastig te voorspellen wat de precieze effecten van een verschuiving van zzp’ers naar werknemers, of andersom, zullen zijn. Dit is mede afhankelijk van de omvang van de verschuiving en van de stand van de conjunctuur. Wel kan er aangegeven worden wat in grote lijnen de verwachte effecten zijn van een verschuiving van zzp’ers naar werknemers of andersom op werkdruk en personeelstekorten.

Ten eerste de werkdruk. Werknemers zijn structureel inzetbaar en daarmee zorgen zij voor stabiliteit en continuïteit van de roosters. Dit draagt bij aan het verlagen van de werkdruk. Het zzp-schap daarentegen kan worden gebruikt om bepaalde werktijden (bijvoorbeeld nachtdiensten), inroostering of (administratieve) taken te voorkomen. Zzp’ers kunnen in piekperiodes de tijdelijk verhoogde vraag naar arbeid van een onderneming ondervangen. Het inzetten van extra arbeidskrachten zorgt er dan voor dat de tijdelijke extra taken niet alleen bij de werknemers komen te liggen en vermindert zo de werkdruk. Overigens zijn het niet alleen zzp’ers die een rol kunnen spelen in het opvangen van deze piek, maar kunnen uitzendkrachten, oproepkrachten en tijdelijke krachten hier ook voor worden ingeschakeld.

Aan de andere kant geldt dat als meer mensen in zzp-verband gaan werken, dit de continuïteit van de roosters negatief kan beïnvloeden. Dit betekent dat zwaardere diensten en taken steeds vaker door een kleinere groep werknemers gedaan worden. De verschuiving naar zzp-schap kan dan voor een hogere werkdruk bij de overgebleven werknemers leiden en een lagere werkdruk bij de overstappers.

Goed werkgeverschap speelt een belangrijke rol in het verminderen van de werkdruk in het algemeen. Zo kunnen werkgevers met bijvoorbeeld zelfroostering, aandacht voor een goede werk- en privébalans en flexpools inspelen op de behoefte aan flexibiliteit die bij veel werkenden leeft.

Ten tweede de personeelstekorten. Personeelstekorten ontstaan wanneer er meer vacatures zijn dan beschikbaar personeel. Een verschuiving van zzp naar werknemers, of andersom, is dus alleen een oplossing voor personeelstekorten als dat ervoor zorgt dat meer mensen de arbeidsmarkt betreden, of als er minder vacatures ontstaan. Er zijn geen aanwijzingen dat een verschuiving naar meer zzp’ers of meer werknemers ertoe leidt dat er significant meer mensen aan de slag gaan. Een verschuiving van of naar zzp-schap lijkt dus geen duidelijk effect te hebben op personeelstekorten.

Vraag 50

Wat is het aandeel werkgevers dat sinds het opheffen van het moratorium minder zzp’ers inhuurt?

Antwoord 50

Uit onderzoek van het CBS blijkt dat 42% van de bedrijven die in 2024 zzp’ers inhuurden, dat in 2025 verwacht minder te doen.31 Ook uit onderzoek van de KVK blijkt dat zzp’ers het moeilijker vinden om opdrachtgevers te vinden en dat opdrachtgevers voorzichtiger zijn met het inhuren van zzp’ers, vanwege de behoefte om te werken conform wet- en regelgeving. Hierbij geeft één op de drie opdrachtgevers aan te overwegen geen zzp’ers meer in te huren of daarmee al te zijn gestopt.32 Uit een ledenonderzoek van AWVN blijkt dat 40% van de werkgevers minder zzp’ers inhuurt en 7% geen zzp’ers meer inhuurt.33 Deze cijfers passen ook bij het beeld van een veranderde trend waarbij het totaal aantal ingeschreven zelfstandigen stabiliseert34 en het CBS voor het eerst sinds lange tijd een jaar op jaar daling van het aantal zzp’ers meet.35

Wij zien veel voorbeelden van organisaties die serieus, voortvarend en effectief aan de slag gegaan zijn met het thema schijnzelfstandigheid. Zo zijn er organisaties in bijvoorbeeld de zorg, het onderwijs en de kinderopvang die werkenden – die eerder mogelijk als schijnzelfstandige aan de slag waren – hebben overtuigd om in loondienst te komen. Door zelfroostering, aandacht voor een goede werk- en privébalans en flexpools wordt ingespeeld op de behoefte aan flexibiliteit die bij veel werkenden leeft. Ook zijn er organisaties die actief bezig zijn om de manier van werken aan te passen, zodat duidelijk is wanneer een opdracht door een zelfstandige ingevuld kan worden.

Vraag 51

Welke sectoren ervaren de grootste problemen (uitval diensten, wachttijden, kwaliteit) door verminderde inzet van zzp’ers?

Antwoord 51

Uit onderzoek van Ipsos I&O blijkt dat 32% van de zzp’ers en 39% van de werkgevers denkt dat er arbeidstekorten zullen ontstaan door de handhaving. Zzp’ers actief in de primaire sector36 en zzp’ers en organisaties in het onderwijs, de zorg en kinderopvang verwachten vaker personeelstekorten dan zzp’ers en organisaties in andere sectoren.37

Vraag 52

Kunt u toezeggen dat onderbouwing conform de werkwijze Beleidskeuzes 12 uitgelegd (CW3.1) voor 2025 voor het verbeteren van de werking van loonkostensubsidie bij Beschut Werk nog tijdens de behandeling van deze suppletoire begroting naar de Kamer wordt gestuurd, zodat de Kamer haar budgetrecht goed geïnformeerd kan uitoefenen?

Antwoord 52

In bijgevoegde bijlage (“Bijlag 2 Aanvulling antwoord op Kamervraag 52 1e suppletoire begroting SZW 2025”) ontvangt u de door u gevraagde onderbouwing van de doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie.

Vraag 53

Verwacht u dat de middelen gereserveerd voor de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS)-besluitvorming per volgend jaar gelijk kunnen worden besteed? Zo ja, waaraan?

Antwoord 53

Het kabinet heeft bij de voorjaarsnota € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit is gebaseerd op beleidsmaatregelen waar de Tweede Kamer via een kamerbrief binnenkort nader over wordt geïnformeerd. In deze kamerbrief wordt meer inzicht gegeven in de besteding van de gereserveerde middelen.

Vraag 54

Hoeveel huishoudens verliezen hun recht op zorgtoeslag door het verlagen van de vermogensgrenzen per 2027?

Antwoord 54

Ongeveer 43.000 huishoudens verliezen hun recht op zorgtoeslag door verlaging van de vermogensgrens per 2027.

Vraag 55

Op welke wijze wordt de taakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord (HLA) op de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingevuld in 2025 en verder?

Antwoord 55

De NLA, UWV en SVB zijn bereid gevonden een bijdrage te leveren aan de taakstelling van cumulatief 0,5% per jaar vanaf 2026, oplopend naar 2% in 2029 en structureel. Dit komt neer op € 4 miljoen voor NLA, € 49 miljoen voor UWV en € 7 miljoen voor SVB. Voor de NLA betreft het een financiële invulling. Over de invulling van de taakstelling bij UWV en de SVB is de minister van SZW met UWV en de SVB in gesprek. Hierbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar vereenvoudiging van wet- en regelgeving, maar ook naar besparingen in bijvoorbeeld de bedrijfsvoering.

Vraag 56

In antwoord 32 op vragen over de tweede suppletoire begroting 2024 (36625-XV, nr. 3) wordt aangegeven dat er voor invulling van de taakstelling bij UWV vanaf 2026 wordt gezocht naar vereenvoudiging van wet- en regelgeving en taakaanpassing, welke stappen zijn daar intussen op ondernomen?

Antwoord 56

SZW heeft regulier overleg met UWV over de bijdrage die vereenvoudiging van wet- en regelgeving kan leveren aan de invulling van de taakstelling bij UWV vanaf 2026, dit ter voorbereiding op het UWV-jaarplan 2026. Met het UWV-jaarplan 2026 moet duidelijk worden hoe de taakstelling voor 2026 zal worden ingevuld.

Vraag 57

Wat zijn de gevolgen van de taakstellingen uit het HLA en amendement Bontenbal c.s. voor middelen die nu extra zijn toegevoegd voor de herstelactie en sociaal-medische beoordelingen bij UWV?

Antwoord 57

De taakstellingen hebben geen directe gevolgen voor de middelen die UWV ontvangt voor de herstelactie en sociaal-medische beoordelingen. Over de invulling van de taakstellingen is de minister van SZW in gesprek met UWV, daarbij kan UWV ervoor kiezen om bepaalde organisatieonderdelen of processen te ontzien.

Vraag 58

De Voorjaarsnota meldt een eenmalige uitgave van € 8,5 miljard in 2026 voor het omzetten van defensiepensioenen naar kapitaalfinanciering, kunt u toelichten waarom deze uitgave niet expliciet als eenmalige correctie is opgenomen in de Economische en Monetaire Unie (EMU)-saldoberekening, zoals bij de Voorjaarsnota 2024 wel werd aangekondigd?

Antwoord 58

Zoals aangegeven in de Voorjaarsnota 2024 leidt het affinancieren van de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen tot een eenmalige kostenpost in 2026 die het EMU-saldo belast. Deze eenmalige affinancieringskosten zijn hiermee onderdeel van het basispad en hierdoor niet expliciet opnieuw toegelicht in de Voorjaarsnota 2025 voor wat betreft de EMU-saldoberekening. In de EMU-saldoberekening (tabel 21) zijn de eenmalige affinancieringskosten opgenomen in de categorie ‘Niet-relevante rijksuitgaven, wel relevant voor het EMU-saldo’. Deze uitgaven worden in tabel 22 expliciet uitgesplitst.

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Vraag 59

Gaat het bij het doel om kinderarmoede niet te laten toenemen ten opzichte van referentiejaar 2024 om het aantal kinderen of om het percentage kinderen in armoede?

Antwoord 59

Het gaat om het percentage kinderen in armoede. Volgens de recente raming van het CPB daalt armoede van 3,5% in 2024 naar 2,9% in 2026. Kinderarmoede daalt van 3,4% in 2024 naar 2,9% in 2026. Daarmee wordt de doelstelling van dit kabinet gehaald.

Vraag 60

In de Voorjaarsnota is sprake van oplopende uitvoeringskosten voor het SZW-domein, inclusief WIA-maatregelen, oplopend tot € 1 miljard per jaar vanaf 2027, kunt u uitsplitsen welke WIA-maatregelen hierin zijn opgenomen, wat de verwachte besparingen of verbeteringen zijn en of deze bedragen reeds beleidsmatig zijn onderbouwd, en zo niet, wanneer ze beleidsmatig onderbouwd worden?

Antwoord 60

Naar aanleiding van de meest recente uitvoeringsinformatie van de verschillende uitvoeringsorganisaties, waaronder UWV, SVB en Dienst Toeslagen, zijn de regelingen op de SZW-begroting bijgesteld. In 2027 hebben deze bijstellingen geleid tot een tegenvaller van circa € 1 miljard. Deze bijstelling is het gevolg van recente informatie over de ontwikkeling van het aantal gerechtigden en de uitkeringslasten, en hangt daarmee niet samen met de uitvoeringskosten.

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota tot verschillende maatregelen besloten omtrent de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Een deel hiervan gaat gepaard met uitvoeringskosten voor het UWV. De uitvoeringskosten volgen uit het aantal benodigde fte’s voor het uitvoeren van de maatregelen en communicatie hierover. De uitvoeringskosten zijn daarmee onderbouwd.

Bij de Voorjaarsnota zijn voor de WIA de volgende uitvoeringskosten gereserveerd:

x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030 Cum Struc
Loonloze tijdvakken* -1 7 4 0 0 0 10 0
Herstelactie WIA-dagloon 13 27 13 0 0 0 53 0
SMC-uitvoeringskosten** 30 34 36 36 36 36 208 36
Totaal 42 67 53 36 36 36 271 36

* Bevat ook een kasschuif van 2025 naar 2026.

** Hierover zijn prestatieafspraken gemaakt met het UWV. Als de effecten uitblijven of tegenvallen zal de bestemming van deze middelen opnieuw worden bezien.

Vraag 61

Worden de bezuinigingen bij Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en SZW doorgevoerd op trajecten gericht op automatische toekenning van rechten zoals huur- of zorgtoeslag, of op de digitalisering van toegang tot het sociaal minimum?

Antwoord 61

Nee, er zijn er geen bezuinigingen bij VWS en SZW doorgevoerd op trajecten gericht op automatische toekenning van rechten of op de digitalisering van toegang tot het sociaal minimum.

Deze vraag is wat betreft VWS door het ministerie van VWS beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van VWS.

Vraag 62

Hoe verhoudt de afroming van de envelop Groepen in de knel zich tot de kabinetsdoelstelling om een adequaat sociaal minimum te garanderen en waarom is hiervoor gekozen?

Antwoord 62

Het kabinet vindt het van belang om huishoudens op het sociaal minimum te ondersteunen. Daarom heeft het kabinet vanaf 2025 het kindgebonden budget verhoogd en de huurtoeslag vereenvoudigd. De huurtoeslag wordt daarnaast vanaf 2026 verder verhoogd. Daarnaast treft het kabinet specifieke maatregelen voor groepen in de knel uit de envelop Groepen in de knel. Zo wordt onder meer het minimumjeugdloon verhoogd, de financiering van beschut werk verbeterd, worden afgewezen Wajongeren in de Participatiewet ondersteund in de ontwikkeling van arbeidsvermogen en wordt de Toeslagenwet vereenvoudigd. Er zijn vele terreinen die aandacht vragen van het kabinet. Daarom heeft het kabinet in de voorjaarsbesluitvorming keuzes moeten maken en onder meer besloten om een deel van de middelen uit de envelop Groepen in de knel af te romen.

Vraag 63

Hoeveel van de toegezegde middelen voor het schrappen van de bezuiniging op de kinderopvang en het flankerend beleid is reeds juridisch verplicht, en welk deel is nog kasschuifgevoelig?

Antwoord 63

De middelen voor het schrappen van de bezuiniging op de kinderopvang en de middelen die zijn gereserveerd voor flankerend beleid zijn nog niet juridisch verplicht. De maximaal vergoede tarieven, de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages dienen voor aanvang van ieder kalenderjaar vastgesteld te worden middels een algemene maatregel van bestuur. Deze maatregel van bestuur kent een voorhangprocedure. Ook de middelen voor het flankerende beleid zijn niet juridisch verplicht, totdat daarvoor een concrete regeling is gepubliceerd of een overeenkomst is gesloten. Kasschuiven zijn voor beide niet voorzien.

Vraag 64

Klopt het dat de realisatie ingangsdatum voor het nieuwe kinderopvangstelsel is doorgeschoven? Zo ja, wat zijn daarvan de budgettaire gevolgen per jaar?

Antwoord 64

De invoering van een nieuw financieringsstelsel voor kinderopvang betekent een ingrijpende wijziging voor zowel de sector als de uitvoering. Ja, het klopt dat het kabinet heeft besloten om meer tijd te nemen voor de implementatie van en overgang naar het nieuwe financieringsstelsel. Een gelijk ingroeipad geeft ook de sector meer tijd om het aantal kindplaatsen mee te laten groeien met de verwachte toename van de vraag naar kinderopvang. In 2029 moet het nieuwe financieringsstelsel ingaan. Tegelijkertijd draait het kabinet de maatregel uit het Hoofdlijnenakkoord om de maximum uurprijzen in 2026 eenmalig niet te indexeren terug. Dat betekent dat de maximum uurprijzen in 2026 aangepast worden aan de verwachte loon- en prijsontwikkeling.

In de SZW-begroting voor 2025 was invoering van het nieuwe financieringsstelsel nog voorzien per 1-1-2027. Onderstaande tabel toont de budgettaire mutaties die met dit besluit samenhangen.

Bedragen x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Invoering nieuwe financiering per 2029 -38 -607 -2.196 -1.860 -317 -156
Ingroeipadmiddelen 19 292 833 1.037 394 113
Flankerend beleid   2 32 31
Uitvoeringskosten         46 65
Totaal -19 -315 -1.363 -821 155 53

De eerste reeks toont de besparing bij de invoering van het nieuwe financieringsstelsel per 1-1-2029. Hierbij is aangenomen dat de ingroeistap die voor 2026 was voorzien, ook twee jaar opschuift (naar 2028). De tweede reeks toont de middelen die bij de voorjaarsbesluitvorming zijn gereserveerd voor het verhogen van de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering naar het nieuwe stelsel in per 1-1-2029.

In de Voorjaarsnota is ook een reservering getroffen voor flankerend beleid en het ondersteunen van de sector in de transitie naar het nieuwe stelsel. Ten slotte is in de Voorjaarsnota ook een aanvullende reservering opgenomen voor de uitvoeringskosten van de invoering van het nieuwe financieringsstelsel.

Vraag 65

Zijn er kortingen toegepast op middelen die eerder waren bestemd voor gemeentelijke uitvoering van schuldhulpverlening of het vereenvoudigen van toegang via één-loketstructuren?

Antwoord 65

Tijdens de voorjaarsbesluitvorming is besloten om in totaal € 100 miljoen in 2029 en 2030 en vanaf 2031 structureel € 75 miljoen te korten om de middelen die waren vrijgemaakt voor maatregelen ten aanzien van het basispakket IBO problematische schulden. Door de korting op deze middelen vervalt ten aanzien van schuldhulpverlening de € 20 miljoen per jaar die gereserveerd was voor vroegsignalering en € 8 miljoen per jaar voor het aanscherpen van de kwaliteitseisen van schuldhulpverlening. Daarnaast vervalt vanaf 2029 structureel € 10 miljoen die gereserveerd was voor één loket voor overheidsincasso.

Vraag 66

Welke middelen zijn voorzien voor de structurele bekostiging van het Schuldenknooppunt vanaf 2026?

Antwoord 66

Er zijn nog geen structurele middelen voor de bekostiging van het Schuldenknooppunt vanaf 2026 voorzien. Op 28 april 2025 heeft de staatssecretaris Participatie en Integratie de Kamer geïnformeerd dat het Inlichtingenbureau (IB) de meest aangewezen partij is voor een publiek eigenaarschap van het Schuldenknooppunt (Kamerstukken II, 2024/2025, 24 515, nr. 797). IB onderzoekt nu hoe het Schuldenknooppunt bij hen kan worden ondergebracht en welke juridische, financiële en technische implicaties dat heeft. Tot die tijd wordt het Schuldenknooppunt vanuit subsidie gefinancierd.

Vraag 67

Hoe wordt de toegankelijkheid van het Energiefonds 2025 geborgd, met name voor huishoudens in energiearmoede?

Antwoord 67

In de Kamerbrief van 4 april jl. heb ik aangegeven dat het Tijdelijk Noodfonds Energie op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen en aangegeven dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd.

Het is heel frustrerend en vervelend voor mensen dat het indienen van een aanvraag niet (goed) is gelukt. Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen voor het energiefonds 2025, maar wel geldzorgen hebben, kunnen contact opnemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit.

Tijdens opening van het fonds hebben we toegankelijkheid proberen te borgen via persoonlijke ondersteuning, onder andere via lokale hulpverleners, inlooppunten en keukentafelgesprekken. Er is geen papieren aanvraagroute, maar mensen krijgen hulp bij het digitaal indienen van de aanvraag, ook aan huis. Een DigiD is vereist; daarom is actief gecommuniceerd dat deze tijdig aangevraagd moet worden. Samenwerking met de alliantie digitale inclusie zorgt voor aanvullende ondersteuning, bijvoorbeeld via bibliotheken. Zie voor meer informatie de brief van de staatssecretaris van SZW van 25 april 2025, “Informatie over de toegankelijkheid van het energiefonds 2025” (Kamerstukken II, 2024/2025, 29023, nr. 565).

Vraag 68

Welke middelen zijn in de begrotingswijziging voor 2025 opgenomen ten behoeve van het programma Simpel Switchen in de participatieketen? Zijn deze middelen juridisch verplicht of gevoelig voor kasschuiven?

Antwoord 68

Voor het programma Simpel Switchen in de Participatieketen is € 5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2024 tot en met 2027 (zie ook de SZW-begroting 2025; Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XV, nr. 2). Bij de eerste suppletoire begroting van SZW zijn geen extra middelen opgenomen ten behoeve van het programma Simpel Switchen. Wel is de eindverantwoording en daarmee de eindafrekening voor een subsidie aan Divosa voor het programma Simpel Switchen doorgeschoven van 2024 naar 2025. Daarom zijn deze subsidiemiddelen ook doorgeschoven om zo de subsidie weer in het juiste kasritme te zetten.

Vraag 69

Worden de resultaten uit de invoeringstoets Breed Offensief meegenomen in de beleidsmatige en budgettaire keuzes binnen de Voorjaarsnota 2025?

Antwoord 69

Het kabinet is blij dat uit de resultaten van de invoeringstoets van het Breed Offensief is gebleken dat de uitvoering van de wet- en regelgeving hoofdzakelijk voorspoedig verloopt. Ook laat het zien dat er nog verbeterpunten zijn om de uitgangspositie van mensen met een arbeidsbeperking op de arbeidsmarkt te verbeteren. Daar wordt op verschillende manieren aan gewerkt. Zo zijn zowel het wetsvoorstel Participatiewet in balans als het wetsvoorstel voor de vereenvoudiging van de Banenafspraak onlangs aangenomen door de Tweede Kamer. Eerder heeft het kabinet ook structureel € 100 miljoen beschikbaar gesteld om de komende jaren de infrastructuur van de sociaal ontwikkelbedrijven toekomstbestendig te maken en beschut werk te bevorderen. Verder is er met de Voorjaarsnota structureel € 90 miljoen beschikbaar gesteld om de werking van loonkostensubsidie (LKS) bij beschut werk te verbeteren. Tot slot zijn met de Voorjaarsnota aanvullende middelen vrijgemaakt voor het ontwikkelen van het arbeidsvermogen van mensen waarvan de Wajong-aanvraag is afgewezen en die tot de doelgroep van de Participatiewet behoren.

Vraag 70

Hoeveel middelen zijn er in totaal vrijgemaakt in de Voorjaarsnota voor het bevorderen van de digitale soevereiniteit van uw departement en de relevante zelfstandig bestuursorganen (zbo's) en agentschappen?

Antwoord 70

Ten behoeve van het programma Weerbare Dienstverlening is € 4,1 miljoen in 2025 en € 2,4 miljoen in 2026 vrijgemaakt, hiervan is circa € 3,3 miljoen in 2025 en € 2,4 miljoen in 2026 bestemd voor de SVB, de overige middelen zijn bestemd voor SZW en BZK. Het programma werkt aan maatregelen om te zorgen dat de continuïteit van de dienstverlening van de SVB zo goed mogelijk gewaarborgd is.

Voor SZW is daarnaast € 1 miljoen in 2025 en € 1,6 miljoen in 2026 vrijgemaakt voor het programma Digitale Weerbaarheid. Dit programma bevat geen budget voor het bevorderen van de digitale soevereiniteit, maar is gericht op de besturing van en verantwoordelijkheid over informatiebeveiliging, de beveiliging van de toeleveringsketen, incidentbeheer en de weerbaarheid van personeel en bestuur.

Vraag 71

Hoe waarborgt de regering een eerlijke beloning voor medewerkers van werk-ontwikkelbedrijven, gezien de signalen van tekorten en onderbetaling zoals aangeleverd door gemeenten en ondernemingsraden?

Antwoord 71

Het kabinet vindt het belangrijk dat medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven kunnen rekenen op een eerlijke beloning. De vaststelling van salarissen is echter een aangelegenheid voor gemeenten, sociaal ontwikkelbedrijven en de vertegenwoordiging van werknemers. Hierbij geldt voor iedereen met een dienstbetrekking – dus ook mensen die bij sociaal ontwikkelbedrijven werken- dat het wettelijk minimumloon en de wettelijke minimumvakantiebijslag de minimale beloning vormen. Hier moeten alle werkgevers zich aan houden, dus ook sociaal ontwikkelbedrijven. De Nederlandse Arbeidsinspectie ziet toe op naleving van arbeidswetgeving en heeft de bevoegdheid om bij overtredingen in te grijpen. Tot slot zijn met de Voorjaarsnota 2025 structurele middelen vrijgemaakt voor de invoering van een forfaitaire loonkostensubsidie. Werkgevers die beschutte werkplekken aanbieden (met name sociaal ontwikkelbedrijven) worden hierdoor meer adequaat gefinancierd. Tevens geeft dit meer duidelijkheid en rust aan de doelgroep beschut werk. Tot slot is het goed te noemen dat de cao-partners (VNG, Cedris, FNV en CNV) een eindresultaat hebben bereikt voor de Cao Aan de Slag 2025. Deze cao heeft een looptijd van één jaar en loopt tot en met 31 december 2025. Vakbonden FNV en CNV hebben het resultaat aan hun leden voorgelegd en die hebben ingestemd. Momenteel loopt de ledenraadpleging van Cedris en VNG nog. Als ook hun leden akkoord gaan, zal het cao-resultaat rondom de zomer formeel worden bekrachtigd. In de volgende voortgangsbrief over sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de stand van zaken van de cao Aan de Slag.

Vraag 72

Zijn er in de suppletoire begrotingen of de Voorjaarsnota middelen vrijgemaakt of geoormerkt voor projecten die onder 'het recht op vergissen' vallen, zoals correctieprocessen bij uitkeringsinstanties of de Belastingdienst?

Antwoord 72

In de voorjaarsnota zijn er middelen gereserveerd voor het wetsvoorstel Handhaving Sociale Zekerheid. Het wetsvoorstel ziet toe op passend handhaven binnen het sociale zekerheidsdomein. Door het creëren van een waarschuwingsbevoegdheid en de mogelijkheid om af te zien van sanctioneren, wordt invulling gegeven aan het ‘recht op vergissen’ door de burger. De middelen die gedekt zijn in de voorjaarsnota vormen onderdeel van het totaalpakket aan middelen in het kader van het wetsvoorstel. Verder zijn er in de Voorjaarsnota en in de suppletoire begrotingen geen middelen vrijgemaakt of geoormerkt voor projecten binnen de Belastingdienst die onder het ‘recht op vergissen’ vallen.

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Vraag 73

Kunt u een overzicht geven van de mutaties rondom de stelselherziening kinderopvang? Kunt u daarbij opnemen wat het voorziene bedrag was voor de stelselherziening voordat bij de Voorjaarsnota is besloten om de stelselherziening later in te laten gaan? Kunt u in dit overzicht ook aangeven welke middelen er resteren nu de invoering wordt uitgesteld en er middelen zijn uitgetrokken voor een nieuw ingroeipad?

Antwoord 73

Onderstaande tabel bevat een overzicht van de mutaties in de 1e suppletoire begroting SZW rondom de stelselherziening kinderopvang.

Bedragen x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030
1. Invoering nieuwe financiering per 2029 -38 -607 -2.196 -1.860 -317 -156
2. Ingroeipadmiddelen 19 292 833 1.037 394 113
3. Flankerend beleid 2 32 31
4. Uitvoeringskosten implementatie -5 51 65
Totaal -24 -315 -1.363 -821 160 53

Toelichting:

  1. De eerste reeks toont de vrijval bij de invoering van het nieuwe financieringsstelsel per 1 januari 2029. Hierbij is aangenomen dat de ingroeistap die voor 2026 was voorzien twee jaar opschuift naar 2028.

  2. De tweede reeks toont de middelen die er in de voorjaarsbesluitvorming zijn gereserveerd voor het verhogen van de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering naar het nieuwe stelsel per 1-1-2029.

  3. Op de SZW-begroting is ook een reservering getroffen voor flankerend beleid en het ondersteunen van de sector in de transitie naar het nieuwe stelsel.

  4. Vanwege de latere invoeringsdatum van het nieuwe stelsel zijn middelen (€ 4,8 miljoen) voor de uitvoeringskosten doorgeschoven van 2025 naar 2029. Ten slotte is een aanvullende reservering opgenomen voor de uitvoeringskosten van de invoering van het nieuwe financieringsstelsel. Deze middelen staan op de aanvullende post.

Het kabinet heeft in de Voorjaarnota besloten om de maximum uurprijzen in de kinderopvangtoeslag voor 2026 volgens de reguliere systematiek te indexeren. De structurele kosten van dat besluit worden geraamd op € 337 miljoen per jaar (zie daarvoor ook het antwoord op vraag 91).

Het voorziene bedrag voor de stelselherziening, voordat bij Voorjaarsnota is besloten om de stelselherziening later in te laten gaan, is hieronder weergegeven. Het betreft de middelen om de kinderopvangtoeslag vanaf 2025 stapsgewijs te verhogen, waarbij de nieuwe financiering voor de kinderopvang in 2027 zou worden ingevoerd. Daarnaast is in een afzonderlijke regel de reservering voor uitvoeringskosten voor het nieuwe stelsel opgenomen.

Bedragen x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Programmakosten 459 1.120 2.778 2.871 2.987 3.038
Uitvoeringskosten 5 53 50 28 23 23
Totaal 464 1.173 2.828 2.899 3.010 3.061

Zoals eerder in dit antwoord genoemd, wordt het nieuwe financieringsstelsel ingevoerd in 2029 en zijn er middelen uitgetrokken voor een nieuw ingroeipad. Daarnaast is er een reservering getroffen voor flankerend beleid en uitvoeringskosten. De beschikbare middelen voor de stelselherziening zijn daarmee als volgt:

Bedragen x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Programmakosten 440 805 1.414 2.048 3.064 2.995
Uitvoeringskosten (AP) 0,5 53 50 28 74 88
Flankerend beleid 2 32 31
Totaal 441 858 1.464 2.078 3.170 3.114

Vraag 74

Welke middelen resteren op de aanvullende post voor SZW? Wat was de stand bij begroting 2025?

Antwoord 74

De onderstaande tabellen tonen de middelen die op de aanvullende post voor SZW resteren bij de Miljoenennota 2025 en Voorjaarsnota 2025.

Stand AP MJN 2025 (x € 1 mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 Struc.
Kinderopvang werkenden (implementatiekosten) 5 53 50 28 23 23
Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden 16 16 18 9 5 3
Loondoorbetaling bij ziekte 20 20 20 20 0 0
Groepen in de knel 193 164 149 136 110 412
Caribisch-Nederland 9 9 9 9 9 9
Totaal 243 262 246 202 146 447
Stand AP VJN 2025 (x € 1 mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 Struc.
Kinderopvang werkenden (implementatiekosten) 1 53 50 28 74 23
Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden 0 1 0 0 0 0
Loondoorbetaling bij ziekte 4 5 9 17 0 0
Groepen in de knel 0 60 2 2 2 2
Caribisch-Nederland 0 0 9 9 9 9
Totaal 4 118 70 56 84 34

Vraag 75
Waarom komen de reeksen m.b.t. de kinderopvang (tabel 3 suppletoire begroting SZW, nr. 9 en 10) niet overeen met die van de Voorjaarsnota (tabel 5, reeks 29 en 30)?

Antwoord 75

Reeks 9 in tabel 3 van de 1e suppletoire begroting SZW en reeks 29 in tabel 5 van de Voorjaarsnota hebben beide betrekking op de besparing als gevolg van het nieuwe invoeringsjaar van het nieuwe kinderopvangstelsel (invoering per 2029 in plaats van 2027).

Naast een besparing op de uitgaven heeft de nieuwe ingangsdatum ook een effect op de ontvangsten. Deze komen vanaf 2027 hoger uit, doordat er in de toeslagjaren waarin het huidige stelsel nog van kracht is meer terugvorderingen zijn (er zijn overigens ook meer nabetalingen). De reeks die in de Voorjaarsnota is opgenomen houdt naast het effect op de uitgaven ook rekening met de hogere ontvangsten, de reeks in de 1e suppletoire begroting houdt alleen rekening met het effect op de uitgaven. Het effect op de ontvangsten maakt deel uit van reeks 10 in tabel 4 van de 1e suppletoire begroting.

 Bedragen x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Uitgaven1 -38,3 -611,6 -2.168,9 -1.742,9 -155,7 -47,3
Ontvangsten2 0,0 4,2 -27,1 -117,1 -161,0 -108,3
Totaal (netto-uitgaven) -38,3 -607,4 -2.196,0 -1.860,0 -316,7 -155,6
Totaal afgerond3 0 -600 -2.200 -1.900 -300 -200

1 Gelijk aan reeks 9 in tabel 3 van de 1e suppletoire begroting SZW
2 In de tabel zijn hogere ontvangsten weergegeven als lagere uitgaven en vice versa.

3 Het op honderden miljoenen afgeronde bedrag komt voor alle jaren overeen met reeks 29 in tabel 5 van de Voorjaarsnota.

Een gedeelte van de besparing als gevolg van het nieuwe invoeringsjaar wordt ingezet voor het verhogen van de vergoedingspercentages in aanloop naar de nieuwe financiering. In reeks 10 in tabel 3 van de 1e suppletoire begroting SZW zijn de bijbehorende meeruitgaven voor de stapsgewijze verhoging van de meeruitgaven weergegeven.

In de reeks in de Voorjaarsnota is naast het effect op de uitgaven ook rekening gehouden met het effect op de ontvangsten (deze komen hoger uit). Daarnaast worden middelen ingezet om de toegankelijkheid van kinderopvang te borgen en de sector te ondersteunen bij de overgang naar het nieuwe financieringsstelsel. In de 1e suppletoire zijn deze middelen verantwoord op artikel 99. Tot slot zijn er middelen gereserveerd voor extra uitvoeringskosten. Ook deze middelen zitten wel in de reeks van de Voorjaarsnota verwerkt maar niet in de betreffende reeks in de 1e suppletoire begroting SZW. Het betreft een reservering op de aanvullende post.

 Bedragen x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Uitgaven ingroeipadmiddelen1 19,2 295,8 850,8 1.078,6 445,9 148,4
Ontvangsten2 0,0 -3,7 -18,3 -41,8 -51,6 -35,5
Toegankelijkheid kinderopvang 24,0 24,0
Ondersteuning KO-sector 2,4 7,8 7,3
Uitvoeringskosten 46,0 65,0
Totaal (netto-uitgaven) 19,2 292,1 832,5 1.039,2 472,1 209,2
Totaal afgerond 0 300 800 1.000 500 200

1 Gelijk aan reeks 10 in tabel 3 van de 1e suppletoire begroting SZW
2 De hogere ontvangsten zijn in de tabel weergegeven als lagere uitgaven.

Het op honderden miljoenen afgeronde totaalbedrag komt voor alle jaren overeen met reeks 30 in tabel 5 van de Voorjaarsnota.

Vraag 76

Waarom heeft de reeks kinderopvang al betrekking op jaren voor 2027?

Antwoord 76

In de beantwoording van deze vraag is verondersteld dat wordt verwezen naar tabel 3 van de 1e suppletoire begroting SZW (reeks 9), oftewel onderstaande reeks:

 Bedragen x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Invoering nieuwe financiering kinderopvang per 2029 -38,3 -611,6 -2.168,9 -1.742,9 -155,7 -47,3

Bovengenoemde reeks heeft betrekking op de vrijval als gevolg van de invoering van het nieuwe kinderopvangstelsel per 2029 in plaats van 2027. De vrijval is berekend op basis van een vormgeving waarin het eerder beoogde ingroeipad vanaf 2026 met twee jaar zou opschuiven. Daarnaast is er rekening mee gehouden dat ouders de kinderopvangtoeslag voor de maand januari reeds in december van het voorafgaande jaar ontvangen. Om deze redenen heeft reeks 9 ook betrekking op de jaren 2025 en 2026.

Vraag 77

Waarom zijn de reeksen 17 en 18 in de plus en niet in de min?

Antwoord 77

De oorspronkelijke taakstelling uit het HLA en de taakstelling vanwege dekking voor de OCW-begroting (amendement Bontenbal c.s.) zijn als min-reeks ingeboekt op de begroting van SZW. Dit is gebeurd in respectievelijk de ontwerpbegroting 2025 (‘taakstelling HLA’ op artikel 96) en het amendement op deze begroting (‘taakstelling OCW’ op artikel 99).

Bij de 1e suppletoire begroting 2025 is een deel van de taakstelling op artikel 96 (Apparaat Kerndepartement) en artikel 99 (Nog onverdeeld) overgeboekt naar artikel 11 (waar de uitvoeringskosten ZBO’s staan).

Dit wordt zichtbaar bij de reeksen 17 en 18. Deze reeksen laten zien welk deel van de oorspronkelijke taakstelling wordt ingevuld via een bijdrage van de ZBO’s.

Dit leidt tot een plus op artikel 96 en 99 (reeksen 17 en 18) en een (even grote) min op artikel 11.

Vraag 78

Hoe hoog zijn de totale oninbare vorderingen van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)? Hoe verhoudt dit zich tot het bedrag uitgegeven aan de NOW? Verschilt dit per fase van de NOW?

Antwoord 78

Tabel: Oninbare NOW-vorderingen (bedragen x € 1 mln.)

NOW 1 NOW 2 NOW 3.1 NOW 3.2 NOW 3.3 NOW 4 NOW 5 NOW 6 Totaal
Vastgestelde subsidie1 5.156 2.781 2.753 2.961 1.700 975 939 1.218 18.483
Prognose totaal oninbare vorderingen 139 139,9 99,2 115,2 92,1 54,8 40,9 71,5 693,0
w.v. reguliere vorderingen (zonder betalingsregeling) 83,5 74,2 51,9 61,1 48 28,7 21,4 36,9 405,5
Voorziening 55,5 65,7 47,3 54,1 44,1 26,1 19,5 34,6 346,9
Afgeboekt 28 8,5 4,6 7 3,9 2,6 1,9 2,3 58,6
w.v. faillissementsvorderingen 67 55,1 33,2 44,5 31,7 18,2 15,2 22,7 287,5
Voorziening 51,8 41,4 25,3 35,8 24,4 13,9 11,7 17,3 221,6
Afgeboekt 15,2 13,7 7,9 8,7 7,3 4,3 3,5 5,4 65,9
Oninbare vorderingen als percentage vastgestelde subsidie 2,9% 4,6% 3,1% 3,6% 4,7% 4,8% 3,9% 4,9% 3,7%

Bron: UWV (peildatum 30 april 2025)

1 Uit UWV jaarverslag 2024.

De NOW bestaat uit zes tranches, waarbij de NOW 3 uit drie aanvraagperiodes bestaat. De vastgestelde NOW-subsidie voor alle tranches samen bedraagt circa € 18,5 miljard (UWV jaarverslag 2024). Op 30 april 2025 bedroeg het totale bedrag aan (verwachte) oninbare vorderingen € 693 miljoen. Het wordt later pas duidelijk of dit bedrag inderdaad volledig oninbaar is. In de tabel hierboven is per NOW tranche een uitsplitsing gemaakt. De oninbaarheid uitgedrukt als percentage van de vastgestelde subsidie verschilt niet significant per NOW-regeling. Dit percentage ligt tussen de 2,9% en 4,9%.

We verwachten in totaal € 288 miljoen aan oninbare vorderingen als gevolg van faillissement. Hiervan is € 66 miljoen reeds afgeboekt wegens oninbaarheid. Deze vorderingen zijn definitief oninbaar gebleken. De resterende € 222 miljoen betreft een voorziening voor oninbare faillissementsvorderingen. We verwachten dat dit bedrag aan oninbare vorderingen zich nog zal materialiseren. Daarnaast zijn er reguliere vorderingen, waarvoor nog geen betalingsregeling is getroffen en geen sprake is van faillissement. In totaal gaan we uit van € 406 miljoen aan oninbaarheid op deze vorderingen. Hiervan is € 59 miljoen reeds afgeboekt. De voorziening voor reguliere oninbare vorderingen bedroeg € 347 miljoen op 30 april 2025.

Vraag 79

Kunt u uiteenzetten hoeveel misbruik en oneigenlijk gebruik er is geweest bij de NOW in euro's?

Antwoord 79

In verhouding tot de subsidieaanvragen zijn er weinig signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Tot en met 2024 heeft UWV voor alle NOW‑regelingen in totaal 2.895 meldingen ontvangen over mogelijk misbruik door 2.302 bedrijven. Bij de helft van de meldingen is op basis van onderzoek geconcludeerd dat er geen verdere actie nodig was. Bij de andere helft was sprake van mogelijke fraude of valsheid in geschrifte. Bij die meldingen is een vervolgactie ondernomen of is de zaak overgedragen aan een ketenpartner voor verdere verwerking. De controles bij vaststellingsaanvragen naar aanleiding van alle meldingen en datagedreven signalen van de directie Handhaving bij UWV hebben in 317 gevallen geleid tot een neerwaartse bijstelling van het definitieve subsidiebedrag met c.a. € 7,6 miljoen.38 In 14 gevallen is de definitieve subsidievaststelling achteraf herzien.

Tegelijkertijd wordt erkend dat mogelijk niet alle gevallen van M&O in beeld zijn, zoals ook in de evaluatie van 2024 naar voren kwam (Kamerstukken II 2023/24, 35 420, nr. 536). De snelle totstandkoming van de NOW-regeling heeft een verhoogd risico op M&O met zich meegebracht, waarbij meer restrisico’s op M&O zijn aanvaard dan bij reguliere omstandigheden gebruikelijk zouden zijn. Hierover is uw Kamer periodiek geïnformeerd. Tevens dient opgemerkt te worden dat het beleid voor M&O zo veel mogelijk preventief is ingestoken. De bovenvermelde bedragen geven daarmee geen volledig en representatief beeld voor de resultaten van het M&O-beleid binnen de NOW-regelingen als geheel.

Vraag 80

Kunt u voor de NOW uiteenzetten welk deel van de oninbare vorderingen komt door misbruik en oneigenlijk gebruik, dan wel fraude, dan wel te wijten is aan andere oorzaken (zoals faillissementen, schijn-faillissementen of eventueel andere oorzaken)?

Antwoord 80

Oninbare vorderingen zijn te splitsen in NOW-vorderingen bij faillissement en reguliere NOW-vorderingen (zonder betalingsregeling). Per 30 april 2025 is er € 66 miljoen afgeboekt op faillissementsvorderingen en bedraagt de voorziening voor oninbaarheid voor deze categorie vorderingen € 222 miljoen. Bij de reguliere NOW-vorderingen (zonder betalingsregeling) is er € 59 miljoen afgeboekt en komt de voorziening voor oninbaarheid uit op € 347 miljoen. De afboekingen en voorzieningen voor oninbaarheid bedragen 3,7% van de vastgestelde NOW-subsidies conform het UWV jaarverslag 2024. Een onderscheid naar misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) of fraude is niet te maken. In 2024 is de NOW regeling geëvalueerd door SEO en Dialogic (Kamerstukken II 2023/24, 35 420, nr. 536). Dit onderzoek is tevens ingegaan op M&O-aspecten van de regeling. In verhouding tot de subsidieaanvragen zijn er weinig signalen van M&O. Tegelijkertijd wordt erkend dat mogelijk niet alle gevallen van M&O in beeld zijn. Het is dus niet mogelijk het M&O in euro’s uit te drukken.

Vraag 81

Hoe hoog zijn de oninbare vorderingen van de NOW in totaal? Dus los van de bijstelling van € 133,7 miljoen?

Antwoord 81

Per 30 april 2025 is er € 66 miljoen afgeboekt op faillissementsvorderingen en bedraagt de voorziening voor oninbaarheid € 222 miljoen. Bij de reguliere NOW-vorderingen (zonder betalingsregeling) bedragen de afboekingen € 59 miljoen en komt de voorziening wegens oninbaarheid uit op € 347 miljoen. De afboekingen en voorzieningen voor oninbaarheid bedragen 3,7% van de vastgestelde NOW-subsidies conform het UWV jaarverslag 2024.

Vraag 82

Welk deel van de structurele tegenvaller in de WKB is toe te schrijven aan de te hoge inschatting van de loonontwikkeling? En wat was de feitelijke loonontwikkeling t.o.v. de Centraal Economische Plan (CEP)-raming?

Antwoord 82

De structurele tegenvaller op het kindgebonden budget (WKB) is nagenoeg geheel toe te schrijven aan een neerwaartse bijstelling van de door het Centraal Planbureau (CPB) geprognosticeerde loonontwikkeling van huishoudens met kinderen.

De WKB-uitgaven nemen structureel toe doordat het CPB de inkomensontwikkeling van huishoudens met kinderen in de CEP-raming vanaf 2027 structureel lager inschat dan eerder ten tijde van de cMEV 2024 werd verwacht. De structureel lagere gezinsinkomens leiden daarbij tot hogere uitgaven aan WKB.

In de onderstaande tabel is indicatief zichtbaar gemaakt in hoeverre het CPB in het CEP 2025 de gemiddelde gezinsinkomens ten opzichte van de cMEV 2024 heeft bijgesteld. Het betreft hier de gemiddelde inkomensontwikkeling van alle huishoudens met kinderen hetgeen dus niet per definitie gelijkstaat aan de inkomensontwikkeling van specifiek de WKB-populatie.

Om in aanmerking te kunnen komen voor WKB is onder meer de hoogte van het inkomen en vermogen bepalend. Echter is de inkomensontwikkeling van specifiek de WKB-populatie lastig te bepalen, onder meer omdat de WKB-populatie als gevolg van beleid (tijdelijk) in omvang kan variëren. Zo hebben de laatste jaren als gevolg van de WKB-intensiveringen veel nieuwe gezinnen met relatief hogere inkomens recht gekregen op WKB.

Tabel: Indicatie bijstellingen CPB-prognose inkomensontwikkeling huishoudens met kinderen (cMEV2024 vs. CEP2025)

  2025 2026 2027 2028 2029 2030
Gemiddelde inkomenswikkeling huishoudens met kinderen (cMEV ’24) 5,9% 2,8% 4,1% 3,7% 4,0% 4,0%
Gemiddelde inkomensontwikkeling huishoudens met kinderen (CEP ‘25) 5,8% 3,1% 3,8% 3,3% 3,3% 3,2%
Mutatie (jaarlijks) -0,1% 0,3% -0,3% -0,4% -0,7% -0,7%
Mutatie (cum. t.o.v. 2025) -0,1% 0,2% -0,1% -0,4% -1,1% -1,8%

Zoals uit bovenstaande tabel blijkt schat het CPB de inkomensontwikkeling van huishoudens met kinderen momenteel in vrijwel alle jaren (op 2026 na) lager in dan voorheen ten tijde van cMEV 2024. In de jaren 2029 en 2030 zijn de neerwaartse bijstellingen het grootst (circa -0,7% per jaar).

Aangezien de loonverschillen cumuleren is er in 2030 cumulatief sprake van de grootste neerwaartse loonbijstelling (en dus ook de grootste toename van de WKB-uitgaven). Tot slot geldt dat de feitelijke loonontwikkeling pas na afloop van de betreffende jaren vastgesteld kan worden.

Vraag 83

Kunt u in eenvoudige taal uitleggen wat de volgende zin over de loonkostensubsidie (LKS) betekent: "Omdat het opwaartse effect van de prijsrealisaties kleiner is dan het neerwaartse effect van de volumerealisaties, is de per saldo bijstelling naar beneden"?

Antwoord 83

In maart hebben we de voorlopige realisatiecijfers van 2024 voor het macrobudget Participatiewetuitkeringen (bijstand, LKS, IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud) ontvangen. De gemiddeld hoogte van een LKS-uitkering (prijs) in 2024 bleek hoger dan verwacht. Hierdoor verwachten we dat de LKS-uitgaven met € 7,6 miljoen toenemen in 2025. Daar staat tegenover dat het aantal LKS-uitkeringen (volume) in 2024 juist lager bleek dan verwacht. Hierdoor verwachten we dat de LKS-uitgaven met € 32,3 miljoen afnemen in 2025. Het saldo van deze twee effecten leidt tot de verwachting dat de LKS-uitgaven in totaal met € 24,7 miljoen afnemen in 2025.

Vraag 84

Kunt u uitleggen wat de effecten in geld voor individuen zijn voor Wajongers? Zoals geformuleerd in de memorie van toelichting dat er een lagere gemiddelde jaaruitkering van de oude Wajong-regeling ontstaat?

Antwoord 84

De gemiddelde jaaruitkering van de oude Wajong-regeling is het gemiddelde van de uitkeringen voor mensen met en zonder arbeidsvermogen. Dit gemiddelde is om twee redenen lager dan eerder begroot. Ten eerste vallen er meer mensen met arbeidsvermogen onder de (oude) Wajong dan eerder verwacht. Mensen in de Wajong met arbeidsvermogen hebben een lagere uitkering (70% wml) dan de groep zonder arbeidsvermogen (75%). Ten tweede zijn er meer mensen die deels werken en vanwege het verrekenen van het inkomen met de uitkering een lagere uitkering ontvangen. De gemiddelde jaaruitkering per persoon en de totale uitkeringslasten zijn daardoor lager. Het effect per persoon verschilt, maar niemand is er in inkomen op achteruit gegaan. De uitkeringsregels in de Wajong zorgen ervoor dat mensen die (meer) gaan werken er in bruto totaalinkomen op vooruit gaan.

Vraag 85

Wat voor ingroeipad hoort er bij de voorziene middelen 'ingroeipad nieuw kinderopvangstelsel'?

Antwoord 85

Op de SZW-begroting is een reservering getroffen voor het verhogen van de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering van een nieuw financieringsstelsel. De maximaal vergoede tarieven (de maximum uurprijs), de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages moeten voor aanvang van ieder kalenderjaar worden vastgesteld met een algemene maatregel van bestuur (Amvb). Deze Amvb kent een voorhangprocedure. Het kabinet neemt in juni een formeel besluit over de invulling van het Besluit KOT voor 2026 en zal later deze maand bij het parlement worden voorgehangen.

Er is ook nog geen besluit genomen over de exacte besteding van de middelen in latere jaren. Wel kan een indicatie worden geven van een mogelijk ingroeipad dat naar huidig inzicht mogelijk is met de gereserveerde middelen voor het ingroeipad. Bij dit mogelijke ingroeipad wordt ervan uitgegaan dat het vergoedingspercentage voor het eerste kind steeds gelijkmatig wordt verhoogd voor alle inkomensgroepen die nog geen recht hadden op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Onderstaande tabel toont voor dit scenario voor ieder jaar tot welk toetsingsinkomen recht zou ontstaan op 96% vergoeding In 2029 hebben alle inkomensgroepen recht op 96% vergoeding.

2024 2025 2026 2027 2028 2029
Toetsingsinkomen (lopende prijzen) € 28.300 € 47.400 € 56.400 € 83.800 € 111.200

De genoemde bedragen in bovenstaande tabel zijn nadrukkelijk indicatief.

Vraag 86

Tot welke inkomensgroep (afgerond op € 100) is het mogelijk om het vergoedingspercentage te verhogen naar 96% met de middelen voorzien voor 'ingroeipad nieuw kinderopvangstelsel' in 2025?

Antwoord 86

Op de SZW-begroting is een reservering getroffen voor het verhogen van de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering van een nieuw financieringsstelsel. De maximaal vergoede tarieven (de maximum uurprijs), de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages moeten voor aanvang van ieder kalenderjaar worden vastgesteld met een algemene maatregel van bestuur (Amvb). Deze Amvb kent een voorhangprocedure. Het kabinet neemt in juni een formeel besluit over de invulling van het Besluit KOT voor 2026 en zal later deze maand bij het parlement worden voorgehangen.

Er is ook nog geen besluit genomen over de exacte besteding van de middelen in latere jaren. Wel kan een indicatie worden geven van een mogelijk ingroeipad dat naar huidig inzicht mogelijk is met de gereserveerde middelen voor het ingroeipad. Bij dit mogelijke ingroeipad wordt ervan uitgegaan dat het vergoedingspercentage voor het eerste kind steeds gelijkmatig wordt verhoogd voor alle inkomensgroepen die nog geen recht hadden op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Onderstaande tabel toont voor dit scenario voor ieder jaar tot welk toetsingsinkomen recht zou ontstaan op 96% vergoeding. In 2029 hebben alle inkomensgroepen recht op 96% vergoeding.

2024 2025 2026 2027 2028 2029
Toetsingsinkomen (lopende prijzen) € 28.300 € 47.400 € 56.400 € 83.800 € 111.200

De genoemde bedragen in bovenstaande tabel zijn nadrukkelijk indicatief.

Vraag 87

Tot welke inkomensgroep (afgerond op € 100) is het mogelijk om het vergoedingspercentage te verhogen naar 96% met de middelen voorzien voor 'ingroeipad nieuw kinderopvangstelsel' in 2026?

Antwoord 87

Op de SZW-begroting is een reservering getroffen voor het verhogen van de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering van een nieuw financieringsstelsel. De maximaal vergoede tarieven (de maximum uurprijs), de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages moeten voor aanvang van ieder kalenderjaar worden vastgesteld met een algemene maatregel van bestuur (Amvb). Deze Amvb kent een voorhangprocedure. Het kabinet neemt in juni een formeel besluit over de invulling van het Besluit KOT voor 2026 en zal later deze maand bij het parlement worden voorgehangen.

Er is ook nog geen besluit genomen over de exacte besteding van de middelen in latere jaren. Wel kan een indicatie worden geven van een mogelijk ingroeipad dat naar huidig inzicht mogelijk is met de gereserveerde middelen voor het ingroeipad. Bij dit mogelijke ingroeipad wordt ervan uitgegaan dat het vergoedingspercentage voor het eerste kind steeds gelijkmatig wordt verhoogd voor alle inkomensgroepen die nog geen recht hadden op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Onderstaande tabel toont voor dit scenario voor ieder jaar tot welk toetsingsinkomen recht zou ontstaan op 96% vergoeding. In 2029 hebben alle inkomensgroepen recht op 96% vergoeding.

2024 2025 2026 2027 2028 2029
Toetsingsinkomen (lopende prijzen) € 28.300 € 47.400 € 56.400 € 83.800 € 111.200

De genoemde bedragen in bovenstaande tabel zijn nadrukkelijk indicatief.

Vraag 88

Tot welke inkomensgroep (afgerond op € 100) is het mogelijk om het vergoedingspercentage te verhogen naar 96% met de middelen voorzien voor 'ingroeipad nieuw kinderopvangstelsel' in 2027?

Antwoord 88

Op de SZW-begroting is een reservering getroffen voor het verhogen van de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering van een nieuw financieringsstelsel. De maximaal vergoede tarieven (de maximum uurprijs), de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages moeten voor aanvang van ieder kalenderjaar worden vastgesteld met een algemene maatregel van bestuur (Amvb). Deze Amvb kent een voorhangprocedure. Het kabinet neemt in juni een formeel besluit over de invulling van het Besluit KOT voor 2026 en zal later deze maand bij het parlement worden voorgehangen.

Er is ook nog geen besluit genomen over de exacte besteding van de middelen in latere jaren. Wel kan een indicatie worden geven van een mogelijk ingroeipad dat naar huidig inzicht mogelijk is met de gereserveerde middelen voor het ingroeipad. Bij dit mogelijke ingroeipad wordt ervan uitgegaan dat het vergoedingspercentage voor het eerste kind steeds gelijkmatig wordt verhoogd voor alle inkomensgroepen die nog geen recht hadden op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Onderstaande tabel toont voor dit scenario voor ieder jaar tot welk toetsingsinkomen recht zou ontstaan op 96% vergoeding. In 2029 hebben alle inkomensgroepen recht op 96% vergoeding.

2024 2025 2026 2027 2028 2029
Toetsingsinkomen (lopende prijzen) € 28.300 € 47.400 € 56.400 € 83.800 € 111.200

De genoemde bedragen in bovenstaande tabel zijn nadrukkelijk indicatief.

Vraag 89

Tot welke inkomensgroep (afgerond op € 100) is het mogelijk om het vergoedingspercentage te verhogen naar 96% met de middelen voorzien voor 'ingroeipad nieuw kinderopvangstelsel' in 2028?

Antwoord 89

Op de SZW-begroting is een reservering getroffen voor het verhogen van de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering van een nieuw financieringsstelsel. De maximaal vergoede tarieven (de maximum uurprijs), de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages moeten voor aanvang van ieder kalenderjaar worden vastgesteld met een algemene maatregel van bestuur (Amvb). Deze Amvb kent een voorhangprocedure. Het kabinet neemt in juni een formeel besluit over de invulling van het Besluit KOT voor 2026 en zal later deze maand bij het parlement worden voorgehangen.

Er is ook nog geen besluit genomen over de exacte besteding van de middelen in latere jaren. Wel kan een indicatie worden geven van een mogelijk ingroeipad dat naar huidig inzicht mogelijk is met de gereserveerde middelen voor het ingroeipad. Bij dit mogelijke ingroeipad wordt ervan uitgegaan dat het vergoedingspercentage voor het eerste kind steeds gelijkmatig wordt verhoogd voor alle inkomensgroepen die nog geen recht hadden op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Onderstaande tabel toont voor dit scenario voor ieder jaar tot welk toetsingsinkomen recht zou ontstaan op 96% vergoeding. In 2029 hebben alle inkomensgroepen recht op 96% vergoeding.

2024 2025 2026 2027 2028 2029
Toetsingsinkomen (lopende prijzen) € 28.300 € 47.400 € 56.400 € 83.800 € 111.200

De genoemde bedragen in bovenstaande tabel zijn nadrukkelijk indicatief.

Vraag 90

Tot welke inkomensgroep (afgerond op € 100) is het mogelijk om het vergoedinsgpercentage te verhogen naar 96% met de middelen voorzien voor 'ingroeipad nieuw kinderopvangstelsel' in 2029? Is het mogelijk om alle inkomensgroepen naar dit niveau te brengen?

Antwoord 90

Op de SZW-begroting is een reservering getroffen voor het verhogen van de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering van een nieuw financieringsstelsel. De maximaal vergoede tarieven (de maximum uurprijs), de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages moeten voor aanvang van ieder kalenderjaar worden vastgesteld met een algemene maatregel van bestuur (Amvb). Deze Amvb kent een voorhangprocedure. Het kabinet neemt in juni een formeel besluit over de invulling van het Besluit KOT voor 2026 en zal later deze maand bij het parlement worden voorgehangen.

Er is ook nog geen besluit genomen over de exacte besteding van de middelen in latere jaren. Wel kan een indicatie worden geven van een mogelijk ingroeipad dat naar huidig inzicht mogelijk is met de gereserveerde middelen voor het ingroeipad. Bij dit mogelijke ingroeipad wordt ervan uitgegaan dat het vergoedingspercentage voor het eerste kind steeds gelijkmatig wordt verhoogd voor alle inkomensgroepen die nog geen recht hadden op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Onderstaande tabel toont voor dit scenario voor ieder jaar tot welk toetsingsinkomen recht zou ontstaan op 96% vergoeding. In 2029 hebben alle inkomensgroepen recht op 96% vergoeding.

2024 2025 2026 2027 2028 2029
Toetsingsinkomen (lopende prijzen) € 28.300 € 47.400 € 56.400 € 83.800 € 111.200

De genoemde bedragen in bovenstaande tabel zijn nadrukkelijk indicatief.

Vraag 91

Hoeveel kost het toch indexeren van de maximum uurprijs? Hoe verhoudt dit zich tot mogelijk eerder ingeboekte reeksen? Op welke manier is de recente CEP-raming verwerkt?

Antwoord 91

Het indexeren van de maximum uurprijs voor de kinderopvangtoeslag heeft structureel budgettaire gevolgen, omdat de uurprijs na indexatie structureel op een hoger niveau komt te liggen, vergeleken met wanneer indexatie achterwege blijft. De in het Besluit kinderopvangtoeslag voorgeschreven reguliere indexatie is een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet bedrijven (80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (20%) volgens het Centraal Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau.

De geraamde loon- en prijsontwikkeling voor 2026 bedroeg in het CEP 2024 nog 3,76%. Ten tijde van de opstellen van de Hoofdlijnenakkoord werd de opbrengst van het niet indexeren van de maximum uurprijs daarom geraamd op € 254 miljoen structureel. Op basis van het CEP 2025 werd de verwachte loon- en prijsontwikkeling over 2026 bijgesteld naar 3,96% (+0,2%). Daarnaast zou een correctie plaatsvinden over de geraamde loon- en prijsontwikkeling voor 2025 (0,85%), doordat in het CEP 2025 de geraamde loonontwikkeling over 2025 is bijgesteld van 4,2% naar 5,2% en de geraamde prijsontwikkeling van 2,8% naar 3,2%. Samengenomen leiden deze twee componenten ertoe dat de maximum uurprijzen in 2026 worden geïndexeerd met 4,84%, in plaats van de 3,76% waarvan in het HLA was uitgegaan. De raming van de verwachte kosten van het indexeren van de maximum uurprijzen KOT worden zodoende opwaarts bijgesteld naar € 337 miljoen structureel.

Tabel: budgettaire gevolgen indexeren maximum uurprijs KOT 2026

(x € 1 mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 3030
Indexeren MUP (CEP 2024) 10 125 214 245 254 254
Indexeren MUP (CEP 2025) 15 184 280 318 336 337

Vraag 92

Wat voor inkomenseffecten heeft het uitstellen van de stelselherziening kinderopvang voor de jaren 2026, 2027 en 2028 ten opzichte van de situatie dat de stelselherziening wel doorging per 2027 (en de bijbehorende middelen om daarnaartoe te groeien)? Kunt u deze uitdrukken in de gebruikelijke voorbeeldhuishoudens en boxplots? Wilt u voor zover de invulling van de ingroeipaden (of andere parameters) nog onbekend is aannames maken over het ingroeipad op basis van de keuzes die in het verleden genomen zijn, zoals dat er gekozen is voor variant 1 voor de eerste tranche van het ingroeipad?

Antwoord 92

Op de SZW-begroting is een reservering getroffen voor het jaarlijks verhogen van de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering van een nieuw financieringsstelsel. Op dit moment is nog niet bekend wat de toekomstige vergoedingspercentages zullen zijn. De maximaal vergoede tarieven (de maximum uurprijs), de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages worden namelijk steeds per kalenderjaar vastgesteld met een algemene maatregel van bestuur (Amvb). Deze Amvb kent een voorhangprocedure. De wijziging van het Besluit KOT voor 2026 zal in juni bij het parlement worden voorgehangen, voorzien van rekenvoorbeelden. Met de gebruikelijke boxplots wordt in de SZW-begroting een algemeen beeld geschetst van de jaarlijkse koopkrachtontwikkeling. Hiervoor geldt dat effecten van wijzigingen in de kinderopvangtoeslag vaak minder goed zichtbaar zijn, omdat de groep die gebruik maakt van kinderopvang relatief gezien erg klein is ten opzichte van alle huishoudens. Daarom wordt doorgaans gewerkt met rekenvoorbeelden bij beleidswijzigingen.

Zie voor het een indicatie van het ingroeipad naar het nieuwe financieringsstelsel ook het antwoord op vraag 85.

Vraag 93

Wat zijn de inkomenseffecten behorend bij het steiler afbouwen van de WKB? Kunt u deze uitdrukken in de gebruikelijke voorbeeldhuishoudens en boxplots?

Antwoord 93

Onderstaande tabel toont het mediane inkomenseffect voor de voorbeeldhuishoudens die geraakt worden door de invoering van het tweede knikpunt in de WKB (steiler afbouwpercentage voor inkomens vanaf € 60.000, prijspeil 2024). Het mediane inkomenseffect voor alle groepen voorbeeldhuishoudens (inclusief huishoudens die geen WKB ontvangen) is 0,0%.

Tabel: inkomenseffecten voor huishoudens met effect door verhoging van het afbouwpercentage met 4,3%-punt bij inkomens vanaf € 60.000 (prijspeil 2024) in 2027.

Inkomensgroep Alleen effect
1e (<=106% WML) 0,0%
2e (106-173% WML) 0,0%
3e (173-257% WML) -0,2%
4e (257-380% WML) -0,8%
5e (>380% WML) -1,0%
   
Inkomensbron  
Werkenden -0,7%
Uitkeringsgerechtigden -0,4%
Gepensioneerden 0,0%
   
Huishoudtype  
Tweeverdieners -0,7%
Alleenstaanden -0,7%
Alleenverdieners -0,6%
   
Kinderen  
Huishoudens met kinderen -0,7%
Huishoudens zonder kinderen -
   
Alle huishoudens met effect -0,7%

Vraag 94

Welke structurele tegenvaller op de SZW-begroting wordt gedekt door de steilere afbouw WKB?

Antwoord 94

De structurele tegenvaller van € 0,7 miljard op de SZW-begroting is het gevolg van bijstellingen op basis van uitvoeringsinformatie van onder andere het UWV, SVB en Dienst Toeslagen. De tegenvaller wordt onder andere veroorzaakt door een hogere dan verwachte instroom in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Daarnaast draagt ook een toename in de instroom in de Ziektewet (ZW) bij aan de tegenvaller. Ook is het aantal kinderen dat gebruikmaakt van kinderopvang naar boven bijgesteld, wat resulteert in een tegenvaller op de Kinderopvangtoeslag (KOT).

De middelen die vrij zijn gekomen door de steilere afbouw van het kindgebonden budget (WKB) zijn ingezet om de problematiek op de SZW-begroting in algemene zin van dekking te voorzien. Dit is niet toe te wijzen aan een specifieke tegenvaller of beleidsdossier.

Vraag 95

Hoeveel kindgebonden budget krijgt een gezin met respectievelijk twee, drie en vier kinderen, bij een inkomen van respectievelijk € 65.000, 70.000, 75.000, 80.000, 85.000 en 90.000, zowel voor het jaar 2025 als voor 2026?

Antwoord 95

Onderstaande tabellen tonen het totale bedrag aan kindgebonden budget voor een paar met verschillende inkomenshoogtes in 2025 en 2026 in lopende prijzen. In de berekening wordt uitgegaan van kinderen in de leeftijdscategorie 6 tot en met 11 jaar. De bedragen voor alleenstaande ouders vallen hoger uit vanwege de aanvulling voor alleenstaande ouders (ALO-kop), deze bedraagt € 3.389 in 2025 en (voorlopig) € 3.407 in 2026.

Tabel: Hoogte kindgebonden budget in 2025 en 2026 voor een paar met 2 kinderen.

Inkomen WKB 2025 WKB 2026
€ 65.000 € 3.280 € 3.399
€ 70.000 € 2.947 € 3.043
€ 75.000 € 2.614 € 2.687
€ 80.000 € 2.281 € 2.331
€ 85.000 € 1.948 € 1.974
€ 90.000 € 1.615 € 1.618

Tabel: Hoogte kindgebonden budget in 2025 en 2026 voor een paar met 3 kinderen.

Inkomen 2025 2026
€ 65.000 € 5.791 € 5.973
€ 70.000 € 5.458 € 5.617
€ 75.000 € 5.125 € 5.261
€ 80.000 € 4.792 € 4.905
€ 85.000 € 4.459 € 4.548
€ 90.000 € 4.126 € 4.192

Tabel: Hoogte kindgebonden budget in 2025 en 2026 voor een paar met 4 kinderen.

Inkomen WKB 2025 WKB 2026
€ 65.000 € 8.302 € 8.547
€ 70.000 € 7.969 € 8.191
€ 75.000 € 7.636 € 7.835
€ 80.000 € 7.303 € 7.479
€ 85.000 € 6.970 € 7.122
€ 90.000 € 6.637 € 6.766

Vraag 96

Kunt u uiteenzetten hoe de extra gelden voor de Actieagenda Integratie terechtkomen in het Gemeentefonds en waar dit aan besteed moet worden? Zijn dit extra fondsen bovenop het Gemeentefonds of inclusief?

Antwoord 96

Een deel van de middelen van de Actieagenda Integratie, namelijk 3 x 2 miljoen wordt ingezet voor verlenging van de SPUK agenda veerkracht en weerbaarheid in de periode 2026 tot en met 2028, als onderdeel van de grotere interdepartementale SPUK Kansrijke Wijken waaraan ook andere departementen bijdragen. Deze middelen zijn inmiddels overgemaakt naar het Gemeentefonds.

Vraag 97

Kunt u de reeks behorend bij de duurverkorting WW uitleggen (zowel als het gaat om uitgavenmutaties als om premiegefinancierde uitgavenmutaties)? Hoe verhoudt deze zich tot eerder ingeboekte reeksen (zoals bij HLA)? Wanneer zijn er reeksen behorend bij deze wijziging ingeboekt en ter waarde van hoeveel euro?

Antwoord 97

In de Begroting SZW 2025 (Kamerstukken II 2024/2025, 36 600 XV, nr. 2) is de besparingsopgave uit het HLA ter waarde van € 200 miljoen per jaar ingeboekt. In de eerste suppletoire begroting (Kamerstukken II 2024/2025, 36 725 XV, nr. 2) is de reeks uit het HLA uitgeboekt en ingevuld met de budgettaire effecten van een duurverkorting naar 18 maanden conform de Voorjaarsnota. De tabel hieronder biedt een overzicht van alle effecten die zijn ingeboekt.

Een duurverkorting van de WW- en loongerelateerde WGA-uitkering heeft effecten op uitgaven die begrotingsgefinancierd en premiegefinancierd zijn. In de eerste suppletoire begroting is in hoofdstuk 2.1 de mutatie uitgesplitst naar type financiering. Bij de uitgavenmutaties is het effect op de Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW), bijstand, Toeslagenwet (TW) en kosten voor gemeenten opgenomen.

Onder de premiegefinancierde mutaties is de besparing op de WW- en WGA-uitkering en uitvoeringskosten voor UWV opgenomen. Daarbij is de besparingsopgave van € 200 miljoen per jaar uit het Hoofdlijnenakkoord (HLA) ingevuld door het effect dat bij de duurverkorting hoort. De ingeboekte budgettaire effecten vinden grotendeels vanaf 2029 plaats. De WW-uitgaven in 2027 en 2028 zijn in de eerste suppletoire begroting opgehoogd, omdat de geraamde besparing in die jaren lager uitpakt dan wat na het HLA is ingeboekt. Vanaf 2029 is de geraamde besparing ten opzichte van het HLA hoger waardoor de WW-uitgaven in de begroting verder naar beneden zijn bijgesteld.

Ingeboekte budgettaire effecten duurverkorting WW- en loongerelateerde WGA-uitkering

x € mln. (prijspeil 2024) 2026 2027 2028 2029 2030
Totaal 5,0 0 -114,4 -398,1 -442,7
WW -115,2 -438,5 -453,8
IOW 38,1 6,5
Bijstand 16,2 61,6 63,7
WGA -16,0 -61,6 -61,2
TW 0,2 0,7 0,5
Uitvoeringskosten UWV 5,0 -2,2 -8,3 -8,6
Uitvoeringskosten gemeente 2,6 10,0 10,3

Vraag 98

Wanneer gaat de duurverkorting WW in? Wanneer ontvangt de Kamer deze wetswijziging?

Antwoord 98

De Voorjaarsnota en eerste suppletoire begroting gaan uit van een datum van inwerkingtreding van 1 januari 2027. UWV heeft aangegeven dat een duurverkorting vóór 1 januari 2028 niet uitvoerbaar is. Het kabinet is momenteel in gesprek met UWV en bekijkt de gevolgen hiervan.

Vraag 99

Kunt u een overzicht maken van de doorwerking van de WW-maatregel op andere regelingen, in zowel het budgettair effect als de beleidseffecten?

Antwoord 99

In onderstaande tabel vindt u de budgettaire effecten van een duurverkorting van de WW- en loongerelateerde WGA-uitkering naar 18 maanden die ingeboekt zijn in de eerste suppletoire begroting.

Werkloze werknemers die op de eerste werkloosheidsdag of eerste dag van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar en 4 maanden of ouder zijn, kunnen na het bereiken van de maximale uitkeringsduur recht hebben op een IOW-uitkering. Een duurverkorting per 1 januari 2027 zou naar verwachting leiden tot meer mensen die recht hebben op een IOW-uitkering. Hierbij zouden zij naar verwachting langer gebruik maken van een IOW-uitkering omdat de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering al eerder eindigt. Voor nieuwe WW- en WGA-gerechtigden met een eerste uitkeringsdag met ingang van 1 januari 2028 is er geen recht op IOW-uitkering meer omdat de IOW tijdelijk is.

Daarnaast stroomt een deel van de mensen na afloop van de WW-uitkering door naar de bijstand wanneer zij nog onvoldoende inkomen hebben. Of iemand in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering is onder meer afhankelijk van het inkomen van een eventuele partner en het beschikbare vermogen.

Voor de loongerelateerde WGA-uitkering geldt dat een inkorting ertoe leidt dat uitkeringsgerechtigden eerder doorstromen naar de vervolgfase van de WGA-uitkering. Uitkeringsgerechtigden ontvangen dan een WGA-loonaanvullingsuitkering of een WGA-vervolguitkering. De uitkeringshoogte is hier gemiddeld lager dan in de loongerelateerde fase van de WGA-uitkering waardoor er een besparing optreedt. Voor deze groep uitkeringsgerechtigden zijn er iets hogere uitgaven aan de Toeslagenwet (TW) voorzien om aan te vullen tot het sociaal minimum. Anderzijds neemt het aantal TW-aanvullingen behorende bij WW-uitkeringen af omdat het aantal WW-uitkeringen afneemt. Per saldo zijn hogere uitgaven aan de TW voorzien.

Ingeboekte budgettaire effecten duurverkorting WW- en loongerelateerde WGA-uitkering

x € mln. (prijspeil 2024) 2026 2027 2028 2029 2030
Totaal 5,0 0 -114,4 -398,1 -442,7
WW -115,2 -438,5 -453,8
IOW 38,1 6,5
Bijstand 16,2 61,6 63,7
WGA -16,0 -61,6 -61,2
TW 0,2 0,7 0,5
Uitvoeringskosten UWV 5,0 -2,2 -8,3 -8,6
Uitvoeringskosten gemeente 2,6 10,0 10,3

Vraag 100

100. Welke tegemoetkoming voor arbeidsongeschikte zzp'ers die een inkomenshiaat hebben wordt niet doorgezet? Over wat voor bedragen gaat dit voor de begroting en voor mensen?

Antwoord 100

In de SZW begroting was naar aanleiding van de aangenomen motie van Kent (Kamerstukken II, 2023/2024, 32 043, nr. 635) een reservering getroffen van € 24,5 miljoen in 2025 voor een mogelijke tegemoetkoming voor een groep arbeidsongeschikte zzp'ers. De motie riep op een regeling te treffen voor de groep zelfstandigen die per 1 januari 2013 een private arbeidsongeschiktheidsuitkering (AOV) ontvangt en door de verhoging van de AOW-leeftijd een gat heeft tussen de duur van de verzekering en de ingang van de AOW. Met de Kamerbrief van 15 april jl. (Kamerstukken II, 2024/2025, 32043, nr. 683) heb ik uw Kamer geïnformeerd de betreffende groep niet met een eenmalige passende regeling tegemoetgekomen kan worden zonder precedentwerking, zoals de motie vraagt.

Vraag 101

Waarom komt de reservering gemaakt voor de aanpak van problematische schulden naar aanleiding van het IBO te vervallen? Waar worden deze middelen nu voor gebruikt? Komen deze middelen vrij?

Antwoord 101

De middelen vanaf 2029 voor de aanpak van problematisch schulden zijn ingezet om de problematiek op de SZW-begroting in algemene zin van dekking te voorzien. Dit is niet toe te wijzen aan een specifieke tegenvaller of beleidsdossier. De middelen zijn dus niet vrij beschikbaar.

Vraag 102

Kunt u een overzicht geven van de niet-juridisch verplichte onverdeelde reserveringen die volgens artikel 99 nog te verdelen zijn voor het aankomende jaar?

Antwoord 102

Onderstaand is een overzicht weergegeven van de niet-juridische verplichte onderverdeelde reserveringen van artikel 99 voor het jaar 2025.

Reservering Bedrag (x € mln.)
Reservering uitvoeringskosten voor wetgeving omtrent ZZP'ers 1,000

Reservering voor het bruteren van kwijtgescholden schulden i.h.k.v. hersteloperatie

Kinderopvang Toeslagenaffaire

0,100

Reservering ten behoeven van de wetsvoorstellen Meer zekerheid flexwerkers en

Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties (Vbar)

2,575
Reservering implementatiekosten Participatiewet in balans 37,710
Reservering uitvoeringskosten wetsvoorstel proactieve dienstverlening 1,850
Reservering uitvoeringskosten om netto terug te vorderen i.p.v. bruto 1,000
Reservering uitvoeringskosten wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid 14,000
Reservering waarborgfonds saneringskredieten van gemeenten 6,000
Reservering voor verbetering schuldenketens 1,990
Reservering voor bescherming arbeidsmigranten (cie. Roemer) 5,813
Reservering voor wet implementatie richtlijn Loontransparantie 2,500
Reservering hogere kosten Kamer van Koophandel 0,322
Reservering loonkostensubsidie beschut werk (SO-bedrijven) 34,257
Nog te verdelen loon- en prijsindexatie 2025* 67,628
Reservering apparaat 0,647
Taakstelling SZW** -30,000
Totaal 1e suppletoire begroting 147,392

* De gereserveerde loon- en prijsbijstelling is na publicatie van de 1e suppletoire begroting doorverdeeld naar de desbetreffende beleidsonderdelen.

** Dit betreft een oude taakstelling vanuit de augustusbesluitvorming 2020 die door SZW moet worden ingevuld gedurende het jaar 2025.

Vraag 103

Hoeveel besparing levert de verkorting van de WW op in de WIA, via de verkorting van de loongerelateerde uitkering?

Antwoord 103

De structurele besparing bedraagt ongeveer € 45 miljoen. Deze besparing is inclusief hogere uitgaven aan de Toeslagenwet voor deze groep uitkeringsgerechtigden.

Vraag 104

Is het theoretisch en praktisch mogelijk om de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) uit te zonderen van de geplande duurverkorting van de WW-uitkering?

Antwoord 104

Voor de komst van de Wet WIA had de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer tegelijkertijd recht op zowel een WAO- als een WW-uitkering. Bij de invoering van de Wet WIA in 2006 is ervoor gekozen om de WW-uitkering te incorporeren in de loongerelateerde WGA-uitkering. Dit is gerealiseerd door zowel de hoogte als de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering gelijk te stellen aan die van de WW. Ook geldt voor het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering dezelfde referte-eis als voor het recht op WW.

Voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten betekende de incorporatie van de WW-uitkering in de loongerelateerde WGA-uitkering dat zij niet langer afzonderlijk een WW-uitkering en een arbeidsongeschiktheidsuitkering hoefden aan te vragen. De samenvoeging van beide regelingen heeft zodoende gezorgd voor een duidelijke vereenvoudiging voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten en de uitvoering. De gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer heeft met minder verschillende rechten en plichten te maken en de uitvoerder hoeft minder beoordelingen te doen. De koppeling tussen de WW- en de loongerelateerde uitkering is altijd een belangrijk uitgangspunt geweest.

Het zou theoretisch gezien mogelijk zijn om de loongerelateerde WGA-uitkering uit te zonderen van de geplande duurverkorting van de WW-uitkering. In de praktijk brengt deze uitzondering van de loongerelateerde WGA-uitkering veel bezwaren met zich mee. Het kabinet wil graag de eenvoud behouden, die met de incorporatie van het WW-deel in de loongerelateerde WGA-uitkering is bereikt. Het kabinet vindt het onwenselijk om wetgeving onnodig complex(er) te maken. Dit strookt niet de inzet van het kabinet om wet- en regelgeving te vereenvoudigen. 

De duurverkorting van de loongerelateerde WGA-uitkering heeft tot gevolg dat de WGA-gerechtigde na maximaal 18 maanden doorstroomt naar de volgende uitkeringsfase. Na de loongerelateerde WGA-uitkering komt de WIA- uitkeringsgerechtigde in aanmerking voor een loonaanvullingsuitkering (LAU) óf een vervolguitkering (VVU). Dit is afhankelijk van de hoogte van eventuele inkomsten uit arbeid (ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit) of de mate van arbeidsongeschiktheid.

Vraag 105

Is het juridisch en praktisch mogelijk om te differentiëren in de WW-duur tussen verschillende leeftijdsgroepen?

Antwoord 105

Differentiëren in de WW-duur tussen verschillende leeftijdsgroepen leidt tot een direct onderscheid op basis van leeftijd. Een direct onderscheid op leeftijd is in principe verboden, maar in sommige gevallen mag een direct onderscheid wel worden gemaakt. Er moet hierbij sprake zijn van een objectieve rechtvaardiging voor dit onderscheid. Om te voldoen aan de toets van de objectieve rechtvaardigingsgrond moet voor een concrete maatregel sprake zijn van een legitiem doel en van een maatregel die geschikt, noodzakelijk en evenredig is om het doel te bereiken. Of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging is sterk afhankelijk van de verdere uitwerking. Dit zou nadere uitwerking vergen.

Daarnaast zou differentiëren in de WW-duur tussen verschillende leeftijdsgroepen zorgen voor een behoorlijke toename aan complexiteit in de WW. Dit strookt niet met de inzet van het kabinet om wet- en regelgeving te vereenvoudigen.

Vraag 106

Wat zou het budgettaire effect zijn wanneer de WGA wordt uitgezonderd van de geplande duurverkorting van de WW-uitkering?

Antwoord 106

Wanneer de WGA wordt uitgezonderd van de duurverkorting van de WW-uitkering betekent dit dat de geboekte besparing op de WGA-uitkering niet zal optreden. Dit resulteert in een besparingsverlies van structureel € 45 miljoen.

Vraag 107

Wat is de impact van de duurverkorting van de WW-uitkering op de leeftijdsgroep van 55-67 jarige werknemers?

Antwoord 107

In 2024 waren er circa 24.000 personen met een WW-uitkering die de grens van 18 maanden looptijd in dat jaar passeerden. De tabel hieronder laat de leeftijdsverdeling van deze groep zien.

Leeftijdsverdeling van personen met een WW-uitkering die de grens van 18 maanden looptijd passeert in 2024.

Leeftijd Aandeel
< 35 jaar 0%
35 – 44 jaar 8%
45 – 54 jaar 31%
55 – 64 jaar 46%
65 – 67 jaar 15%

Overwegend zijn het relatief oudere werknemers die langer dan 18 maanden gebruik maken van een WW-uitkering. Dit heeft twee redenen. Ten eerste is het voor ouderen relatief lastiger om een nieuwe baan te vinden. Ten tweede hebben deze werknemers voldoende arbeidsverleden opgebouwd om een uitkeringsrecht van meer dan 18 maanden te krijgen. Voor de eerste 10 jaar arbeidsverleden wordt één maand WW-recht toegekend, voor de jaren daarna een halve maand. Om recht te hebben op een WW-uitkering van 18 maanden is derhalve een arbeidsverleden van 26 jaar vereist.

De impact van een duurverkorting hangt uiteindelijk sterk af van de arbeidsmarktpositie van de werkloze werknemer. Voor sommige werknemers zal gelden dat zij door hun zoekgedrag te intensiveren sneller een nieuwe baan zullen vinden. Tegelijkertijd zijn er ook werknemers met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor deze werknemers is alleen intensiever zoekgedrag niet altijd voldoende om een baan te vinden. Zij kunnen terecht bij UWV voor ondersteunende dienstverlening.

Vraag 108

Wat is de impact van de duurverkorting van de WW-uitkering op andere leeftijdsgroepen dan 55-67 jarige werknemers?

Antwoord 108

In 2024 waren er circa 24.000 personen met een WW-uitkering die de grens van 18 maanden looptijd in dat jaar passeerden. De tabel hieronder laat deze leeftijdsverdeling van deze groep zien.

Leeftijdsverdeling van personen met een WW-uitkering die de grens van 18 maanden looptijd passeert in 2024.

Leeftijd Aandeel
< 35 jaar 0%
35 – 44 jaar 8%
45 – 54 jaar 31%
55 – 64 jaar 46%
65 – 67 jaar 15%

In de tabel is te zien dat het niet alleen 55-plussers zijn die te maken krijgen met de duurverkorting. 39% van de werknemers die het betreft zijn werknemers onder de 55 jaar. De impact van een duurverkorting hangt uiteindelijk sterk af van de arbeidsmarktpositie van de werkloze werknemer. Voor sommige werknemers zal gelden dat zij door hun zoekgedrag te intensiveren sneller een nieuwe baan zullen vinden. Tegelijkertijd zijn er ook werknemers met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor deze werknemers is alleen intensiever zoekgedrag niet altijd voldoende om een baan te vinden. Zij kunnen terecht bij UWV voor ondersteunende dienstverlening.

Vraag 109

Hoeveel mensen hebben volgens de meest recente jaarcijfers (2024 of ouder) een WW-uitkering ontvangen met een loopduur van tussen de 18 en 24 maanden?

Antwoord 109

In 2024 waren er 24.000 personen met een WW-uitkering die de grens van 18 maanden looptijd in dat jaar passeerden.

Vraag 110

Hoeveel mensen hebben volgens de meest recente jaarcijfers (2024 of ouder) een WGA-loongerelateerde uitkering ontvangen met een loopduur van tussen de 18 en 24 maanden?

Antwoord 110

In 2024 waren er 18.000 personen met een loongerelateerde WGA-uitkering die de grens van 18 maanden looptijd in dat jaar passeerden.

Vraag 111

Wat is de verwachte doorstroom van de WW naar de Participatiewet indien de WW 1 januari 2027 wordt ingekort van 24 naar 18 maanden?

Antwoord 111

Als gevolg van een duurverkorting naar 18 maanden stromen naar verwachting maximaal 4.000 mensen extra van de WW-uitkering door naar de Participatiewet.

Vraag 112

Welke maatregelen en prikkels voor re-integratie in werk zitten verwerkt in de huidige duur van de WW?

Antwoord 112

De Werkloosheidswet (WW) biedt werknemers een verzekering tegen het risico van inkomensverlies als gevolg van werkloosheid. De financiële zekerheid die de WW geeft gaat gelijk op met de inspanningsverplichting van de werknemer om snel en actief op zoek te gaan naar een nieuwe baan. De WW fungeert hiermee als een vangnet, dat tegelijk een springplank naar nieuw werk moet zijn.

Met de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid (Wwz) in 2016 is de WW activerender gemaakt. Zo is met de Wwz inkomensverrekening vanaf de eerste werkloosheidsdag geïntroduceerd, in plaats van urenverrekening. De systematiek van urenverrekening leidde tot een lager totaal inkomen in de situatie dat een werknemer het werk hervatte tegen een loon dat lager was dan de hoogte van de uitkering. Om werkhervatting tegen een lager loon niet te ontmoedigen, is de systematiek van urenverrekening in de WW vervangen door de systematiek van inkomensverrekening. Hierdoor wordt een deel van de inkomsten uit die baan in mindering gebracht op de uitkering. Hiermee wordt bereikt dat werken naast een WW-uitkering lonend is. Daarnaast is met de Wwz het begrip passende arbeid aangescherpt. De aanpassing houdt in dat na zes maanden, in plaats van de tot dan toe geldende twaalf maanden, alle arbeid in beginsel als passend wordt aangemerkt. Dit versterkt de activerende werking van de WW, omdat werkloze werknemers een sterke prikkel krijgen om in een vroeg(er) stadium op een lager opleidingsniveau of tegen een lager loon werk te aanvaarden, als blijkt dat werk vinden op het eigen opleidingsniveau of loonniveau van het vorige werk binnen zes maanden niet lukt.

Vraag 113

Welk flankerend beleid is denkbaar om de negatieve effecten van de WW-verkorting naar 18 maanden zoveel mogelijk te mitigeren?

Antwoord 113

In algemene zin zou het bestaande instrumentarium geïntensiveerd kunnen worden of nieuw flankerend beleid ontwikkeld kunnen worden. Het bestaande instrumentarium bestaat uit (online) basisdienstverlening voor alle WW-gerechtigden. Aanvullend biedt UWV voor WW-gerechtigden die dat nodig hebben persoonlijke begeleidingsgesprekken, scholing of inkoop van re-integratiedienstverlening.

Vraag 114

Hoe is de structurele € 36 miljoen per jaar gereserveerd voor het UWV zodat het financieringstekort bij het sociaal-medisch beoordelen kan worden opgevangen en taakdelegatie kan worden uitgebreid opgebouwd?

Antwoord 114

Als gevolg van de vorming van sociaal-medische centra (SMC’s) bedraagt het structurele financieringstekort bij de divisie sociaal-medische zaken € 16 miljoen per jaar. Dat wordt hiermee opgelost. De resterende € 20 miljoen is bestemd voor het uitbreiden van taakdelegatie. Het doel van deze aanvullende middelen is om de omslag naar SMC’s te versnellen. Aan deze extra middelen is een prestatieafspraak verbonden, waar ik voor de zomer meer informatie over verstrek.

Vraag 115

Waarom is er gekozen voor een tijdspanne van 50 jaar omtrent OCTAS en waar is dat op gebaseerd?

Antwoord 115

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. De reservering bouwt in 50 jaar geleidelijk op, omdat WIA-uitkeringsgerechtigden tot aan de pensioenleeftijd in de WIA kunnen verblijven. De raming is gebaseerd op maatregelen waarvoor geldt dat het na invoering vele jaren duurt voordat alle uitkeringsgerechtigden in de WIA door deze beleidsmaatregelen worden geraakt. Hiermee is in de budgettaire raming rekening gehouden.

Vraag 116

Hoe zien de reserveringen er de aankomende 50 jaar uit omtrent de structurele reservering voor de opvolging van de aanbevelingen voor OCTAS?

Antwoord 116

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit is gebaseerd op beleidsmaatregelen waar de Tweede Kamer via een kamerbrief binnenkort nader over wordt geïnformeerd.

De reservering bouwt in 50 jaar geleidelijk op, omdat WIA-uitkeringsgerechtigden tot aan de pensioenleeftijd in de WIA kunnen verblijven. Hierdoor kost het na invoering vele jaren voordat alle uitkeringsgerechtigden in de WIA door deze beleidsmaatregelen worden geraakt. Hiermee is in de budgettaire raming rekening gehouden.

Vraag 117

Welke middelen zijn precies bedoeld voor OCTAS, en welke voor de hersteloperatie UWV?

Antwoord 117

Voor de herstelacties UWV is in totaal € 133 miljoen (herstelactie WIA-dagloon, herstelactie WIA-indexatie en reservering maatmanloonindexatie) aan middelen binnen de begrotingshorizon gereserveerd. Voor OCTAS is in totaal € 27 miljoen aan middelen binnen de begrotingshorizon gereserveerd en structureel € 197 miljoen.

Vraag 118

Waar zijn het bedrag van € 197 en de tijdspanne van 50 jaar op gebaseerd voor de opvolging van de aanbevelingen van OCTAS?

Antwoord 118

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit is gebaseerd op beleidsmaatregelen waar de Tweede Kamer via een kamerbrief binnenkort nader over wordt geïnformeerd.

De reservering bouwt in 50 jaar geleidelijk op, omdat WIA-uitkeringsgerechtigden tot aan de pensioenleeftijd in de WIA kunnen verblijven. Hierdoor kost het na invoering vele jaren voordat alle uitkeringsgerechtigden in de WIA door deze beleidsmaatregelen worden geraakt. Hiermee is in de budgettaire raming rekening gehouden.

Vraag 119

Is de structurele reservering van € 197 miljoen voor OCTAS voldoende om de hardheden uit de aanbevelingen uit OCTAS 1 te financieren?

Antwoord 119

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit is gebaseerd op beleidsmaatregelen waar de Tweede Kamer via een kamerbrief binnenkort nader over wordt geïnformeerd. Met de reservering voor OCTAS kunnen echter niet alle hardheden worden opgelost die OCTAS in haar probleemanalyse heeft geconstateerd.

Vraag 120

Wat wordt er gefinancierd met € 197 miljoen ten behoeve van OCTAS?

Antwoord 120

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit is gebaseerd op beleidsmaatregelen waar de Tweede Kamer via een kamerbrief binnenkort nader over wordt geïnformeerd.

Vraag 121

Hoeveel middelen worden gereserveerd voor OCTAS? Hoe verhouden deze bedragen zich tot de kosten omschreven in het rapport van deze commissie?

Antwoord 121

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit is gebaseerd op beleidsmaatregelen waar de Tweede Kamer via een kamerbrief binnenkort nader over wordt geïnformeerd. Er zijn meer middelen benodigd om alle oplossingen te realiseren zoals in de variant “huidig stelsel beter’ van het OCTAS-rapport wordt benoemd.

Vraag 122

Op welke wijze wordt de € 36 miljoen per jaar die gereserveerd is voor het UWV ingezet om de taakdelegatie uit te breiden?

Antwoord 122

Er is € 20 miljoen per jaar voor het UWV gereserveerd voor het uitbreiden van taakdelegatie. De gereserveerde middelen worden ingezet voor uitbreiding van de capaciteit van ondersteunend personeel van verzekeringsartsen. Het gaat om sociaal-medisch verpleegkundigen, arbeidsdeskundigen en medisch secretaresses. Deze uitbreiding van taakdelegatie is onderdeel van de omslag naar sociaal-medische centra waar UWV mee bezig is. Het doel van de aanvullende middelen is om deze omslag te versnellen. Daarnaast is er € 16 miljoen per jaar gereserveerd om het structurele financieringstekort bij de divisie sociaal-medische zaken op te vangen.

Vraag 123

Welke kleinere intensiveringen en ombuigingen vallen er precies onder 16?

Antwoord 123

De post Overige intensiveringen en ombuigingen (hierna: Overige) is in de 1e suppletoire begroting SZW uiteengezet in mutaties voor hoofdstuk 15 (rijksgefinancierd) en hoofdstuk 40 (premiegefinancierd). Hieronder volgt een uitsplitsing van de post Overige per hoofdstuk. Voor beide hoofdstukken geldt dat de post Overige uit zeer veel mutaties bestaat. Daarom zijn alleen de mutaties boven de € 1 miljoen weergegeven.

Mutaties Overige intensiveringen en ombuigingen hoofdstuk 15:

(x € mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Intensiveringen
Uitvoeringskosten NOW 13 0 1 0 0 0
Toelatingsstelsel WTTA 10 13 7 2 0 0
Maatregelen ZZP en flexcontracten 8 8 7 4 3 3
Doorwerking gerechtelijke uitspraak box 3 op Toeslagen 8 2 0 0 0 0
Bestedingsplan Paticipatiewet in balans 5 3 4 1 1 1
Asielzoekers aan het werk 5 -3 -7 5 5 5
Rentebaten Just Transition Fund 5 0 0 0 0 0
Stroomlijning keten voor derdenbeslag (SKD) plateau 1 5 0 0 0 0 0
Work in NL 4 3 3 2 2 2
Continuïteit dienstverlening SVB 4 2 0 0 0 0
Energietoelage Caribisch Nederland 4 4 0 0 0 0
WTTA en WGS 3 7 7 7 7 7
Systeemfout TW-ZW 2 0 0 0 0 0
Wet Kinderopvang Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WKO-BES) 2 2 2 2 1 1
Implementatie asbestrichtlijn 2 2 1 1 1 1
Arbeidsmarkinfrastructuur 1 0 0 0 0 0
Registers Kinderopvang 1 2 2 1 1 1
Subsidie vroegsignalering 1 1 1 0 0 0
Ombuigingen
Uitstel Participatiewet in balans -24 -8 0 0 0 0
Onderuitputting re-integratiebudget UWV -20 0 0 0 0 0
Niet halen banenafspraak overheid overige departementen -17 0 0 0 0 0
Dekking vanuit SLIM -14 0 0 0 0 0
Dekking vanuit ingroeipad kinderopvang -5 -34 -10 -5 -1 -1
Dekking vanuit artikel 11 -4 -3 -5 -4 -3 -3
Uitvoeringskosten Stroomlijning keten derdenbeslag -2 0 0 0 0 0
Vertraging nieuwe ziekten voor TSB-regeling -1 -1 -1 0 0 0
Afschaffing Belastingrente bij Toeslagen 0 -13 -12 -10 -7 -7

Mutaties Overige intensiveringen en ombuigingen hoofdstuk 40:

(x € mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Intensiveringen
Hogere gebruikerskosten Basisregistratiepersoonsregister 6 0 0 0 0 0
Vereenvoudiging verlofstelsel 0 3 6 9 9 9
Tussentijdse maatregelenbesluit 0 1 1 1 1 1
Overige beleidsmatige uitvoeringskosten 3 0 0 0 0 0
Vertraging nieuw werkgeverschap 0 1 0 0 0 0
Alle overige posten 0 1 1 1 1 1
Ombuigingen
Niet ingezette AP-middelen 0 0 -2 -5 -7 -10

Vraag 124

Kunt u nader specificeren waar de taakstelling HLA en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) precies neerslaan?

Antwoord 124

De taakstelling HLA slaat neer bij (bedragen x € 1 mln.):

  2025 2026 2027 2028 2029 2030
Kerndepartement 21,9 30,7 38,1 45,2 38,9 38,9
NLA 1,0 1,0 2,0 3,0 4,0 4,0
UWV 0,0 11,7 23,8 36,3 48,7 48,7
SVB 0,0 1,8 3,6 5,5 7,3 7,3
Totaal 23,0 45,3 67,5 90,0 99,0 99,0

De taakstelling OCW (dekking amendement Bontenbal c.s.) slaat neer bij (bedragen x € 1 mln.):

  2025 2026 2027 2028 2029 2030
Kerndepartement 2,5 2,5 2,4 2,4 2,4 2,4
NLA 1,4 1,4 1,5 1,5 1,5 1,5
UWV 26,6 26,6 26,6 26,6 26,6 26,6
SVB 3,9 3,9 3,9 3,9 3,9 3,9
Totaal 34,4 34,4 34,4 34,4 34,4 34,4

Vraag 125

Welke relatief snel te realiseren maatregelen zijn getroffen om de financiële invulling van de taakstelling voor 2025 in te vullen?

Antwoord 125

De apparaatstaakstelling voor 2025 vullen we grotendeels in met reserves op het terrein van apparaat. Voor een beperkt bedrag wordt een besparing op zaken zoals de overige personeelskosten (zoals bloemetjes en borrels) en de catering ingeboekt. Daarnaast worden vacatures die ontstaan als gevolg van pensioneringen niet ingevuld en wordt er terughoudend omgegaan met het invullen van vacatures. Ten slotte is er een bijdrage van de NLA.

Vraag 126

Hoe wordt € 4 miljoen voor de NLA, € 49 miljoen voor het UWV en € 7 miljoen voor de SVB als taakstelling concreet ingevuld?

Antwoord 126

De NLA, UWV en SVB zijn bereid gevonden een bijdrage te leveren aan de taakstelling van cumulatief 0,5% per jaar vanaf 2026, oplopend naar 2% in 2029 en structureel. Voor de NLA betreft het een financiële invulling. Over de invulling van de taakstelling bij UWV en de SVB is de minister van SZW met UWV en de SVB in gesprek. Hierbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar vereenvoudiging van wet- en regelgeving, maar ook naar besparingen in bijvoorbeeld de bedrijfsvoering.

Vraag 127

Kunt u uitleggen waar de totale bezuinigingen bij het UWV landen, die onder andere voortkomen uit het amendement Bontenbal c.s. en uit de taakstelling uit het HLA?

Antwoord 127

Over de invulling van de bezuinigingen voortkomend uit het amendement Bontenbal c.s. en de taakstelling uit het HLA is SZW in gesprek met UWV. Hierbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar vereenvoudiging van wet- en regelgeving, maar ook naar besparingen in bijvoorbeeld de bedrijfsvoering.

Vraag 128

Wat wordt de invulling van de taakstelling uit het HLA op de NLA, het UWV en SVB in 2025 en verder?

Antwoord 128

De NLA, UWV en SVB zijn bereid gevonden een bijdrage te leveren aan de taakstelling van cumulatief 0,5% per jaar vanaf 2026, oplopend naar 2% in 2029 en structureel. Dit komt neer op € 4 miljoen voor NLA, € 49 miljoen voor UWV en € 7 miljoen voor SVB. Voor de NLA betreft het een financiële invulling. Over de invulling van de taakstelling bij UWV en de SVB is de minister van SZW met UWV en de SVB in gesprek. Hierbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar vereenvoudiging van wet- en regelgeving, waar dit niet lukt wordt de taakstelling ingevuld met een besparing op bedrijfsvoering of door middel van taakaanpassing.

Vraag 129

Hoe wordt de taakstelling OCW op de NLA, het UWV en SVB ingevuld in 2025 en verder?

Antwoord 129

Onderstaande tabel bevat de verdeling van de taakstelling OCW (dekking amendement Bontenbal c.s.) over de vier partijen in de jaren 2025-2030 (bedragen in miljoenen euro).

  2025 2026 2027 2028 2029 2030
Kern 2,5 2,5 2,4 2,4 2,4 2,4
NLA 1,4 1,4 1,5 1,5 1,5 1,5
UWV 26,6 26,6 26,6 26,6 26,6 26,6
SVB 3,9 3,9 3,9 3,9 3,9 3,9
Totaal 34,4 34,4 34,4 34,4 34,4 34,4

De taakstelling op de NLA wordt ingevuld vanuit de ontvangen LPO (2025) en de centrale reserve op artikel 96 en 99 (2026 en verder).

Over de invulling van de taakstelling bij UWV en de SVB is SZW in gesprek met UWV en de SVB.

Vraag 130

Wat is het gevolg van de taakstellingen op de middelen die nu extra zijn toegevoegd voor de herstelactie en sociaal-medische beoordelingen bij het UWV?

Antwoord 130

De taakstellingen hebben geen directe gevolgen voor de middelen die UWV ontvangt voor de herstelactie en sociaal-medische beoordelingen. Over de invulling van de taakstellingen is de minister van SZW in gesprek met UWV, daarbij kan UWV ervoor kiezen om bepaalde organisatieonderdelen of processen te ontzien.

Vraag 131

Wat is de netto bezuiniging/investering in de SVB na de verschillende ombuigingen en intensiveringen?

Antwoord 131

Netto is de bezuiniging op de uitvoeringskosten van de SVB € 1,7 miljoen in 2025.

Vraag 132

Wat is de netto bezuiniging/investering in het UWV na de verschillende ombuigingen en intensiveringen?

Antwoord 132

Netto is de investering in de uitvoeringskosten van het UWV € 35 miljoen in 2025.

Vraag 133

Kan de verhoging van het minimumjeugdloon per leeftijd worden weergegeven qua percentage van het minimumloon? Kan worden weergeven wat het huidige minimumjeugdloon per 1 juli 2025 zou bedragen indien deze verhoging op dat moment in werking was getreden?

Antwoord 133

Onderstaande tabel tonen het minimumjeugdloon als percentage van het volwassenminimumloon, zowel in de situatie vóór de aangekondigde verhoging in de Voorjaarsnota 2025 als de situatie ná de verhoging per 1 januari 2027.

Staffel als % volwassenminimumloon Vóór verhoging Na verhoging
21 jaar 100% 100%
20 jaar 80% 87,5%
19 jaar 60% 75%
18 jaar 50% 62,5%
17 jaar 39,5% 50%
16 jaar 34,5% 40%
15 jaar 30% 30%

De volgende tabel toont de bedragen van het minimumjeugdloon per 1 juli 2025 zowel in de situatie zonder verhoging van het minimumjeugdloon als in de hypothetische situatie dat de verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2025 in zou gaan.

Minimumjeugdloon per uur Zonder verhoging Met verhoging
21 jaar € 14,40 € 14,40
20 jaar € 11,52 € 12,60
19 jaar € 8,64 € 10,80
18 jaar € 7,20 € 9,00
17 jaar € 5,69 € 7,20
16 jaar € 4,97 € 5,76
15 jaar € 4,32 € 4,32

Vraag 134

Waarom was er een kasschuif noodzakelijk voor Groepen in de knel? Welke uitgaven werden voorzien en welke worden nu voorzien? Hoezo kwamen de reserveringen in eerdere jaren niet tot besteding?

Antwoord 134

De besteding van de middelen uit de envelop Groepen in de knel die bij de Miljoenennota 2025 nog op de aanvullende post resteerden waren destijds nog niet concreet ingevuld. In de Miljoenennota 2025 is opgenomen dat voor deze middelen bij de voorjaarsbesluitvorming beleidsopties worden uitgewerkt. Het was niet mogelijk om beleidsopties uit te werken waarvan het kasritme exact aansloot op het kasritme van de middelen op de aanvullende post. Dat komt onder meer omdat een groot deel van de middelen in 2025 stonden en tegelijkertijd veel beleidsopties een wetswijziging vergen, waardoor het niet mogelijk is om die beleidsopties nog dit jaar in te voeren. Daarom heeft het kabinet besloten om het kasritme van de middelen uit de envelop Groepen in de knel aan te passen, zodat het kasritme aansluit bij de uitgewerkte beleidsopties.

Onderstaande tabel toont de uitgaven die worden voorzien met de middelen uit de envelop Groepen inde knel.

Nr. Budgettaire effecten maatregelen, x € mln. 2025 2026 2027 2028 2029 Struc.
Augustusbesluitvorming 2024
1. Integraal pakket problematische schulden 24 56 73 100 0 0
2. Aanpassing handhaving sociale zekerheid 6 12 12 12 12 12
3. Schoolmaaltijden 45 45 45 45 45 45
4. Aanpassen toeslagpartnerbegrip: oplossing voor achterblijvers noodgedwongen elders verblijvende partner 1 12 12 12 12 12
5. Niet meer met terugwerkende kracht vaststellen van grondslag toeslagen obv verblijfstitel en recht kinderbijslag 0 5 5 5 5 5
6. Verlengen aanvraagtermijn toeslagen 0 5 5 5 5 5
7. Verhogen forfait aftrekbaar bedrag extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit in de inkomstenbelasting 1 1 1 1 1 1
8. Netto i.p.v. bruto terugvorderen 1 31 31 31 0 0
9. Reservering voor aanpak armoede Caribisch Nederland 2 2 2 2 2 2
10. Tijdelijke verlenging IPS-regeling gemeentelijke doelgroep 4 3 2 0 0 0
11. Tijdelijke verlenging energiefonds 60 60 0 0 0 0
Voorjaarsbesluitvorming 2025
12. Ontwikkeling arbeidsvermogen afgewezen Wajongeren 0 0 4 8 13 29
13. Structurele verlenging IPS-regeling gemeentelijke doelgroep 0 6 14 14 12 12
14. Inkomensafhankelijke kindregeling en plusopvang CN 1 1 3 3 3 3
15. Werken met een arbeidsbeperking CN 0 4 4 4 4 4
16. Financiering sociaal ontwikkelbedrijven 34 37 39 42 44 90
17. Uitstellen aangepast arbeidsongeschiktheidscriterium bij loonkostensubsidie met 1 jaar (naar 2027) 0 1 1 1 1 0
18. Vereenvoudiging Toeslagenwet 0 0 0 4 4 5
19. Verbreden pilot dakloze arbeidsmigranten 0 8 8 8 0 0
20. Verhoging minimumjeugdloon 0 0 39 40 42 60
21. Re-integratiedienstverlening WW'ers met een kwetsbare arbeidsmarktpositie 0 0 0 0 0 3
22. Uitvoering WGS en uitbreiding toezicht Wtta 3 7 7 7 7 7

Vraag 135

Welke gevolgen heeft het afromen van de envelop Groepen in de knel voor de doelen van de envelop?

Antwoord 135

Met de middelen uit de envelop Groepen in de knel biedt het kabinet meer ondersteuning aan kwetsbare groepen. Daarom zet het kabinet de middelen uit de envelop Groepen in de knel in op maatregelen die hieraan een bijdrage leveren. Zo wordt het minimumjeugdloon verhoogd, de financiering van beschut werk verbeterd, worden afgewezen Wajongeren in de Participatiewet ondersteund in de ontwikkeling van arbeidsvermogen en wordt de Toeslagenwet vereenvoudigd. Onder andere deze maatregelen dragen bij aan het oorspronkelijke doel van de envelop. Er zijn daarnaast nog vele terreinen die aandacht vragen van het kabinet. Daarom heeft het kabinet in de voorjaarsbesluitvorming keuzes moeten maken en onder meer besloten om een deel van de middelen uit de envelop af te romen.

Vraag 136

Kunt u reeks 11 omtrent de WIA uitsplitsen?

Antwoord 136

Reeks 11 in tabel 5 bevat de budgettaire effecten van enkele maatregelen op artikel 3 van de SZW-begroting. Weglekeffecten op bijvoorbeeld de Toeslagenwet (TW) zijn hier niet in meegenomen. De reeks bestaat uit onderstaande reeksen:

Tabel uitsplitsing reeks 11 tabel 5

 x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Loonloze tijdvakken -38 103 113 65 69 73
60-plusmaatregel 7 33 67 83 76 60
Kwijtschelden voorschotten 0 30 33 49 69 91
Totaal -32 167 212 197 214 224

Vraag 137

Kunt u een overzicht maken van alle mutaties die de WIA aangaan en specificeren waar deze precies voor zijn bedoeld? Kunt u hierbij zowel een financiële tabel presenteren als uitleg geven in woorden?

Antwoord 137

Hieronder volgt een overzicht van alle maatregelen waartoe het kabinet heeft besloten omtrent de WIA. De reeksen betreffen voornamelijk totaalreeksen tenzij anders aangegeven. Deze reeksen bevatten dus ook weglekeffecten op bijvoorbeeld de bijstand, de TW en uitvoeringskosten. Over de grootste beleidswijzigingen wordt uw Kamer binnenkort apart geïnformeerd. Daarnaast ontvangt uw Kamer voor de zomer een brief over herstelacties bij het UWV. In die brief wordt ook ingegaan op onderstaande reservering naar aanleiding van maatmanloonindexatiefouten, waarover u eerder via Kamerstukken II, 2024/2025, 25 883, nr. 520 op de hoogte bent gebracht.

Tabel maatregelen met betrekking tot de WIA

 x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030 Cum Struc
Herstelacties
Herstelactie WIA-dagloon 26 59 36 0 0 0 120 0
Herstelactie WIA-indexatie 1 3 2 0 0 0 6 0
Reservering maatmanloonindexatie 2 1 1 1 1 1 7 0
Sociaal-medisch beoordelen
60-plusmaatregel 2 9 24 47 61 54 197 0
Uitvoeringskosten SMC 30 34 36 36 36 36 208 36
Kwijtschelden voorschotten 0 31 33 50 71 93 278 93
OCTAS
Praktisch beoordelen 0 0 1 3 6 9 19 47
RIV-toets 0 0 0 0 2 6 8 150
Overig
Duurverkorting LGU WGA* 0 0 0 -14 -55 -55 -125 -45
Loonloze tijdvakken -35 101 106 59 62 66 358 91
Uitstel aangepast AO-criterium bij LKS 0 1 1 1 1 1 4 0
Herziene Opvangrichtlijn** 0 0 0 0 0 1 1 1
Totaal 27 238 240 182 184 211 1.081 374

* Betreft enkel het effect op de WGA plus de doorwerking daarvan op de TW.

** Betreft enkel het effect op de WGA.

  • Herstelactie WIA-dagloon: UWV heeft in de periode 2020–2024 fouten gemaakt bij de vaststelling van het dagloon van WIA-uitkeringen. Deze fouten worden de komende jaren hersteld, wat extra WIA-uitgaven tot gevolg heeft. Voor het herstel zet UWV een organisatie op.

  • Herstelactie WIA-indexatie: in de periode 2006-2022 heeft de indexatie bij de toekenning van nieuwe WIA-uitkeringen in een deel van de gevallen onjuist plaatsgevonden. Dit wordt de komende jaren hersteld.

  • Reservering maatmanloonindexatie: UWV is erachter gekomen dat het vanaf november 2023 bij de berekening van het maatmanloon een te laag indexatiepercentage gehanteerd heeft. In afwachting van verder onderzoek wordt een reservering genomen voor eventueel herstel.

  • 60-plusmaatregel: om de mismatch bij sociaal-medisch beoordelen te verkleinen is het streven om vanaf september 2025 de vereenvoudigde claimbeoordeling voor 60-plussers voort te zetten voor een periode van 2 jaar.

  • Uitvoeringskosten Sociaal-Medische Centra (SMC): de vraag naar sociaal-medische beoordelingen is al tijden groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten. Hierdoor lopen de wachttijden op en komt de dienstverlening van UWV onder druk te staan. Daarom is structurele aanvullende financiering voor het UWV nodig, zodat taakdelegatie bij sociaal-medische centra kan worden uitgebreid. Hierover zijn prestatieafspraken gemaakt met het UWV. Als de effecten uitblijven of tegenvallen zal de bestemming van deze middelen opnieuw worden bezien.

  • Kwijtschelden voorschotten: als gevolg van de lange wachttijden bij WIA-claimbeoordelingen verstrekt UWV aan mensen een voorschot op de WIA-uitkering. Werknemers kunnen in financiële problemen komen als deze voorschotten terugbetaald moeten worden indien er geen recht blijkt op een uitkering. Daarom wordt sinds medio 2021 buitenwettelijk beleid gevoerd en het voorschot kwijtgescholden. Dit beleid wordt structureel en binnenwettelijk gemaakt, zodat het beleid voorspelbaar wordt voor langdurig zieke werknemers.

  • Praktisch beoordelen: het kabinet heeft € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen in het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Hiermee kunnen twee maatregelen worden gefinancierd. De eerste is het structureel maken van de maatregel praktisch beoordelen, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage van iemand die werkt bij een WIA-aanvraag wordt bepaald aan de hand van het inkomen dat met dat werk verdiend wordt.

  • Medisch advies van de bedrijfsarts leidend maken bij het re-integratieverslag (RIV): de tweede maatregel is het leidend maken van het medisch advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de zieke werknemer bij de toets op de re-integratie inspanningen door UWV. Hierdoor zal de verzekeringsarts dit advies bij deze toets niet langer beoordelen waardoor loonsancties op basis van een medisch verschil van inzicht tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts niet meer mogelijk zijn. De sociaal-medische claimbeoordeling voor het recht op een WIA-uitkering blijft (onveranderd) uitgevoerd worden door de verzekeringsarts van UWV.

  • Duurverkorting loongerelateerde uitkering (LGU) in de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA): voor de LGU van de WGA en de Werkloosheidswet (WW) is omwille van vereenvoudiging ervoor gekozen om de hoogte en duur van de twee uitkeringen te harmoniseren. In het Hoofdlijnenakkoord is gekozen voor een besparing op de WW. Hier wordt invulling aan gegeven met een inkorting van de maximale WW-uitkeringsduur, wat ook leidt tot een inkorting van de maximale uitkeringsduur van de loongerelateerde WGA-uitkering. WGA-gerechtigden ontvangen daardoor eerder een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering.

  • Loonloze tijdvakken: De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 juli 2024 een uitspraak gedaan omtrent de WIA-dagloonvaststelling waarbij sprake is van zogenoemde loonloze tijdvakken. Deze uitspraak gaat verder dan een eerdere uitspraak van 29 november 2023 waar reeds middelen voor gereserveerd waren. Nu is aanvullend budget vrijgemaakt voor het opvolgen van de laatste uitspraak.

  • Uitstel aangepast arbeidsongeschiktheidscriterium bij loonkostensubsidie (LKS): de invoering van een aangepast arbeidsongeschiktheidscriterium voor mensen die werken met loonkostensubsidie wordt met een jaar uitgesteld, van 1 januari 2026 naar 1 januari 2027.

  • Herziene Opvangrichtlijn: als onderdeel van het Migratiepact is de Opvangrichtlijn herzien. Implementatie in nationale wetgeving moet in juni 2026 gereed zijn. De herziening ziet onder andere op het uitsluiten van de toegang tot de arbeidsmarkt voor een aantal categorieën asielzoekers van wie de asielaanvraag in de versnelde behandelingsprocedure zit. Daarnaast nodigt de herziene opvangrichtlijn lidstaten uit om de wachttermijn voor toetreding tot de arbeidsmarkt voor kansrijke asielzoekers te verkorten naar 3 maanden. SZW zet hierop in, in lijn met de ambitie uit het regeerakkoord om asielzoekers te stimuleren te werken. Dit leidt tot indirecte kosten voor werknemersregelingen en volksverzekeringen.

Vraag 138

Hoe werkt het overgangsrecht bij de WW-duurverkorting? Hoe lang loopt dit overgangsrecht en voor welke groepen?

Antwoord 138

Op dit moment wordt het wetsvoorstel voor de WW-duurverkorting nader uitgewerkt. De memorie van toelichting behorende bij het wetsvoorstel zal nader in gaan op het overgangsrecht.

Vraag 139

Wat valt er onder Overige intensiveringen en ombuigingen?

Antwoord 139

De post Overige intensiveringen en ombuigingen (hierna: Overige) is in de 1e suppletoire begroting SZW uiteengezet in mutaties voor hoofdstuk 15 (rijksgefinancierd) en hoofdstuk 40 (premiegefinancierd). Hieronder volgt een uitsplitsing van de post Overige per hoofdstuk. Voor beide hoofdstukken geldt dat de post Overige uit zeer veel mutaties bestaat. Daarom zijn alleen de mutaties boven de € 1 miljoen weergegeven.

Mutaties Overige intensiveringen en ombuigingen hoofdstuk 15:

(x € mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Intensiveringen
Uitvoeringskosten NOW 13 0 1 0 0 0
Toelatingsstelsel WTTA 10 13 7 2 0 0
Maatregelen ZZP en flexcontracten 8 8 7 4 3 3
Doorwerking gerechtelijke uitspraak box 3 op Toeslagen 8 2 0 0 0 0
Bestedingsplan Paticipatiewet in balans 5 3 4 1 1 1
Asielzoekers aan het werk 5 -3 -7 5 5 5
Rentebaten Just Transition Fund 5 0 0 0 0 0
Stroomlijning keten voor derdenbeslag (SKD) plateau 1 5 0 0 0 0 0
Work in NL 4 3 3 2 2 2
Continuïteit dienstverlening SVB 4 2 0 0 0 0
Energietoelage Caribisch Nederland 4 4 0 0 0 0
WTTA en WGS 3 7 7 7 7 7
Systeemfout TW-ZW 2 0 0 0 0 0
Wet Kinderopvang Bonaire Sint Eustatius en Saba (WKO-BES) 2 2 2 2 1 1
Implementatie asbestrichtlijn 2 2 1 1 1 1
Arbeidsmarkinfrastructuur 1 0 0 0 0 0
Registers Kinderopvang 1 2 2 1 1 1
Subsidie vroegsignalering 1 1 1 0 0 0
Ombuigingen
Uitstel Participatiewet in balans -24 -8 0 0 0 0
Onderuitputting re-integratiebudget UWV -20 0 0 0 0 0
Niet halen banenafspraak overheid overige departementen -17 0 0 0 0 0
Dekking vanuit SLIM -14 0 0 0 0 0
Dekking vanuit ingroeipad kinderopvang -5 -34 -10 -5 -1 -1
Dekking vanuit artikel 11 -4 -3 -5 -4 -3 -3
Uitvoeringskosten Stroomlijning keten derdenbeslag -2 0 0 0 0 0
Vertraging nieuwe ziekten voor TSB-regeling -1 -1 -1 0 0 0
Afschaffing Belastingrente bij Toeslagen 0 -13 -12 -10 -7 -7

Mutaties Overige intensiveringen en ombuigingen hoofdstuk 40:

(x € mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Intensiveringen
Hogere gebruikerskosten Basisregistratiepersoonsregister 6 0 0 0 0 0
Vereenvoudiging verlofstelsel 0 3 6 9 9 9
Tussentijdse maatregelenbesluit 0 1 1 1 1 1
Overige beleidsmatige uitvoeringskosten 3 0 0 0 0 0
Vertraging nieuw werkgeverschap 0 1 0 0 0 0
Alle overige posten 0 1 1 1 1 1
Ombuigingen
Niet ingezette AP-middelen 0 0 -2 -5 -7 -10

Vraag 140

Hoe kan het UWV een premiegefinancierde bijdrage leveren aan de taakstelling? Wat betekent dit precies? Hoe werkt dat?

Antwoord 140

De taakstelling ziet toe op het totale uitvoeringsbudget van UWV. Het uitvoeringsbudget van UWV is opgebouwd uit een rijksgefinancierd deel en een premiegefinancierd deel. Het door het rijk gefinancierde deel maakt SZW jaarlijks over naar UWV en heeft betrekking op de begrotingsgefinancierde activiteiten van UWV (bijvoorbeeld de Wajong, IOW, NOW). Het premiegefinancierde deel van de uitvoeringskosten boekt UWV ten laste van de betreffende fondsen en heeft betrekking op de premiegefinancierde regelingen die UWV uitvoert (bijvoorbeeld de WW, WIA, ZW). De taakstelling is naar rato verdeeld over de rijks- en premiegefinancierde uitvoeringsbudgetten van UWV. Het invullen van de taakstelling kan UWV dus doen door te besparen op de uitvoeringskosten van zowel de begrotingsgefinancierde als de premiegefinancierde regelingen.

Vraag 141

Welke maatregelen worden er genomen op het gebied van de WIA, onder andere op het gebied van sociaal-medisch beoordelen?

Antwoord 141

Hieronder volgt een overzicht van alle maatregelen waartoe het kabinet heeft besloten omtrent de WIA. De reeksen betreffen voornamelijk totaalreeksen tenzij anders aangegeven. Deze reeksen bevatten dus ook weglekeffecten op bijvoorbeeld de bijstand, de TW en uitvoeringskosten. Over de grootste beleidswijzigingen wordt uw Kamer binnenkort apart geïnformeerd. Daarnaast ontvangt uw Kamer voor de zomer een brief over herstelacties bij het UWV. In die brief wordt ook ingegaan op onderstaande reservering naar aanleiding van maatmanloonindexatiefouten, waarover u eerder via Kamerstukken II, 2024/2025, 25 883, nr. 520 op de hoogte bent gebracht.

Tabel: maatregelen met betrekking tot de WIA

 x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030 Cum Struc
Herstelacties
Herstelactie WIA-dagloon 26 59 36 0 0 0 120 0
Herstelactie WIA-indexatie 1 3 2 0 0 0 6 0
Reservering maatmanloonindexatie 2 1 1 1 1 1 7 0
Sociaal-medisch beoordelen
60-plusmaatregel 2 9 24 47 61 54 197 0
Uitvoeringskosten SMC 30 34 36 36 36 36 208 36
Kwijtschelden voorschotten 0 31 33 50 71 93 278 93
OCTAS
Praktisch beoordelen 0 0 1 3 6 9 19 47
RIV-toets 0 0 0 0 2 6 8 150
Overig
Duurverkorting LGU WGA* 0 0 0 -14 -55 -55 -125 -45
Loonloze tijdvakken -35 101 106 59 62 66 358 91
Uitstel aangepast AO-criterium bij LKS 0 1 1 1 1 1 4 0
Herziene Opvangrichtlijn** 0 0 0 0 0 1 1 1
Totaal 27 238 240 182 184 211 1.081 374

* Betreft enkel het effect op de WGA plus de doorwerking daarvan op de TW.

** Betreft enkel het effect op de WGA.

  • Herstelactie WIA-dagloon: UWV heeft in de periode 2020–2024 fouten gemaakt bij de vaststelling van het dagloon van WIA-uitkeringen. Deze fouten worden de komende jaren hersteld, wat extra WIA-uitgaven tot gevolg heeft. Voor het herstel zet UWV een organisatie op.

  • Herstelactie WIA-indexatie: in de periode 2006-2022 heeft de indexatie bij de toekenning van nieuwe WIA-uitkeringen in een deel van de gevallen onjuist plaatsgevonden. Dit wordt de komende jaren hersteld.

  • Reservering maatmanloonindexatie: UWV is erachter gekomen dat het vanaf november 2023 bij de berekening van het maatmanloon een te laag indexatiepercentage gehanteerd heeft. In afwachting van verder onderzoek wordt een reservering genomen voor eventueel herstel.

  • 60-plusmaatregel: om de mismatch bij sociaal-medisch beoordelen te verkleinen is het streven om vanaf september 2025 de vereenvoudigde claimbeoordeling voor 60-plussers voort te zetten voor een periode van 2 jaar.

  • Uitvoeringskosten Sociaal-Medische Centra (SMC): de vraag naar sociaal-medische beoordelingen is al tijden groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten. Hierdoor lopen de wachttijden op en komt de dienstverlening van UWV onder druk te staan. Daarom is structurele aanvullende financiering voor het UWV nodig, zodat taakdelegatie bij sociaal-medische centra kan worden uitgebreid. Hierover zijn prestatieafspraken gemaakt met het UWV. Als de effecten uitblijven of tegenvallen zal de bestemming van deze middelen opnieuw worden bezien.

  • Kwijtschelden voorschotten: als gevolg van de lange wachttijden bij WIA-claimbeoordelingen verstrekt UWV aan mensen een voorschot op de WIA-uitkering. Werknemers kunnen in financiële problemen komen als deze voorschotten terugbetaald moeten worden indien er geen recht blijkt op een uitkering. Daarom wordt sinds medio 2021 buitenwettelijk beleid gevoerd en het voorschot kwijtgescholden. Dit beleid wordt structureel en binnenwettelijk gemaakt, zodat het beleid voorspelbaar wordt voor langdurig zieke werknemers.

  • Praktisch beoordelen: het kabinet heeft € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen in het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Hiermee kunnen twee maatregelen worden gefinancierd. De eerste is het structureel maken van de maatregel praktisch beoordelen, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage van iemand die werkt bij een WIA-aanvraag wordt bepaald aan de hand van het inkomen dat met dat werk verdiend wordt.

  • Medisch advies van de bedrijfsarts leidend maken bij het re-integratieverslag (RIV): de tweede maatregel is het leidend maken van het medisch advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de zieke werknemer bij de toets op de re-integratie inspanningen door UWV. Hierdoor zal de verzekeringsarts dit advies bij deze toets niet langer beoordelen waardoor loonsancties op basis van een medisch verschil van inzicht tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts niet meer mogelijk zijn. De sociaal-medische claimbeoordeling voor het recht op een WIA-uitkering blijft (onveranderd) uitgevoerd worden door de verzekeringsarts van UWV.

  • Duurverkorting loongerelateerde uitkering (LGU) in de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA): voor de LGU van de WGA en de Werkloosheidswet (WW) is omwille van vereenvoudiging ervoor gekozen om de hoogte en duur van de twee uitkeringen te harmoniseren. In het Hoofdlijnenakkoord is gekozen voor een besparing op de WW. Hier wordt invulling aan gegeven met een inkorting van de maximale WW-uitkeringsduur, wat ook leidt tot een inkorting van de maximale uitkeringsduur van de loongerelateerde WGA-uitkering. WGA-gerechtigden ontvangen daardoor eerder een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering.

  • Loonloze tijdvakken: De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 juli 2024 een uitspraak gedaan omtrent de WIA-dagloonvaststelling waarbij sprake is van zogenoemde loonloze tijdvakken. Deze uitspraak gaat verder dan een eerdere uitspraak van 29 november 2023 waar reeds middelen voor gereserveerd waren. Nu is aanvullend budget vrijgemaakt voor het opvolgen van de laatste uitspraak.

  • Uitstel aangepast arbeidsongeschiktheidscriterium bij loonkostensubsidie (LKS): de invoering van een aangepast arbeidsongeschiktheidscriterium voor mensen die werken met loonkostensubsidie wordt met een jaar uitgesteld, van 1 januari 2026 naar 1 januari 2027.

  • Herziene Opvangrichtlijn: als onderdeel van het Migratiepact is de Opvangrichtlijn herzien. Implementatie in nationale wetgeving moet in juni 2026 gereed zijn. De herziening ziet onder andere op het uitsluiten van de toegang tot de arbeidsmarkt voor een aantal categorieën asielzoekers van wie de asielaanvraag in de versnelde behandelingsprocedure zit. Daarnaast nodigt de herziene opvangrichtlijn lidstaten uit om de wachttermijn voor toetreding tot de arbeidsmarkt voor kansrijke asielzoekers te verkorten naar 3 maanden. SZW zet hierop in, in lijn met de ambitie uit het regeerakkoord om asielzoekers te stimuleren te werken. Dit leidt tot indirecte kosten voor werknemersregelingen en volksverzekeringen.

Vraag 142

Wat is het verwachte effect van de invoering van de vereenvoudigde beoordeling voor 60-plussers vanaf 1 september 2025 op de WIA-instroom?

Antwoord 142

Als gevolg van de vereenvoudigde beoordeling voor 60-plussers krijgt een deel van de 60-plussers een beoordeling met een uitkomst die afwijkt van de reguliere WIA-claimbeoordeling. De verwachting is dat er per jaar dat de maatregel geldt ongeveer 2.400 60-plussers extra de WIA in zullen stromen. Doordat de maatregel met 2 jaar wordt verlengd gaat het dus om ongeveer 4.800 mensen.

Vraag 143

Wat is het verwachte effect van de invoering van de vereenvoudigde beoordeling voor 60-plussers vanaf 1 september 2025 op de wachtlijsten bij het UWV?

Antwoord 143

Naar verwachting zorgt de 60-plusmaatregel ervoor dat UWV per jaar ongeveer 10.000 extra beoordelingen kan doen. Dit komt doordat de beoordeling gedaan wordt met meer inzet van de arbeidsdeskundige en geen of minder inzet van de verzekeringsarts. Doordat de maatregel met 2 jaar wordt verlengd gaat het dus om ongeveer 20.000 extra beoordelingen.

Vraag 144

Op welke wijze wordt de vereenvoudigde beoordeling voor 60-plussers vanaf 1 september 2025 wettelijk gezien geregeld?

Antwoord 144

De vereenvoudigde beoordeling voor 60-plussers is een buitenwettelijke maatregel. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat niemand erdoor benadeeld wordt. Daarnaast is een belangrijk uitgangspunt dat de vereenvoudigde beoordeling alleen wordt toegepast als werkgever en werknemer daarvoor akkoord hebben gegeven. Werkgever en werknemer kunnen dus ook vragen om een reguliere beoordeling. Tot slot blijft de waarborg die de wet biedt, namelijk de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de beslissing van UWV, onveranderd beschikbaar voor de mensen die akkoord zijn met de vereenvoudigde beoordeling.

Vraag 145

Wat wordt bedoeld met het structureel en binnenwettelijk maken van het kwijtscheldingsbeleid van WIA-voorschotten?

Antwoord 145

Het kwijtscheldbeleid WIA-voorschotten is telkens aangekondigd voor de beperkte duur van één jaar. Het betreft buitenwettelijk begunstigend beleid, waar geen wettelijke grondslag voor is. In de Voorjaarsnota 2024 is het beleid aangekondigd tot en met 31 december 2025 (Kamerstukken II 2023/24, 36550, nr. 1). De minister van SZW vindt het wenselijk het kwijtscheldbeleid WIA-voorschotten voor langere duur toe te passen en hiervoor een wettelijke grondslag te creëren. Dit geeft mensen meer zekerheid. Deze wettelijke grondslag wordt de komende periode uitgewerkt.

Vraag 146

Hoeveel sociaal-medische beoordelingen worden jaarlijks bespaard door de toepassing van de vereenvoudigde claimbeoordeling voor 60-plussers?

Antwoord 146

Naar verwachting zorgt de 60-plusmaatregel ervoor dat UWV per jaar ongeveer 10.000 extra beoordelingen kan doen. Dit komt doordat de beoordeling gedaan wordt met meer inzet van de arbeidsdeskundige en geen of minder inzet van de verzekeringsarts. Doordat de maatregel met 2 jaar wordt verlengd gaat het dus om ongeveer 20.000 extra beoordelingen.

Vraag 147

Wat is het verwachte effect op de andere wachttijden door de toepassing van de vereenvoudigde claimbeoordeling voor 60-plussers?

Antwoord 147

De verwachting is dat de 60-plusmaatregel op zichzelf staand een positief effect heeft op de achterstanden en op de wachttijden bij de WIA-claimbeoordeling. Of de maatregel ook een positief effect heeft op de wachttijden van andere sociaal-medische beoordelingen die UWV verricht is niet goed in te schatten en te meten, omdat er daarbij verschillende effecten door elkaar spelen.

Vraag 148

Welke concrete maatregelen worden genomen om het aantal dwangsombetalingen, na te laat beslissen, structureel terug te dringen, en hoe verhoudt dit zich tot de stijgende uitvoeringslasten bij het UWV, waaronder de WIA-herstelacties?

Antwoord 148

Door middel van een verkenning worden opties in kaart gebracht om het verbeuren van dwangsommen in de WIA te beperken. Nadat de verkenning is afgerond, zal de minister van SZW een besluit nemen over eventuele maatregelen.

Vraag 149

Waarom worden nieuwe ziektes gefaseerd aan de Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten (TSB) toegevoegd? Waarom heeft dit vertraging opgelopen?

Antwoord 149

Beroepsziekten worden aan de regeling toegevoegd als voldaan is aan een aantal praktische randvoorwaarden, waaronder:

  1. de verwachte aantallen aanvragen moeten door de uitvoerders van de TSB binnen een redelijke termijn kunnen worden verwerkt;

  2. er moet een protocol voor het Deskundigenpanel beschikbaar zijn voor het beoordelen van een stoffengerelateerde beroepsziekte op individueel niveau;

  3. er moeten voldoende medische en arbeidshygiënische experts beschikbaar en opgeleid zijn voor het Deskundigenpanel.

Hierdoor is het praktisch niet uitvoerbaar om sneller of tegelijkertijd een groot aantal ziekten aan de regeling toe te voegen.

In 2024 heeft geen uitbreiding van de regeling plaatsgevonden. Reden hiervoor is dat de regeling nog niet liep zoals beoogd (zie ook de brief van 19 december 2024; Kamerstukken II, 2024/2025, 25883 nr. 518). Het aantal aanvragen is veel lager en het aantal afwijzingen veel hoger dan voor de invoering was voorzien. Er is daarom in 2024 samen met de ketenpartners ingezet op verbetering van (de uitvoering van) de TSB, en daarna de regeling pas verder uit te breiden. Per 1 juli 2025 wordt de regeling uitgebreid met 3 nieuwe beroepsziekten.

In de komende jaren zullen geleidelijk meer beroepsziekten aan de regeling worden toegevoegd.

Vraag 150

Wat gebeurt er met de middelen die per saldo bezuinigd zijn op de kinderopvang? Waar worden deze middelen voor ingezet?

Antwoord 150

Die middelen die vrij zijn gekomen door het uitstellen van het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang zijn ingezet om de problematiek op de SZW-begroting in algemene zin van dekking te voorzien. Dit is niet toe te wijzen aan een specifieke tegenvaller of beleidsdossier.

Vraag 151

Wat zit er in de bedragen die genoemd worden bij de laatste bullet over kinderopvang? Is dit het saldo van de beleidsmutaties, of zit hier ook endogene ontwikkeling in?

Antwoord 151

De bedragen in de laatste bullet over kinderopvang in de toelichting op de mutaties op artikel 7 zijn een optelsom van beleidsmatige mutaties en de endogene ontwikkeling (ramingsbijstellingen, oftewel mee- en tegenvallers).

Bedragen x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Ramingsbijstellingen (‘endogeen’) 33,6 -200,1 419,7 268,4 173,4 163,7
Beleidsmatige mutaties 18,3 -571,8 -1.193,4 -608,5 -290,4 99,8
Totaal 51,9 -771,9 -773,7 -340,1 463,8 263,5

In de tekst van artikel 7 van de 1e suppletoire begroting zijn de belangrijkste mutaties puntsgewijs en kwalitatief toegelicht. De beleidsmatige mutaties hebben betrekking op de invoering van het nieuwe kinderopvangstelsel per 2029 en het bijbehorende ingroeipad. Zie voor een toelichting op de beleidsmatige mutaties ook het antwoord op vraag 73.

Vraag 152

Hoeveel vakbonden met minder dan 500 leden zijn er in Nederland?

Antwoord 152

Het CBS publiceert iedere twee jaar het aantal vakbondsleden per vakcentrale en vakvereniging: https://opendata.cbs.nl/statline/?dl=1332C#/CBS/nl/dataset/80598ned/table.

In deze statistiek staan totaalcijfers, cijfers per aangesloten vakbond zijn niet bekend. Het is daarom voor SZW niet bekend hoeveel vakbonden er zijn met minder dan 500 leden.

Vraag 153

Voor hoeveel werknemers gelden collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) die afgesloten zijn door vakbonden met minder dan 500 leden? Kunt u dit per cao weergeven?

Antwoord 153

SZW beschikt niet over aantallen vakbondsleden op cao-niveau en kan daarom deze vraag niet beantwoorden.

Vraag 154

Hoe verhoudt het naar boven bijstellen van de uitvoeringskosten UWV zich tot de bezuiniging uit HLA en vanuit het amendement Bontenbal c.s.?

Antwoord 154

De per saldo stijging van de uitvoeringskosten UWV is met name het gevolg van het toekennen van extra middelen voor de uitvoeringskosten voor de WIA herstelactie dagloon en middelen voor aanvullende capaciteit bij het sociaal-medisch beoordelen. Deze stijging van de uitvoeringskosten was niet in beeld op het moment dat de grondslag voor de taakstellingen is bepaald en is dus ook niet in de grondslag van het UWV meegenomen.

Vraag 155

Hoe werkt de systematiek rondom posten waar de term nominaal bij staat?

Antwoord 155

De uitgaven van de verschillende uitkeringsregelingen staan in de eerste suppletoire begroting allemaal in een constant prijspeil. Dat wil zeggen dat daarin geen rekening wordt gehouden met toekomstige indexaties van de uitkeringsbedragen. Het constante prijspeil wordt gebruikt op de gehele Rijksbegroting en zorgt ervoor dat de uitgaven van verschillende departementen met elkaar vergeleken kunnen worden.

In werkelijkheid worden (de meeste) uitkeringsbedragen wel geïndexeerd. Daarvoor heeft elke uitkeringsregeling een post ‘nominaal’. Op deze begrotingspost staan de middelen gereserveerd om de verschillende uitkeringsregelingen in de toekomst te kunnen indexeren. Eén keer in het jaar wordt de gehele Rijksbegroting geïndexeerd en worden de benodigde middelen daarvoor overgeheveld van de post nominaal naar het begrotingsartikel van de betreffende uitkeringsregeling. Dit gebeurt bij de Miljoenennota. In de komende Miljoenennota worden de uitgaven op de Rijksbegroting geïndexeerd naar prijspeil 2025.

De post nominaal kan vanwege twee redenen worden aangepast:

  1. Als het uitgavenniveau van de onderliggende uitkeringsregeling wijzigt, dan leidt dit tot een aanpassing van de benodigde middelen om de uitkeringsregeling in de toekomst te kunnen indexeren. Dit noemen we een grondslageffect.

  2. Als het verwachte indexatiepercentage van de uitkeringsregeling wijzigt. Dit gebeurt bijvoorbeeld als het CPB met een nieuwe raming komt voor de toekomstige inflatie of contractloonontwikkeling.

Vraag 156

Kunt u gesplitst aangeven voor het UWV wat de bezuinigingen zijn bij het UWV als gevolg van respectievelijk de taakstelling uit het HLA en het amendement Bontenbal c.s. en waar in de uitvoering deze bezuinigingen terechtkomen? Kunt u aangeven wat het UWV erbij krijgt, uitgesplitst naar geld voor uitvoeringskosten en geld voor herstelmaatregelen, uitgesplitst naar hersteloperatie (indexatie-fouten, dagloonfouten en de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB))? Kunt u daarbij uitleggen hoe dit optelt tot 200 miljoen zoals aangegeven op pagina 17 van de Voorjaarsnota?

Antwoord 156

De bezuinigingen als gevolg van de taakstelling uit het HLA en het amendement Bontenbal c.s. tellen op tot € 75 miljoen structureel. Over de invulling van deze bezuinigingen loopt het gesprek met UWV.

x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030 Struc
Taakstelling HLA 11,7 23,8 36,3 48,7 48,7 48,7
Amendement Bontenbal c.s. 26,6 26,6 26,6 26,6 26,6 26,6 26,6
Totaal 26,6 38,3 50,5 62,9 75,3 75,3 75,3

De middelen voor de WIA-(herstel)maatregelen, zoals weergegeven op pagina 17 van de Voorjaarsnota, hebben betrekking op zowel uitkeringslasten als uitvoeringskosten. De uitvoeringskosten hebben betrekking op de herstelactie WIA-dagloon, de CRvB-uitspraak loonloze tijdvakken van 30 juli 2024 en extra uitvoeringskosten om de druk op het sociaal-medisch beoordelen bij UWV te verlichten. De uitvoeringskosten worden verder uitgesplitst in het antwoord op vraag 60.

 x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030 Struc
Uitvoeringskosten 42 68 53 36 36 36 36
Vereenvoudigde beoordeling 60-plussers 2 10 24 47 61 54
Kwijtschelden voorschotten 0 31 33 50 71 93 93
WIA herstelactie indexatie 1 3 2
Reservering fout indexatie maatmanloon 2 1 1 1 1 1 1
WIA herstelactie dagloon 13 32 23 0 0 0 0
CRvB uitspraak loonloze tijdvakken -35 94 102 59 62 66 91
Totaal 26 144 238 192 230 249 221

Vraag 157

Is de volledige loon- en prijsontwikkeling (LPO) uitgekeerd? Zo nee, waarvoor is een deel van de LPO ingezet?

Antwoord 157

De ontvangen LPO (€ 79 miljoen) is niet volledig uitgekeerd. We hebben de LPO wel uitgekeerd aan de apparaatsbudgetten onder andere als compensatie voor de kosten van de cao en aan andere budgetten waar er sprake is van tariefstijging en aan structurele subsidies.

Een deel ervan is ingezet als dekking in de voorjaarsbesluitvorming (€ 7 miljoen) en een deel is ingezet als dekking van de taakstelling OCW (dekking amendement Bontenbal c.s.) (€ 4 miljoen).

Vraag 158

Waarom komt € 2,3 miljoen van de middelen voor de tijdelijke WIA-maatregel 'praktisch beoordelen' niet tot besteding? Wat gebeurt er met deze middelen, komen deze vrij ter besteding?

Antwoord 158

Bij het wetstraject van de tijdelijke WIA-maatregel praktisch beoordelen was de inschatting gemaakt dat de maatregel mogelijk meer bezwaar- en beroepszaken tot gevolg zou hebben. Om deze beroepszaken te financieren was € 2,3 miljoen gereserveerd. Nu de maatregel vanaf juli 2024 loopt, blijkt dat de maatregel niet tot meer bezwaar- en beroepszaken leidt en dus zijn de middelen niet meer nodig voor dit doel. De middelen zijn daarom ingezet om andere problematiek op de SZW-begroting van dekking te voorzien. Dit is niet toe te wijzen aan een specifieke tegenvaller of beleidsdossier.

Vraag 159

Waarom wordt de € 8,8 miljoen die was gereserveerd voor de implementatie van het rapport Roemer niet besteed? Waar was deze voor bedoeld? Wat gebeurt er met deze middelen, komen deze vrij ter besteding? Komt dit geld alsnog ten goede van de implementatie van rapport Roemer? Zo ja, in welke vorm?

Antwoord 159

In de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten ontstaan soms wijzigingen in de uitvoering en/of vertraging op trajecten. Dat heeft soms ook financiële consequenties, waarbij middelen soms later ingezet worden en/of dat uitvoeringskosten lager of hoger uitvallen. Uw Kamer is regelmatig over wijzigingen geïnformeerd. Hoewel dergelijke wijzigingen eventueel leiden tot mindere financiële uitgaven, voert het kabinet onverminderd de aanbevelingen van het Aanjaagteam uit zoals oorspronkelijk voorzien.

De € 8,8 miljoen onderbesteding in 2025 zit hem voornamelijk op twee onderdelen. Het eerste onderdeel betreft de aanbeveling van het Aanjaagteam om een arbeidscommissie in te stellen. Uw Kamer heeft op 20 november 2023 een brief ontvangen waarin is aangegeven dat niet gekozen is voor een nieuw zelfstandig bestuursorgaan, maar voor een invulling waarbij in alle regio’s goede informatie, hulp en ondersteuning wordt ontwikkeld, inclusief betere toegang tot het recht (Kamerstukken II 2023/24, 29 544, nr. 1223). Omdat besloten is deze aanbeveling op een andere wijze in te vullen zijn er incidenteel minder middelen nodig. Er was in 2025 rekening gehouden met een budget van 22 miljoen voor dit onderdeel, voornamelijk vanwege de opstartkosten van een (groot) zelfstandig orgaan. De verandering in uitvoering brengt met zich mee dat de uitvoering dit jaar 15 miljoen zal kosten. Daarmee blijft een incidenteel bedrag van ongeveer 7 miljoen over.

Daarnaast heeft de Belastingdienst aangegeven op dit moment nog geen gebruik te willen maken van middelen die gereserveerd staan ten behoeve van de uitvoering van aanbeveling rondom grensoverschrijdend toezicht. De Belastingdienst neemt deel aan het team Aanpak Misstanden Uitzendbureaus internationaal (AMU-I), samen met de Arbeidsinspectie, SVB en UWV. Zij doet dit echter voorlopig nog met bestaande mensen en middelen en beziet op dit moment nog in hoeverre er noodzaak bestaat om het eigen team uit te breiden. Een bedrag van € 1,5 miljoen komt hierdoor op dit moment nog niet tot besteding.

De middelen die niet tot besteding komen, zijn in de voorjaarsbesluitvorming ingezet als dekking binnen de SZW-begroting. Dit is niet toe te wijzen aan een specifieke tegenvaller of beleidsdossier.

Vraag 160

Hoeveel eigenrisicodragers zijn er? Hoeveel werknemers zijn in Nederland in dienst bij een eigenrisicodrager? Hoe verhoudt de omvang van re-integratie van eigenrisicodragers zich tot re-integratie bij het UWV?

Antwoord 160

De werkgevers kunnen in principe op twee momenten in het jaar eigenrisicodrager worden, namelijk op 1 januari en op 1 juli. De meest recente cijfers over het eigenrisicodragerschap zijn daarom van 1 januari jl. Op 1 januari 2025 waren er 12.061 eigenrisicodragers voor de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en 12.062 eigenrisicodragers voor de Ziektewet (ZW).

De exacte cijfers van het aantal werknemers die in Nederland in dienst zijn bij een eigenrisicodrager zijn niet bekend. De loonsommen van de eigenrisicodragers zijn wel bekend. De eigenrisicodragers voor de WGA omvatten 39% van de totale loonsom van alle werkgevers en bij de ZW eigenrisicodragers is dat 50%.

In 2024 zijn er 55.792 nieuwe WIA-uitkeringen (voorlopig) toegekend. Hierbij kwamen 11.325 (voorlopig) toegekende WIA-uitkeringen voor rekening van de WGA eigenrisicodrager en 44.467 voor rekening van publiek verzekerde werkgevers. De (voorlopig) toegekende WIA-uitkeringen staan redelijk in verhouding met het aantal personen dat gere-integreerd wordt door eigenrisicodragers en publiek verzekerde werkgevers. De voorgaande uitsplitsing is niet mogelijk voor de Ziektewet. De financieringsstromen van de eigenrisicodragers voor de Ziektewet voorlopen namelijk niet via UWV. De nieuwe toegekende uitkeringen van de Ziektewet zijn daardoor minder inzichtelijk.

Vraag 161

Uit de Voorjaarsnota volgt € 0,3 miljard in 2025 voor uitvoeringsinformatie SZW, inclusief WIA-maatregelen, kan de regering uitleggen waarom deze uitvoeringskosten stijgen, en welke stappen worden genomen om de efficiëntie van de uitvoering van sociale verzekeringsprogramma’s te verbeteren?

Antwoord 161

Naar aanleiding van de meest recente uitvoeringsinformatie van de verschillende uitvoeringsorganisaties, waaronder UWV, SVB en Dienst Toeslagen, zijn de regelingen op de SZW-begroting bijgesteld. In 2025 hebben deze bijstellingen geleid tot een tegenvaller van € 0,3 miljard.

De tegenvaller op basis van uitvoeringsinformatie wordt voor een groot deel veroorzaakt door een tegenvaller op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De voornaamste oorzaak hiervan is dat uit de realisaties van 2024 blijkt dat er meer mensen een WIA-uitkering hebben gekregen dan eerder verwacht. Deze hogere instroom wordt voornamelijk verklaard door long-covid en psychische aandoeningen. Daarnaast draagt de Ziektewet (ZW) ook bij aan de tegenvaller op basis van uitvoeringsinformatie. Dit komt door een toename van de instroom in de ZW.

Het is belangrijk om te benadrukken dat deze bijstelling het gevolg is van recente informatie over de ontwikkeling van het aantal gerechtigden en de uitkeringslasten, en daarmee niet direct samenhangt met de uitvoeringskosten of de efficiëntie van de uitvoeringsorganisaties.

Tegelijkertijd worden wel degelijk stappen gezet om de uitvoering van sociale zekerheidsregelingen efficiënter te maken. Zo zet UWV in op het verbeteren van digitale ondersteuning voor medewerkers. UWV-breed is kwartaalsturing ingericht, om verbeteringen sneller en efficiënter door te kunnen voeren. Op het gebied van sociaal-medisch beoordelen is UWV bezig met organisatieveranderingen. Hierover informeer ik uw Kamer voor de zomer.

Vraag 162

Op welke manier is het gereserveerde bedrag voor de hersteloperatie UWV vastgesteld, aangezien de omvang hiervan nog niet bekend is?

Antwoord 162

De precieze omvang van de hersteloperatie WIA daglonen is inderdaad nog niet bekend. Desalniettemin heeft UWV ten behoeve van de UWV-jaarverantwoording een inschatting gemaakt van het totaalbedrag dat nabetaald zal worden. Dit heeft UWV gedaan op basis van verschillende bronnen. Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar onderzoek naar de WIA dagloonfouten naar deze raming gekeken.

De inschatting van UWV is als basis gebruikt voor de raming die SZW deze voorjaarsbesluitvorming heeft gebruikt. In de raming van SZW is enerzijds rekening gehouden met het bedrag dat nabetaald zal worden en anderzijds met de uitvoeringskosten die UWV zal maken bij de hersteloperatie.

Vraag 163

Wat zijn de kosten voor het doelmatig uitvoeren van het OCTAS-rapport?

Antwoord 163

In het OCTAS-eindrapport worden drie verschillende varianten geschetst. De varianten “Werk staat voorop” en “Basis voor werkenden” zijn niet in voldoende mate uitgewerkt om hier een kosteninschatting voor te kunnen geven.

De variant “Huidig stelsel beter” is het afgelopen jaar door het ministerie verder uitgewerkt. Het invoeren van alle maatregelen uit deze variant zorgt voor een verwachte structurele toename van de lasten van ongeveer € 700 miljoen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat niet voor alle maatregelen ramingen gemaakt konden worden. Ook geldt voor sommige maatregelen dat er in de uitwerkingen keuzes zijn gemaakt die tot gevolg hebben dat de maatregelen betaalbaarder zijn.

Voor een doelmatige uitvoering van het OCTAS-rapport is het van belang of het doel is om alle hardheden geheel weg te nemen of dat het doel is om de geconstateerde hardheden te verzachten. Afhankelijk van de keuze kunnen de kosten lager of hoger uitvallen.

Vraag 164

Waarom is er gekozen voor een structureel bedrag van € 197 miljoen omtrent OCTAS en waar is dat op gebaseerd?

Antwoord 164

Het kabinet heeft bij de voorjaarsnota € 197 miljoen structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit is gebaseerd op beleidsmaatregelen waar de Tweede Kamer via een kamerbrief binnenkort nader over wordt geïnformeerd.

Vraag 165

Hoeveel financiële ruimte blijft er over van de envelop Groepen in de knel na de verschillende intensiveringen?

Antwoord 165

Na de voorgenomen intensiveringen uit de Voorjaarsnota blijft er geen financiële ruimte meer over in de envelop Groepen in de knel. De volledige envelop is bestemd bij de voorjaarsbesluitvorming.

Vraag 166

Wat is het gevolg van het afromen van de envelop Groepen in de knel voor het oorspronkelijke doel van de enveloppe, zoals OCTAS, Participatiewet en de Toeslagenwet?

Antwoord 166

Met de middelen uit de envelop Groepen in de knel biedt het kabinet meer ondersteuning aan kwetsbare groepen. Daarom zet het kabinet de middelen uit de envelop Groepen in de knel in op maatregelen die hieraan een bijdrage leveren. Zo wordt het minimumjeugdloon verhoogd, de financiering van beschut werk verbeterd, worden afgewezen Wajongeren in de Participatiewet ondersteund in de ontwikkeling van arbeidsvermogen en wordt de Toeslagenwet vereenvoudigd. Onder andere deze maatregelen dragen bij aan het oorspronkelijke doel van de envelop. Er zijn daarnaast nog veel terreinen die aandacht vragen van het kabinet. Daarom heeft het kabinet in de voorjaarsbesluitvorming keuzes moeten maken en onder meer besloten om een deel van de middelen uit de envelop af te romen.

Vraag 167

Hoeveel kost het om 10.000 extra banen te realiseren binnen de werk-ontwikkelbedrijven?

Antwoord 167

Het antwoord op deze vraag is sterk afhankelijk van op wat voor banen de vraag precies ziet.

In het onderstaande antwoord gaan we uit van 10.000 extra banen beschut werk, waardoor in 2048 (als beschut werk volledig is ingegroeid) 40.300 beschutte werkplekken, i.p.v. de nu geraamde 30.300 beschutte werkplekken, worden gerealiseerd.

Op basis van de huidige financiering en een geleidelijke ingroei kom je dan uit op een inschatting van de extra kosten van zo’n € 8,5 miljoen in 2026 oplopend naar zo’n € 300 miljoen in 2048 o.b.v. enerzijds de middelen die nu binnen de rijksbijdrage beschut werk verstrekt worden aan gemeenten en anderzijds de middelen voor loonkostensubsidie o.b.v. een forfaitair bedrag voor beschut werk.

Vraag 168

Hoeveel kost het om 20.000 extra banen te realiseren binnen de werk-ontwikkelbedrijven?

Antwoord 168

Het antwoord op deze vraag is sterk afhankelijk van op wat voor banen de vraag precies ziet.

In het onderstaande antwoord gaan we uit van 20.000 extra banen beschut werk, waardoor in 2048 (als beschut werk volledig is ingegroeid) 50.300 beschutte werkplekken, i.p.v. de nu geraamde 30.300 beschutte werkplekken, worden gerealiseerd.

Op basis van de huidige financiering en een geleidelijke ingroei kom je dan uit op een inschatting van de extra kosten van zo’n € 17 miljoen in 2026 oplopend naar zo’n € 600 miljoen.

Vraag 169

Hoeveel kost het om 30.000 extra banen te realiseren binnen de werk-ontwikkelbedrijven?

Antwoord 169

Het antwoord op deze vraag is sterk afhankelijk van op wat voor banen de vraag precies ziet.

In het onderstaande antwoord gaan we uit van 30.000 extra banen beschut werk, waardoor in 2048 (als beschut werk volledig is ingegroeid) 60.300 beschutte werkplekken, i.p.v. de nu geraamde 30.300 beschutte werkplekken, worden gerealiseerd.

Op basis van de huidige financiering en een geleidelijke ingroei kom je dan uit op een inschatting van de extra kosten van zo’n € 26 miljoen in 2026 oplopend naar zo’n € 900 miljoen in 2048 o.b.v. enerzijds de middelen die nu binnen de rijksbijdrage beschut werk verstrekt wordt aan gemeenten en anderzijds de middelen voor loonkostensubsidie o.b.v. een forfaitair bedrag voor beschut werk.

Vraag 170

Hoeveel kost het om 40.000 extra banen te realiseren binnen de werk-ontwikkelbedrijven?

Antwoord 170

Het antwoord op deze vraag is sterk afhankelijk van op wat voor banen de vraag precies ziet.

In het onderstaande antwoord gaan we uit van 40.000 extra banen beschut werk, waardoor in 2048 (als beschut werk volledig is ingegroeid) 70.300 beschutte werkplekken, i.p.v. de nu geraamde 30.300 beschutte werkplekken, worden gerealiseerd.

Op basis van de huidige financiering en een geleidelijke ingroei kom je dan uit op een inschatting van de extra kosten van zo’n € 34 miljoen in 2026 oplopend naar zo’n € 1.200 miljoen in 2048 o.b.v. enerzijds de middelen die nu binnen de rijksbijdrage beschut werk verstrekt wordt aan gemeenten en anderzijds de middelen voor loonkostensubsidie o.b.v. een forfaitair bedrag voor beschut werk.

Vraag 171

Hoeveel kost het om 50.000 extra banen te realiseren binnen de werk-ontwikkelbedrijven?

Antwoord 171

Het antwoord op deze vraag is sterk afhankelijk van op wat voor banen de vraag precies ziet.

In het onderstaande antwoord gaan we uit van 50.000 extra banen beschut werk, waardoor in 2048 (als beschut werk volledig is ingegroeid) 80.300 beschutte werkplekken, i.p.v. de nu geraamde 30.300 beschutte werkplekken, worden gerealiseerd.

Op basis van de huidige financiering en een geleidelijke ingroei kom je dan uit op een inschatting van de extra kosten van zo’n € 43 miljoen in 2026 oplopend naar zo’n € 1.500 miljoen in 2048 o.b.v. enerzijds de middelen die nu binnen de rijksbijdrage beschut werk verstrekt wordt aan gemeenten en anderzijds de middelen voor loonkostensubsidie o.b.v. een forfaitair bedrag voor beschut werk.

Vraag 172

Is het mogelijk om 40.000 extra banen te realiseren door middel van het breder inzetten van de loonkostensubsidie en het bundelen van budgetten bij gemeenten? Zo ja, hoe ziet die berekening er dan uit?

Antwoord 172

Het is niet mogelijk om budgetneutraal 40.000 extra banen met loonkostensubsidie te realiseren; extra banen brengen extra uitgaven aan loonkostensubsidies en ondersteuningsmiddelen met zich mee.

Vraag 173

Wat is het financiële tekort voor gemeenten voor het bekostigen van de plekken in de werk-ontwikkelbedrijven op basis van de Wet sociale werkvoorziening en de Participatiewet?

Antwoord 173

Er is geen precies inzicht in hoeverre gemeenten t.a.v. hun werk-ontwikkelbedrijven financieel tekortkomen of dat zij juist overschotten realiseren. Dit zal ook per gemeente/regio verschillen en is mede afhankelijk van de (breedte van de) taken die gemeenten bij een werk-ontwikkelbedrijf hebben belegd en de bedrijfsvoering van de bedrijven, zoals de werksoorten en het al dan niet detacheren van mensen bij reguliere werkgevers.

De afgelopen jaren is onder meer onderzoek gedaan naar de kosten en uitvoering van beschut werk (een van de taken die werk-ontwikkelbedrijven uitvoeren). Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet zowel in 2024 als in 2025 besloten extra budget toe te kennen aan gemeenten. In 2024 is de Rijksbijdrage beschut werk met € 2.157 per plek opgehoogd. Bij de Voorjaarsnota 2025 is besloten om een forfaitaire loonkostensubsidie voor beschut werk in te voeren. Daarmee komt er per plek opnieuw bijna € 3.000 extra beschikbaar. In eerste instantie wordt dit toegevoegd aan de Rijksbijdrage beschut werk. Na aanpassing van de wet zal dit extra budget via het budget voor bijstand en loonkostensubsidies beschikbaar komen.

Uit onderzoek blijkt daarnaast ook dat de verschillen tussen werk-ontwikkelbedrijven groot zijn. Zowel in hoe ze georganiseerd zijn als in hun financiële resultaten. Ook is er in veel regio’s nog geen duidelijke toekomstvisie vastgesteld. Dit beperkt de transitie en transformatie van de werk-ontwikkelbedrijven. Om dit te stimuleren is er vanuit het Rijk voor een periode van 10 jaar een impulsbudget beschikbaar gesteld, met daaraan gekoppeld onder meer een ondersteuningsprogramma.

Het budget voor de Wsw biedt elk jaar meer financiële ruimte (per werkplek), doordat de uitstroom van Wsw-ers aanzienlijk sneller verloopt dan waar in de raming en daarmee in het budget rekening mee is gehouden. Hierdoor is het niet de verwachting dat er tekorten zijn op het Wsw-budget. Maar ook dit zal per gemeente/regio verschillen.

Vraag 174

Hoeveel kost het om alle deelnemers van de werk-ontwikkelbedrijven onder de cao Sociale Werkvoorziening te laten vallen en de cao Aan de Slag! te laten vervallen?

Antwoord 174

Sociale partners gaan over het afsluiten van de cao’s. Daarbij bepalen sociale partners ook voor welke groepen zij welke cao afsluiten. Het kabinet heeft geen invloed op boven gestelde voorstel waarin de cao Aan de Slag vervangen wordt door de cao SW.

Het is niet eenvoudig antwoord te geven op de vraag hoeveel de cao SW meer kost dan de cao Aan de Slag. Dit hangt namelijk sterk af van de schaal waar medewerkers vanuit de cao Aan de Slag in terechtkomen als zij overgaan naar de cao SW. Binnen de cao SW zijn schalen die redelijk vergelijkbaar zijn met de schalen in de cao Aan de Slag, maar ook schalen waarin medewerkers een aanzienlijk hoger loon (tot wel € 5.979) verdienen.

Naast (mogelijk) loon, is de eindejaarsuitkering een ander belangrijk verschil tussen de beide cao’s. In de cao Aan de Slag is geen eindejaarsuitkering opgenomen. In de cao SW is een eindejaarsuitkering van 3,75% opgenomen.

De kosten voor de cao Aan de Slag vallen daarmee in ieder geval 3,75% hoger uit wanneer deze cao vervangen wordt door de cao SW.

Vraag 175

Hoeveel mensen wachten op dit moment op een keuring bij een keuringsarts van het UWV? Is dit aantal hoger of lager dan een jaar geleden?

Antwoord 175

Sinds april 2024 is er een stijging van het aantal WIA aanvragen. Deze stijging heeft niet alleen een effect op het aantal wachtende cliënten op een WIA-beoordeling. Ook het aantal wachtende cliënten op een herbeoordeling en Wajong-beoordeling neemt hierdoor toe.

Eind april 2025 wachten bijna 33 duizend mensen op een WIA-beoordeling; dat zijn er bijna 6 duizend meer dan eind april 2024. Van deze 33 duizend mensen wachten er 18 duizend langer dan de geldende beslistermijn van 8 weken; vorig jaar waren dat er 14 duizend. Ook wachten er bijna 29 duizend mensen op een herbeoordeling (zowel professioneel als vraaggestuurd) tegenover ruim 23 duizend vorig jaar. Eind april wachten er 2.300 mensen op een Wajong-beoordeling, waarvan er bijna 700 langer wachten dan de beslistermijn. Vorig jaar wachtten er 2000 mensen op een Wajong beoordeling waarvan bijna 500 langer dan de beslistermijn.

Vraag 176

Hoeveel bezwaren liggen er op dit moment tegen een keuring van een keuringsarts?

Antwoord 176

Op dit moment liggen er ruim 19 duizend medische bezwaarzaken.

Vraag 177

Wat is de maandelijkse achteruitgang voor werknemers met een arbeidsbeperking, uitgaande van minimumloon en parttime werk door het ingevoerde Belastingplan? Wat is er financieel voor nodig om deze achteruitgang op te lossen? Welke oplossingen zijn er om financiële achteruitgang te compenseren?

Antwoord 177

Het is goed om te benadrukken dat er in het Belastingplan geen maatregelen zaten die anders uitpakken voor werknemers met een arbeidsbeperking dan voor werknemers zonder arbeidsbeperking. Met het Belastingplan is de maximale algemene heffingskorting (AHK) verlaagd. Daarnaast is het tarief in de eerste schijf van box 1 verlaagd. Voor mensen met een inkomen vanaf ongeveer € 26.000 weegt het voordeel van het lagere schijftarief op tegen het nadeel van de lagere AHK. De groep belastingplichtigen met een inkomen lager dan € 26.000 ondervindt per saldo nadeel van de maatregelen. Dit nadeel is groter naarmate het inkomen lager is, en bedraagt maximaal ongeveer € 185 per jaar, ofwel ongeveer € 15 per maand.

Los van de maatregelen uit het Belastingplan geldt dat mensen nadeel kunnen ondervinden als er geen loonstijging heeft plaatsgevonden. Dit geldt voor een deel van de medewerkers bij sociaal ontwikkelbedrijven die in 2025 in sommige gevallen (40%) een lager netto-inkomen hebben dan in 2024. Dit werkt met name door in de hoogte van de arbeidskorting. De grenzen in de arbeidskorting worden jaarlijks geïndexeerd. Als het inkomen constant blijft van het ene op het andere jaar, dan daalt het recht op arbeidskorting als je in het opbouwtraject van de arbeidskorting zit. Dit effect is het sterkst tussen ongeveer € 12.000 en € 26.000. Het nadeel kan oplopen tot maximaal ongeveer € 32 per maand. Dit is echter geen gevolg van maatregelen uit het Belastingplan.

Daar staat tegenover dat per 2025 ook de huurtoeslag en het kindgebonden budget verhoogd zijn. Of de betreffende werknemers hiervan profiteren hangt af van de individuele situatie. Het is dan ook niet eenduidig te zeggen hoeveel ervoor nodig is om een eventuele achteruitgang te compenseren. Daarnaast ontvangen mensen met een inkomen onder het sociaal minimum een aanvulling tot het sociaal minimum. De groep die een nadeel ondervindt, zou het meest gebaat zijn geweest bij een verhoging van het cao-loon.

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Vraag 178

Wat is de achteruitgang voor medewerkers in hun vakantiegeld door het ingevoerde Belastingplan? Wat is er financieel voor nodig om deze achteruitgang op te lossen? Welke oplossingen zijn er om financiële achteruitgang te compenseren?

Antwoord 178

Het vakantiegeld is onderdeel van het inkomen dat belast wordt in box 1. Het Belastingplan heeft dan ook geen ander effect op het vakantiegeld dan op het reguliere looninkomen. In de loonheffing wordt het vakantiegeld voor iedereen belast volgens de tabel bijzondere beloningen. Voor het inhoudingspercentage in die tabel is de marginale belastingdruk van belang. Het Belastingplan zorgt voor beperkte wijzigingen in de marginale belastingdruk. Het tarief in de eerste schijf is verlaagd met ruim één procentpunt, dat resulteert in een lager inhoudingspercentage. Daarnaast is het tarief in de tweede schijf met ongeveer 0,5 procentpunt verhoogd en is de afbouw van de AHK steiler geworden door het verschuiven van het afbouwpunt. Dit zorgt voor een wat hoger inhoudingspercentage.

Zoals elk jaar speelt indexatie van de inkomensgrenzen in de tabel bijzondere beloningen ook nog een rol. Als het inkomen van een belastingplichtige constant blijft, dan kan dat inkomen in 2025 net in een andere schijf van de tabel bijzondere beloningen vallen dan dat in 2024 het geval was. Hierdoor kan een hoger of lager inhoudingspercentage gaan gelden. Dit is echter geen gevolg van het Belastingplan.

Deze vraag is door het ministerie van Financiën beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van Financiën.

Vraag 179

Hoeveel kost het om het minimumloon te verhogen met 10% vanaf 1 januari 2026?

Antwoord 179

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2026 is niet meer uitvoerbaar. Een verhoging van het minimumloon vergt een wetswijziging. Dit kost normaliter anderhalf tot twee jaar. Rekening houdend met de duur van een wetstraject kan het minimumloon per 1 januari 2027 worden verhoogd.

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 10% kost structureel ongeveer € 8,3 miljard per jaar. Dit betreft een grove inschatting van het budgettaire effect van een verhoging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. De raming bevat alleen de kosten op de SZW-begroting, dat betekent dat de doorwerking op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag niet is meegenomen. Daarnaast bevat de raming alleen de kosten van de Rijksoverheid als wetgever en niet van de Rijksoverheid als werkgever.

Vraag 180

Wat is het effect op de reële koopkracht uitgesplitst in 2026, 2027 en 2028 van het verhogen van het minimumloon met 10%, daarbij de verschillende inflatiescenario’s, tenminste bevattende een aanhoudende jaargemiddelde inflatie van 2%, 5%, 7,5% en 10%, in acht nemend?

Antwoord 180

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2026 is niet meer uitvoerbaar. Een verhoging van het minimumloon vergt een wetswijziging. Dit kost normaliter anderhalf tot twee jaar. Rekening houdend met de duur van een wetstraject kan het minimumloon op zijn vroegst per 1 januari 2027 worden verhoogd.

Onderstaande tabel toont een indicatie van de inkomenseffecten van een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 10%, die optreden per 1 januari 2027. Het betreft de effecten van een verhoging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. Ook wordt rekening gehouden met het effect van de hogere lonen aan de onderkant van het loongebouw. De effecten van de minimumloonsverhoging op de inflatie en werkgelegenheid zijn niet meegenomen in deze berekening omdat hier een inkomenseffect wordt getoond. Deze effecten zullen groter zijn naarmate de minimumloonsverhoging groter is. Het weergegeven inkomenseffect vergelijkt een situatie zonder extra verhoging van het minimumloon met een situatie met extra verhoging van het minimumloon, en hangt niet af van de inflatie. Bij een oplopende inflatie met 2%, 5%, 7,5% en 10% neemt de koopkracht voor de verschillende groepen met hetzelfde percentage af.

De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van 1,2% voor alle Nederlandse huishoudens. Het positieve inkomenseffect zit met name bij de laagste inkomensgroepen (5,2% en 3,6% respectievelijk bij het eerste en tweede inkomenskwintiel). In deze groepen zitten naast minimumloonverdieners ook veel uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden, die in doorsnee het meeste profijt hebben van de verhoging. Achter deze mediane inkomenseffecten gaat spreiding schuil die onder andere zichtbaar is bij werkenden. De doorsnee werkende gaat er 0,8% op vooruit, maar vooral voor werkenden op en net boven het WML ligt de inkomensvooruitgang hoger.

Tabel: Inkomenseffect bijzondere verhoging WML met 10% per 1 januari 202739

Inkomensgroep Iedereen
1e (<=106% WML) 5,2%
2e (106-173% WML) 3,6%
3e (173-257% WML) 1,7%
4e (257-380% WML) 0,9%
5e (>380% WML) 0,3%
   
Inkomensbron  
Werkenden 0,8%
Uitkeringsgerechtigden 5,5%
Gepensioneerden 4,3%
   
Huishoudtype  
Tweeverdieners 1,4%
Alleenstaanden 2,9%
Alleenverdieners 1,2%
   
Kinderen  
Huishoudens met kinderen 0,9%
Huishoudens zonder kinderen 1,2%
   
Alle huishoudens 1,9%

Vraag 181

Wat is het effect op armoede bij een verhoging van 10% van het wettelijk minimumloon?

Antwoord 181

Onderstaande tabel toont het risico op armoede onder personen (ex-ante) in 2027 en 2028 in het basispad (CEP 2025), en bij verhoging van het WML met 10% per 1 januari 2027. De armoede neemt naar verwachting met 0,4%-punt af.

Tabel: armoede onder personen (%)

2027 2028
Basispad 2,8% 2,7%
Bijzondere verhoging WML 10% 2,4% 2,3%

Vraag 182

Hoeveel kost het om het minimumloon te verhogen naar € 16 per uur vanaf 1 januari 2026??

Antwoord 182

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2026 is niet meer uitvoerbaar. Een verhoging van het minimumloon vergt een wetswijziging. Dit kost normaliter anderhalf tot twee jaar. Rekening houdend met de duur van een wetstraject kan het minimumloon per 1 januari 2027 worden verhoogd.

Volgens de huidige inzichten is per 1 januari 2027 een bijzondere verhoging van het minimumloon van 5,0% benodigd om uit te komen op een minimumuurloon van€ 16,-. Als de reguliere indexatie van het minimumloon in de komende jaren anders uitvalt dan nu verwacht, dan wijzigt het benodigde stijgingspercentage om uit te komen op een minimumuurloon van € 16,-.

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 5,0% kost structureel ongeveer € 4,1 miljard per jaar. Dit betreft een grove inschatting van het budgettaire effect van een verhoging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. De raming bevat alleen de kosten op de SZW-begroting, dat betekent dat de doorwerking op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag niet is meegenomen. Daarnaast bevat de raming alleen de kosten van de Rijksoverheid als wetgever en niet van de Rijksoverheid als werkgever.

Vraag 183

Wat is het effect op de reële koopkracht uitgesplitst in 2026, 2027 en 2028 van het verhogen van het minimumloon naar € 16 per uur met daarbij in achtneming van verschillende inflatiescenario’s, tenminste bevattende een aanhoudende jaargemiddelde inflatie van 2%, 5%, 7,5% en 10%?

Antwoord 183

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2026 is niet meer uitvoerbaar. Een verhoging van het minimumloon vergt een wetswijziging. Dit kost normaliter anderhalf tot twee jaar. Rekening houdend met de duur van een wetstraject kan het minimumloon op zijn vroegst per 1 januari 2027 worden verhoogd. Volgens de huidige inzichten is per 1 januari 2027 een bijzondere verhoging van het minimumloon van 5,0% benodigd om uit te komen op een minimumuurloon van € 16,-. Als de reguliere indexatie van het minimumloon in de komende jaren anders uitvalt dan nu verwacht, dan wijzigt het benodigde stijgingspercentage om uit te komen op een minimumuurloon van € 16,-.

Onderstaande tabel toont een indicatie van de inkomenseffecten van een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 5%, die optreden per 1 januari 2027. Het betreft de effecten van een verhoging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. Ook wordt rekening gehouden met het effect van de hogere lonen aan de onderkant van het loongebouw. De effecten van de minimumloonsverhoging op de inflatie en werkgelegenheid zijn niet meegenomen in deze berekening omdat hier een inkomenseffect wordt getoond. Deze effecten zullen groter zijn naarmate de minimumloonsverhoging groter is. Het weergegeven inkomenseffect vergelijkt een situatie zonder extra verhoging van het minimumloon met een situatie met extra verhoging van het minimumloon, en hangt niet af van de inflatie. Bij een oplopende inflatie met 2%, 5%, 7,5% en 10% neemt de koopkracht voor de verschillende groepen met hetzelfde percentage af.

De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van 0,8% voor alle Nederlandse huishoudens. Het positieve inkomenseffect zit met name bij de laagste inkomensgroepen (2,5% en 1,6% respectievelijk bij het eerste en tweede inkomenskwintiel). In deze groepen zitten naast minimumloonverdieners ook veel uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden, die in doorsnee het meeste profijt hebben van de verhoging. Achter deze mediane inkomenseffecten gaat spreiding schuil die onder andere zichtbaar is bij werkenden. De doorsnee werkende gaat er 0,3% op vooruit, maar vooral voor werkenden op en net boven het WML ligt de inkomensvooruitgang hoger.

Tabel: Inkomenseffect bijzondere verhoging WML met 5% per 1 januari 202740

Inkomensgroep Iedereen
1e (<=106% WML) 2,5%
2e (106-173% WML) 1,6%
3e (173-257% WML) 0,6%
4e (257-380% WML) 0,3%
5e (>380% WML) 0,1%
   
Inkomensbron  
Werkenden 0,3%
Uitkeringsgerechtigden 2,7%
Gepensioneerden 2,1%
   
Huishoudtype  
Tweeverdieners 0,5%
Alleenstaanden 1,2%
Alleenverdieners 0,5%
   
Kinderen  
Huishoudens met kinderen 0,3%
Huishoudens zonder kinderen 0,3%
   
Alle huishoudens 0,8%

Vraag 184

Wat is het effect op armoede bij een verhoging van het wettelijk minimumloon naar € 16 per uur?

Antwoord 184

Onderstaande tabel toont het risico op armoede onder personen (ex-ante) in 2027 en 2028 in het basispad (CEP 2025), en bij verhoging van het WML met 5% (€ 16 per uur) per 1 januari 2027. De armoede neemt naar verwachting met 0,2%-punt af.

Tabel: armoede onder personen (%)

Armoede onder personen 2027 2028
Basispad 2,8% 2,7%
Bijzondere verhoging WML 5% 2,6% 2,5%

Vraag 185

Hoeveel kost het om het minimumloon te verhogen naar € 18 per uur vanaf 1 januari 2026?

Antwoord 185

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2026 is niet meer uitvoerbaar. Een verhoging van het minimumloon vergt een wetswijziging. Dit kost normaliter anderhalf tot twee jaar. Rekening houdend met de duur van een wetstraject kan het minimumloon op zijn vroegst per 1 januari 2027 worden verhoogd.

Volgens de huidige inzichten is per 1 januari 2027 een bijzondere verhoging van het minimumloon van 18,3% benodigd om uit te komen op een minimumuurloon van € 18,-. Als de reguliere indexatie van het minimumloon in de komende jaren anders uitvalt dan nu verwacht, dan wijzigt het benodigde stijgingspercentage om uit te komen op een minimumuurloon van € 18,-.

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 18,3% kost structureel ongeveer € 15 miljard per jaar. Dit betreft een grove inschatting van het budgettaire effect van een verhoging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. De raming bevat alleen de kosten op de SZW-begroting, dat betekent dat de doorwerking op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag niet is meegenomen. Daarnaast bevat de raming alleen de kosten van de Rijksoverheid als wetgever en niet van de Rijksoverheid als werkgever.

Vraag 186

Wat is het effect op de reële koopkracht uitgesplitst in 2026, 2027 en 2028 van het verhogen van het minimumloon naar € 18 per uur met daarbij in achtneming van verschillende inflatiescenario’s, tenminste bevattende een aanhoudende jaargemiddelde inflatie van 2%, 5%, 7,5% en 10%?

Antwoord 186

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2026 is niet meer uitvoerbaar. Een verhoging van het minimumloon vergt een wetswijziging. Dit kost normaliter anderhalf tot twee jaar. Rekening houdend met de duur van een wetstraject kan het minimumloon op zijn vroegst per 1 januari 2027 worden verhoogd.

Volgens de huidige inzichten is per 1 januari 2027 een bijzondere verhoging van het minimumloon van 18,3% benodigd om uit te komen op een minimumuurloon van € 18. Als de reguliere indexatie van het minimumloon in de komende jaren anders uitvalt dan nu verwacht, dan wijzigt het benodigde stijgingspercentage om uit te komen op een minimumuurloon van € 18,-.

Onderstaande tabel toont een indicatie van de inkomenseffecten van een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 18,3%, die optreden per 1 januari 2027. Het betreft de effecten van een verhoging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. Ook wordt rekening gehouden met het effect van de hogere lonen aan de onderkant van het loongebouw. De effecten van de minimumloonsverhoging op de inflatie en werkgelegenheid zijn niet meegenomen in deze berekening omdat hier een inkomenseffect wordt getoond. Deze effecten zullen groter zijn naarmate de minimumloonsverhoging groter is. Het weergegeven inkomenseffect vergelijkt een situatie zonder extra verhoging van het minimumloon met een situatie met extra verhoging van het minimumloon, en hangt niet af van de inflatie. Bij een oplopende inflatie met 2%, 5%, 7,5% en 10% neemt de koopkracht voor de verschillende groepen met hetzelfde percentage af.

De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van 4,4% voor alle Nederlandse huishoudens. Het positieve inkomenseffect zit met name bij de laagste inkomensgroepen (9,6% en 7,4% respectievelijk bij het eerste en tweede inkomenskwintiel). In deze groepen zitten naast minimumloonverdieners ook veel uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden, die in doorsnee het meeste profijt hebben van de verhoging. Achter deze mediane inkomenseffecten gaat spreiding schuil die onder andere zichtbaar is bij werkenden. De doorsnee werkende gaat er 2,0% op vooruit, maar vooral voor werkenden op en net boven het WML ligt de inkomensvooruitgang hoger.

Tabel: Inkomenseffect bijzondere verhoging WML met 18,3% per 1 januari 202741

Inkomensgroep Iedereen
1e (<=106% WML) 9,6%
2e (106-173% WML) 7,4%
3e (173-257% WML) 3,6%
4e (257-380% WML) 2,4%
5e (>380% WML) 0,7%
   
Inkomensbron  
Werkenden 2,0%
Uitkeringsgerechtigden 10,2%
Gepensioneerden 7,7%
   
Huishoudtype  
Tweeverdieners 3,5%
Alleenstaanden 6,3%
Alleenverdieners 2,5%
   
Kinderen  
Huishoudens met kinderen 2,2%
Huishoudens zonder kinderen 3,0%
   
Alle huishoudens 4,4%

Vraag 187

Wat is het effect op armoede bij een verhoging van het wettelijk minimumloon naar € 18 per uur?

Antwoord 187

Onderstaande tabel toont het risico op armoede onder personen (ex-ante) in 2027 en 2028 in het basispad (CEP 2025), en bij verhoging van het WML met 18,3% (€ 18 per uur) per 1 januari 2027. De armoede neemt naar verwachting met 0,6%-punt af in 2028.

Tabel: armoede onder personen (%)

Armoede onder personen 2027 2028
Basispad 2,8% 2,7%
Bijzondere verhoging WML 18,3% 2,1% 2,1%

Vraag 188

Hoeveel kost het om het minimumjeugdloon volledig af te schaffen vanaf 1 januari 2026?

Antwoord 188

Het afschaffen van het minimumjeugdloon per 1 januari 2026 is niet meer uitvoerbaar, omdat dit een wetswijziging vergt. Dit kost normaliter anderhalf tot twee jaar. Rekening houdend met de duur van een wetstraject kan het minimumjeugdloon op zijn vroegst per 1 januari 2027 worden afgeschaft.

De verwachte kosten van het afschaffen van het minimumjeugdloon voor alle leeftijden zijn structureel ongeveer € 130 miljoen per jaar. Deze kosten bestaan uit hogere uitgaven aan de Wajong (alleen voor 18-, 19- en 20-jarigen) en loonkostensubsidie.

Vraag 189

Wat is het effect op de reële koopkracht uitgesplitst in 2026, 2027 en 2028 van het afschaffen van het minimumjeugdloonloon met daarbij in achtneming van verschillende inflatiescenario’s, tenminste bevattende een aanhoudende jaargemiddelde inflatie van 2%, 5%, 7,5% en 10% uitgesplitst in voltijd en deeltijd jongeren?

Antwoord 189

Het is niet mogelijk om de effecten op de koopkrachtontwikkeling door het afschaffen van het minimumjeugdloon te berekenen. Indien jongeren met een laag inkomen, zoals ook bij studenten, door hun ouders worden ondersteund in hun inkomen wordt dat niet goed meegenomen in de inkomensstatistiek. Kleine wijzigingen kunnen bij lage inkomens ook tot grote inkomensmutaties leiden en de uitkomsten kunnen een vertekend beeld geven. Het minimumjeugdloon wordt per 1 januari 2027 per algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangepast. In nota van toelichting wordt ingegaan op de gevolgen van de verhoging waaronder de inkomenseffecten.

Vraag 190

Wat is het effect op armoede bij het afschaffen van het minimumjeugdloon?

Antwoord 190

Het is niet mogelijk om de effecten op de armoede door het afschaffen van het minimumjeugdloon te berekenen. Indien jongeren met een laag inkomen, zoals ook bij studenten, door hun ouders worden ondersteund in hun inkomen wordt dat niet goed meegenomen in de inkomensstatistiek. Kleine wijzigingen kunnen bij lage inkomens ook tot grote inkomensmutaties leiden en de uitkomsten kunnen een vertekend beeld geven. Het minimumjeugdloon wordt per 1 januari 2027 per algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangepast. In nota van toelichting wordt ingegaan op de gevolgen van de verhoging waaronder de inkomenseffecten.

Vraag 191

Wat is het effect op kinderarmoede bij het afschaffen van het minimumjeugdloon?

Antwoord 191

Het is niet mogelijk om de effecten op de kinderarmoede door het afschaffen van het minimumjeugdloon te berekenen. Indien jongeren met een laag inkomen, zoals ook bij studenten, door hun ouders worden ondersteund in hun inkomen wordt dat niet goed meegenomen in de inkomensstatistiek. Kleine wijzigingen kunnen bij lage inkomens ook tot grote inkomensmutaties leiden en de uitkomsten kunnen een vertekend beeld geven. Het minimumjeugdloon wordt per 1 januari 2027 per algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangepast. In nota van toelichting wordt ingegaan op de gevolgen van de verhoging waaronder de inkomenseffecten.

Vraag 192

Hoeveel arbeidsmigranten leven er op dit moment in Nederland? Kan dit worden gespecificeerd per land van herkomst?

Antwoord 192

Het CBS Dashboard Arbeidsmigratie geeft inzicht in hoeveel personen van buiten de EU/EFTA en hoeveel personen met een EU/EFTA nationaliteit met het migratiemotief arbeid in Nederland werken. Voor migranten van buiten de EU/EFTA is dit op basis van migratiejaren 1999 tot en met 2023. Voor EU/EFTA-migranten is dit op basis van migratiejaren 1999 tot en met 2022. Hierbij is arbeidsmigratie dus gedefinieerd als personen die vanwege werk naar Nederland zijn gekomen. Aangezien de gegevens teruggaan tot 1999 zijn in de cijfers ook personen opgenomen die al een lange tijd in Nederland kunnen wonen. Op 31 december 2022 zijn er volgens dit dashboard 182.395 arbeidsmigranten en 62.400 gezinsmigranten die meekwamen met arbeidsmigranten uit de EU/EFTA in Nederland.42 Op 31 december 2023 zijn er in Nederland volgens dit dashboard 122.680 arbeidsmigranten (waaronder 103.235 kennismigranten) en 91.225 gezinsmigranten die meekwamen met arbeidsmigranten uit derde landen in Nederland aanwezig. Bovenstaande cijfers betreffen alleen personen die als ingezetene staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Personen die wel in de polisadministratie van het UWV voorkomen als werknemer, maar enkel als niet-ingezetene in het Register Niet-Ingezetenen (RNI) van de BRP geregistreerd staan, worden niet meegenomen in deze standcijfers. Dit kunnen bijvoorbeeld seizoens- of grenswerkers zijn. Ook personen die noch zijn ingeschreven in het bevolkingsregister, noch voorkomen in de polisadministratie van UWV, zijn niet meegenomen in bovenstaande cijfers. Dit kunnen bijvoorbeeld gedetacheerde werknemers zijn die hun loon in het buitenland ontvangen en daarom niet in de polisadministratie voorkomen.

Het Dashboard biedt geen uitsplitsing naar land van herkomst, maar wel naar nationaliteit op het moment van immigratie. In onderstaande tabel worden de top 10 nationaliteiten weergegeven voor niet-EU/EFTA migranten en EU/EFTA-migranten met het migratiemotief arbeid.

Aantal arbeidsmigranten van buiten de EU-EFTA in Nederland naar nationaliteit op 31 december 202343

Nationaliteit Aantal personen
Indiaas 26285
Overige nationaliteiten 21740
Chinees 13765
Turks 12395
Amerikaans 8435
Russisch 7715
Zuid-Afrikaans 6780
Braziliaans 4375
Iraans 4105
Brits 3515

Aantal EU/EFTA-arbeidsmigranten in Nederland naar nationaliteit op 31 december 202244

Nationaliteit Aantal personen
Pools 47710
Italiaans 17550
Roemeens 15790
Spaans 13900
Bulgaars 13475
Duits 12995
Portugees 10080
Grieks 9295
Frans 9205
Overige landen 7770

Vraag 193

Kan worden gespecificeerd hoe lang arbeidsmigranten per land van herkomst in Nederland verblijven?

Antwoord 193

Het percentage vertrokken arbeidsmigranten naar verblijfsduur en nationaliteit is beschikbaar via het Dashboard Migratiemotieven. Onderstaande figuren geven het respectievelijke aandeel vertrokken arbeidsmigranten vanuit niet-EU/EFTA en EU/EFTA naar verblijfsjaren, uitgesplitst voor de meest voorkomende nationaliteiten van de groep arbeidsmigranten die eind 2023 (niet-EU/EFTA) en 2022 (EU/EFTA) in Nederland aanwezig waren (zie ook vraag 192) en de totale populatie arbeidsmigranten. Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar een vroeger instroomcohort (2013-2016 voor niet-EU/EFTA en 2012-2015 voor EU/EFTA) om de vertrekpercentages op een langere termijn van 7 verblijfsjaren te kunnen volgen. In het antwoord op vraag 194 wordt ook gekeken naar de vertrekpercentages van recentere instroomcohorten. In het Dashboard Migratiemotieven zijn enkel arbeidsmigranten meegenomen die zich als ingezetene hebben ingeschreven in de BRP. Dit geeft mogelijk een vertekend beeld van de werkelijke verblijfsduur van de totale groep personen die met migratiemotief arbeid naar Nederland komt, in het bijzonder voor personen uit Midden-en Oost Europa, omdat personen die zich hebben geregistreerd als niet-ingezetenen met een veelal kortere verblijfsduur hierdoor niet meegenomen zijn in de vertrekcijfers.

De verblijfsduur van arbeidsmigranten hangt zowel samen met het instroomcohort, als met de nationaliteit. Zo is na 5 jaar 63% van de totale populatie aan arbeidsmigranten van buiten de EU/EFTA die tussen 2013-2016 naar Nederland kwam reeds vertrokken. Voor Turkse arbeidsmigranten ligt dit percentage op 45% en voor Amerikaanse arbeidsmigranten op 74%. Van de arbeidsmigranten met een EU/EFTA nationaliteit die in 2012-2015 naar Nederland kwamen is na 5 jaar 67% reeds vertrokken. Voor Italiaanse arbeidsmigranten ligt dit percentage op 59% en voor Poolse arbeidsmigranten op 69%. Bij de interpretatie van verschillen in verblijfsduur tussen nationaliteiten is relevant om te benoemen dat de grootte van de populaties voor de verschillende nationaliteiten sterk uiteenlopen.

Figuur Aandeel vertrokken arbeidsmigranten niet-EU/EFTA

Figuur Aandeel vertrokken arbeidsmigranten EU/EFTA

Vraag 194

Wat is de gemiddelde verblijfsduur van arbeidsmigranten in Nederland?

Antwoord 194

Het Dashboard Migratiemotieven biedt inzicht in het aandeel arbeidsmigranten dat vertrokken is x aantal jaren na immigratie.45 Om de uiteindelijke gemiddelde verblijfsduur van de populatie arbeidsmigranten te berekenen zou naar de gehele lifespan gekeken moeten worden, doordat de arbeidsmigranten die nog in Nederland zijn (nog) geen eind verblijfsdatum kennen.

De verblijfsduur van arbeidsmigranten hangt bovendien samen met hun instroomcohort, waarbij de verblijfsduur van vroegere instroomcohorten niet meer representatief hoeft te zijn voor de verblijfsduur van recente cohorten. Onderstaande figuur illustreert de vertrekpercentages voor arbeidsmigranten met nationaliteiten van binnen en buiten de EU/EFTA voor verschillende instroomcohorten en jaren na immigratie. Zo is van de 8.855 arbeidsmigranten die in 2012 naar Nederland migreerden met een nationaliteit van buiten de EU/EFTA na 4 jaar 61% vertrokken, waar dit vertrekpercentage voor de 19.910 niet-EU/EFTA arbeidsmigranten die in 2019 naar Nederland migreerden op 44% ligt. Van de arbeidsmigranten met een EU/EFTA-nationaliteit die in 2012 migreerden is 1 jaar na immigratie 28% vertrokken. Voor het instroomcohort in 2019 ligt dit vertrekpercentage 1 jaar na immigratie op 32%. De berekende vertrekcijfers nemen enkel ingezetenen in de BRP mee en missen daarmee een deel van de populatie arbeidsmigranten.

Figuur Aandeel vertrokken arbeidsmigranten naar jaren na immigratie, nationaliteit en instroomcohort

Vraag 195

Hoeveel arbeidsmigranten leven er op straat in Nederland?

Antwoord 195

De monitoring van het aantal dakloze arbeidsmigranten is zeer complex.

In het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers (september 2022) zijn schattingen opgenomen van het aantal dakloze EU-burgers omdat het precieze aantal dakloze EU-burgers in Nederland niet bekend is (het betreft hier niet-Nederlandse dakloze mensen). Het Rode Kruis schatte dat in 2021 in Nederland zo’n 2.500 tot 3.000 EU-burgers dakloos waren (Rode Kruis, Valente, Dokters van de Wereld, 2021). Stichting Barka geeft aan dat zij in 2021 in heel Nederland binnen al hun projecten ongeveer 3.100 kwetsbare EU-burgers hebben ontmoet, waarvan 70% dakloos was (2.170). Volgens vakbond CNV en het Leger des Heils zijn er naar schatting 10.000 dakloze arbeidsmigranten in Nederland en is ongeveer 60% van alle mensen die op straat leven arbeidsmigrant (NOS, 2025).46 Volgens schattingen van CBS (2025) is bijna de helft van de dakloze mensen geboren in een ander land dan Nederland; hierbij is niet gerapporteerd hoeveel van hen arbeidsmigrant is.

Om meer inzicht te krijgen in de omvang en samenstelling van de groep dak- en thuisloze mensen in Nederland, zijn het Kansfonds en Hogeschool Utrecht gestart met een nieuwe telling middels de European Typology of Homelessness and Housing Exclusion (ETHOS) Light-methode47. Hierbij worden op één dag (peildatum) alle dakloze mensen in een bepaalde regio in kaart gebracht. In 2023 is in twee regio’s geteld, in 2024 in zes regio’s en in 2025 in negen regio’s. Volgens de rapportage van de ETHOS-telling van 2024 was 35% van de mensen die op straat verbleven EU-burger met een niet-Nederlandse nationaliteit; het overgrote deel van hen was arbeidsmigrant. Aanvullend kwalitatief onderzoek laat zien dat geen van de zes regio’s goed zicht heeft op dak- en thuisloosheid bij arbeidsmigranten, waardoor de werkelijke aantallen vermoedelijk hoger liggen. Door de komende jaren in steeds meer regio’s gebruik te maken van dit type telling, hopen we ook beter zicht te krijgen op de omvang van de groep dakloze arbeidsmigranten en waar zij verblijven. Aangezien er nog niet in elke Nederlandse regio ETHOS-tellingen hebben plaatsgevonden, kan er uit de rapportages op moment van schrijven nog geen landelijk cijfer worden opgemaakt.

Vraag 196

Hoeveel procent van de dakloze arbeidsmigranten keert gemiddeld terug naar hun land van herkomst?

Antwoord 196

Op dit moment hebben we op 6 locaties in Nederland opvang voor niet-rechthebbende EU-burgers. Op die locaties wordt ingezet om personen duurzaam terug aan het werk te helpen of te begeleiden terug naar land van herkomst. In 2024 is uit een evaluatie van deze opvang gebleken dat gemiddeld 62% positief uitstroomt. Daarmee wordt bedoeld ofwel duurzaam terug aan het werk, ofwel terug naar land van herkomst. De overige 38% is terug op straat beland of verbleef nog in de opvang. In bijlage C van deze evaluatie zijn per stad de resultaten op een rij gezet.48

Op 8 mei heeft het kabinet bekend gemaakt dat deze vorm van opvang voor de jaren 2026 t/m 2028 doorgezet zal worden (Kamerstukken II, 2024/25, 29 325, nr. 190). Er zal daarbij ook monitoring opgezet worden om bij te houden hoeveel personen terug naar land van herkomst of naar duurzaam nieuw werk begeleid worden.

Vraag 197

Hoeveel procent van de dakloze arbeidsmigranten wordt begeleid naar duurzaam nieuw werk in Nederland?

Antwoord 197

Op dit moment hebben we op 6 locaties in Nederland opvang voor niet-rechthebbende EU-burgers. Op die locaties wordt ingezet om personen duurzaam terug aan het werk te helpen of te begeleiden terug naar land van herkomst. In 2024 is uit een evaluatie van deze opvang gebleken dat gemiddeld 62% positief uitstroomt. Daarmee wordt bedoeld ofwel duurzaam terug aan het werk, ofwel terug naar land van herkomst. De overige 38% is terug op straat beland of verbleef nog in de opvang. In bijlage C van deze evaluatie zijn per stad de resultaten op een rij gezet.49

Op 8 mei heeft het kabinet bekend gemaakt dat deze vorm van opvang voor de jaren 2026 t/m 2028 doorgezet zal worden (Kamerstukken II, 2024/25, 29 325, nr. 190). Er zal daarbij ook monitoring opgezet worden om bij te houden hoeveel personen terug naar land van herkomst of naar duurzaam nieuw werk begeleid worden.

Vraag 198

Hoeveel banen zouden er gecreëerd kunnen worden binnen de Banenafspraak door aanbestedingswetgeving te laten focussen op werk-ontwikkelbedrijven?

Antwoord 198

De Aanbestedingswet biedt publieke opdrachtgevers ruimte om bij inkoop maatschappelijke doelen mee te wegen, zoals het creëren van werk voor mensen met een arbeidsbeperking. Dit kan bijdragen aan extra banen binnen de Banenafspraak.

De aanbestedingswetgeving is bedoeld om een gelijk speelveld te creëren voor ondernemers die op een overheidsopdracht willen inschrijven. De feitelijke werkgelegenheidseffecten van overheidsopdrachten waar de aanbestedingswetgeving op van toepassing is, zijn afhankelijk van veel verschillende factoren. Bijvoorbeeld van hoe gemeenten en andere opdrachtgevers deze ruimte benutten en de aard en omvang van de opdrachten. Het is om die reden niet mogelijk om een inschatting te geven van het aantal banen dat kan worden gecreëerd door aanbestedingswetgeving te laten focussen op sociaal ontwikkelbedrijven.

Vraag 199

Voor welke ‘budgettaire problemen’ wordt de envelop Groepen in de knel afgeroomd?

Antwoord 199

Tijdens de voorjaarsbesluitvorming heeft een integrale afweging plaatsgevonden van inkomsten en uitgaven. Gezien het kabinet vasthoudt aan de begrotingsregels en principes van trendmatig begrotingsbeleid, moeten extra uitgaven gedekt worden met ombuigingen. Daarbij heeft het kabinet de keuze gemaakt om een gedeelte van de middelen uit de envelop Groepen in de knel af te romen. Daar stond niet een ander budgettair dossier 1-op-1 tegenover.

Vraag 200

Klopt het dat de afroming van Groepen in de knel tot gevolg heeft dat er in 2025 nog € 19 miljoen beschikbaar is voor vroegsignalering?

Antwoord 200

De afroming van de middelen uit de envelop Groepen in de knel heeft geen gevolgen voor de middelen voor vroegsignalering in 2025. In 2025 is er € 20 miljoen beschikbaar voor vroegsignalering, waarvan € 19 miljoen reeds is overgemaakt naar het Gemeentefonds en € 1 miljoen wordt ingezet voor de subsidie Data Delen Armoede Schulden (DDAS). Hiermee komen periodiek en geautomatiseerd gegevens beschikbaar. Dit inzicht in de resultaten van dienstverlening rondom armoede en schulden draagt bij aan het eerder signaleren van (problematische) schulden.

Vraag 201

Klopt het dat de afroming van Groepen in de knel tot gevolg heeft dat er vanaf 2026 geen structurele middelen meer beschikbaar zijn voor vroegsignalering?

Antwoord 201

De afroming van de middelen uit de envelop Groepen in de knel heeft geen gevolgen voor de middelen voor vroegsignalering in 2025 t/m 2028. De afroming leidt er wel toe dat er vanaf 2029 geen structurele middelen meer beschikbaar zijn voor vroegsignalering.

Vraag 202

Hoeveel fte zijn overheidswerkgevers tekortgeschoten in de uitvoering van de banenafspraak in 2025?

Antwoord 202

Er zijn nog geen cijfers bekend over het jaar 2025. Voor 2024 geldt dat er nog geen definitieve cijfers zijn. De definitieve cijfers worden in juli bekend en zullen dan ook per brief aan uw Kamer aangeboden worden. De voorlopige cijfers over 2024 geven aan dat er in totaal ruim 90.000 extra banen zijn gerealiseerd ten opzichte van de nulmeting uit 2014. Dit betreft formele dienstverbanden en inleenverbanden binnen de markt- en overheidssectoren. Inleenverbanden zijn zowel uitzendrelaties als detacheringen vanuit de sociale werkvoorziening (Wsw-detacheringen). De banen via inleenverbanden tellen mee bij de sector waar de werknemer daadwerkelijk werkt. Bijvoorbeeld: iemand werkt gedetacheerd vanuit de sociale werkvoorziening bij een werkgever in de ICT-branche. In dit geval telt hij mee bij de gerealiseerde aantallen voor de markt. De ingeleende mensen uit de doelgroep worden bij elke meting opnieuw toegedeeld aan de sectoren op basis van de verdeelsleutel inleenverbanden. Deze wordt vastgesteld op basis van objectief, representatief onderzoek door SEO Economisch Onderzoek. Omdat dit onderzoek een doorlooptijd kent van enkele maanden zijn de definitieve cijfers over 2024 pas begin juli beschikbaar.

Vraag 203

Hoeveel fte zijn marktwerkgevers tekortgeschoten in de uitvoering van de banenafspraak in 2025?

Antwoord 203

Er zijn nog geen cijfers bekend over het jaar 2025. Voor 2024 geldt dat er nog geen definitieve cijfers zijn. De definitieve cijfers worden in juli bekend en zullen dan ook per brief aan uw Kamer aangeboden worden. De voorlopige cijfers over 2024 geven aan dat er in totaal ruim 90.000 extra banen zijn gerealiseerd ten opzichte van de nulmeting uit 2014. Dit betreft formele dienstverbanden en inleenverbanden binnen de markt- en overheidssectoren. Inleenverbanden zijn zowel uitzendrelaties als detacheringen vanuit de sociale werkvoorziening (Wsw-detacheringen). De banen via inleenverbanden tellen mee bij de sector waar de werknemer daadwerkelijk werkt. Bijvoorbeeld: iemand werkt gedetacheerd vanuit de sociale werkvoorziening bij een werkgever in de ICT-branche. In dit geval telt hij mee bij de gerealiseerde aantallen voor de markt. De ingeleende mensen uit de doelgroep worden bij elke meting opnieuw toegedeeld aan de sectoren op basis van de verdeelsleutel inleenverbanden. Deze wordt vastgesteld op basis van objectief, representatief onderzoek door SEO Economisch Onderzoek. Omdat dit onderzoek een doorlooptijd kent van enkele maanden zijn de definitieve cijfers over 2024 pas begin juli beschikbaar.

Vraag 204

Hoeveel banen zijn er gerealiseerd in de sector overheid per 1 januari 2025?

Antwoord 204

Er zijn nog geen cijfers bekend over het jaar 2025. Voor 2024 geldt dat er nog geen definitieve cijfers zijn. De definitieve cijfers worden in juli bekend en zullen dan ook per brief aan uw Kamer aangeboden worden. De voorlopige cijfers over 2024 geven aan dat er in totaal ruim 90.000 extra banen zijn gerealiseerd ten opzichte van de nulmeting uit 2014. Dit betreft formele dienstverbanden en inleenverbanden binnen de markt- en overheidssectoren. Inleenverbanden zijn zowel uitzendrelaties als detacheringen vanuit de sociale werkvoorziening (Wsw-detacheringen). De banen via inleenverbanden tellen mee bij de sector waar de werknemer daadwerkelijk werkt. Bijvoorbeeld: iemand werkt gedetacheerd vanuit de sociale werkvoorziening bij een werkgever in de ICT-branche. In dit geval telt hij mee bij de gerealiseerde aantallen voor de markt. De ingeleende mensen uit de doelgroep worden bij elke meting opnieuw toegedeeld aan de sectoren op basis van de verdeelsleutel inleenverbanden. Deze wordt vastgesteld op basis van objectief, representatief onderzoek door SEO Economisch Onderzoek. Omdat dit onderzoek een doorlooptijd kent van enkele maanden zijn de definitieve cijfers over 2024 pas begin juli beschikbaar.

Vraag 205

Hoeveel van de ingevulde banen in het kader van de banenafspraak zijn tijdelijke functies (korter dan 1 jaar)?

Antwoord 205

UWV onderzoekt jaarlijks de duurzaamheid van het werk in de banenafspraak. Het meest recente onderzoek (Kamerstukken II 2024/2025, 34 352, nr. 331) gaat over de jaren 2022-2023. Het onderzoek kijkt naar een aantal aspecten waarmee de duurzaamheid van werk kan worden gemeten, zoals het aandeel vaste contracten en het baanbehoud van mensen. Uit het onderzoek blijkt dat de duurzaamheid van het werk de afgelopen jaren stabiel is gebleven. Per kwartaal (start in kwartaal Q4 2021 t/m Q3 2022) zijn gemiddeld 7.481 personen met één of meerdere banen gestart. Gemiddeld is twee derde (66%) van deze personen een jaar later nog steeds aan het werk. Uit het onderzoek blijkt tevens dat het aantal verloonde uren in contracten voor bepaalde tijd is gedaald (-243.000) terwijl het aantal verloonde uren voor onbepaalde tijd is toegenomen (+331.000). Hierdoor is het aandeel verloonde uren voor onbepaalde tijd in 2022 licht gestegen naar 62%.

Vraag 206

Wanneer wordt verwacht dat de banenafspraak voor zowel overheids- als marktwerkgevers wordt gehaald?

Antwoord 206

Het aantal gerealiseerde banen binnen de banenafspraak stagneert in zowel de overheid- als de marktsector. Daarom is het nodig dat er een impuls wordt gegeven aan de huidige banenafspraak en tegelijkertijd een visie wordt ontwikkeld voor de langere termijn. Op beide terreinen worden stappen gezet. Over de ontwikkeling van de langetermijnvisie wordt Uw Kamer voor het zomerreces geïnformeerd. En om de banenafspraak op de kortere termijn een impuls te geven heeft Uw Kamer recent een wetsvoorstel aangenomen met maatregelen om de banenafspraak te verbeteren en zo nieuwe energie te brengen in de banenafspraak. De samenwerking tussen de markt- en overheidssectoren wordt bijvoorbeeld makkelijker gemaakt door het onderscheid tussen deze sectoren op termijn op te heffen. Het maakt dan niet meer uit waar iemand werkt maar dát iemand werkt. Ook komt er een werkende quotumregeling die ingezet kan worden als stok achter de deur en beloont deze regeling werkgevers extra die meer banen realiseren. Tot slot zorgt het wetsvoorstel voor duurzame en eenvoudigere ondersteuning van werkgevers door het loonkostenvoordeel banenafspraak structureel te maken. Tegelijkertijd werkt het kabinet aan een wetsvoorstel voor het verder verbreden van de doelgroep banenafspraak. Het kabinet is ervan overtuigd dat deze maatregelen zullen leiden tot de realisatie van meer banen voor de doelgroep banenafspraak.

Vraag 207

Op welke gronden concludeert de regering dat er 'geen objectief criterium bestaat’ om arbeidsongeschikte zzp’ers gunstiger te behandelen dan andere voormalige overbruggingsregeling (OBR)-gerechtigden? Wat is de juridische onderbouwing van de stelling dat een eenmalige tegemoetkoming aan deze groep zou leiden tot precedentwerking? Waarvoor worden de gereserveerde middelen nu exact ingezet, en op basis van welke prioritering?

Antwoord 207

In de SZW-begroting was naar aanleiding van de aangenomen motie van Kent (Kamerstukken II, 2023/2024, 32 043, nr. 635) een reservering getroffen van € 24,5 miljoen in 2025 voor een mogelijke tegemoetkoming voor een groep arbeidsongeschikte zzp'ers. De motie riep op een regeling te treffen voor de groep zelfstandigen die per 1 januari 2013 een private arbeidsongeschiktheidsuitkering (AOV) ontvangt en door de verhoging van de AOW-leeftijd een gat heeft tussen de duur van de verzekering en de ingang van de AOW. Met de Kamerbrief van 15 april jl. (Kamerstukken II, 2024/2025, 32043, nr. 683) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de betreffende groep niet met een eenmalige passende regeling tegemoetgekomen kan worden zonder precedentwerking, zoals de motie vraagt. Ik verwijs u naar de Kamerbrief voor de toelichting hierop. Hierin wordt de complete analyse uiteengezet en de onderbouwing gegeven voor deze afweging. De gereserveerde middelen zijn gebruikt om de problematiek op de SZW-begroting van dekking te voorzien. Dit is niet toe te wijzen aan een specifieke tegenvaller of beleidsdossier.

Vraag 208

Hoeveel middelen uit de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU)-regeling zijn tot nu toe besteed aan Regeling Vervroegde Uittreding (RVU)-doeleinden (eerder uittreden) versus duurzame inzetbaarheid?

Antwoord 208

Van de tot nu toe betaalde subsidie en nog openstaande subsidieverplichtingen voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden, is zo’n 45% bestemd voor RVU’s en 55% voor duurzame inzetbaarheid. Elke subsidieaanvraag moet activiteiten rond duurzame inzetbaarheid bevatten, waarvan de werkgever zelf 50% betaalt. Subsidie voor RVU kan onderdeel uitmaken van de aanvraag, maar dat hoeft niet. Bij de projecten van sectorale samenwerkingsverbanden bevat bijna de helft ook een component eerder uittreden, naast duurzame inzetbaarheid. Bij individuele bedrijven is dit minder dan twintig procent, in het laatste tijdvak minder dan tien procent. Van elke subsidieaanvraag moet ten minste 25% van de aangevraagde subsidie naar duurzame inzetbaarheid gaan.

Het is niet mogelijk om nog nieuwe subsidie aan te vragen. De eindafrekening van het grootste deel van de subsidie moet nog plaatsvinden en de financiële eindstand is pas eind 2026/begin 2027 bekend.

Vraag 209

Hoeveel middelen uit de MDIEU-regeling zijn tot nu toe besteed aan RVU-doeleinden (eerder uittreden) versus duurzame inzetbaarheid?

Antwoord 209

Van de tot nu toe betaalde subsidie en nog openstaande subsidieverplichtingen voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden, is zo’n 45% bestemd voor RVU’s en 55% voor duurzame inzetbaarheid. Elke subsidieaanvraag moet activiteiten rond duurzame inzetbaarheid bevatten, waarvan de werkgever zelf 50% betaalt. Subsidie voor RVU kan onderdeel uitmaken van de aanvraag, maar dat hoeft niet. Bij de projecten van sectorale samenwerkingsverbanden bevat bijna de helft ook een component eerder uittreden, naast duurzame inzetbaarheid. Bij individuele bedrijven is dit minder dan twintig procent, in het laatste tijdvak minder dan tien procent. Van elke subsidieaanvraag moet ten minste 25% van de aangevraagde subsidie naar duurzame inzetbaarheid gaan.

Het is niet mogelijk om nog nieuwe subsidie aan te vragen. De eindafrekening van het grootste deel van de subsidie moet nog plaatsvinden en de financiële eindstand is pas eind 2026/begin 2027 bekend.

Vraag 210

Wat is de rol van voedselprijzen in de hoogte van kinderarmoede?

Antwoord 210

Het is niet bekend welke rol voedselprijzen spelen in de hoogte van kinderarmoede. Er is een groep mensen die hulp nodig heeft om te kunnen voorzien in basale levensbehoeften, zoals voedsel. Uit onderzoek van het Nibud in 2024 kwam naar voren dat 32% van de huishoudens moeite heeft met rondkomen. 80% van degenen die moeite hebben met rondkomen, heeft moeite met betalen van boodschappen. Iets meer dan een derde van de deelnemende respondenten aan het onderzoek maakte deel uit van een huishouden met kinderen. De voornaamste reden die mensen aangaven waardoor ze moeilijk konden rondkomen is het stijgen van uitgaven in combinatie met gelijkblijvende (of dalende) inkomsten.

Volgens onderzoek van het Nederlandse Rode Kruis leven er momenteel 450.000 mensen in (verborgen) voedselnood. Het ministerie van SZW ondersteunt verschillende partijen die voedsel- en noodhulp verstrekken. Het gaat hierbij onder andere om de Voedselbanken Nederland, het Nederlandse Rode Kruis, de Stichting Urgente Noden Nederland en het Armoedefonds. Tot slot krijgen dagelijks 350.000 leerlingen een extra maaltijd via het programma schoolmaaltijden.

Vraag 211

Wat is de rol van de hoogte van de huren in de mate van kinderarmoede?

Antwoord 211

Het is niet bekend welke rol huren spelen in de hoogte van kinderarmoede. Uit onderzoek van het Nibud in 2024 kwam naar voren dat 32% van de huishoudens moeite heeft met rondkomen. Huurders behoren tot de groepen die beduidend meer dan gemiddeld moeite hebben met rondkomen (48% van de huishoudens die moeite hebben met rondkomen wonen in een huurwoning). 37% van hen geeft aan dat zij moeilijk kunnen rondkomen door hoge vaste lasten. Iets meer dan een derde van de deelnemende respondenten aan het onderzoek maakte deel uit van een huishouden met kinderen.

Vraag 212

In hoeverre is er sprake van een gebrek aan dagelijkse inname van calorieën, honger, onder kinderen? Hoe wordt dit gemeten?

Antwoord 212

Het RIVM voert in opdracht van VWS voedingsstatusonderzoek uit. Op basis van voedingsstatusonderzoek kan aan de hand van bloed of urinemonsters worden beoordeeld wat de hoeveelheid voedingsstoffen (vitamines en mineralen) in het lichaam is. Mede op basis van de bevindingen uit de Voedselconsumptiepeiling (VCP) bepaalt het RIVM welke micronutriënten worden onderzocht om de voedingsstatus te bepalen, waarbij indien opportuun bepaalde leeftijdsgroepen worden uitgelicht.

Het RIVM voert in opdracht van VWS ook de VCP uit. In de VCP staat wat kinderen eten verdeeld over de diverse leeftijdscategorieën. Dit geeft een indicatie van de inname van voedingsmiddelen. Op basis van de VCP lijkt de inname van een aantal vitamines en mineralen laag te zijn (ijzer bij meisjes tussen 14-17 jaar, vitamine A en C bij jongens en meisjes tussen 14-17 jaar). Deze gegevens worden meegenomen in de afweging tbv de meerjarige programmering van het voedingsstatusonderzoek. Voor verdere specificering van de kcal inname bij kinderen, verwijs ik naar de website van de VCP Consumptie alle voedingsmiddelengroepen | Wat eet Nederland.

De JGZ helpt ouders/opvoeders bij het gezond opvoeden en laten opgroeien van hun kinderen en vervult een belangrijke rol in het signaleren en registreren van risico’s. Ze voorzien in advies, voorlichting en ondersteuning bij gezond opgroeien en opvoeden.

Deze vraag is door het ministerie van VWS beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van VWS.

Vraag 213

In hoeverre is er sprake van een gebrek aan dagelijkse inname van macro- en micronutriënten onder kinderen? Hoe wordt dit gemeten?

Antwoord 213

Het RIVM voert in opdracht van VWS voedingsstatusonderzoek uit. Op basis van voedingsstatusonderzoek kan aan de hand van bloed of urinemonsters worden beoordeeld wat de hoeveelheid voedingsstoffen (vitamines en mineralen) in het lichaam is. Mede op basis van de bevindingen uit de Voedselconsumptiepeiling (VCP) bepaalt het RIVM welke micronutriënten worden onderzocht om de voedingsstatus te bepalen, waarbij indien opportuun bepaalde leeftijdsgroepen worden uitgelicht.

Het RIVM voert in opdracht van VWS ook de VCP uit. In de VCP staat wat kinderen eten verdeeld over de diverse leeftijdscategorieën. Dit geeft een indicatie van de inname van voedingsmiddelen. Op basis van de VCP lijkt de inname van een aantal vitamines en mineralen laag te zijn (ijzer bij meisjes tussen 14-17 jaar, vitamine A en C bij jongens en meisjes tussen 14-17 jaar). Deze gegevens worden meegenomen in de afweging tbv de meerjarige programmering van het voedingsstatusonderzoek. Voor verdere specificering van de kcal inname bij kinderen, verwijs ik naar de website van de VCP Consumptie alle voedingsmiddelengroepen | Wat eet Nederland.

De JGZ helpt ouders/opvoeders bij het gezond opvoeden en laten opgroeien van hun kinderen en vervult een belangrijke rol in het signaleren en registreren van risico’s. Ze voorzien in advies, voorlichting en ondersteuning bij gezond opgroeien en opvoeden. 

Deze vraag is door het ministerie van VWS beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van VWS.

Vraag 214

Welke feiten, cijfers en rapporten zijn er bekend over de relatie tussen vervoersarmoede en kinderarmoede?

Antwoord 214

Het is niet bekend wat de relatie is tussen vervoersarmoede en kinderarmoede. Wel blijkt uit gesprekken met jongeren die opgroeien in gezinnen met een laag inkomen dat zij vaak betaalbaarheidsproblemen ervaren op het vlak van mobiliteit. De vorm en mate van problematiek verschilt tussen stedelijke en landelijke gebieden. Gemeenten en diverse fondsen ontvangen middelen om kinderen te ondersteunen. Deze middelen kunnen ingezet worden om vervoersarmoede onder kinderen terug te dringen.

Vraag 215

Welke feiten, cijfers en rapporten zijn er bekend over de relatie tussen de hoogte van medische kosten, zoals tandheelkunde, en kinderarmoede?

Antwoord 215

Het is niet bekend wat de relatie is tussen de hoogte van medische kosten, zoals tandheelkunde, en kinderarmoede.

Deze vraag is door het ministerie van VWS beantwoord, voor vervolgvragen verwijzen wij u graag naar de minister van VWS.

Vraag 216

Hoeveel mensen hebben op dit moment een inkomen binnen 130% van het sociaal minimum?

Antwoord 216

Volgens CBS Statline hebben circa 1,1 miljoen huishoudens een inkomen tot 130% van het sociaal minimum. Dat zijn circa 1,7 miljoen personen. Deze data zijn gebaseerd op voorlopige cijfers voor 2022.50 Tevens gaat dit om personen en huishoudens die langer dan 1 jaar in deze inkomenspositie verkeren.

Vraag 217

Kan er worden gespecificeerd per contractvorm of uitkering welke mensen een inkomen hebben onder 130% van het sociaal minimum?

Antwoord 217

Volgens CBS Statline horen circa 261.000 personen in 2022 tot een huishouden met een inkomen tot 130% sociaal minimum met een hoofdinkomen van de contractvorm ‘werknemer’. In 2022 horen 133.000 personen tot een huishouden met een inkomen tot 130% sociaal minimum met een hoofdinkomen van de contractvorm ‘zelfstandige’.51 Een nadere uitsplitsing in contractvormen is niet te maken.

Circa 1,4 miljoen mensen horen in 2022 bij een huishouden, waarin de hoofdinkomensbron een werkloosheidsuitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering, een pensioen of een bijstandsuitkering is.

Vraag 218

Hoeveel kinderen groeien op dit moment op binnen een inkomen van 130% van het sociaal minimum?

Antwoord 218

Volgens CBS Statline horen circa 323.000 minderjarige kinderen tot een huishouden met een inkomen tot 130% sociaal minimum in 2022.52

Vraag 219

Hoeveel 50-plussers hebben een inkomen van 130% van het sociaal minimum?

Antwoord 219

Volgens CBS Statline horen circa 1,1 miljoen personen in 2022 tot een huishouden met een inkomen tot 130% sociaal minimum waarin de hoofdkostwinner ouder is dan 45 jaar.53 In de CBS-tabel staat de leeftijd van 50 jaar niet apart weergegeven.

Vraag 220

Hoeveel 65-plussers hebben een inkomen van 130% van het sociaal minimum?

Antwoord 220

Volgens CBS Statline horen in 2022 circa 613.000 personen tot een huishouden met een inkomen tot 130% sociaal minimum waarin de hoofdkostwinner 65 jaar of ouder is.54

Vraag 221

Hoeveel mensen die gebruik maken van de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW) hebben een inkomen van 130% van het sociaal minimum?

Antwoord 221

De IOAW-uitkering zorgt voor een inkomen op het bijstandsniveau. In tegenstelling tot de bijstand wordt het vermogen bij de IOAW buiten beschouwing gehouden. Inkomen uit arbeid en overig inkomen worden wel verrekend met de uitkering, dit geldt ook voor het inkomen van een eventuele partner. Bepaalde inkomsten, zoals alimentatie, huurtoeslag en zorgtoeslag, worden niet verrekend waardoor iemand met een IOAW-uitkering op 130% van het sociaal minimum kan uitkomen. Op dit moment maken er circa 9.500 huishoudens gebruik van een IOAW-uitkering. Naar verwachting gaat het hierbij maar om een beperkt aantal mensen met een inkomen van 130% van het sociaal minimum. Het is echter niet bekend om welk gedeelte het precies gaat.

Vraag 222

Hoeveel zzp’ers hebben een inkomen van 130% van het sociaal minimum?

Antwoord 222

Volgens CBS Statline horen 133.000 personen in 2022 bij een huishouden met een inkomen tot 130% sociaal minimum met een hoofdinkomensbron als zelfstandige. Zzp’ers staan niet in de CBS Statline, omdat zelfstandigen, die wel in de tabel staan, mogelijk mensen in dienst kunnen hebben.55

Vraag 223

Hoeveel studenten hebben een inkomen van 130% van het sociaal minimum?

Antwoord 223

Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De data van het CBS gaat over personen behorend bij huishoudens met een inkomen tot 130% sociaal minimum.56 Het inkomen geldt dus op huishoudniveau. De woonsituatie van studenten is divers. Ze kunnen thuiswonend zijn of zelfstandig wonen, maar ook een kamer huren.

Vraag 224

Op welke manier worden lopende rechten (mensen die al in de WW zitten bij inwerkingtreding) bij de duurverkorting van de WW naar 18 maanden beschermd of aangepast?

Antwoord 224

Op dit moment wordt het wetsvoorstel voor de WW-duurverkorting nader uitgewerkt. De memorie van toelichting behorende bij het wetsvoorstel zal nader in gaan op het overgangsrecht.

Vraag 225

Hoeveel mensen ontvingen in 2024 een WW-uitkering die langer duurde dan 18 maanden?

Antwoord 225

In 2024 waren er 24.000 personen met een WW-uitkering die de grens van 18 maanden looptijd in dat jaar passeerden.

Vraag 226

Is er onderzocht of een kortere WW-duur leidt tot snellere arbeidsparticipatie of re-integratie, en zo ja, wat waren de uitkomsten?

Antwoord 226

De WW-duurverkorting van 38 maanden naar 24 maanden die met de Wet werk en zekerheid in 2016 is gerealiseerd, is recent door onderzoeksbureau Significant APE geëvalueerd. Uw Kamer ontvangt voor het zomerreces een brief over de WW-maatregel. In deze kamerbrief licht ik ook de uitkomsten van dit onderzoek toe en ontvangt u daarbij het rapport.

Vraag 227

Zijn er specifieke doelgroepen (zoals ouderen of mensen in sectoren met hoge werkloosheidrisico's) die onevenredig worden geraakt door deze verkorting?

Antwoord 227

Overwegend zijn het relatief oudere werknemers die langer dan 18 maanden gebruik maken van een WW-uitkering. Dit heeft twee redenen. Ten eerste is het voor ouderen relatief lastiger om een nieuwe baan te vinden. Ten tweede hebben deze werknemers voldoende arbeidsverleden opgebouwd om een uitkeringsrecht van meer dan 18 maanden te krijgen. Voor de eerste 10 jaar arbeidsverleden wordt een maand WW-recht toegekend, voor de jaren arbeidsverleden daarna een halve maand. Om recht te hebben op een WW-uitkering van 18 maanden is derhalve een arbeidsverleden van 26 jaar vereist. Het zijn niet alleen 55-plussers zijn die te maken krijgen met de duurverkorting. 39% van de werknemers die het betreft zijn werknemers onder de 55 jaar. Uiteindelijk zal de impact die de duurverkorting op een individu heeft sterk afhangen van de arbeidsmarktpositie van deze werknemer

Werknemers die werkzaam zijn in een sector met een hoog werkloosheidsrisico worden sneller werkloos en krijgen dus ook eerder met de duurverkorting te maken. In de tabel hieronder is een verdeling weergegeven van de circa 24.000 personen met een WW-uitkering die in 2024 de grens van 18 maanden looptijd van de uitkering passeerden naar sector van instroom in de WW.

Werkzame sector vóór instroom in de WW van personen met een WW-uitkering die de grens van 18 maanden looptijd passeert in 2024.*

Sector Aandeel
Landbouw, Visserij en Voeding 4%
Bouw en hout 2%
Industrie 11%
Winkelbedrijf en groothandel 15%
Transport 4%
Gezondheid 15%
Overheid onderwijs 4%
Overheid overig 2%
Financieel en diensten 21%
Uitzend 13%
Overig bedrijf en beroep 7%
Overig 0%

* Cijfers tellen niet volledig op tot 100% door afrondingsverschillen.


  1. Per abuis is in de brief opgenomen dat dit gaat om een verlaging van de subsidie. Het gaat echter om een gedeeltelijke verlenging van de subsidie en daarmee verlaging van het vaste elektratarief.↩︎

  2. Een persoon die voor eigen rekening of risico arbeid verricht in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer) of als directeur-grootaandeelhouder (dga), geen personeel in dienst heeft en vooral eigen arbeid of diensten aanbiedt. Overige zelfstandigen worden ook tot de zzp-eigen arbeid gerekend. Als een persoon meer dan één baan of werkkring heeft, dan wordt uitgegaan van de baan of werkkring waaraan de meeste tijd wordt besteed.↩︎

  3. Bron: CBS Statline: Werkzame beroepsbevolking; bedrijf. Geraadpleegd op 24-05-2025.

    Bron: TNO: Zelfstandigen Enquête Arbeid 2023- Resultaten in Vogelvlucht.↩︎

  4. Een persoon die voor eigen rekening of risico arbeid verricht in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer) of als directeur-grootaandeelhouder (dga) en die geen personeel in dienst heeft. Overige zelfstandigen worden ook tot de zelfstandigen zonder personeel gerekend.↩︎

  5. Een persoon die voor eigen rekening of risico arbeid verricht in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer) of als directeur-grootaandeelhouder (dga) en die geen personeel in dienst heeft. Overige zelfstandigen worden ook tot de zelfstandigen zonder personeel gerekend.↩︎

  6. Bron: CBS Statline: Zelfstandigen; persoonskenmerken en bedrijfstak (SBI 2008). Geraadpleegd op 24-05-2025.↩︎

  7. Bron: TNO: Zelfstandigen Enquête Arbeid 2023- Resultaten in Vogelvlucht.↩︎

  8. CBS en TNO, Zelfstandigen Enquête Arbeid 2023 (ZEA)↩︎

  9. CBS, Werknemers zonder pensioen 2022↩︎

  10. DNB, Werkenden zonder pensioenopbouw↩︎

  11. IBO Pensioenopbouw in balans↩︎

  12. Een fictieve dienstbetrekking is een arbeidsverhouding die niet voldoet aan alle kenmerken van een arbeidsovereenkomst (loon, persoonlijke arbeid en gezag), maar voor de loonbelasting en/of de werknemersverzekeringen wel als een dienstbetrekking wordt beschouwd. Voorbeelden zijn onder andere de fictieve dienstbetrekking voor tussenkomst, sexwerk, thuiswerk, gelijkgestelden en voor leerlingen en stagiairs.↩︎

  13. Stb. 2016, 45. Deze wet is op 1 mei 2016 in werking getreden bij besluit van 8 april 2016, Stb. 2016,166.↩︎

  14. Wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 695↩︎

  15. Staatsblad 2004, 720 en Staatsblad 2004, 72↩︎

  16. Stb. 2016, 45. Deze wet is op 1 mei 2016 in werking getreden bij besluit van 8 april 2016, Stb. 2016,166.↩︎

  17. Zie Commissie Modelovereenkomsten Eindrapport, november 2016.↩︎

  18. Hoge Raad 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443↩︎

  19. Kamerbrief opheffen handhavingsmoratorium van 6 september 2024↩︎

  20. Sociaal-Economische Raad. Zekerheid voor mensen, een wendbare economie en herstel van de samenleving (2021).↩︎

  21. Coalitieakkoord 'Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst', Coalitieakkoord tussen VVD, D66, CDA en ChristenUnie. Het akkoord is op 15 december 2021 gepresenteerd.↩︎

  22. Regeerprogramma. Uitwerking van het hoofdlijnenakkoord ‘hoop, lef en trots’ tussen PVV, VVD, NSC en BBB. Het akkoord is op 13 september 2024 gepresenteerd.↩︎

  23. https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10172-2019-INIT/nl/pdf (2019). https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9766-2022-INIT/nl/pdf (2022).↩︎

  24. OECD, Input to the Netherlands Independent Commission on the Regulation of Work (2019).↩︎

  25. WRR, Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht (2020).↩︎

  26. https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10172-2019-INIT/nl/pdf (2019), https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9766-2022-INIT/nl/pdf (2022)↩︎

  27. CBS Statline. Is elders in de EU het aandeel zzp’ers zo hoog als in Nederland? | CBS↩︎

  28. Ipsos I&O, Monitor schijnzelfstandigheid 1-meting, 28 februari 2025, p. 47.↩︎

  29. Ipsos I&O, Monitor schijnzelfstandigheid 1-meting, 28 februari 2025, p. 48.↩︎

  30. Bronnen:

    KVK, onderzoek impact van handhaving op schijnzelfstandigheid, geraadpleegd op 23 mei 2025

    KVK, zzp monitor april 2025, geraadpleegd op 23 mei 2025

    CBS, afname aantal zzp’ers na jarenlange stijging, geraadpleegd op 26 mei 2025↩︎

  31. CBS, conjunctuur-enquête, uitkomsten extra vragen januari 2025.↩︎

  32. KVK, Impact van handhaving op schijnzelfstandigheid, 6 mei 2025.↩︎

  33. AWVN ledenonderzoek. Inzet zzp in de knel?, 13 februari 2025.↩︎

  34. KVK, ZZP-monitor april 2025, 6 mei 2025.↩︎

  35. CBS, Afname aantal zzp’ers na jarenlange stijging, 8 mei 2025.↩︎

  36. De primaire sector houdt zich bezig met het verkrijgen van grondstoffen en het produceren van voedsel.↩︎

  37. Ipsos I&O, Monitor schijnzelfstandigheid 1-meting, 28 februari 2025, p. 45.↩︎

  38. Bron: Jaarverslag UWV 2024 en Jaarverslag UWV 2023↩︎

  39. Bron: berekeningen SZW↩︎

  40. Bron: SZW-berekeningen↩︎

  41. Bron: SZW-berekeningen↩︎

  42. Bron: CBS Dashboard Migratiemotieven↩︎

  43. Bron: CBS Dashboard Migratiemotieven↩︎

  44. Bron: CBS Dashboard Migratiemotieven↩︎

  45. Hierbij wordt geen tijdsspecificatie gemaakt binnen een verblijfsjaar. Als een arbeidsmigrant na 1 verblijfsjaar niet meer aanwezig is in Nederland, kan dit dus duiden op een verblijfsduur van 1-12 maanden. Dit compliceert het berekenen van de exacte gemiddelde verblijfsduur.↩︎

  46. https://nos.nl/artikel/2554839-meer-daklozen-zijn-arbeidsmigrant-cnv-en-leger-des-heils-willen-nieuwe-aanpak, 7 februari 2025↩︎

  47. Deze methode, ontwikkeld door de KU Leuven, is gebaseerd op de bredere ETHOS-definitie, die dakloosheid definieert als een gebrek aan volwaardige huisvesting. ETHOS Light focust specifiek op het identificeren van mensen die buiten de zichtbare dakloosheid vallen, zoals mensen die bijvoorbeeld als zelfredzaam worden beschouwd, maar toch in een situatie van dak- en thuisloosheid verkeren.↩︎

  48. https://significant.nl/wp-content/uploads/2024/12/Rapport-Evaluatie-pilot-kortdurende-opvang-dakloze-EU-burgers-definitief-.pdf.↩︎

  49. https://significant.nl/wp-content/uploads/2024/12/Rapport-Evaluatie-pilot-kortdurende-opvang-dakloze-EU-burgers-definitief-.pdf.↩︎

  50. CBS, Statline, geraadpleegd op 26-05-2025. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85678NED/table?dl=C1295↩︎

  51. CBS, Statline, geraadpleegd op 26-05-2025. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85678NED/table?dl=C1295↩︎

  52. CBS, Statline, geraadpleegd op 26-05-2025. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85678NED/table?dl=C1295↩︎

  53. CBS, Statline, geraadpleegd op 26-05-2025. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85678NED/table?dl=C1295↩︎

  54. CBS, Statline, geraadpleegd op 26-05-2025. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85678NED/table?dl=C1295↩︎

  55. CBS, Statline, geraadpleegd op 26-05-2025. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85678NED/table?dl=C1295↩︎

  56. CBS, Statline, geraadpleegd op 26-05-2025. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85678NED/table?dl=C1295↩︎