[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36800-VIII Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2026

Brief regering

Nummer: 2025D46190, datum: 2025-11-12, bijgewerkt: 2025-11-12 09:57, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z19669:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36800-VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2026

nr. Verslag houdende een lijst van vragen

Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn)

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer

verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen.

De vragen zijn op 2 oktober 2025 voorgelegd aan de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van .. zijn ze door de bewindspersonen beantwoord.

Voorzitter van de commissie,

Bromet

Adjunct-griffier van de commissie,

Easton

Nr Vraag Bijlage Blz. (van) t/m
1

Kunt u de (verwachte) ontwikkeling laten zien van het bedrag dat per jaar uitgegeven wordt aan onderwijs voor de periode 2000-2030 in absolute bedragen en als percentage van de rijksbegroting?

In onderstaande tabel wordt het bedrag dat per jaar door het ministerie van OCW wordt uitgegeven aan onderwijs voor de periode 2009-2030 weergegeven in absolute bedragen en als percentage van de totale rijksbegroting. Voor de jaren 2008 en eerder zijn de gegevens niet voldoende compleet om een betrouwbare vergelijking uit te voeren en deze jaren zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

(bedragen x € 1.000)
Periode Absolute uitgaven aan onderwijs* Uitgaven aan onderwijs als percentage van de rijksbegroting**
2009 28.206.802 12,8%
2010 28.714.893 12,5%
2011 29.178.917 11,9%
2012 29.310.468 11,9%
2013 30.606.300 12,7%
2014 31.128.044 12,6%
2015 31.641.358 12,8%
2016 33.733.907 13,3%
2017 33.171.352 13,2%
2018 36.965.368 13,5%
2019 37.389.522 12,9%
2020 38.283.207 11,5%
2021 42.619.762 12,3%
2022 45.930.998 12,9%
2023 47.281.723 12,6%
2024 48.116.871 12,1%
2025 51.929.180 12,3%
2026 48.799.983 10,9%
2027 51.145.107 10,6%
2028 49.194.896 9,9%
2029 48.864.713 9,5%
2030 48.666.150 9,1%

*De absolute bedragen voor de periode 2002-2024 zijn weergegeven in lopende prijzen (werkelijk uitgegeven bedragen in dat jaar). Voor 2025 en verder zijn de bedragen weergegeven in prijspeil 2025.

** Voor de uitgaven van de rijksbegroting zijn de kaderrelevante netto-uitgaven gehanteerd als definitie.

2

Kunt u de (verwachte) ontwikkeling laten zien van het bedrag dat per jaar uitgegeven wordt aan onderzoek voor de periode 2000-2030 in absolute bedragen en als percentage van de rijksbegroting?

In onderstaande tabel wordt het bedrag dat per jaar door de rijksoverheid wordt uitgegeven aan onderzoek en ontwikkeling voor de periode 2009-2030 weergegeven in absolute bedragen en als percentage van de totale rijksbegroting. Deze gegevens zijn afkomstig van de TWIN (totale investeringen in wetenschap en innovatie) en TOF (totale onderzoek financiering) rapporten van het Rathenau Instituut. Voor het jaar 2030 zijn de gegevens nog niet beschikbaar en voor de jaren 2007 en eerder zijn de gegevens niet voldoende compleet om een betrouwbare vergelijking uit te voeren en deze jaren zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

(bedragen x € 1.000)
Periode Absolute uitgaven rijksoverheid aan onderzoek en ontwikkeling* Uitgaven rijksoverheid aan onderzoek en ontwikkeling als percentage van de rijksbegroting**
2008 4.145.800 2,0%
2009 5.070.100 2,3%
2010 5.112.200 2,2%
2011 4.975.100 2,0%
2012 4.676.800 1,9%
2013 4.794.300 2,0%
2014 4.873.800 2,0%
2015 4.880.700 2,0%
2016 4.926.000 1,9%
2017 4.957.900 2,0%
2018 5.520.900 2,0%
2019 5.625.600 1,9%
2020 6.063.600 1,8%
2021 6.847.100 2,0%
2022 7.532.900 2,1%
2023 8.532.000 2,3%
2024 9.735.400 2,5%
2025 9.653.600 2,3%
2026 9.507.100 2,1%
2027 9.042.800 1,9%
2028 8.874.200 1,8%
2029 8.386.500 1,6%

*De absolute bedragen voor de periode 2002-2024 zijn weergegeven in lopende prijzen (werkelijk uitgegeven bedragen in dat jaar). Voor 2025 en verder zijn de bedragen weergegeven in prijspeil 2025.

** Voor de uitgaven van de rijksbegroting zijn de kaderrelevante netto-uitgaven gehanteerd als definitie.

3

Hoe heeft de verhouding tussen de financiering voor mbo1, hbo2 en wo3 zich over de afgelopen dertig jaar ontwikkeld?

In onderstaande tabel worden de uitgaven en de studentenaantallen voor het mbo (artikel 4), hbo (artikel 6) en wo (artikel 7) weergegeven voor de periode 2002-2030. De uitgaven aan ontwerp en ontwikkeling in het hbo en onderzoek in het wo zijn hier ook meegenomen. De cijfers voor het mbo, hbo en wo kunnen daarom niet een op een vergeleken worden met elkaar. Voor de jaren 2000 en 2001 zijn de gegevens niet voldoende compleet om een betrouwbare vergelijking uit te voeren en deze jaren zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

(getallen x 1.000)
Periode mbo (artikel 4) hbo (artikel 6) wo (artikel 7)
uitgaven (€) aantal studenten uitgaven (€) aantal studenten uitgaven (€) aantal studenten
2002 2.545.643 464 1.603.569 322 3.045.244 179
2003 2.576.230 478 1.634.146 335 3.131.645 189
2004 2.663.934 485 1.714.566 346 3.215.642 199
2005 2.828.474 482 1.797.739 356 3.337.895 205
2006 3.134.508 487 1.876.798 366 3.396.597 208
2007 3.191.666 498 2.025.779 374 3.511.532 212
2008 3.332.952 512 2.153.863 384 3.676.678 220
2009 3.503.474 515 2.317.618 405 3.781.800 233
2010 3.498.688 524 2.489.231 419 3.822.986 242
2011* 3.262.317 528 2.466.582 425 3.888.292 245
2012 3.315.750 520 2.491.890 423 3.930.849 241
2013 3.381.288 507 2.568.770 441 4.015.082 250
2014 3.404.283 490 2.688.138 446 4.115.685 255
2015 3.686.725 485 2.756.130 442 4.178.621 259
2016 3.704.063 492 2.773.809 446 4.298.116 266
2017 3.786.795 496 2.868.197 452 4.416.577 278
2018 4.151.144 506 3.185.040 455 4.829.573 293
2019 4.210.160 512 3.310.594 463 5.101.096 305
2020 4.330.200 517 3.420.261 488 5.386.198 329
2021 4.605.346 510 4.191.140 490 6.034.531 342
2022 4.722.353 491 4.611.819 476 6.620.129 342
2023 5.192.137 477 4.476.273 460 7.067.562 342
2024 5.232.850 476 4.538.365 449 7.400.830 340
2025 5.485.689 477 4.474.899 439 7.394.607 336
2026 5.690.318 480 4.397.857 430 7.354.973 332
2027 5.718.415 481 4.217.570 425 7.251.765 327
2028 5.681.960 479 4.142.359 421 7.189.657 323
2029 5.680.468 475 4.125.291 418 7.135.853 320
2030 5.662.954 472 4.113.331 415 7.143.352 316

* Voor de periode 2002-2010 zijn de totale uitgaven van het artikel weergegeven. Vanaf 2011 zijn de uitgaven van het instrument bekostiging van het artikel weergegeven. Dit betreft dus niet de totale uitgaven van het hele artikelonderdeel en verklaart de lagere bedragen voor mbo en hbo in 2011 ten opzichte van 2010.

4

Van welke studierichtingen is er nog maar één bestaande, erkende opleiding in Nederland?

‘Studierichting’ is geen gedefinieerd begrip in het hoger onderwijs beleid. Het is daarom niet te zeggen van welke studierichtingen er nog maar één bestaande, erkende opleiding in Nederland is. Wat we wel weten uit het zogenaamde RIO-register waarin alle erkende hbo- en wo-opleidingen zijn opgenomen, is dat in het jaar 2024 er 236 opleidingen waren die aan één hbo-instelling werden gegeven en 511 opleidingen die aan één wo-instelling werden gegeven (Bron: Aantal opleidingen aan een enkele instelling gegeven | Kerncijfers en indicatoren Hoger Onderwijs | OCW in cijfers). In hoeverre deze opleidingen inhoudelijke overlap of verschillen hebben met andere opleidingen is niet uit de cijfers af te leiden. Wel zijn er enkele bekende voorbeelden van unieke studies, denk dan aan de studie dansdocent Euritmie die aan de hogeschool Leiden wordt aangeboden en diergeneeskunde bij universiteit Utrecht.

5

Kunt u de (verwachte) ontwikkeling laten zien van de verhouding tussen reguliere promovendi, beurspromovendi en buitenpromovendi?

Onderstaande tabel geeft de absolute aantallen promovendi weer voor 2021 t/m 2024, uitgesplitst naar type. Deze data staan op de website van Universiteiten van Nederland. Voor eerdere jaren zijn geen data beschikbaar omdat er toen nog geen universiteitsbrede registratiesystemen voor promovendi bestonden. Er is geen informatie over verwachte ontwikkelingen beschikbaar.

2024 2023 2022 2021
1a. Werknemer-promovendus 22.312 20.936 19.110 17.591
1b. Promoverend medewerker 2.517 2.497 1.553 1.514
2. Beurspromovendus 4.457 4.496 4.190 4.679
3. Extern gefinancierde promovendus 4.717 4.855 4.776 3.595
4. Buitenpromovendus (eigen middelen) 5.791 6.015 5.845 6.215
Onbekend* 412 563 1.860 2.825
Totaal 40.206 39.362 37.334 36.419

*Het aantal ‘Onbekend’ neemt over tijd af vanwege verbeterde promovendiregistratiesystemen bij de universiteiten.

6

Kunt u de (verwachte) ontwikkeling laten zien van de rijksbijdrage per student voor de periode 2000-2030?

De hoogte van de rijksbijdrage per student is afhankelijk van een aantal factoren.
Allereerst wordt jaarlijks aan de hand van de referentieraming het macrobudget bijgesteld. Voor de budgettaire verwerking wordt gebruikt gemaakt van de onderwijsuitgaven per student en het verschil in studenten tussen de actuele raming en de voorgaande raming. Een stijging van het aantal studenten bij een gelijkblijvend onderwijsbudget, kan daarom resulteren in een lagere rijksbijdrage (onderwijs en onderzoek) per student.

Naast deze autonome ontwikkeling kunnen er extra middelen worden toegevoegd aan de Rijksbijdrage of kunnen de taken van instellingen worden uitgebreid (bijvoorbeeld meer aandacht voor studievoortgang en studentbegeleiding).

In onderstaande grafiek en tabel is de (verwachte) ontwikkeling te zien van de rijksbijdrage per student voor de periode 2000-2030. Dit omvat zowel onderwijs- als onderzoeksbekostiging. De gegevens zijn afkomstig uit de referentieramingen, de jaarverslagen en de begroting 2026 van het ministerie van OCW en zijn gecorrigeerd voor inflatie.

Belangrijk om te vermelden is dat in de gevraagde periode twee verschillende berekeningsmethoden gehanteerd zijn. Namelijk:

  • In de jaren 2000 t/m 2010 is in de begroting uitgegaan van de totale begrotingsomvang exclusief apparaatskosten (dus bekostiging inclusief subsidies en opdrachten).

  • Voor de jaren 2011 t/m 2030 is uitgegaan van de totale rijksbijdrage (alleen bekostiging) aan de instellingen.

Dit maakt dat de rijksbijdrage per student over die twee periodes niet vergelijkbaar is. De rijksbijdrage per student in 2000 t/m 2010 is zeer waarschijnlijk een overschatting, doordat hier ook subsidies en opdrachten in zitten.

In de grafiek is te zien dat de rijksbijdrage per student in de eerste periode tot 2010 daalt en daarna redelijk stabiliseert. Tussen 2020 en 2022 is een lichte stijging te zien.

hbo wo
2000 8.219 31.105
2001 8.716 31.393
2002 8.839 30.529
2003 8.657 29.481
2004 8.685 28.578
2005 8.757 28.124
2006 8.687 27.351
2007 8.915 27.340
2008 8.894 26.843
2009 9.178 26.267
2010 9.349 25.080
2011 8.830 25.307
2012 8.800 25.359
2013 8.934 24.976
2014 9.005 24.787
2015 9.028 24.367
2016 8.989 24.380
2017 8.993 23.862
2018 9.604 24.308
2019 9.582 23.818
2020 9.401 23.379
2021 10.793 23.932
2022 11.285 24.194
2023 10.695 24.514
2024 10.178 23.454
2025 10.294 23.695
2026 10.365 23.911
2027 10.140 24.035
2028 10.100 24.252
2029 10.153 24.399
2030 10.170 24.605
7

Wat is de verwachte koopkrachtontwikkeling voor studenten de komende vijf jaar?

Het kabinet en het Centraal Planbureau maken geen ramingen voor de koopkracht van studenten. Daarom kan het kabinet ook geen inzicht geven in de verwachte koopkrachtontwikkeling voor de komende vijf jaar. Wel heeft het Nibud de koopkrachtontwikkeling van verschillende typen studentenhuishoudens voor 2026 berekend. Studenten op kamers gaan er tussen 1,0% en 1,7% op vooruit. Studenten in een studio hebben te maken van een koopkrachtstijging van 18,8%, omdat zij vanaf 1 januari 2026 in aanmerking komen voor huurtoeslag. Het Nibud brengt de koopkrachtonwikkeling van thuiswonende studenten niet in kaart. Zij maken deel uit van een huishouden, waarbij ouders veel van de uitgaven voor hun rekening nemen. Het is daarom niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling van individuele thuiswonende studenten in te schatten.

8

Kunt u een overzicht geven van alle doelgerichte subsidies die de afgelopen twintig jaar zijn opgegaan in het lumpsumbedrag van de rijksbijdrage aan scholen?

De afgelopen vijf jaar zijn binnen het funderend onderwijs middelen vanuit een aantal subsidieregelingen aan de bekostiging toegevoegd. Zo zijn in 2025 middelen voor residentieel onderwijs aan de bekostiging van schoolbesturen en samenwerkingsverbanden toegevoegd (€5 miljoen). Dit is tot en met 2028 en deze middelen houden verband met de afbouw van de van de gesloten jeugdhulp. Daarnaast zijn in het voortgezet onderwijs in 2024 de middelen voor ‘voorkomen onnodig zittenblijven’ (€ 5,9 miljoen) toegevoegd aan de basisbekostiging. In het sectorakkoord vo uit 2014 was afgesproken dat deze middelen aan de bekostiging zouden worden als er voldoende inspanningen gepleegd waren. Daarnaast zijn de middelen voor ‘professionalisering schoolleiders vo’ in 2024 aan de bekostiging toegevoegd (€ 10,6 miljoen). Dit omdat de VO-raad hier activiteiten voor uitvoert, die door schoolbesturen zelf worden bekostigd. Er is geen integraal overzicht dat verder teruggaat dan vijf jaar.

De komende tijd zullen de middelen die vanuit subsidieregelingen worden toegevoegd aan de bekostiging aanzienlijk toenemen. Dit komt omdat er vanuit het Regeerakkoord van Rutte IV middelen zijn toegevoegd aan de OCW-begroting in 2021 die als subsidie zijn vertrekt aan scholen. In de brief over de herijking van de sturing in het funderend onderwijs (31 293, nr. 727) is het voornemen en het belang om structurele taken voor structureel te bekostigen toegelicht. Dit voornemen is vervolgens opgenomen in het Regeerprogramma van het kabinet Schoof. Zo worden de middelen voor basisvaardigheden na ommekomst van het wetgevingstraject per 2027 als (gerichte) bekostiging verstrekt. Daarnaast wordt er gewerkt aan één aanvullende bekostigingsregeling voor huidige subsidieregelingen school en omgeving, brugfunctionaris en schoolmaaltijden. Dit zal per 2029 zijn (31 293, nr. 828). Hiervoor is een wetswijziging in voorbereiding.

9

Welk aandeel van de klassen in het primair onderwijs heeft dertig leerlingen of meer?

In 2024 had 5,3% van de groepen in het basisonderwijs dertig leerlingen of meer.

10

Welk aandeel van de klassen in het primair onderwijs heeft 24 leerlingen of meer?

In 2024 had 43,7% van de groepen in het basisonderwijs 24 leerlingen of meer.

11

Kunt u een overzicht geven van de verhouding tussen de grootte van klassen in het primair onderwijs en de grootte van de scholen waar die klassen deel van uitmaken?

Grote scholen hebben gemiddeld grotere groepen. In de tabel hieronder is een overzicht weergegeven van het gemiddeld aantal leerlingen per groep bij scholen van verschillende omvang. Dit is op basis van de gegevens van 2024 en gaat alleen over het regulier basisonderwijs.

Aantal leerlingen op de school

0-

50

51-100 101-150 151-200 201-400 401+
Gemiddeld aantal leerlingen per groep 15,4 20,2 21,0 22,6 24,0 25,0
12

Kunt u aangeven in hoeverre managementlagen zullen krimpen door de bezuinigingen op het onderwijs?

Instellingen bepalen zelf hoe zij bezuinigingen invullen. De effecten van een eventuele bezuiniging zullen daarom per instelling verschillen. Daarbij houdt het ministerie van OCW niet bij wat de omvang van een ‘managementlaag’ per instelling is. Op basis van de jaarrekeningen is wel te onderscheiden hoeveel procent van de totale lasten naar personeel, huisvesting en afschrijvingen en overige kosten gaat. Dit is gemiddeld respectievelijk 81%, 9% en 10%. Het ministerie van OCW werkt aan een norm voor overhead voor het funderend onderwijs, die inzichtelijk moet maken welk deel van de bekostiging besteed wordt aan het primaire proces. Het ministerie van OCW laat daarvoor onderzoek uitvoeren naar mogelijke definities voor overhead en zal met het onderwijsveld in gesprek gaan over de vormgeving van een uitvoerbare norm.

13

Hoeveel privéscholen zijn er de afgelopen tien jaar bijgekomen en met hoeveel leerlingen?

In 2023 waren er 27 zelfstandige exameninstellingen, oftewel b2-scholen. Dit zijn particuliere scholen die bevoegd zijn om examens af te nemen, zoals het Luzac Lyceum of het Winford College. Dit aantal is al lang stabiel. Het leerlingaantal is ook al lang stabiel rond de 900 leerlingen.

Het aantal Nederlandse particuliere scholen zonder examenbevoegdheid (oftewel b3-scholen, zowel po als vo) is sinds 2015 gegroeid van 44 naar 132 (waarvan één school op Bonaire). Er gaan op dit moment ongeveer 3000 leerlingen naar b3-scholen.

Er zijn sinds 2015 12 nieuwe internationale particuliere scholen (b4-scholen) bijgekomen. 9 daarvan bestaan uit zowel een po als een vo afdeling. Het gaat dus, wanneer de po- en vo tak los geteld worden, om 21 instellingen.

In oktober 2025 zijn er in totaal 48 internationale particuliere scholen bij het ministerie van OCW bekend (zowel po als vo). Deze scholen worden bezocht door ongeveer 8000 leerlingen. Hoeveel leerlingen het precies betreft, is niet met zekerheid vast te stellen omdat niet elke b4-school de gegevens correct aanlevert. De Inspectie van het Onderwijs houdt enkel toezicht op de Nederlandse les die b4-scholen verplicht zijn aan te bieden aan leerlingen met de Nederlandse nationaliteit (dit in tegenstelling tot b2- en b3-scholen waar de Inspectie van het Onderwijs wel volledig toezicht op houdt, zij het middels een ander, beknopter kader dan voor bekostigde scholen). Dit betreft dus niet iedere b4-school. Het toezicht is verder volledig in handen van buitenlandse autoriteiten (zoals de Franse of Duitse onderwijsinspectie) of een erkende accreditatieorganisatie (zoals International Baccalaureate of Cognia).

14

Hoeveel geld is er structureel beschikbaar voor gastlessen in het funderend onderwijs gericht op tegengaan van antisemitisme?

Vanaf 2026 is vanuit de kabinetsbrede Strategie Bestrijding Antisemitisme structureel € 1 miljoen per jaar beschikbaar voor extra curriculaire activiteiten over de Holocaust. Dat bedrag wordt onder meer besteed aan scholierenbezoek aan musea en authentieke locaties, gastlessen en workshops. Daarmee wordt tevens aangesloten bij de motie Bikker c.s., die verzoekt om Nederlandse jongeren via scholierenbezoeken meer kennis te laten opdoen over de Holocaust.

Het Landelijk Steunpunt Gastsprekers WOII-Heden ontvangt structurele bekostiging vanuit het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het geven van gastlessen over de Tweede Wereldoorlog of recente conflicten en vredemissies. Daarnaast kan er uit de reguliere bekostiging geput worden voor dit soort activiteiten.

15

Voor welke subsidieregelingen zijn er afgelopen jaar meer aanvragen gedaan dan dat er middelen beschikbaar waren?

Voor 2025 is deze informatie nog niet beschikbaar. In 2024 zijn er voor de volgende subsidieregelingen meer aanvragen gedaan dan dat er middelen beschikbaar waren:

  • Basisvaardigheden

  • Brugfunctionaris

  • Verbinding PO-VO

  • Maatschappelijke diensttijd

  • LLO-Katalysator

  • De subsidieregeling instandhouding monumenten (sim).

Daarnaast zijn er een aantal subsidieregelingen die op een andere manier vormgegeven zijn wanneer er meer aanvragen zijn dan er middelen beschikbaar zijn:

  • Zo is in 2024 voor de Regeling Praktijkleren voor een aantal sectoren de maximale subsidie van € 2700 per leerwerkplek niet volledig uitgekeerd omdat meer aanvragen gedaan zijn dan er beschikbaar budget was, dit in verband met een subsidieplafond. Het totale budget in deze sectoren is verdeeld over het totaal aantal binnengekomen aanvragen.

  • Voor het groeifondsprojecten Biotech Booster zat in 2024 de gehele portefeuille vol. Deze regeling is zo vormgegeven dat als de portefeuille vol zit, het consortium geen ideeën meer in behandeling neemt en er geen formele subsidieaanvragen meer kunnen worden ingediend. Bij het consortium was daardoor wel een wachtlijst aan projecten.

16

Kunt u een overzicht geven van het moment waarop in andere Europese landen in het onderwijs selectie plaatsvindt?

Uit vergelijkend onderzoek van GION (De overgang van primair naar voortgezet onderwijs in internationaal perspectief) tussen (een aantal) Europese landen komen grofweg drie soorten onderwijsstelsels naar voren. In een aantal landen wordt gewerkt met ‘gedifferentieerde onderwijsstelsels’ (o.a. Nederland, Oostenrijk), waarin onderwijs op verschillende niveaus wordt gegeven en leerlingen op 10/11/12-jarige leeftijd worden geselecteerd. In ‘common core curriculum’-stelsels (o.a. Engeland, Frankrijk, België) gaan leerlingen op dezelfde leeftijd naar het vo, maar volgen leerlingen in de eerste jaren van het vo een aantal jaren hetzelfde gemeenschappelijke curriculum en wordt pas later gedifferentieerd. Het laatste stelsel is het ‘single structure’-stelsel (o.a. Denemarken, Zweden, Finland), waarin leerlingen één periode po en vo in zijn geheel volgen op dezelfde school en in hetzelfde onderwijsprogramma. In dit stelsel vindt geen overgang van het po naar vo plaats. Het selectiemoment ligt in deze stelsels bij leerlingen op vijftien- of zestienjarige leeftijd.

17

Op welke subsidieregelingen lijkt er sprake te zijn van onderuitputting?

Voor 2025 wordt dit pas bekend bij najaarsnota en slotwet. In 2024 was op de volgende subsidieregelingen sprake van onderuitputting.

  • School en Omgeving 2023-2025. De onderuitputting op de subsidieregeling school en omgeving werd met name veroorzaakt door minder aanvragen dan voorzien vanwege o.a. de complexiteit van de regeling op dat moment, hoge verantwoordingslasten en de beperkte doelgroep waarvoor de regeling werd opengesteld. Daarnaast is ook een deel van de betalingen voor 2024 al in 2023 gedaan wat heeft geleid tot hogere onderuitputting in 2024. Inmiddels is de regeling herzien en vereenvoudigd. De subsidieregeling School en Omgeving 2025-2028 is overvraagd.

  • Schoolmaaltijden. Op het budget voor de subsidieregeling schoolmaaltijden waren er minder scholen die subsidie hebben aangevraagd. Daarnaast is door de scholen die deelnamen aan het programma Schoolmaaltijden in 2024 minder budget per leerling aangevraagd dan maximaal beschikbaar was.

  • Bewegingsonderwijs. De subsidieregeling voor het verbeteren van het bewegingsonderwijs po was bedoeld ter stimulering van de verzorging van twee uur bewegingsonderwijs per week. Dit in opmaat naar de wettelijke verplichting hiervoor vanaf 2023. In 2024 is ervoor gekozen om de subsidieregeling niet voort te zetten, aangezien de twee lesuren inmiddels verplicht zijn. Dit leidde tot een onderuitputting in 2024. De middelen die structureel beschikbaar waren zijn ingezet voor de subsidietaakstelling.

  • Lerarenbeurs. Er waren minder aanvragen ingediend dan vooraf begroot.

  • Zij-instroom. Er waren minder aanvragen ingediend dan vooraf begroot.

  • Instructeursbeurs mbo. Er waren minder aanvragen ingediend dan vooraf begroot. Vanaf 2026 wordt deze regeling gebundeld in de regeling ‘Subsidieregeling onderwijspersoneel opleiding tot leraar’. 

  • Instroom Schoolleiders van buiten PO. Er waren minder aanvragen ingediend dan vooraf begroot. Vanaf 2026 gaat deze regeling op in de Onderwijsregio’s.

  • Nationaal Groeifonds (NGF) Ontwikkelkracht. Op het budget voor de subsidieregeling Ontwikkelkracht 2024/2025 ontstond onderuitputting doordat minder scholen hadden aangevraagd dan er budget voor was. Met name in het voortgezet onderwijs waren er minder scholen die deelnamen dan dat er ruimte voor was.

  • Versterking aansluiting beroepsonderwijskolom vmbo/mbo/hbo (VABOK). Er waren minder aanvragen ingediend dan vooraf begroot. Vervolgens is besloten om deze regeling deels structureel te korten met de generieke subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord en om hiervan een deel van de intensivering in basisvaardigheden in het mbo van te dekken.

  • Regionaal Investeringsfonds mbo (RIF). Er waren minder aanvragen ingediend dan vooraf begroot. Vervolgens is besloten om deze regeling deels structureel te korten met de generieke subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord en om hiervan een deel van de intensivering in basisvaardigheden in het mbo van te dekken. Het RIF stopt vanaf 2028 volledig.

  • Subsidieregeling tegemoetkoming tweede lerarenopleiding. Deze regeling zit in de afrondingsfase en 2026 is het laatste jaar dat hier geld voor gereserveerd staat.

  • Bij de Woonhuisregeling was in 2024 de subsidievraag lager dan het beschikbare budget. Het resterende budget wordt dan eerst gebruikt voor bezwaar en beroep. Conform de regeling blijft het daarna resterende bedrag beschikbaar voor volgende aanvraagrondes, aangezien de omvang van de subsidievraag sterk fluctueert over de jaren.

18

Hoeveel procent van de leraren werkzaam in het primair onderwijs zijn man?

Het aandeel van mannelijke leraren in het primair onderwijs bedroeg in 2024 13% op basis van het aantal personen. Op FTE-niveau is het 16%, oftewel 16% van de uren worden door mannen gewerkt. Deze percentages zijn de afgelopen tien jaar op een vergelijkbaar niveau gebleven.

19

Hoe ontwikkelt de financiële positie van studenten zich in de afgelopen vijf jaar en in hoeverre wordt de achteruitgang van 6,6 procent over 2024 gecompenseerd?

Wat betreft de ontwikkeling van de koopkracht van studenten is deze vraag maar deels te beantwoorden. Het Nibud maakt namelijk pas sinds vorig jaar weer koopkrachtberekeningen van studentenhuishoudens. Dat komt doordat dit volgens Nibud tijdens het leenstelsel onvoldoende mogelijk was. In 2024 berekende Nibud dat de koopkracht van verschillende typen studentenhuishoudens in 2025 zou dalen met 6,2% tot 6,6%. Deze daling was het gevolg van het aflopen van de tijdelijke koopkrachtmaatregel die gold in het studiejaar 2023/2024 om studenten tegemoet te komen voor de tijdelijk hoge energieprijzen. De toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de kamerbrief over de financiële positie van studenten (Kamerstuk 31 288 nr. 1161) al aangegeven dat dit een uitzonderlijke maatregel was in een tijd met uitzonderlijk hoge inflatie. De energieprijzen zijn inmiddels gedaald en de jaarlijkse indexatie van de studiefinanciering is bedoeld om aan de reguliere inflatie het hoofd te bieden. De indexatie was in 2024 zelfs 10%. In het Nibud Studentenonderzoek uit 2024 gaf bovendien ongeveer 90% van de studenten aan (gemakkelijk) rond te kunnen komen. Het Nibud constateerde toen ook dat de herinvoering van de basisbeurs in 2023 de financiële positie van studenten had verbeterd. Het kabinet zal daarom geen aanvullende maatregelen nemen wat betreft de financiële positie van studenten.

36800-VIII-2
20

Op welke afspraken of beleidsdoelstellingen is het meenemen van masterstudenten gebaseerd, gezien het feit dat in het Hoofdlijnenakkoord4 enkel over bachelorstudenten wordt gesproken?

Op basis van verschillen tussen de actuele referentieraming en de voorgaande referentieraming wordt het macrobudget voor het hbo en wo jaarlijks bijgesteld. Bij de budgettaire verwerking van de referentieraming is de daling van het totaal aantal EER-studenten, zowel ad-, bachelor- als masterstudenten, ingezet om de financiële taakstelling te realiseren. De verdeling van de bezuinigingsopgave, zoals opgenomen in de ontwerpbegroting 2026, is hiermee in overeenstemming.

Dit verandert overigens niks in de afspraken over taalbeleid uit het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans: deze blijven zien op ad- en bacheloropleidingen.

36800-VIII-2
21

Waarom zijn bij de uiteindelijke verdeling in de Rijksbijdragebrief 2026 naast internationale EER5-bachelorstudenten ook internationale EER-masterstudenten meegenomen?

Zie het antwoord op vraag 20.

36800-VIII-2
22

Hoeveel financiële ruimte zou het opleveren als er in het primair onderwijs gebruik wordt gemaakt van één doorstroomtoets?

Vrije toetskeuze is bij wet geregeld en voor het gebruik maken van één doorstroomtoets is een wijziging in wet- en regelgeving nodig. Hoeveel financiële ruimte deze wijziging oplevert is afhankelijk van de uitwerking die aan de nieuwe doorstroomtoets wordt gesteld. Indien wordt overgegaan tot één doorstroomtoets, dan zijn de ontwikkelkosten voor de verschillende toetsen niet meer nodig. Dit levert een besparing op van € 3 miljoen per jaar vanaf 2028, onder de aanname dat de kosten voor de toetsontwikkeling gelijk blijven. De uitvoeringskosten voor het aanbieden van de doorstroomtoets (de kosten per leerling) zullen nog steeds gemaakt worden.

36800-VIII-2
23

Hoeveel geld zou het opleveren als commerciële onderwijsinstituten omzetbelasting gaan betalen?

Er is over de grootte en omvang van de vrijgestelde omzet van commerciële aanbieders geen exacte data bekend.

36800-VIII-2
24

Met hoeveel zou de lumpsum moeten worden verhoogd als de vrijwillige ouderbijdrage wordt afgeschaft en scholen worden gecompenseerd voor gederfde inkomsten?

Rekening houdend met de meest recent gemeten gemiddelden van de vrijwillige ouderbijdrage uit de schoolkostenmonitor 2022-2023 in het primair- en voortgezet onderwijs en het huidige aantal leerlingen komt een jaarlijkse ophoging van de bekostiging – ter compensatie van het afschaffen van de ouderbijdrage – in het po uit op een bedrag van circa € 75 miljoen en in het vo circa € 170 miljoen (de bedragen zijn gebaseerd op de meest recente leerlingenaantallen in het po en vo). Hierbij moet worden opgemerkt dat het niet uitvoerbaar is om scholen exact te compenseren voor hun gederfde inkomsten, er kan alleen uitgegaan worden van de landelijke gemiddelde ouderbijdrage.

36800-VIII-2
25

Kunt u aangeven hoe het percentage vaste contracten voor leraren de afgelopen vijf jaar is ontwikkeld, uitgesplitst naar primair en voortgezet onderwijs?

De tabel hieronder geeft het percentage vaste contracten voor leraren met een dienstverband bij een schoolbestuur in het primair en voortgezet onderwijs weer in de afgelopen vijf jaar.

Op de website www.ocwincijfers.nl worden deze percentages jaarlijks gepubliceerd.

In % 2020 2021 2022 2023 2024
PO 89,3 88,5 88,5 88,8 89,6
VO 81,8 80,2 78,3 77,2 79,2
36800-VIII-2
26

Hoeveel werd er vorig schooljaar uitgegeven aan externe inhuur van docenten, uitgesplitst naar het primair en voortgezet onderwijs?

Op basis van de financiële jaarverslagen van schoolbesturen is bekend welk bedrag er totaal aan personeel niet in loondienst (PNIL) wordt uitgegeven. In het po ging het in 2023 om 4,9% PNIL-uitgaven ten opzichte van de totale personeelslasten. In het vo ging het om 4,7%. Het gaat hierbij om al het onderwijspersoneel.

Uit een nadere uitvraag bij schoolbesturen is gekomen dat in 2023 grofweg ongeveer 50% van de PNIL-kosten in het po en vo is uitgegeven aan ingehuurde leraren. Er is ook gekeken naar het onderscheid tussen commerciële en niet-commerciële inhuur, bijvoorbeeld een gezamenlijke invalpool. Een globale schatting is dat circa € 245 miljoen (2%) in het po en € 205 miljoen (2,3%) in het vo van de totale personeelslasten wordt uitgegeven aan commerciële inhuur van leraren.

De cijfers over het kalenderjaar 2024 worden opgenomen in de trendrapportage die bij de lerarenbrief in december 2025 naar uw Kamer wordt verzonden.

36800-VIII-2
27

Hoeveel zou het kosten als devices ook onder de wet Gratis Schoolboeken zouden vallen?

De kosten voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs zijn structureel € 215 miljoen voor aanschaf en beheer, uitgaande van de prijzen van 2025.

36800-VIII-2
28

Wat zijn de meest recente cijfers op het gebied van onveiligheid
van Joodse studenten op onze onderwijsinstellingen?

Zoals eerder aangegeven in reactie op vragen vanuit de Kamer, zie bijvoorbeeld de beantwoording van Kamervragen met kenmerk 2025Z14661 en de bijlage met kenmerk 1206445 bij de brief ‘Veiligheid op Universiteiten en hogescholen’, hebben noch het kabinet, noch de instellingen cijfers op het gebied van onveiligheid onder Joodse studenten op onderwijsinstellingen.

Vanuit overwegingen omtrent vertrouwelijkheid en privacywetgeving worden religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen van studenten niet geregistreerd.

36800-VIII-2
29

Hoeveel opleidingen en onderwijsinstellingen maken op dit moment gebruik van een bsa6?

Er wordt niet centraal bijgehouden hoeveel opleidingen een bindend studieadvies (bsa) hanteren. Koepelorganisatie Universiteiten van Nederland (UNL) heeft in 2023 een factsheet over het bsa opgesteld, met daarin een overzicht van de gehanteerde bsa-normen binnen universiteiten. Uit dit overzicht blijkt dat, met uitzonderingen van enkele opleidingen bij de universiteit Maastricht, alle universiteiten een bsa hanteren. Voor hogescholen is een dergelijk overzicht niet beschikbaar.

36800-VIII-2
30

Welke onderwijsinstellingen en/of opleidingen zijn voornemens de
mogelijkheid af te schaffen om cum laude af te studeren?

Er is geen overzicht van onderwijsinstellingen of opleidingen die voornemens zijn de mogelijkheid af te schaffen om cum laude af te studeren. Sinds deze vraag reeds eerder gesteld werd tijdens de vaststelling van de begroting 2025 van het ministerie van OCW eind vorig jaar, zijn bij mij ook geen (nieuwe) signalen bekend. Instellingen nemen de eisen om de aantekening cum laude te ontvangen op in de onderwijs- en examenregeling (OER) of de Regels en Richtlijnen van de examencommissie.

36800-VIII-2
31

Vanuit welke sectoren komen zij-instromers veelal?

Op basis van DUO-gegevens over subsidieaanvragen voor zij-instromers in beroep voor 2025 blijkt dat zij-instromers veelal uit de branches Informatie en communicatie (4%), Gezondheids- en Welzijnszorg (16%), Onderwijs (24%) en Overige dienstverlening (32%) komen.

36800-VIII-2
32

Hoeveel langstudeerders zijn er in het hbo en in het wo? Hoe wordt
deze berekening gemaakt?

Om inzicht te geven in het aantal langstudeerders in het hbo en wo is hier gekozen om cijfers te geven van het aantal voltijdsstudenten in studiejaar 2023-2024 dat minstens één jaar na afloop van de nominale studieduur nog steeds staat ingeschreven, maar nog niet beschikt over het diploma van de desbetreffende hbo- of wo-opleiding. In de berekening is nagegaan hoeveel studenten op de specifieke peildatum van 1-10-2023 langer dan de nominale studieduur+1 uitloopjaar ingeschreven stonden, zonder te beschikken over het diploma van de desbetreffende ho opleiding. De aantallen langstudeerders in studiejaar 2023-2024 zijn daarmee als volgt:

  • HBO ad: 1.026 (4,3%)

  • HBO bachelor: 48.904 (11,6%)

  • HBO master: 295 (2%)

  • WO bachelor: 28.601 (13%)

  • WO master: 14.125 (11,7%)

  • WO post master: 207 (17,2%)

36800-VIII-2
33

Hoeveel procent van de studenten studeert nominaal af?

O Om het percentage te berekenen van studenten die binnen de nominale studieduur afstuderen, is uitgegaan van instroomcohort 2016-2017.

Alle (binnen de nominale studieduur van de opleiding waarin men is ingestroomd) behaalde hbo- en wo-diploma’s (ongeacht soort/ type onderwijs, en ongeacht de opleiding waarin men is ingestroomd) tellen mee in de berekening van de percentages.

Studenten die tegelijkertijd stonden ingeschreven in meerdere types onderwijs (associate degree, bachelor, (post)master) tellen niet mee in deze berekening. Alleen voltijd opleidingen tellen mee in deze berekening.

De percentages per soort/ type onderwijs staan vermeld in onderstaande tabel (de kolom “Diploma binnen nominaal”), evenals de percentages die corresponderen met een extra studiejaar uitloop (de kolom “Diploma binnen nominaal + 1 jaar”).

Soort onderwijs Type onderwijs Diploma binnen nominaal Diploma binnen nominaal + 1 jaar
hbo Associate degree 34% 46%
hbo Bachelor 32% 52%
hbo Master 67% 81%
wo Bachelor 35% 65%
wo (post)master 46% 81%
36800-VIII-2
34

Hoeveel lerarenopleidingen bieden de nieuwe onderwijstrajecten voor basisvaardigheden aan en wat is de verwachte uitstroom van gekwalificeerde leraren in 2026–2028?

Het is te vroeg om aan te geven welke instellingen de trajecten gaan aanbieden en wat de verwachte uitstroom is. In het Wetsvoorstel Vereisten mbo-docenten basisvaardigheden zijn extra eisen opgenomen voor huidige en toekomstige docenten voor Nederlands, rekenen en burgerschap. Docenten die geen aanverwante lerarenopleiding hebben in deze onderdelen, dienen een extra opleidingstraject van 30 ECTS te volgen. De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel is 1 augustus 2027. De lerarenopleidingen worden meegenomen in de gevolgen voor de nog op te zetten opleidingstrajecten.

36800-VIII-2 8
35

Hoeveel mbo-studenten ontvangen in 2026 extra begeleiding op taal en rekenen en welk effect wordt verwacht op studie-uitval?

Hoeveel mbo-studenten in 2026 extra begeleiding ontvangen op taal en rekenen en welk effect dit heeft op studie-uitval is niet te zeggen.

Mbo-scholen ontvangen voor de studiejaren 2025-2026 en 2026-2027 in totaal €47,2 miljoen euro om taal- en rekenachterstanden van startende mbo-studenten weg te werken. Per studiejaar kunnen zij hiervoor bijna 290 fte extra onderwijspersoneel aantrekken of behouden waarmee potentieel ruim 20.000 mbo-studenten per studiejaar extra ondersteuning en begeleiding kunnen krijgen. Het is aan de scholen zelf om te bepalen waar deze middelen het meeste effect hebben. De verwachting is dat deze extra inzet bijdraagt aan het voorkomen van onnodige studievertraging en uitval. Hoe groot dit effect precies is, is lastig te kwantificeren, omdat ook andere factoren invloed hebben op studie-uitval. Monitoring vindt plaats via het jaarlijkse bestuursverslag, uw Kamer is hierover in mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 31524. nr. 657).

36800-VIII-2 8
36

Wat verstaat de regering onder een weerbare samenleving en hoe draagt het onderwijs- en wetenschapsbeleid dat zij voor ogen heeft hieraan bij?

Volgens de regering is een weerbare samenleving een samenleving waarin overheid, publieke en private partners, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en inwoners zoveel mogelijk voorbereid zijn op maatschappelijke ontwrichting, zoals een militair of hybride conflict, en het vermogen hebben deze te weerstaan, op te vangen en ervan te herstellen.

De OCW-sectoren vervullen hierin een essentiële rol. In het funderend onderwijs wordt gewerkt aan een aantal specifieke onderwerpen die bijdragen aan een weerbare samenleving (zoals nieuwkomersonderwijs, digitaal veilig onderwijs en burgerschapsonderwijs). Het vervolgonderwijs en de wetenschap dragen bij aan een weerbare samenleving door onder meer te zorgen voor een goed opgeleide beroepsbevolking, met vakmensen voor cruciale processen zoals zorg en techniek.

In den brede zorgen onderwijs en wetenschap voor een weerbare samenleving door bij te dragen aan de sociale cohesie en het vermogen van burgers om zich aan te passen en om te gaan met een crisis. Het ministerie van OCW voert momenteel actief de dialoog met het onderwijsveld en de kennissector over de impact van (hybride) oorlogsscenario’s op onderwijs en wetenschap, hoe onderwijs en wetenschap zich hierop voor kunnen bereiden en de wijze waarop onderwijs en wetenschap kunnen bijdragen aan de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving.

Alle inspanningen om de weerbaarheid van de samenleving te verhogen zijn mede gebaseerd op de recente ervaringen uit de coronaperiode en de vluchtelingenstroom uit Oekraïne. Een geleerde les voor toekomstige crises is hoe belangrijk het is voor de weerbaarheid van leerlingen en studenten dat onderwijs en wetenschap in crisissituaties zoveel mogelijk door blijven gaan.

36800-VIII-2 8
37

Klopt het dat een evidence-informed interventie niet hetzelfde is als een evidence-based interventie?

De term ‘evidence-based’ kan de suggestie wekken dat er alleen wordt gekeken naar een wetenschappelijke basis. Met het gebruik van het begrip ‘evidence-informed’ wordt benadrukt dat er bij het toepassen van een interventie in de school of in de klas ook andere bronnen van kennis nodig zijn dan wetenschappelijk onderzoek, zoals kennis over de specifieke school en de klas, en de kennis en ervaring van leraren.  

36800-VIII-2 8
38

Wanneer is een interventie evidence-informed en als hierin gradaties bestaan, welke mate van evidence-informed geldt dan als voldoende en waarom?

Een interventie is evidence-informed als gebruik wordt gemaakt van actuele en relevante kennis uit onderzoek en praktijk, rekening houdend met de omstandigheden van de school. Hier worden geen gradaties in onderscheiden.

36800-VIII-2 8
39

Hoe gaat de Inspectie van het Onderwijs toetsen of de interventies van scholen (voldoende) evidence-informed zijn indien dit als norm is opgenomen in de wettelijke deugdelijkheidseisen?

De inhoudelijke keuze voor methoden of leermiddelen wordt niet door de inspectie beoordeeld. Met de nieuwe norm wordt wettelijk vastgelegd dat bij de uitvoering van het stelsel van kwaliteitszorg gebruik wordt gemaakt van actuele en relevante kennis uit onderzoek en praktijk waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden van de school. Deze norm is gericht op het proces, wat betekent dat de Inspectie van het Onderwijs op het proces toeziet. Als het proces van het gebruik van actuele en relevante kennis uit onderzoek en praktijk rekening houdend met de omstandigheden van de school goed wordt doorlopen, is voldaan aan de norm.

36800-VIII-2 8
40

Hoe borgen de kwaliteitsallianties de betaalbaarheid van de leermiddelen waaraan ze werken?

Op dit moment verkent een brede coalitie van onderwijspartijen hoe zij via een kwaliteitsalliantie de kwaliteit van leermiddelen kunnen versterken en het effectief gebruik ervan in de klas kunnen bevorderen. Dit doen zij op basis van onafhankelijk advies van ABDTOPConsult en in ronde tafels die door het ministerie van OCW met onderwijspartijen worden georganiseerd. Voor de begrotingsbehandeling van het ministerie van OCW wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang en hoe zaken als betaalbaarheid zich verhouden tot de alliantie. 

36800-VIII-2 8
41

Hoeveel scholen maken gebruik van het programma Schoolmaaltijden en hoeveel leerlingen worden bereikt?

Op dit moment doen er 2.409 scholen mee aan het programma Schoolmaaltijden. Daarmee worden 392.277 leerlingen bereikt.  

36800-VIII-2 9
42

Wat is het doelmatige verschil tussen ‘gerichte bekostiging’ en een gewone subsidie?

Gerichte bekostiging is structurele bekostiging met tijdelijke verplichtingen (maximaal vijf jaar), terwijl subsidie tijdelijk is met voorwaarden gedurende de hele looptijd.

Daarnaast geldt dat de administratieve last en verantwoordingslast van een subsidie voor scholen hoger zal zijn dan bij een gerichte bekostiging. Dat heeft ook te maken met het feit dat subsidies op aanvraag zijn. De school neemt dus zelf het initiatief. Gerichte bekostiging wordt ambtshalve, dus zonder aanvraag, verstrekt.

Gerichte bekostiging is geschikt voor toepassing bij grote groepen (of alle) scholen voor een langere periode waarbij enkele verplichtingen worden gesteld. Subsidies kunnen dan vooral ingezet worden voor kortere termijn doelen die betrekking hebben op slechts een deel van de scholen, waarbij scholen zelf een aanvraag moeten doen.

36800-VIII-2 9
43

Op grond van welke overwegingen worden de subsidies van School en omgeving, schoolmaaltijden en de brugfunctionaris pas in 2029 omgezet naar structurele bekostiging?

Het omzetten naar structurele bekostiging vraagt een wetswijzing en dat kost tijd. Het voornemen is om een wetsvoorstel voor de zomer van 2026 in internetconsultatie te brengen. De tijd tussen de lopende subsidies van School & Omgeving, Schoolmaaltijden en de Brugfunctionaris tot aan de structurele vormgeving zal worden overbrugd met dezelfde (of vergelijkbare) subsidies.

36800-VIII-2 9
44

Hoe wordt de structurele € 1 miljard voor basisvaardigheden vanaf 2027 verdeeld over po7 en vo8 en welke indicatoren zijn eraan gekoppeld?

In het antwoord op vraag 12 van de feitelijke vragen over de eerste suppletoire begroting van 2023 is een tabel opgenomen met een uitsplitsing van de structurele € 1 miljard voor het versterken van de onderwijskwaliteit. Daarin is te zien dat het grootste deel van deze middelen is bedoeld om de basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren (€ 678 miljoen). Leerlingaantallen zijn bepalend voor de verdeling van de middelen over de sectoren. De bijbehorende beleidsindicatoren die meer inzicht geven in de effectiviteit van de middelen hebben betrekking op de prestaties van leerlingen, te weten de behaalde referentieniveaus taal en rekenen-wiskunde aan het einde van het po en in leerjaar twee van het vo. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de besteding en het effect van deze middelen. Daarnaast wordt het resterende deel van de € 1 miljard ingezet voor het verminderen van werkdruk in het voortgezet onderwijs (€ 161 miljoen), voor de Werkagenda ‘samen voor het beste onderwijs’ (€ 43 miljoen), voor de curriculumherziening (€ 21 miljoen) en tot slot diverse andere posten.

36800-VIII-2 9
45

Betekent de omzet van ongeveer € 1 miljard aan tijdelijke subsidieregelingen naar structurele bekostiging dat scholen er straks structureel ook € 1 miljard euro bij krijgen?

Op dit moment is voorzien dat het budget dat nu beschikbaar is voor de subsidieregelingen Schoolmaaltijden, Brugfunctionaris en School & Omgeving in zijn geheel wordt omgezet naar aanvullende bekostiging. De subsidieregeling ‘Basisvaardigheden’ gaat vanaf 2027 op in gerichte bekostiging. Samen is dit ongeveer €1 miljard. Er komt geen extra geld beschikbaar, alleen het instrument verandert.

36800-VIII-2 9
46

Kunt u per jaar aangeven welk aandeel van de begroting van scholen de afgelopen twintig jaar naar overhead is gegaan?

Nee, deze gegevens zijn niet beschikbaar. Hier wordt wel aan gewerkt. Zoals aangekondigd in het regeerprogramma werkt het ministerie van OCW aan een norm voor overhead voor het funderend onderwijs, die inzichtelijk moet maken welk deel van de bekostiging besteed wordt aan het primaire proces. Het ministerie van OCW laat hiervoor onderzoek uitvoeren naar mogelijke definities voor overhead en zal met het onderwijsveld in gesprek gaan over de vormgeving van een uitvoerbare norm.

36800-VIII-2 10
47

Hoeveel onderwijsinstellingen zullen komende jaren met 10 procent of meer krimpen, uitgesplitst naar onderwijsniveau en naar regio?

In het mbo krimpt het aantal studenten van 13 van de 52 instellingen met 10% of meer in de periode van 2025 tot en met 2039. In dezelfde periode krimpt het aantal mbo-studenten met meer dan 10% in negen van de 36 arbeidsmarktregio’s: Achterhoek, Drenthe, Friesland, Groningen, Noord-Holland Noord, Noord-Limburg, Twente, Zeeland en Zuid-Limburg.

In het hbo krimpt het aantal studenten van 13 van de 36 instellingen met 10% of meer in de periode van 2025 tot en met 2038. Deze instellingen bevinden zich in de bovensectorale regio’s Noord, Oost en Zuid. In het wo krimpen in dezelfde periode acht van de 17 instellingen met 10% of meer. Deze instellingen bevinden zich in alle bovensectorale regio’s: Noord, Oost, Zuid en Randstad.

De gekozen regio-indeling verschilt per sector. Voor het mbo is er gekeken naar arbeidsmarktregio’s, gezien de sterke regionale functie van het mbo. In het hbo en wo hebben instellingen een bovenregionale functie en daarom zijn deze cijfers op een hoger aggregatieniveau gepresenteerd.

Ten slotte is het goed om op te merken dat alle prognoses onzekerheden kennen. Bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op de prognoses van DUO Open Onderwijsdata. Deze prognoses zijn gebaseerd op historische marktaandelen en demografische bevolkingsvoorspellingen, andere factoren zoals het effect van maatregelen vanuit het Rijk of de instellingen (zoals maatregelen om de effecten van krimp juist tegen te gaan) zijn hierin dus niet (volledig) meegenomen. Mede hierdoor sluiten deze prognoses niet altijd aan bij de voorspellingen in bijvoorbeeld jaarverslagen van de onderwijsinstellingen zelf.

36800-VIII-2 10
48

Hoe heeft het aantal buitenlandse studenten aan universiteiten zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld en wat zijn de projecties voor de komende vijf jaar?

In het studiejaar 2015-2016 studeerden er 36.100 internationale diplomastudenten aan universiteiten in Nederland. In het studiejaar 2024-2025 studeren er 92.500 internationale diplomastudenten aan universiteiten in Nederland. Na een aantal jaren van sterk stijgende aantallen, is er de afgelopen jaren een stagnatie van de groei waarneembaar. De prognoses voor de komende jaren zijn met de Referentieraming 2025 naar beneden bijgesteld. Op basis van de raming wordt in het wo de komende 5 jaar een stabilisatie van het aantal internationale studenten verwacht en binnen 10 jaar (vanaf collegejaar 2024-2025) een daling van ca. 4%.

36800-VIII-2 10
49

Wanneer wordt de bestedingsnorm voor middelen die in het funderend onderwijs minimaal zouden moeten worden besteed aan het primaire proces of maximaal aan overhead, waarover de staatssecretaris sprak tijdens het commissiedebat Sturing in het funderend onderwijs d.d. 12 februari 2025, naar de Tweede Kamer gestuurd?

Het uitwerken van een bestedingsnorm voor overhead vraagt een zorgvuldig proces, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 46. De norm moet namelijk echt wat zeggen over die verdeling overhead en primair proces. Dat maakt dat er een goede uitwerking moet komen van welke activiteiten toegerekend mogen worden aan primair proces. Tegelijk moet goed rekening worden gehouden met het voorkomen van onnodige administratieve last en verschillen tussen schoolsoorten. Een klein voorbeeld is een conciërge die toetsen kopieert of andere ondersteunende functies die docenten ontlasten.

Uw Kamer wordt nader geïnformeerd het opstellen van deze norm als het wetsvoorstel gerichte bekostiging eind 2025 naar uw Kamer wordt gezonden.

36800-VIII-2 10
50

Wat rekent u bij de bestedingsnorm voor het funderend onderwijs tot het primaire proces en wat tot overhead?

Zie antwoord op vraag 46 en 49.

36800-VIII-2 10
51

Wat is de stand van zaken omtrent het wetsvoorstel Versterken inspraak leraren en schoolleiders en is bij dit wetsvoorstel ook de beroepsgroep betrokken?

Het wetsvoorstel Versterken inspraak leraren en schoolleiders bevindt zich in de ontwikkelfase. In deze fase wordt nader bezien welke onderwerpen er meegenomen dienen te worden in het wetsvoorstel, afhankelijk ook van de uitkomst van de probleemanalyse. Het gaat om onderwerpen zoals de werking van het professioneel statuut, de strategische positie van de schoolleider in de school en de betrokkenheid van leraren en schoolleiders bij landelijk beleid. Hiervoor zal ook met een brede groep aan belanghebbenden gesproken worden, via onder meer regiobijeenkomsten, met in het bijzonder leraren en schoolleiders, alsmede de partijen die deze groepen vertegenwoordigen.

36800-VIII-2 10
52

Wat wordt met de zin “want een stevige rolinvulling, gecombineerd met heldere normen voor overhead, onderwijspersoneel en langetermijnbekostiging zijn belangrijke randvoorwaarden voor goed onderwijs”, die gaat over een wetsvoorstel dat verder niet in de begroting terugkomt, bedoeld en wat gaat er dan precies gebeuren?

In de Kamerbrief (31 293, nr 727) over de herijking van de sturing in het funderend onderwijs en het debat daarover van 12 februari 2025 is aangekondigd dat met de ontwikkeling van het wetsvoorstel Eisen stellen aan het bestuur en intern toezicht en het wetsvoorstel Versterken inspraak leraren en schoolleiders, wordt gewerkt aan een stevige rolinvulling. Daarnaast is in het regeerprogramma van kabinet Schoof aangekondigd dat er wordt gewerkt aan normen voor overhead en onderwijspersoneel en structurele bekostiging voor structurele taken. Het ontwikkelen van normen en het bieden van structurele bekostiging voor structurele taken sluit eveneens aan op de probleemanalyse uit de brief over de herijking van de sturing in het funderend onderwijs. Deze maatregelen zijn dan ook nodig als randvoorwaarden voor het bieden van goed onderwijs.

36800-VIII-2 10
53

Welke maatregelen neemt de minister van OCW om meer transparantie te scheppen in de besteding van de bekostiging in het primair en voortgezet onderwijs?

Zoals bij vraag 46 en 49 toegelicht, wordt gewerkt aan normen voor onderwijspersoneel en overhead. Het bestuur zal zich hierover moeten verantwoorden.

36800-VIII-2 10
54

Waarom is ervoor gekozen om het gecombineerde effect van referentieraming 25 eerst af te trekken van de totale taakstelling en pas daarna opnieuw te verdelen tussen hbo en wo?

De referentieraming 2025 laat een daling zien van het aantal internationale studenten ten opzichte van de Referentieraming 2024. Deze daling is naast een wijziging in het wervingsbeleid van de universiteiten en hogescholen (naar terughoudende en gerichte werving voor (regionale) tekortsectoren) ook het gevolg van een wijziging van de ramingssystematiek zoals beschreven in de Referentieraming 2025. Dit is voor het ministerie van OCW reden geweest om de effecten uit de referentieraming in zijn totaliteit te bezien en te verrekenen met de totale openstaande bezuinigingsopgave en vervolgens naar rato van het totaal aantal internationale EER-studenten te verdelen tussen hbo en wo.

36800-VIII-2 11
55

Klopt het dat de universiteiten in de referentieraming 2025 tot € 156 miljoen inleveren door de bijgestelde prognose van de EER-studenten, waardoor samen met de nu toebedeelde taakstelling van € 4 miljoen de universiteiten in de huidige verdeling € 160 miljoen van de € 168 miljoen voor hun rekening nemen, oftewel 95 procent van de totale taakstelling?

Zoals bij vraag 54 aangegeven laat de Referentieraming 2025 een daling zien van het aantal internationale studenten ten opzichte van de Referentieraming 2024. Conform de reguliere systematiek voor het verwerken van de Referentieraming leidt dit tot een bijstelling van het budget van € 162 miljoen, waarvan het aandeel van het wo € 156 miljoen bedraagt en het aandeel van het hbo € 6 miljoen bedraagt. Deze bijstelling is naast een wijziging in het wervingsbeleid van de universiteiten en hogescholen (naar terughoudende en gerichte werving voor (regionale) tekortsectoren) ook het gevolg van een wijziging van de ramingssystematiek. Dit is voor het ministerie van OCW reden geweest om de effecten uit de Referentieraming in zijn totaliteit te bezien en te verrekenen met de totale openstaande bezuinigingsopgave. Na verwerking van de referentieraming resteert er een structurele bezuinigingsopgave van € 6 miljoen vanaf 2031. Hiervan is € 4 miljoen toebedeeld aan het wo op basis van het totaal aantal internationale EER-studenten in het hbo en het wo.

36800-VIII-2 11
56

Klopt het dat in de OCW-begroting 2025 de taakstelling internationalisering pro-forma werd verdeeld op basis van het aantal internationale EER-bachelorstudenten, waarbij het aandeel voor het wo ongeveer 66 procent bedroeg en voor het hbo 34 procent?

Ja, het klopt dat de taakstelling voor het verminderen van internationale studenten in de OCW-begroting 2025 pro-forma is verdeeld op basis van het aantal internationale EER-bachelorstudenten. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de ontwerpbegroting 2025 van OCW. In de ontwerpbegroting 2026 zijn de uitkomsten van de Referentieraming 2025 verwerkt en is deze verdeling aangepast.

36800-VIII-2 11
57

Hoe wordt het geld in 2026 voor basisvaardigheden ingezet en hoe wordt dit gemonitord?

Het geld voor basisvaardigheden wordt in 2026 verstrekt via een subsidie. Dit is de laatste tranche van de subsidieregeling basisvaardigheden waarvoor scholen in 2025 een aanvraag hebben gedaan. De komende jaren houden wij zicht op de verbetering van basisvaardigheden en of de doelen worden behaald middels het monitoringsprogramma van het Masterplan basisvaardigheden. De implementatie en uitvoering van de subsidieregeling wordt meerjarig gemonitord met een implementatieonderzoek. Dit onderzoek bestaat uit vragenlijsten die onder alle subsidiescholen worden uitgezet en verdiepend onderzoek in de vorm van casestudies.

36800-VIII-2 11
58

Welke onderwijsinstellingen maken op dit moment gebruik van
een capaciteitsfixus?

In studiejaar 2025-2026 zijn er in het hbo en wo 80 voltijd-bacheloropleidingen met een capaciteitsfixus. Deze opleidingen zijn verspreid over 13 hbo-instellingen en 12 universiteiten. Een actueel en meer gedetailleerd overzicht van opleidingen met een numerus fixus is te raadplegen via https://www.studiekeuze123.nl/selectie/welke-opleidingen-hebben-een-numerus-fixus. Voor de master geldt – anders dan bij de bachelor – geen meldplicht voor het instellen van een capaciteitsfixus, waardoor dit niet centraal geregistreerd wordt (artikel 7.30b lid 2 WHW). Wel monitort de Inspectie van het Onderwijs de toegankelijkheid van masteropleidingen. Masteropleidingen hebben de ruimte om ook zonder capaciteitsbeperking eisen te stellen aan kandidaten en hen te selecteren. Uit cijfers van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat 12% (94 opleidingen) in 2023 een capaciteitsbeperking heeft. Het aandeel masteropleidingen dat selecteert is in 2023 36% (271 opleidingen).

36800-VIII-2 11
59

Weke andere opgaven in het stelsel worden beoogd als het gaat om het verkennen van zelfregie als bruikbare werkwijze?

De hogescholen en universiteiten hebben sinds de ontwikkeling van het wetsvoorstel Internationalisering in balans zichtbaar verantwoordelijkheid genomen met het opstellen van zelfregieplannen en er zijn concrete voornemens om te komen tot een meer evenwichtige inzet van anderstalig onderwijs. Het meest recente zelfregieplan van de universiteiten laat zien dat zij bewuste keuzes gemaakt hebben ten aanzien van het anderstalige opleidingsaanbod en dat zij hierbij bredere maatschappelijke belangen in overweging hebben genomen. Ook is onderling afgesproken dat de numerus fixus vaker wordt ingezet en dat bij verschillende opleidingen die nu gebruik maken van een numerus fixus, deze fixus wordt verlaagd, waardoor de anderstalige instroom gericht zal dalen. Wij achten deze vorm van zelfregie, waarin hogeronderwijsinstellingen zich gezamenlijk inzetten voor het belang van de sector en de maatschappij, kansrijk om ook andere opgaven in het stelsel aan te gaan. Daarbij denken we met name aan het borgen van een macrodoelmatig onderwijsaanbod, in het licht van teruglopende studentenaantallen. Het is van belang dat hogeronderwijsinstellingen gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen om te zorgen dat het opleidingsaanbod meebeweegt met de noden van de maatschappij en arbeidsmarkt. De Vereniging Hogescholen zet stappen in deze richting door het opzetten van gezamenlijke overleg- en beslisstructuren om de macrodoelmatigheid van nieuw en bestaand aanbod te borgen. Daarnaast werken universiteiten samen op het instrument ‘sectorplannen’ voor het onderzoek en onderwijs met als doel om de kennisbasis te versterken. Zo hebben de universiteiten voor een aantal disciplines en thema’s een plan opgesteld op hoe zij meer strategische kunnen samenwerken en zich onderling beter kunnen profileren. Recent is uw Kamer geïnformeerd over de positieve eindevaluatie van de eerste ronde sectorplannen. De aangestelde sectorplancommissies concludeerden dat het een beproefd instrument is.

36800-VIII-2 11
60

Hoeveel gedwongen ontslagen zijn er afgelopen jaar geweest in het hoger onderwijs?

Het ministerie van OCW beschikt niet over deze informatie.

36800-VIII-2 12
61

Hoe wordt de omvorming van de kleinescholentoeslag naar een dunbevolktheidstoeslag vormgegeven, en hoe wordt sluiting van dorpsscholen voorkomen?

Momenteel ontvangen alle scholen met minder dan 150 leerlingen kleinescholentoeslag, ook in gemeenten waar de leerlingaantallen hoog zijn en ruim voldoende scholenaanbod is. Als onderdeel van het toekomstbestendig maken van het scholenlandschap wordt de kleinescholentoeslag omgevormd naar een dunbevolktheidstoeslag. Er wordt dan alleen extra bekostiging uitgekeerd aan scholen in gemeentes met een opheffingsnorm van 150 of lager. Zo behouden we in regio’s met een lage leerlingdichtheid een voldoende dekkend aanbod. Dit is op 3 juli 2025 met uw Kamer per brief gedeeld (Kamerstuk 31 293 nr. 832).

36800-VIII-2 12
62

Hoeveel middelen zijn in 2026 beschikbaar voor het Nationaal Versterkingsplan van Microchip-talent en hoeveel extra technisch talent wordt hiermee opgeleid?

In 2026 is er € 56,2 miljoen beschikbaar voor het Nationaal versterkingsplan van Microchip-talent. Dit zijn de middelen die beschikbaar zijn voor de regio’s. Vanaf 2027 ontvangen de onderwijsinstellingen via de reguliere bekostiging additionele middelen voor de verwachte extra instroom van studenten. Op basis van de plannen van de regio’s is de verwachting dat er in 2026 een verhoging in de instroom komt van 1.345 studenten totaal over mbo, hbo en wo en het aantal inschrijvingen in 2026 door het Nationaal Versterkingsplan 1.911 hoger ligt. De instroom en het aantal inschrijvingen neemt de komende jaren naar verwachting verder toe. Vanaf 2027 is naar verwachting ook een verhoging in de uitstroom te zien doordat een deel van de instroom van studenten uit 2025 in 2027 een diploma behaalt.

36800-VIII-2 12
63

Wat zijn de meest recente cijfers van de omvang van het kwantitatief en kwalitatief lerarentekort in basis-, voortgezet en speciaal onderwijs, binnen en buiten de G5, waarover u beschikt?

Onderstaande tabel geeft de meest recente tekortcijfers in het primair en voortgezet onderwijs weer. In december ontvangt uw Kamer de meting van het tekort aan leraren en schoolleiders van 2025. Voor beide sectoren geldt dat de tekorten scheef verdeeld zijn; scholen met grotere uitdagingen kampen vaak met grotere tekorten. Voor het vo geldt daarnaast dat personeelstekorten zich concentreren in specifieke vakken (denk aan wiskunde, Nederlands, techniek en informatica).

Sector Schooltype Nederland excl. G5 G5 Landelijk*
% fte % fte % fte
PO Basisonderwijs 6,6% 2785 15,9% 2150 8,0% 6522
Speciaal basisonderwijs 6,8% 144 14,1% 86 7,8% 315
(voortgezet) speciaal Onderwijs 7,0% 390 16,1% 331 8,4% 893
Gemiddeld tekort PO 6,6% 3319 15,8% 2567 8,1% 7729
VO Voortgezet onderwijs X x 5,1% 3800

* de landelijke cijfers zijn i.t.t. de cijfers binnen en buiten de G5 gecorrigeerd voor non-respons. De cijfers van binnen (respons 97%) en buiten de G5 (respons 63%) komen tot stand op basis van de deelnemende scholen.

36800-VIII-2 13
64

Hoe ontwikkelen de kwantitatieve en kwalitatieve lerarentekorten in basis-, voortgezet en speciaal onderwijs, binnen en buiten de G5, zich in meerjarenperspectief?

Op basis van de ramingen van 2024 zal het tekort aan leraren en schoolleiders in het primair onderwijs de komende jaren eerst licht dalen van zo’n 5.100 fte naar 4.800 fte, waarna het tekort na 2028 weer zal stijgen om in 2034 uit te komen op 6.000 fte tekort aan reguliere banen voor leraren en schoolleiders. Voor het speciaal onderwijs en de G5 zijn geen aparte ramingen beschikbaar. Deze maken deel uit van de ramingen voor het primair onderwijs.

In het voortgezet onderwijs tonen de ramingen, uitgaand van een neutrale economische conjunctuur, een stijgende lijn waarbij het tekort van zo’n 2.100 fte aan reguliere banen voor leraren en schoolleiders in 2024 naar 3.600 fte in 2034 zal stijgen.

In tegenstelling tot de tekortcijfers die zijn genoemd bij vraag 63, nemen de ramingen niet de vervangingstekorten mee. Dit zou leiden tot dubbeltellingen voor dezelfde baan.

In december ontvangt uw Kamer de ramingen van 2025.

Figuur: Geraamde tekorten voor leraren plus directeuren in het po (boven) en vo (onder) in fte, Centerdata 2024

36800-VIII-2 13
65

Kunt u aangeven hoe het lerarentekort zich de komende vijf jaar naar verwachting zal ontwikkelingen in het primair en voortgezet onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 64.

36800-VIII-2 13
66

Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse uitstroom van bevoegd onderwijspersoneel in het primair en voortgezet onderwijs van de afgelopen twintig jaar?

Het gemiddelde percentage leraren dat jaarlijks het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs verlaat is weergegeven in onderstaande tabel voor de jaren 2015 t/m 2023. De gegevens van vóór 2015 zijn niet beschikbaar. In de tabel zijn de leraren die naar een andere onderwijssector overstappen niet meegenomen. Deze leraren blijven immers behouden voor het onderwijs. In de DUO-gegevens over onderwijspersoneel zijn alle leraren opgenomen met een aanstelling. Er is namelijk geen registratie van enkel en alleen bevoegde leraren.

Primair onderwijs Voortgezet onderwijs
Jaar Percentage uitstroom onderwijs Jaar Percentage uitstroom onderwijs
2015-2016 6,17% 2015-2016 6,39%
2016-2017 6,00% 2016-2017 6,79%
2017-2018 5,93% 2017-2018 7,06%
2018-2019 6,07% 2018-2019 7,11%
2019-2020 5,80% 2019-2020 7,22%
2020-2021 5,61% 2020-2021 6,68%
2021-2022 6,08% 2021-2022 7,35%
2022-2023 7,06% 2022-2023 8,07%
2023-2024 6,87% 2023-2024 8,00%
Gemiddeld 6,17% Gemiddeld 7,18%
36800-VIII-2 13
67

Kunt u een overzicht geven van het aantal studenten dat per jaar aan een lerarenopleiding is begonnen van de afgelopen twintig jaar?

De instroom in de hbo- en wo-lerarenopleidingen over de afgelopen twintig jaar is als volgt:

Afbeelding met tekst, schermopname, lijn, Lettertype Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

Studiejaar Instroom studenten
2004 21.880
2005 20.683
2006 20.838
2007 20.392
2008 19.734
2009 21.143
2010 21.456
2011 19.604
2012 18.478
2013 19.816
2014 19.475
2015 16.637
2016 17.048
2017 17.278
2018 17.657
2019 17.620
2020 20.586
2021 17.831
2022 17.168
2023 16.760
2024 17.241
36800-VIII-2 13
68

Kunt u een overzicht geven van het aantal studenten dat per jaar een lerarenopleiding met succes heeft afgerond van de afgelopen twintig jaar?

Het aantal studenten dat per jaar een lerarenopleiding met succes heeft afgerond de afgelopen twintig jaar is als volgt:

Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, lijn Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

Studiejaar Gediplomeerden
2004 11.971
2005 11.876
2006 11.953
2007 11.632
2008 11.116
2009 11.009
2010 11.271
2011 11.933
2012 10.378
2013 10.215
2014 10.113
2015 9.792
2016 9.912
2017 10.125
2018 9.553
2019 9.682
2020 10.073
2021 9.275
2022 9.559
2023 9.872
36800-VIII-2 13
69

Hoeveel bevoegde leraren zijn er op dit moment niet werkzaam in het onderwijs?

Bevoegde leraren die niet (langer) werkzaam zijn in het onderwijs worden ook wel de stille reserve genoemd. In 2017 is in opdracht van het ministerie van OCW onderzoek gedaan om de stille reserve in beeld te brengen. Hieruit bleek dat de stille reserve in het po ca. 31.000 personen was en ca. 51.000 personen in het vo, een totaal van 82.000 personen. DUO doet op dit moment onderzoek naar de huidige omvang van de stille reserve in het po en vo. De resultaten worden in het voorjaar van 2026 verwacht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in de brief over de lerarenstrategie van juni 2026 beschreven welke ontwikkelingen er zijn tussen 2017 en 2026.

36800-VIII-2 13
70

Hoe heeft het aantal bevoegde leraren dat niet werkzaam is in het onderwijs zich in de afgelopen twintig jaar ontwikkeld?

Zie het antwoord op vraag 69. Over de periode 2005-2016 zijn geen gegevens beschikbaar. In het voorjaar van 2026 wordt uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen tussen 2017 en 2026.

36800-VIII-2 13
71

Hoeveel extra personeelskosten zou gepaard gaan met het instellen van een wettelijke klassengrootte van maximaal dertig leerlingen in het primair onderwijs?

Dit is afhankelijk van de uitwerking. De klassengrootte op scholen hangt namelijk ook samen met de pedagogische visie en soms ook praktische zaken. Scholen kunnen zelf kiezen welke inrichting het beste past. Dit in combinatie met een mogelijk verhoogde vraag naar leraren en huisvesting maakt een wettelijke norm voor de klassengrootte niet wenselijk.

In 2024/25 lag de gemiddelde groepsgrootte in het primair onderwijs op 22,6 leerlingen en in 2024 was het aandeel groepen met meer dan dertig leerlingen 5,3% in het basisonderwijs. Bijna alle scholen kunnen dus met de huidige bekostiging groepen van maximaal 30 leerlingen bekostigen.

36800-VIII-2 13
72

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het startsalaris van docenten in het primair en voortgezet onderwijs de afgelopen tien jaar?

Werkgevers en werknemers maken afspraken over schaal en treden. De taken van een leraar bepalen of de leraar in LB, LC of LD start. Kijkend naar de gewogen gemiddelde beloning van de eerste trede van LB, LC en LD, wordt het volgende beeld zichtbaar. De eerste trede van de schalen voor leraren in het primair onderwijs is in de afgelopen tien jaar gemiddeld met 43% gestegen van € 2.700 naar € 3.900 bij een voltijdsbaan. Voor leraren in het voortgezet onderwijs is de eerste trede in de afgelopen tien jaar gemiddeld 34% gestegen van € 2.900 naar € 3.900. De loonstijging kan in de praktijk hoger zijn door, bijvoorbeeld eenmalige uitkeringen.

In de onderstaande grafiek is de toename in de afgelopen tien jaar in het po en vo te zien (dus op basis van de beloning in de eerste treden van schalen LB, LC en LD).

In 2022 is voor po de loonkloof met het vo gedicht. Leraren zijn een schaal hoger ingeschaald.

36800-VIII-2 13
73

Hoeveel uitzendkrachten en zzp’ers9 werken er in het primair en voortgezet onderwijs?

Het is niet bekend hoeveel uitzendkrachten en zzp’ers er in het funderend onderwijs werken. Uit de financiële jaarverslagen van schoolbesturen weten we welk bedrag er aan personeel niet in loondienst (PNIL) wordt uitgegeven, niet om hoeveel personen het gaat. Zie verder het antwoord op vraag 26.

36800-VIII-2 13
74

Hoe staat het met de uitwerking van de motie over de stem van de leraar wettelijk verankeren door middel van een lerarentoets10?

De motie snijdt een belangrijk thema aan: de betrokkenheid van leraren bij het onderwijsbeleid. De kracht van een wettelijke verankering van de stem van de leraar hangt af van duidelijke afspraken over reikwijdte, vormgeving en representatie. Cruciaal hierbij is dat elke leraar de kans krijgt deel te nemen, dat de verschillende perspectieven die er in het veld zijn worden meegenomen en dat de stem van de leraar echt impact heeft op het beleid. Dit zijn wij op dit moment aan het vormgeven. We geven in de Lerarenbrief in december een uitgebreidere toelichting.

36800-VIII-2 13
75

Hoe vaak worden in het po en vo onbevoegde leraren (waaronder ook vallen een ‘anders bevoegde’ of ‘andere professionals’) voor de klas gezet?

Uit het jaarlijkse door het ministerie van OCW uitgezette IPTO-onderzoek blijkt dat in het vo in schooljaar 2023/2024 4,4% van de lessen wordt gegeven door mensen die daar niet toe bevoegd zijn (maar wel vaak een andere bevoegdheid hebben). Daarnaast wordt 9,9% van de lessen gegeven door iemand die (nog) niet de formele bevoegdheid heeft maar wel onder de toegestane uitzonderingsregels valt. Voornamelijk zal dit gaan om mensen die in met een opleiding bezig zijn.

In het po heeft DUO op basis van de beschikbare bestanden berekend dat in schooljaar 2023/2024 1,9% van de leraren onbevoegd lesgeeft. Verder is 6,2% niet in het bezit van het pabo-diploma maar wel benoembaar om les te geven (ook hier voornamelijk mensen in opleiding).

De gegevens van beide onderwijssoorten zijn opgenomen in de Trendrapportage arbeidsmarkt leraren po, vo en mbo. Hiervan ontvangt uw Kamer in december 2025 een nieuwe versie met cijfers over het schooljaar 2024/2025.

36800-VIII-2 13
76

Wanneer komt het wetsvoorstel Strategisch personeelsbeleid en arbeidsmarktmaatregelen naar de Kamer?

Zoals toegezegd in het commissiedebat funderend onderwijs van 30 september 2025, is het streven om het wetsvoorstel Strategisch personeelsbeleid en arbeidsmarktmaatregelen in het voorjaar van 2026 naar uw Kamer te sturen.

36800-VIII-2 13
77

Wat is de einddatum voor de G5-noodmaatregel?

Zoals aangegeven in de Kamerbrief voortgang lerarenstrategie van juli 2025 wordt de regeling ‘Andere dag- en weekindeling’ (G5 noodmaatregel) verlengd. Dit is onderdeel van een breder onderzoek om meer zicht te krijgen op de relatie tussen de wettelijke eisen aan onderwijstijd in het po en de kwaliteit, continuïteit en kansengelijkheid van onderwijs. Ook het experiment ‘Ruimte in Onderwijstijd’ (ERiO) wordt verlengd. Deze experimenten zullen tot 2030 lopen. Door de planning van deze experimenten op elkaar af te stemmen kan na afloop over het geheel van onderwijstijd in het po besluitvorming plaatsvinden.

36800-VIII-2 13
78

In hoeverre wordt met de G5-noodmaatregel rekening gehouden met het bevoegdhedenstelsel in het onderwijs?

De beleidsregel ‘Andere dag- en weekindeling’ geeft scholen in de G5 die zich hiervoor aanmelden de mogelijkheid andere professionals dan bevoegde leraren in te zetten, voor maximaal 22 uur per maand. Dit, omdat op een deel van de scholen in de G5 de tekorten zo hoog zijn dat niet alle uren gegeven kunnen worden door bevoegde leraren. In de beleidsregel staat van welke wet- en regelgeving kan worden afgeweken door scholen die deelnemen aan het experiment en welke voorwaarden daarbij gelden. Zo moet de medezeggenschapsraad instemmen met een plan op schoolniveau en zijn de vakken Nederlands, rekenen, wiskunde en bewegingsonderwijs uitgesloten.

36800-VIII-2 13
79

In hoeverre wordt de kwaliteit van het onderwijs geborgd door het inzetten van de G5-noodmaatregel?

Uit de evaluatie van de beleidsregel ‘Andere dag- en weekindeling’ komt naar voren dat de betrokken actoren (schoolleiders, bestuurders, onderwijsgevend personeel, ouders, leerlingen en andere professionals) over het algemeen tevreden zijn met de inzet van de andere professionals. Door de regeling ervaren de meeste schoolleiders en onderwijsgevend personeel positieve gevolgen voor de continuïteit van het onderwijs en het verminderen van het personeelstekort. De (gerapporteerde) impact van de regeling op de onderwijskwaliteit is deels positief. Daarnaast verzorgen andere professionals verrijkende vakken met een rijker curriculum tot gevolg, maar daardoor kunnen leraren zich ook richten op de kernvakken.

De pedagogische en didactische vaardigheden van de externe professional blijken bepalend voor de kwaliteit van de lessen. De G5-gemeenten bieden daarom scholingstrajecten pedagogisch en didactisch handelen aan voor de professionals.

36800-VIII-2 13
80

Is de beroepsgroep betrokken (geweest) bij de invoering en evaluatie van de G5-noodmaatregel?

De beroepsgroep is en wordt op verschillende manieren betrokken. Zo dient een school vóórdat zij gebruik mogen maken van de regeling een uitgewerkt plan te hebben, waar de medezeggenschapraad mee heeft ingestemd. Voor de evaluatie van de regeling zijn schoolleiders, onderwijsgevend personeel, ouders en de andere professionals geïnterviewd, en zijn ook schoolbezoeken gebracht. Daarnaast is gebruik gemaakt van een begeleidingscommissie, waar ook de (georganiseerde) beroepsgroep in deelnam. Tot slot organiseren de G5-gemeenten zelf met enige regelmaat bijeenkomsten om met onder andere leraren en schoolleiders in gesprek te gaan over de regeling.

36800-VIII-2 13
81

Waar in deze begroting is rekening gehouden met het genoemde wetsvoorstel Versterken inspraak leraren en schoolleiders?

Op dit moment is nog niet duidelijk wat de exacte inhoud van het wetsvoorstel gaat zijn, daarom is er nog geen concrete post opgenomen in de OCW-begroting. Bij het uitwerken van het wetsvoorstel zal worden bezien op welke wijze financiële consequenties kunnen worden gedekt op de OCW-begroting.

36800-VIII-2 13
82

Wat is de planning van het wetsvoorstel Versterken inspraak leraren en schoolleiders en wie uit het veld worden erbij betrokken?

Het wetsvoorstel ‘Versterken inspraak leraren en schoolleiders’ bevindt zich, zoals uiteengezet bij vraag 51, in de ontwikkelingsfase. In deze fase zal met een brede groep aan belanghebbenden en experts gesproken worden over hoe de doelen van het wetsvoorstel te bereiken. Te denken valt aan leraren en schoolleiders, besturen, intern toezichthouders, sociale partners en de Inspectie van het Onderwijs. Via de halfjaarlijkse Lerarenbrief zal uw Kamer geïnformeerd worden over de voorgang van het wetsvoorstel.

36800-VIII-2 13
83

Hoeveel leraren worden in 2026 via de pilot meerurenmaatwerk extra ingezet en hoe wordt de effectiviteit hiervan gemeten?

Dit aantal leraren is nog niet bekend. De aanvraagtermijn voor de subsidie van de pilot is op 1 september gesloten. De Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) beoordeelt momenteel de aanvragen.

Een onderzoeksbureau monitort en evalueert de pilot meerurenmaatwerk. Het bureau kijkt allereerst in hoeverre het aanbieden aan leraren van keuzeopties zoals geld boven op het salaris, snipperdagen en een flexibel rooster kan bijdragen aan het behoud van leraren en hen stimuleert om meer uren te gaan werken of te blijven werken. Ten tweede onderzoekt het bureau welke factoren bijgedragen aan het slagen van meerurenmaatwerk als pilot instrument. De eerste tussenrapportage wordt verwacht in Q4 2026.

36800-VIII-2 13
84

Hoeveel gewonden door ingrijpen van politie of beveiliging zijn er de afgelopen tien jaar per jaar geweest bij demonstraties op universiteiten?

Het ministerie van OCW beschikt niet over dergelijke gegevens.

36800-VIII-2 15
85

Kunt u aangeven hoeveel studenten stagelopen, welk aandeel daarvan een stagevergoeding krijgt en dit uitsplitsen naar type onderwijs?

Er zijn geen eenduidige data beschikbaar over stages in het hbo en wo. Hierdoor kan niet worden vastgesteld hoeveel studenten precies stage lopen in deze sectoren en hoeveel daarvan een stagevergoeding ontvangen. Onderzoek van Researchned (stages in het hoger onderwijs eindrapportage) geeft een inschatting. Van de hbo- en wo-studenten die deelnamen aan het onderzoek liep ongeveer de helft stage in de periode september 2022 - februari 2023. Van de hbo-studenten ontving 75% in 2023 een stagevergoeding. Voor de wo-studenten bleek dat 65% te zijn voor studenten die een verplichte stage liepen en 91% voor studenten die een facultatieve stage liepen. Het gaat bij deze data om metingen met een beperkt aantal respondenten.

In het mbo liepen in studiejaar 2024/2025 in totaal zo’n 220.000 bol-studenten stage volgens de SBB barometer. Volgens het CBS ontvingen 42% van de mbo-studenten die stage liepen een stagevergoeding.

36800-VIII-2 16
86

Hoeveel zou het kosten om alle stagevergoedingen gelijk te trekken met het minimumloon?

Voor het hbo en wo is er geen inzicht in hoeveel en hoe lang studenten stagelopen, hierdoor is niet mogelijk om een schatting te geven over hoeveel het zou kosten om voor de gehele stagelopende populatie de stagevergoeding gelijk te trekken met het minimumloon.

Voor het mbo zijn de kosten ruim € 300 miljoen oplopend tot € 700 miljoen. Dit bedrag is een schatting op basis van een aantal aannames. Zo is gerekend met het minimale aantal uren dat een mbo-bol student stage moet lopen. Het daadwerkelijk aantal uren stage ligt vaak hoger. Tevens weten we dat van de studenten die een stagevergoeding ontvangen (42% van alle studenten) het mediaan uurloon € 3,04 is. Dit betekent dat bedrijven op dit moment circa € 200 miljoen aan stagevergoedingen betalen. Dit is een groot verschil met circa € 500 miljoen kosten voor bedrijven als alle studenten het gemiddelde minimumloon € 7,91 per betreffende leeftijdscategorie of de circa € 900 miljoen kosten voor bedrijven als alle studenten een minimumuurloon voor 21-jarigen van € 14,40 per uur ontvangen voor hun stage.

36800-VIII-2 16
87

Welke mogelijkheden kent de wet zodat scholen voor praktijkonderwijs hun leerlingen nog binnen hun instelling entree-opleidingen aanbieden?

Op dit moment kent de wet geen mogelijkheden voor scholen voor praktijkonderwijs om een entreeopleiding aan te bieden. In de praktijk gebeurt dit wel. Zoals reeds aangekondigd aan uw Kamer is het voornemen om deze praktijk wettelijk te verankeren (zie Kamerstukken II 2023/24, 31 293, nr. 743, Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 570 en Kamerstukken II 2020/21, 31 289, nr. 436).

36800-VIII-2 16
88

Wat zijn de financiële gevolgen voor scholen van het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk als naar aanleiding hiervan verschillende bestaande regelingen worden samengevoegd in één regeling?

Deze wet heeft positieve financiële consequenties voor mbo-instellingen. In de Kamerbrief van 3 oktober 2025 (Kamerstukken II, 2025/2026, nr 2025Z18720) is uiteengezet welke effecten deze wet heeft voor mbo-instellingen.

36800-VIII-2 16
89

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de genderverdeling in het hoger onderwijs onder studenten, promovendi, docenten en hoogleraren van de afgelopen twintig jaar?

Studenten hbo en wo

In de afgelopen twintig jaar waren in vrijwel alle studiejaren de meeste studenten in zowel het hbo als het wo vrouw (gemiddeld 52% in het hbo, en bijna 52% in het wo).

Het aandeel vrouwelijke studenten is in het hbo in de jaren 2017-2023 onafgebroken gestegen: van ruim 51% in 2017, naar ruim 53% in 2023. In studiejaar 2024-2025 was 53% van alle hbo studenten vrouw.

Het aandeel vrouwelijke studenten is in het wo in de jaren 2015-2024 onafgebroken gestegen: van bijna 51% in 2015, naar bijna 54% in 2024.

Afbeelding met tekst, ontvangst, lijn, Perceel Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

Bron: DUO Informatieproducten

Docenten hbo

Het aandeel vrouwen onder het totaal aantal FTE’s van onderwijzend personeel is in het hbo in de jaren 2009-2023 onafgebroken gestegen: van ruim 42% in 2009, naar bijna 53% in 2023.

Bron: DUO op basis van RAHO (Vereniging Hogescholen), geraadpleegd via OCW-in-Cijfers (link).

Bron: DUO op basis van RAHO (Vereniging Hogescholen), geraadpleegd via OCW-in-Cijfers (link).

Promovendi, docenten en hoogleraren universiteiten

Aandeel vrouwelijke werknemers aan de Nederlandse universiteiten (%)

  2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Hoogleraar 9,6% 10,2% 11,1% 11,7% 12,2% 13,2% 14,7% 15,5% 16,2% 16,9%
Universitair hoofddocent 16,2% 17,3% 17,9% 18,8% 20,0% 20,9% 22,3% 22,8% 25,3% 26,4%
Universitair docent 30% 31% 32% 32,4% 33,3% 34,1% 35,3% 36,3% 37,1% 37,9%
Docent 42,5% 44,8% 45,4% 45,8% 47,7% 47,4% 48,0% 48,7% 50,6% 51,8%
Promovendus 39,0% 39,9% 41,2% 42,5% 44,2% 45,0% 45,4% 44,7% 44,6% 44,0%
2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024
Hoogleraar 18,0% 18,8% 20,2% 22,2% 23,5% 25,0% 25,9% 27,0% 28,3% 29,5%
Universitair hoofddocent 27,0% 27,9% 29,0% 29,1% 30,0% 31,2% 33,1% 34,3% 35,9% 37,0%
Universitair docent 39,4% 40,1% 41,3% 42,6% 42,7% 44,2% 45,1% 46,3% 47,2% 47,9%
Docent 52,5% 53,1% 51,6% 51,1% 51,1% 52,4% 53,0% 53,4% 53,7% 53,7%
Promovendus 43,8% 43,7% 43,3% 43,6% 44,3% 44,9% 45,0% 45,5% 46,1% 46,5%

De gegevens in deze tabel zijn samengesteld op basis van personeelsdata die de Universiteiten van Nederland (UNL) beschikbaar stelt. UNL verkrijgt deze door een jaarlijkse gegevensopvraag personeel bij de Nederlandse universiteiten. Het bevat het percentage vrouwen in dienst van de universiteiten op peildatum 31/12 in personen. De gegevens bevatten grotendeels niet het personeel uit het wetenschapsgebied Gezondheid. De meeste mensen werkzaam in de sector Gezondheid werken tegenwoordig bij universitair medische centra en zijn in dienst van het ziekenhuis (m.u.v. Maastricht Universitair Medisch Centrum+).

De tabel geeft een totaal aandeel weer van het aantal vrouwen aan de Nederlandse universiteiten en daarmee geen inkijk in de verschillen per universiteit of wetenschapsgebied.

Bron https://www.universiteitenvannederland.nl/downloadbare-gegevens-personeel

36800-VIII-2 17
90

Hoeveel gemeenten hebben op dit moment geen openbare bibliotheek?

Eind 2024 hadden elf gemeenten geen volwaardige openbare bibliotheek. Dat wil zeggen: er is in het geheel geen bibliotheek of er is wel een bibliotheek, maar deze voldoet niet aan de eisen van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen. Veel van deze gemeenten maken gebruik van de Specifieke uitkering (Spuk) openbare bibliotheken. Zij ontvangen een bijdrage om een nieuwe vestiging te realiseren of een bestaande beperkte vestiging te verbeteren tot een volwaardige vestiging.

36800-VIII-2 17
91

Hoeveel zou het kosten om een openbare bibliotheek te realiseren voor elke gemeente die er op dit moment geen heeft?

Op grond van de Spuk openbare bibliotheken is voor gemeenten een bedrag van € 440.000 beschikbaar voor het realiseren van een nieuwe vestiging en van € 220.000 voor het verbeteren van een bestaande vestiging. Gemeenten zonder bibliotheek kregen voorrang bij de verdeling van de middelen van de Spuk. Daarmee is voor iedere gemeente zonder bibliotheek een uitkering beschikbaar.

36800-VIII-2 17
92

Wordt er in 2026 bezuinigd op financiële steun die wordt geleverd aan organisaties die zich inzetten voor emancipatie? Zo ja, om hoeveel geld gaat dit?

Nee, er wordt in 2026 niet bezuinigd op de financiële steun.

36800-VIII-2 17
93

Wat is het beeld van de uitvoering van de fair pay and practise code in de cultuurbranche en welk bedrag is nodig om fair pay volledig voor de gehele cultuurbranche uit te rollen?

Het meest recente onderzoek naar de benodigde middelen ten behoeve van fair pay is het in 2023 uitgevoerde onafhankelijk onderzoek ‘fair pay dichterbij’ van PPMC in opdracht van koepelorganisatie Kunsten`92. Dit onderzoek richtte zich hoofdzakelijk op de basisinfrastructuur en de door de cultuurfondsen meerjarig gesubsidieerde instellingen. Een analyse voor de gehele culturele sector (inclusief andere overheden en privaat gefinancierde instellingen) is niet beschikbaar. Het Rijk is in het cultuurbeleid maar een van de financiers. Gemeenten en private financiers nemen een groot deel van het cultuurbudget voor hun rekening. Hoewel er goed wordt samengewerkt met de andere financiers, ligt de verantwoordelijkheid bij álle betrokkenen.

Voor de basisinfrastructuur is het onderschrijven van de fair practice code een voorwaarde voor subsidiëring. Alle instellingen in de basisinfrastructuur moeten zich daartoe verhouden. Onderdeel van de fair practice code is ‘fair pay’. Ten behoeve van fair pay zijn culturele instellingen die vanuit de basisinfrastructuur (bis) subsidie van de Rijksoverheid ontvangen, vanaf 2025 verplicht tot eerlijke betaling (fair pay). Voor deze instellingen geldt dat zij zich per 1 januari 2025 moeten verbinden aan collectieve tariefafspraken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aansluiten bij een CAO of honoreringsrichtlijn. Bij de rijkscultuurfondsen geldt ook de verplichting de fair practice code te onderschrijven, maar is de verplichting met betrekking tot fair pay voor een deel afhankelijk van de aard en omvang van de subsidierelatie.

Per 1 januari 2025 heeft het kabinet structureel € 38,2 miljoen (loon- en prijspeil 2024) extra voor fair pay toegevoegd, verdeeld over de Rijkscultuurfondsen, bis-instellingen en musea in de Erfgoedwet. Tijdens het commissiedebat van 12 juni is aan uw Kamer toegezegd ‘fair pay’ te evalueren in 2026-2027. Middels deze evaluatie kan een goed beeld geschetst worden over de uitvoering van ‘fair pay’.

36800-VIII-2 18
94

Kunt u kwantificeren in hoeverre het Masterplan basisvaardigheden inmiddels heeft geleid tot een betere beheersing van de basisvaardigheden bij de scholieren in basis-, voortgezet en speciaal onderwijs?

Rond het Masterplan basisvaardigheden is een onderzoeksprogramma opgezet waarover sinds de start in 2022 regelmatig gerapporteerd wordt aan uw Kamer. Zo geeft de jaarlijkse Monitor basisvaardigheden sinds 2023 een actueel beeld van de prestaties van leerlingen en kwantificeert deze monitor in hoeverre er sprake is van vooruitgang van leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs. Daarnaast wordt de uitvoering en het effect van specifiek de subsidieregeling ‘Verbetering basisvaardigheden’, op de voet gevolgd met vragenlijsten en het kwantitatief effectonderzoek. Op basis van de eindmeting onder de scholen die als eerste zijn begonnen, weten we dat een zeer groot deel van deze scholen aan het einde van de subsidieperiode positief is over het effect van hun extra inzet op de basisvaardigheden op de leerprestaties van hun leerlingen. Met name in het primair onderwijs zijn scholen positief: ruim 80% van de scholen geeft aan merkbare of aanzienlijke vooruitgang te zien bij taal en rekenen-wiskunde. In het voortgezet onderwijs gaat het om 60% van de scholen. Zij zien daarnaast ook veranderingen binnen de school die duurzaam bijdragen aan de verbetering van de onderwijskwaliteit. Het eerste beeld is dus positief. Aan het einde van het jaar zullen we in de zevende voortgangsbrief aan de hand van nieuwe onderzoeksresultaten in meer detail rapporteren over het effect van de subsidie en ondersteuning.

36800-VIII-2 21
95

Wat is de dekking voor het terugdraaien van de onderwijskansenregeling?

Het kabinet heeft in de Miljoenennota 2026 een integrale afweging gemaakt van alle uitgaven. Het terugdraaien van het afschaffen van de onderwijskansenregeling was hier onderdeel van. De dekking bestaat onder andere uit een deel van de Envelop ouderenzorg, een korting op de incidentele loonontwikkeling tranche 2029 en een deel van de prijsbijstelling tranche 2026. Het is niet mogelijk om één op één de dekking voor het terugdraaien van de afschaffing van de onderwijskansenregeling aan te wijzen.

36800-VIII-2 22
96

Wordt de volledige prijsbijstelling voor 2026 uitgekeerd?

Het kabinet heeft in de Miljoenennota 2026 aangekondigd dat bij Voorjaarsnota 2026 de prijsbijstelling over de gehele Rijksbegroting met € 380 miljoen wordt gekort. Dit betekent dat het ministerie van OCW geen volledige prijsbijstelling ontvangt in 2026.

36800-VIII-2 22
97

Indien de prijsbijstelling voor 2026 niet volledig wordt uitgekeerd, op welke artikelen wordt de prijsbijstelling dan niet volledig uitgekeerd en wat is het bedrag, per artikel, dat niet wordt uitgekeerd terwijl dat bij volledige prijsbijstelling wel zou moeten?

Het kabinet heeft bij de augustusbesluitvorming besloten om een deel van de prijsbijstelling tranche 2026 in te houden ter dekking van rijksbrede structurele problematiek. Het betreft een korting van € 380 miljoen vanaf 2028 over de volle breedte van de Rijksbegroting. Het is nog niet bekend welk deel daarvan neerslaat op de OCW-begroting, omdat de totale prijsbijstelling pas in het voorjaar kan worden berekend. Daarom is het op dit moment niet mogelijk om (per artikel) te vermelden wat het bedrag is dat niet wordt uitgekeerd aan prijsbijstelling.

Op het moment dat de korting voor het ministerie van OCW bekend is zal het ministerie van OCW dit meenemen in de integrale afweging van de Voorjaarsnota en uw Kamer daarover informeren in de Eerste Suppletoire Begroting 2025. Onderdeel van deze integrale afweging is de manier waarop wordt omgegaan met de wettelijk verplichte prijsbijstelling bij het verdelen van de ontvangen prijsbijstelling over de verschillende artikelen van het ministerie van OCW.

36800-VIII-2 22
98

Hoeveel scholen in Nederland hebben momenteel brede brugklassen en hoeveel scholen hadden de afgelopen tien jaar brede brugklassen, en is dit aantal in tien jaar toegenomen of afgenomen?

Uit de evaluatie van de subsidieregeling ‘Heterogene brugklassen’ volgt op basis van gegevens van DUO dat circa 27% van de vestigingen in het vo in schooljaar 2023/2024 alleen categorale klassen heeft aangeboden in het eerste leerjaar. Circa 29% had alleen heterogene brugklassen en 44% deels categorale en deels heterogene brugklassen. De registratie bij DUO kan echter afwijken van het feitelijke aanbod en de organisatie van brugklassen op een school. De exacte aantallen en percentages zijn daarmee niet volledig accuraat maar geven een indicatie. Zoals toegezegd in de behandeling van de eerste suppletoire begroting van het ministerie van OCW 2025 in de Eerste Kamer volgt komend jaar een brief met de huidige stand van zaken rondom brede brugklassen, waarin ook ingegaan wordt op de registratie bij DUO.

Genoemde percentages zijn over de afgelopen jaren relatief constant, maar de subsidieregeling heeft er wel aantoonbaar toe geleid dat het werken met heterogene brugklassen in het voortgezet onderwijs (en in elk geval bij de 738 scholen die subsidie hebben ontvangen) meer of weer is gaan leven en dat het aanbod hiervan uitgebreid en/of verbeterd is.

36800-VIII-2 25
99

Klopt het beeld dat er per 2026 bijna € 800.000.000 wordt bezuinigd op de OCW-begroting?

In 2026 wordt er € 793,5 miljoen bezuinigd op de OCW-begroting, sinds de start van het kabinet-Schoof. Dit betreffen alle generale bezuinigingen op de OCW-begroting (dus niet verschuivingen van budget binnen de OCW-begroting). Zie ook tabel 4 extensiveringen in de ontwerpbegroting 2026 van het ministerie van OCW. Structureel gaat het om een bezuiniging van circa € 1,4 miljard. Als de korting van de halvering van de prijsbijstelling tranche 2025 uit de Voorjaarsnota 2025 hierbij wordt opgeteld, betreft het een bezuiniging van structureel circa € 1,6 miljard.

36800-VIII-2 26
100

Wat zijn de gevolgen van het inhouden van de prijsbijstelling voor 2026 en verder per onderwijssector en om welke bedragen gaat dit?

Zie het antwoord op vraag 97.

36800-VIII-2 26
101

Kunt u per artikel specificeren wat er, sinds de start van het kabinet-Schoof, op het totale bedrag per artikel is bezuinigd?

In onderstaande tabel wordt per artikel gespecificeerd wat er, sinds de start van het kabinet-Schoof, per saldo is bezuinigd op het totale bedrag per artikel. In de tabel zijn de generale intensiveringen gesaldeerd met de generale extensiveringen op de OCW-begroting. Zie ook tabel 8 (saldo intensiveringen en extensiveringen per artikel) in de ontwerpbegroting 2026 van het ministerie van OCW. Sinds de start van het kabinet Schoof is er structureel circa € 1,4 miljard geëxtensiveerd en circa € 0,2 miljard geïntensiveerd op de OCW-begroting. Per saldo betreft het een structurele bezuiniging van circa € 1,2 miljard.

Aanvullend heeft het kabinet bij de Voorjaarsnota 2025 besloten om de prijsbijstelling tranche 2025 te halveren en dus 50% niet uit te keren om rijksbrede problematiek te dekken. Het beschikbare budget voor prijsbijstelling op de OCW-begroting is daardoor geen € 343,2 miljoen maar € 171,6 miljoen structureel. Dit is niet meegenomen in de tabel hieronder.

36800-VIII-2 26
(bedragen x € 1.000) 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Artikel 1 70.086 -75.653 -91.417 -113.701 -122.548 -122.548
Artikel 3 -118.195 -158.436 -214.969 -230.922 -233.011 -233.011
Artikel 4 -23.383 -49.415 -61.804 -72.594 -77.870 -65.960
Artikel 6 -9.523 -18.651 -49.280 -70.198 -82.174 -81.865
Artikel 7 -197.037 -220.807 -254.310 -290.393 -339.162 -336.396
Artikel 8 -231 -252 -441 -585 -598 -598
Artikel 9 -60 -62 -64 -66 -69 -69
Artikel 11 -4.122 -8.108 1.284.808 28.803 9.202 -7.131
Artikel 12 -49 -51 -52 -54 -56 -56
Artikel 13 -275 -287 -296 -303 -320 -320
Artikel 14 -2.765 385 -2.983 -4.245 -7.301 -7.298
Artikel 15 -1.868 -3.445 -156.418 -157.947 -159.066 -159.066
Artikel 16 -54.597 -58.979 -66.058 -69.908 -72.635 -99.234
Artikel 25 -750 -58 -107 -133 -151 -151
Artikel 91 -22.302 -22.302 -22.302 -22.302 -22.302 -22.302
Artikel 95 -16.101 -37.357 -53.636 -73.013 -80.778 -80.777
Totaal -381.172 -653.478 310.671 -1.077.561 -1.188.839 -1.216.782
102

Welke voortgang hebben u en uw ambtsvoorganger inmiddels geboekt bij het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs?

Om te komen tot een herstelplan zijn het afgelopen jaar veel gesprekken gevoerd met het onderwijsveld. Met leraren, leerlingen, schoolleiders, bestuurders, ouders en vertegenwoordigende organisaties. Het is waardevol om, samen met alle betrokken in het onderwijs, te komen tot gezamenlijke doelen, prioriteiten en een aanpak die werkt. Die gesprekken hebben écht geholpen om samen een stip op de horizon te formuleren, waarbij het structureel verstevigen van het onderwijs bovenaan staat. We waren ook heel ver met een gezamenlijk plan. Echter, voor de zomer hebben sociale partners zich naar aanleiding van de bezuiniging op de onderwijskansenregeling in het voortgezet onderwijs teruggetrokken uit de gesprekken over het herstelplan. Deze bezuiniging is inmiddels teruggedraaid. Onlangs is dan ook met de vertegenwoordigende partijen gesproken over wat dit betekent voor het herstelplan. De gezamenlijke conclusie is dat het ons allen niet passend lijkt om, gezien de demissionaire status van het kabinet, nu te komen met een herstelplan. Een breed akkoord verdient een breed draagvlak. We blijven samen met de sociale partners werken aan thema’s zoals basisvaardigheden en het lerarentekort. Zoals door de staatssecretaris gemeld in het commissiedebat Funderend Onderwijs van 30 september jl. is het aan een volgend kabinet om eventuele stappen te zetten richting een nieuw akkoord of niet.

36800-VIII-2 31
103

Hoe vaak heeft de Reclame Code Commissie de afgelopen jaren uitspraken gedaan over lesmateriaal waar commercieel belang bij zit over misleidende en onjuiste informatie in dat lesmateriaal?

Het ministerie van OCW houdt niet bij hoeveel uitspraken de Reclame Code Commissie (RCC) de afgelopen jaren heeft gedaan over lesmateriaal met een commercieel belang en of deze betrekking hadden op misleidende of onjuiste informatie. De uitspraken van de RCC zijn openbaar en rechtstreeks te raadplegen via de website van de Reclame Code Commissie.

36800-VIII-2 31
104

Hoe verhoudt de looptijd van zeven jaar van het onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs zich tot de ambitie van de regering om in het jaar 2027-2028 al het niveau van de basisvaardigheden van alle leerlingen op orde te hebben?

De looptijd van zeven jaar heeft betrekking op de Strategische Evaluatieagenda (SEA), hierin wordt een beperkt aantal thema’s over een langere periode sectoroverstijgend gevolgd. Kwaliteit van onderwijs is één van die thema’s. Los daarvan stelt het ministerie van OCW voor specifieke beleidsonderwerpen doelen vast en worden in dat verband onderzoeken uitgevoerd. Voor het Masterplan basisvaardigheden zijn specifieke doelen gesteld voor de prestaties van leerlingen op taal en rekenen-wiskunde aan het einde van het schooljaar 2027-2028. Het gaat dan om funderend onderwijs. De SEA is breder en kijkt in het kader van het thema kwaliteit van onderwijs naar meer aspecten dan alleen de prestaties van leerlingen. De onderzoeken en monitoring in het kader van het Masterplan zijn vanzelfsprekend onderdeel van de SEA.

36800-VIII-2 31
105

Hoeveel zou het kosten om het programma School en omgeving op elke middelbare school in Nederland uit te rollen?

Het uitrollen van het programma School en Omgeving op alle scholen in Nederland in het voortgezet onderwijs kost aanvullend circa € 1,6 miljard per jaar.

36800-VIII-2 33
106

Hoeveel zou het kosten als alle scholen (primair en voortgezet onderwijs) mee zouden doen aan het programma Schoolmaaltijden?

Om alle scholen deel te laten nemen aan het programma Schoolmaaltijden is aanvullend circa € 683 miljoen per jaar benodigd.

36800-VIII-2 33
107

Welke stappen hebben de bewindspersonen van OCW sinds het aantreden van het kabinet-Schoof gezet om inclusief onderwijs in 2035 naderbij te brengen?

Per 1 augustus 2025 zijn tientallen scholen op basis van de beleidsregel ‘Inclusieve leeromgeving’ gestart met een samenwerking die het mogelijk maakt om leerlingen uit het regulier en gespecialiseerd onderwijs samen onderwijs te laten volgen op een reguliere school. In het najaar brengen themagroepen advies uit aan het ministerie van OCW en het ministerie van VWS over verschillende aspecten van inclusie. De themagroepen bestaan uit vertegenwoordigers van het onderwijs- en zorgveld, wetenschappelijke experts en voorlopers van scholen, samenwerkingsverbanden en gemeentes. Verder worden scholen ondersteund door het Steunpunt Passend Onderwijs middels een subsidie van het ministerie van OCW. Zij hebben onder andere de website ‘Ruimte in Regels’ gelanceerd. Ook ontwikkelt het SPO de ‘Toolkit Inclusief Onderwijs’ met praktische hulpmiddelen voor scholen, schoolbesturen en samenwerkingsverbanden voor de transitie naar inclusief onderwijs.

36800-VIII-2 33
108

Hoe heeft de beloning van onderwijzend personeel in het funderend onderwijs en het mbo zich de afgelopen jaren ontwikkeld in euro’s gecorrigeerd op inflatie?

De gemiddelde beloning van onderwijzend personeel in het po, vo en mbo is respectievelijk € 5.900, € 6.200 en € 6.100 in 2024. Dat was tien jaar geleden (2015) voor po, vo en mbo respectievelijk € 3.800, € 4.700 en € 4.700. De loonstijging kan in de praktijk hoger zijn, bijvoorbeeld door eenmalige uitkeringen. De correctie op inflatie ofwel de ontwikkeling van het ‘reële loon’ in het funderend onderwijs, het mbo en de markt in Nederland is als volgt:

Afbeelding met tekst, schermopname, Perceel, lijn Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

*Bron: De cijfers zijn samengestelde reeksen. De beloning is op basis van DUO-data en cao-ontwikkeling. De inflatie en loonontwikkeling zijn op basis van CPB-data, specifiek resp. het CPI en het contractloon in de markt.

36800-VIII-2 35
109

Wat betekent het deels uitkeren van de loon-prijsbijstelling voor de doelstellingen van het kabinet, gelet op de meermaals geuite zorg dat deze doelstellingen al naar aanleiding van de eerdere bezuinigingen niet expliciet zijn bijgesteld?

Er is bij Voorjaarsnota 2025 alleen gekort op de prijsbijstelling. De in de Miljoenennota 2026 aangekondigde kortingen bij Voorjaarsnota 2026 betreffen de prijsbijstelling en de incidentele loonontwikkeling (ilo). Op de reguliere loonbijstelling is niet gekort. Het inhouden van de ilo betreft de tranche 2029 vanaf 2029. Het is daarom niet mogelijk nu te zeggen wat hier de consequenties van zijn voor doelstellingen van het ministerie van OCW.

De consequenties voor doelstellingen van het ministerie van OCW van de rijksbrede halvering van de prijsbijstelling tranche 2025 bij Voorjaarsnota 2025 verschillen per sector en per instelling. Uit de gehalveerde prijsbijstelling is eerst volledige prijsbijstelling uitgekeerd aan het po, de rijksbijdrage media en de studiefinanciering omdat deze wettelijk verplicht is. Vervolgens is met herprioriteringen de prijsbijstelling in het vo ook volledig uitgekeerd. Voor deze onderdelen van de OCW-begroting zijn er geen consequenties als gevolg van de rijksbrede halvering van de prijsbijstelling. Hierna resteerde nauwelijks prijsbijstelling voor de overige onderdelen van de OCW-begroting, te weten het mbo, hbo, wo, cultuur, onderzoek en emancipatie. De consequentie hiervan is dat de bekostiging en subsidies voor deze artikelen nauwelijks zijn opgehoogd voor gestegen prijzen. Het verschilt per instelling hoe hier de begroting al dan niet op wordt aangepast en doelstellingen niet meer kunnen worden behaald. In het algemeen geldt dat als een budget niet meestijgt met de inflatie er in reële zin minder budget is.

Het is niet bekend wat de consequenties zijn voor doelstellingen van het ministerie van OCW van de bij Miljoenennota 2026 aangekondigde korting bij Voorjaarsnota 2026. Immers, het betreft een korting van € 380 miljoen over de volle breedte van de Rijksbegroting. Het is nog niet bekend welk deel neerslaat op de OCW-begroting, omdat de grondslagen voor de loon- en prijsbijstelling jaarlijks in het najaar worden vastgesteld en de percentages bij Voorjaarsnota worden vastgesteld. Op het moment dat de korting voor het miniserie van OCW bekend is, zal het ministerie van OCW dit meenemen in de integrale afweging van de Voorjaarsnota en uw Kamer daarover informeren in de Eerste suppletoire begroting 2025. Ook hier geldt dat de consequenties zullen verschillen per ontvanger van prijsbijstelling en dat er in algemene zin sprake is van een reële bezuiniging.

36800-VIII-2 35
110

Hoe is het momenteel gesteld met de positie van vrouwen in Nederland, uitgesplitst per socio-economische klasse, leeftijd en oog hebbende voor andere factoren zoals bijvoorbeeld een beperking, taalbarrière of migratieachtergrond, en kan er in het bijzonder gereflecteerd worden op de positie van vrouwen wat betreft sociale veiligheid, economische zelfstandigheid en positie op de arbeidsmarkt?

In de laatste Europese Gender Equality Index (2024) kreeg Nederland met 78.8 punten een derde plek toegewezen, na Zweden (82) en met eenzelfde score als Denemarken. Uiteraard betekent deze score ook dat er nog werk te verzetten is om gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen te realiseren. Om vooruitgang te boeken, dient rekening gehouden te worden met verschillen tussen vrouwen onderling. Hieronder enkele voorbeelden ter illustratie; voor verdere inzichten verwijs ik u naar de Emancipatiemonitor, de Lhbtiqa+-monitor, en de Veiligheidsmonitor.

Sociale veiligheid

Uit de laatste Veiligheidsmonitor (CBS) blijkt dat in 2023 ongeveer evenveel mannen als vrouwen (15 jaar of ouder) slachtoffer is geworden van geweldsdelicten. Het is daarbij wel belangrijk te benadrukken dat vrouwen 5 keer vaker slachtoffer waren van seksueel geweld dan mannen. Vooral jonge vrouwen (15 en 25 jaar) zijn slachtoffer van geweld, en van seksueel geweld in het bijzonder. 5% van de tweede-generatievrouwen was slachtoffer van seksueel geweld, tegenover 3% van de vrouwen van Nederlandse herkomst. Bi+ vrouwen ervaren ook vaker dan heteroseksuele vrouwen geweldsdelicten (12,9% tegenover 6,1%).

Economische zelfstandigheid

Volgens het CBS is tussen 1977 en 2022 is het aandeel vrouwen dat economisch zelfstandig is gegroeid – van 20% naar bijna 70%. Bij mannen bleef dit aandeel stabiel rond 80%. In 2024 had volgens het CBS 6% van de vrouwen geen eigen inkomen, en volgden zij ook geen onderwijs (CBS). Tien jaar eerder was dit nog 10%. Er zijn dus steeds minder vrouwen zonder eigen inkomen, al is het contrast met de mannen (2%) nog altijd groot. Uit onderzoek van de UU en het CBS blijkt dat vrouwen zonder eigen inkomen gemiddeld ouder zijn, vaker getrouwd en ook vaker moeder dan vrouwen met inkomen. Verder telt de groep zonder inkomen met 33% meer vrouwen die in het buitenland zijn geboren dan gemiddeld (19%). Ook wonen zij vaker in minder welvarende huishoudens, en in stedelijke gebieden.

Positie op de arbeidsmarkt

De Emancipatiemonitor 2024 noteert dat van de werkzame beroepsbevolking (7,5 miljoen personen) 47% vrouw was. Tot de leeftijd van 45 jaar verschilt de nettoarbeidsparticipatie van vrouwen en mannen relatief weinig als ze (nog) geen kinderen hebben. Bij paren met minderjarige kinderen komt de combinatie van een voltijd werkende man en een deeltijd werkende vrouw het vaakst voor (55%). Vrouwen werken vooral deeltijd om zorgtaken. Alleenstaande moeders met een kind jonger dan twaalf jaar participeren relatief weinig op de arbeidsmarkt, maar van de werkende vrouwen die alleenstaande ouder zijn, zou 8% meer uren willen werken, wat meer is dan onder andere groepen vrouwen en meer dan onder mannen. Mannen hebben vaker een betaalde baan dan vrouwen, en dat verschil is groter bij mensen die in het buitenland geboren zijn dan bij mensen die in Nederland geboren zijn. Onder die eerste groep had 64,6% van de vrouwen werk in de periode 2021 tot en met 2023, tegenover 78,9% van de mannen.

36800-VIII-2 39
111

Hoeveel docenten voelen zich op dit moment niet veilig op school of in de klas vanwege hun seksuele geaardheid?

Uit de laatste Landelijke Veiligheidsmonitor (2022) blijkt dat 90% van de lhbt-personeelsleden in het po zich veilig voelt, tegenover 97% van de niet-lhbt-personeelsleden in het po. In het vo is er geen verschil tussen beide groepen: 95% van zowel de lhbt- als de niet-lhbt-personeelsleden voelt zich veilig.

36800-VIII-2 39
112

Wie houdt toezicht op de handhaving van het beleid wat gevoerd wordt door scholen omtrent sociale veiligheid, in het bijzonder de veiligheid van lhbtiqia+ personen?

De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de wettelijke eisen met betrekking tot sociale veiligheid op scholen. Daarin wordt de veiligheid van lhbtiqia+ personen meegenomen.

36800-VIII-2 39
113

Hoe is het momenteel gesteld met de (sociale) veiligheid van transpersonen en bi+ personen?

Uit de Lhbtiqa+-monitor en de Veiligheidsmonitor blijkt dat er op het vlak van veiligheid duidelijke verschillen te zien zijn tussen lhbtiq+ personen en niet-lhbtiq+ personen. Lhbtiq+ personen ervaren in verhouding tot cisgender heteroseksuele personen tot zes keer vaker discriminatie, voelen zich vaker onveilig (42% tegenover 34%) en zijn vaker slachtoffer van geweldsdelicten (10% 6%). Ook tussen lhbtiq+ personen onderling zijn er verschillen te zien. Zo hebben transgender mensen, waarvan met name non-binaire mensen, vaker dan homoseksuele mannen en lesbische vrouwen te maken met online bedreiging (8,6% tegenover 4,8% en 2,7% ) en fysieke bedreiging (8,5 tegenover 7,5 en 6,9 procent). Als het gaat om mishandeling zijn specifiek non-binaire mensen het vaakst slachtoffer (4,0% tegenover bijvoorbeeld 2,3% van de homoseksuele mannen). Daarnaast zijn met name ook bi+ vrouwen kwetsbaar. Zo voelen bi+ vrouwen zich vaker onveilig in de eigen buurt (23% tegenover bijvoorbeeld 19% van de lesbische vrouwen) en worden ze relatief vaak slachtoffer van seksueel geweld (8,3% tegenover bijvoorbeeld 2,4% van de lesbische en 2,8% van de heteroseksuele vrouwen). De oorzaak hiervoor is een drievoudige marginalisering: seksisme, de heteronorm en de monoseksuele norm.

36800-VIII-2 39
114

Hoeveel meldingen van discriminatie op basis van seksuele geaardheid, identiteit, beperking of gender zijn er in het afgelopen jaar gedaan?

Meldingen van discriminatie worden door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Justitie en Veiligheid elk jaar in het voorjaar gepubliceerd in een rapport over het voorgaande jaar. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen meldingen gedaan bij de politie, en meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Binnen deze twee soorten meldingen zijn ook verschillen in categorieën van discriminatiegronden. Over 2024 zijn de volgende cijfers bekend:

Meldingen bij de politie

Seksuele gerichtheid: 2745

Handicap: 170

Geslacht: 121

Meldingen bij de ADV’s

Geslacht: 1502; waarvan tegen transgender personen: 771

Handicap/chronische ziekte: 969

Seksuele gerichtheid: 951

Deze cijfers zijn terug te vinden het rapport Discriminatiecijfers in 2024. Cijfers over 2025 zijn nog niet bekend. In het voorjaar van 2026 worden de discriminatiecijfers over 2025 gepubliceerd.

36800-VIII-2 39
115

In hoeverre is de discriminatie en positie van mensen met een beperking onderdeel van het huidige emancipatiebeleid?

Het emancipatiebeleid richt zich op gendergelijkheid en het versterken van de positie van lhbtiq+ personen in de maatschappij. Om zicht te krijgen op de positie van vrouwen en lhbtiq+ personen met een beperking, wordt in kaart gebracht of bestaande monitoringsonderzoeken zoals de Lhbtiqa+-monitor voldoende aandacht hebben voor mensen met een beperking. Dit maakt onderdeel uit van de Werkagenda VN-verdrag Handicap I 2025-2030, die de staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg als coördinerend bewindspersoon heeft aangeboden aan uw Kamer op 11 juli 2025.

36800-VIII-2 39
116

Welke maatregelen worden er genomen om de politiek veiliger te maken voor vrouwen en lhbtiqia+ personen?

Met het programma Weerbaar Bestuur zet het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zich in om de politiek veiliger te maken voor raadsleden, burgemeesters en alle andere politieke ambtsdragers. Dit doet BZK in nauwe samenwerking met het Netwerk Weerbaar Bestuur met ruim 30 partners, zoals de beroeps- en belangenverenigingen van politieke ambtsdragers, politie, het openbaar ministerie en bijvoorbeeld Stem op een Vrouw. Het is belangrijk dat juist ook specifieke groepen in de politiek, zoals vrouwen en lhbtiq+ personen, geen drempels voelen om incidenten te melden en weten dat ze er op het gebied van persoonlijke veiligheid niet alleen voor staan. Zo zijn er in meer dan de helft van gemeenteraden en Provinciale Staten weerbaarheidssessies gehouden wat vaak de aanleiding vormt om gezamenlijk normen vast te leggen in bijvoorbeeld agressieprotocollen. Dit om er voor te zorgen dat politici zich veilig en zonder druk van buitenaf kunnen blijven uitspreken. Daarnaast ondersteunt het ministerie van OCW tot en met 2027 de alliantie Politica, vanuit het emancipatiebeleid. In die alliantie zetten de maatschappelijke organisaties WO=MEN, de Nederlandse Vrouwenraad, Stem op een Vrouw en Emancipator zich in voor meer vrouwen in de politiek. Hierbij is de aanpak van onveiligheid in de politiek onderdeel van de activiteiten.

36800-VIII-2 39
117

Welke maatregelen worden er genomen om de politiek toegankelijker te maken voor mensen met een beperking?

BZK zet zich er onder andere via het project Politiek Actief met een beperking van ZorgBelang inclusief voor in dat mensen met een beperking actief gemotiveerd worden om de politiek in te gaan. Hierbij worden mensen met een beperking begeleid in hun wens om politiek actief te worden.

In het rechtspositiebesluit politieke ambtsdragers zijn daarnaast specifieke vergoedingen en voorzieningen opgenomen voor mensen met een beperking om hen in staat te stellen hun politieke ambt uit te oefenen.

Daarnaast heeft BZK dit jaar het Diversiteitsplein in het leven geroepen. Een digitaal platform waarin politici (met een beperking), beleidsmedewerkers en andere betrokkenen elkaar kunnen inspireren en tips kunnen geven over politiek actief zijn met een beperking. Het platform is ook bedoeld als informatievoorziening voor (kandidaat) politieke ambtsdragers met een beperking. Tot die informatie behoren onder andere beschrijvingen per soort arbeidsongeschiktheidsuitkering en de zorg- en huurtoeslag en hoe de verrekeningssystematiek in zijn algemeenheid werkt. Voor meer duiding over de complexiteit van raadsvergoedingen voor uitkeringsgerechtigde raadsleden verwijs ik u naar het onlangs gegeven antwoord van de minister van BZK (mede namens de minister van SZW) op Kamervragen van de leden Chakor en Lahlah hierover.

36800-VIII-2 39
118

In hoeverre voldoet Nederland momenteel aan internationale verplichtingen, voortvloeiende uit wetgeving en verdragen, met haar huidige emancipatiebeleid en zijn er nog eventuele verbeterpunten?

Op het emancipatiebeleid zijn honderden internationale verplichtingen, voortvloeiende uit wetgeving en verdragen, direct of indirect van toepassing. Nederland voldoet aan veel van deze verplichtingen. De mate en wijze waarop Nederland hieraan voldoet, is onder andere terug te vinden in de betreffende periodieke rapportages, zoals via de CEDAW dialoog gericht op het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen welke Nederland in 1991 heeft geratificeerd. Daar waar het Europese wetgeving betreft, is uit de notificatie van nationale implementatie af te lezen op welke wijze Nederland voldoet of gaat voldoen aan Europese richtlijnen, zoals de Richtlijn Loontransparantie of de Richtlijn ter bestrijding van Geweld tegen Vrouwen en Huiselijk Geweld. Daar waar Nederland nog niet voldoet aan internationale verplichtingen is het kabinet voornemens dit alsnog te doen via maatregelen aangekondigd in de ‘Emancipatienota: Veilig Meedoen!’ of wordt er op basis van nationale omstandigheden andere beleidskeuzes gemaakt.

36800-VIII-2 39
119

Hoeveel stille reserve is er in het po en hoeveel in het vo?

Zie antwoord op vraag 70.

36800-VIII-2 41
120

Wat is de gemiddelde klassengrootte in het vo? Hoe heeft zich dit de afgelopen tien jaar ontwikkeld?

Er zijn momenteel geen recente cijfers beschikbaar over klassengroottes in het voortgezet onderwijs. Tijdens het Commissiedebat Funderend Onderwijs van 30 september is de toezegging gedaan dat er voor de zomer 2026 een verkenning wordt gedaan naar de klassengrootte.

36800-VIII-2 42
121

Hoeveel zou het kosten als alle stagiairs in het primair onderwijs een stagevergoeding krijgen van € 750 bij fulltime dienstverband?

De sociale partners beslissen over de hoogte van de stagevergoeding en aan welke stagairs het wordt toegekend. Zie de Kamerbrief lerarenstrategie juni 2024 bijlage moties en toezeggingen. Uiteindelijk hangen de totale kosten af van deze keuzes.

De totale kostenraming voor een stagevergoeding in het po van maandelijks € 750 bedraagt naar schatting € 136 miljoen per jaar. Dit is inclusief Zvw-premie. In deze berekening is geen rekening gehouden met het aandeel stagiairs dat al een stagevergoeding krijgt. Het ministerie van OCW heeft hier geen zicht op. In deze berekening worden studenten onderwijsassistenten, overig onderwijsondersteunend personeel (OOP) en Pabo meegenomen. In totaal zijn er jaarlijks ongeveer 42.600 stagairs in het primair onderwijs (o.b.v. ramingen over 2024). De berekening gaat er verder vanuit dat studenten 10 maanden stagelopen met gemiddeld 2 dagen per week over de hele studie.

36800-VIII-2 42
122

Hoeveel zou de bekostiging van de scholen in totaal omhoog moeten om de groepsgrootte in het basisonderwijs en de klassengrootte in het voortgezet onderwijs te binden aan een maximum van dertig leerlingen en hoeveel zou het kosten om hen te binden aan een klassengrootte van 23-29 leerlingen?

Dit is afhankelijk van de uitwerking. De klassengrootte op scholen hangt namelijk ook samen met de pedagogische visie en soms ook praktische zaken. Scholen kunnen zelf kiezen welke inrichting het beste past. Dit in combinatie met een mogelijk verhoogde vraag naar leraren en huisvesting maakt een wettelijke norm voor de klassengrootte niet wenselijk.

In 2024/25 lag de gemiddelde groepsgrootte in het primair onderwijs op 22,6 leerlingen en in 2024 was het aandeel groepen met meer dan dertig leerlingen 5,3% in het basisonderwijs.

36800-VIII-2 42 57
123

Op grond van welke overwegingen is uw ambtsvoorganger niet in beroep gegaan tegen het oordeel van de rechtbank Midden-Nederland in begin 2025 die de sanctiemaatregel op de bekostiging van samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs in verband met een teveel aan bovenmatig publiek eigen vermogen, onrechtmatig verklaarde?

De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijze waarop de generieke korting is toegepast, juridisch niet correct is. Zoals aangegeven met de kamerbrief van 24 april 2025 is mede op basis van juridisch advies van de Landsadvocaat besloten om niet in hoger beroep te gaan. Dat is ook ingegeven door het feit dat de bovenmatige reserves van de samenwerkingsverbanden de laatste jaren duidelijk zijn afgenomen waardoor het doel van de korting voor een deel is bereikt.

36800-VIII-2 45
124

Wat zijn de consequenties van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland in begin 2025 die de sanctiemaatregel op de bekostiging van samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs in verband met een teveel aan bovenmatig publiek eigen vermogen, onrechtmatig verklaarde?

De uitspraak heeft tot gevolg gehad dat de bedragen voor 2023 opnieuw zijn vastgesteld en de compensatieregeling is ingetrokken. Samenwerkingsverbanden die niet of slechts gedeeltelijk zijn gecompenseerd voor de generieke korting hebben in juli 2025 een nabetaling gekregen.

36800-VIII-2 45
125

Hoeveel aanvragen voor de subsidie School en omgeving van de tien procent scholen met de hoogste onderwijsachterstanden konden dit jaar niet ingewilligd worden en hoeveel leerlingen heeft dit geraakt?

Voor de subsidieregeling ‘School en Omgeving 2025-2028’ zijn alle aanvragen van scholen binnen de 10% hoogste onderwijsachterstandsscores, die aan de subsidievoorwaarden voldeden, ingewilligd.

36800-VIII-2 46
126

Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de middelen voor de aanpak lerarentekort G5 worden overgeheveld naar de onderwijsregio’s?

De geïntensiveerde aanpak in de G5 po is een gezamenlijke aanpak met gemeenten, schoolbesturen, scholen, opleidingen en het ministerie van OCW. De ervaringen die de G5 sinds 2020 hebben opgedaan, zijn meegenomen in de ontwikkeling van de onderwijsregio’s. De G5 is daarmee een voorloper geweest van de onderwijsregio’s. Met de verbreding van de regionale aanpak via de vorming van onderwijsregio’s is de aanpak geharmoniseerd en ingebed, waarmee een aparte aanpak niet meer nodig is. Vanwege de grotere maatschappelijke opgave die de G5 heeft, ontvangen zij wel meer geld dan andere regio’s voor de aanpak van de tekorten. Het bundelen van de geïntensiveerde aanpak in de G5 met de regionale aanpak personeelstekorten via de onderwijsregio’s komt tegemoet aan de wens van uw Kamer om versnippering van subsidieregelingen omtrent het lerarentekort tegen te gaan.

36800-VIII-2 46
127

Wat wordt door de overheveling van middelen voor de aanpak lerarentekort G5, het budget voor de onderwijsregio’s en blijft hierdoor hetzelfde budget beschikbaar voor de aanpak van het lerarentekort?

Voor de onderwijsregio’s is in 2026 € 272,4 miljoen beschikbaar. Er is, met de eerste suppletoire begroting 2025, € 33,5 miljoen vanuit de aanpak leraren G5 naar dit budget overgeheveld. Deze € 33,5 miljoen is bedoeld voor de geïntensiveerde aanpak van de tekorten in het po in de G5 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere). Zoals eerder aangekondigd worden deze middelen vanaf 2026 via de onderwijsregio’s uitgekeerd, in plaats van een aparte subsidieregeling voor de G5. Deze € 33,5 miljoen gaat naar de onderwijsregio’s po in de G5 om de geïntensiveerde aanpak van de tekorten voort te zetten. Dit is het volledige budget dat voor de G5 gereserveerd stond. Het totaal beschikbare budget voor de aanpak van het lerarentekort blijft hiermee gelijk.

36800-VIII-2 46
128

Leidt de overheveling (een gedeelte) van het budget van basisvaardigheden naar directe bekostiging tot een lager totaalbedrag voor basisvaardigheden?

Nee, met de gerichte bekostiging ontvangen alle po- en vo-scholen een bedrag van minimaal € 182 per leerling voor het verbeteren van basisvaardigheden zoals al in de vierde voortgangsbrief Masterplan basisvaardigheden in 2024 is gecommuniceerd. Wel is het zo dat dit bedrag per leerling lager ligt ten opzichte van het bedrag dat middels subsidie werd verstrekt, omdat alle scholen de gerichte bekostiging zullen ontvangen in tegenstelling tot de subsidie die aan een deel van de scholen wordt verstrekt.

36800-VIII-2 46
129

Kunt u per jaar specificeren wat de totale uitgaven zijn voor basisvaardigheden en kunt u eveneens, per jaar, specificeren in hoeverre dit achterblijft op de inflatie?

In onderstaande tabel wordt het totale budget voor po en vo voor de gerichte bekostiging basisvaardigheden - en de niet-uitgekeerde loon- en prijsbijstelling getoond. Dit betreft de loon- en prijsbijstelling tranche 2024 en de prijsbijstelling tranche 2025. Deze middelen zijn ingezet voor de dekkingsopgave op de OCW-begroting bij Voorjaarsnota 2025. Aanvullend zijn ook de resterende middelen van het monitoringsprogramma basisvaardigheden die op dit budget stonden ingezet voor deze dekkingsopgave. Ook na bovenstaande inzet resteert een minimaal bedrag van € 182 per leerling zoals is gecommuniceerd aan scholen in de vierde voortgangsbrief Masterplan basisvaardigheden in 2024. Of dit budget in 2026 en opvolgende jaren verhoogd kan worden met de loon- en prijsbijstelling is afhankelijk van de voorjaarsnotabesluitvorming 2026.

2027 2028 2029 Struc.
Huidig budget 496.944 494.850 496.054 496.054
Niet uitgekeerde loon- en prijsbijstelling 0 -2.952 -29.571 -29.571
Budget wanneer volledige loon-en prijsbijstelling was uitgekeerd. 496.944 497.802 525.625 525.625
36800-VIII-2 46
130

Kunt u voor de komende jaren een overzicht geven van de totale middelen voor de basisvaardigheden inclusief en exclusief de bezuiniging op de loon- en prijsbijstelling van de basisvaardigheden?

Zie het antwoord op vraag 129.

36800-VIII-2 46
131

Klopt het beeld dat het niet indexeren van de basisvaardigheden ertoe leidt dat het bedrag gelijkt blijft dat scholen ontvangen, maar de kosten (vanwege de inflatie) ondertussen stijgen en u deze indexering niet compenseert?

De gerichte bekostiging basisvaardigheden gaat pas op z’n vroegst in per 2027. Scholen hebben deze middelen dus niet eerder ontvangen. Scholen hebben wel eerder kunnen deelnemen aan de subsidieregeling ‘Basisvaardigheden’ met een looptijd van 2 jaar. Aan scholen is gecommuniceerd dat de bekostiging per 2027 € 182 euro per leerling zou zijn en dat is nog steeds het geval. Voor de indexatie van dit budget in 2026 (en verder) geldt dat er niet vooruitgelopen kan worden op toekomstige besluitvorming over indexatie. Dit volgt bij Voorjaarsnota 2026. Zie ook het antwoord op vraag 128.

36800-VIII-2 46
132

Hoeveel procent van de scholen in het primair en voortgezet onderwijs maken gebruik van het programma Schoolmaaltijden?

Ruim 32% van de scholen in het primair en voortgezet onderwijs maakt gebruik van het programma ‘Schoolmaaltijden’.

36800-VIII-2 47
133

Op hoeveel procent van de scholen in het primair onderwijs is er op dit moment een brugfunctionaris werkzaam?

Circa 15% van de scholen in het primair onderwijs ontvangt subsidie voor een brugfunctionaris. Daarnaast zijn er ook scholen die werken met een brugfunctionaris, maar daarvoor geen rijkssubsidie inzetten. Hiervan zijn alleen geen gegevens bekend.

36800-VIII-2 47
134

Hoeveel zou het kosten als alle stagiairs in het voortgezet onderwijs een stagevergoeding krijgen van € 750 bij fulltime dienstverband?

De sociale partners beslissen over de hoogte van de stagevergoeding en aan welke stagairs het wordt toegekend. Sociale partners in het vo hebben reeds afspraken gemaakt over de stagevergoeding, die in hoogte verschilt per leerjaar. Zie artikel 13.5 in de cao vo 2024-2025 en Zie Kamerbrief lerarenstrategie juni 2024 bijlage moties en toezeggingen.

De totale kostenraming voor een stagevergoeding in het vo van maandelijks € 750 bedraagt naar schatting € 108 miljoen per jaar. Dit is inclusief Zvw-premie. In deze berekening is geen rekening gehouden met het aandeel stagiairs dat al een stagevergoeding krijgt. Het ministerie van OCW heeft hier geen zicht op. In deze berekening worden studenten overig onderwijsondersteunend personeel (OOP) en leraar 1e en 2e graads meegenomen. In totaal zijn er jaarlijks ongeveer 33.800 stagairs in het voortgezet onderwijs (o.b.v. ramingen over 2024). De berekening gaat er verder vanuit dat studenten 10 maanden stagelopen met gemiddeld 2 dagen per week over de hele studie.

36800-VIII-2 50
135

Welke belemmeringen kent de wet- en regelgeving die in de weg staan dat scholieren in Caribisch Nederland hun centrale examens - met uitzondering van dat voor het vak Nederlands - afleggen in het Spaans of het Engels als dit hun thuistaal is?

Op St. Eustatius en Saba geldt dat zij een Engelstalig curriculum volgen en Engelstalige examens doen van de Caribbean Examinations Council (CXC). Op Bonaire wordt wel hetzelfde curriculum gevolgd als in Europees Nederland en leggen leerlingen de Nederlandstalige centrale examens af. De belemmering voor het afleggen van het centraal examen in een andere taal dan het Nederlands is vooral van praktische aard. De centrale examens worden in het Nederlands opgesteld en afgenomen en het correctievoorschrift beschrijft in het Nederlands welke antwoorden goed mogen worden gerekend, waarbij vaak ook specifieke, Nederlandse, terminologie benoemd wordt. Tevens is vastgelegd dat er tweede correctie plaatsvindt op centrale examens, door een onafhankelijke tweede corrector die door DUO wordt toegewezen. Voor een degelijke correctie moeten zowel de eerste als de tweede corrector de taal machtig zijn die door de leerling in de beantwoording wordt gebruikt. Dit kan niet gegarandeerd worden als leerlingen het examen in een andere taal mogen afleggen.

36800-VIII-2 52
136

Hoeveel geld zou ervoor nodig zijn om mogelijk te maken dat scholieren in Caribisch Nederland hun centrale examens - met uitzondering van dat voor het vak Nederlands - afleggen in het Spaans of het Engels als dit hun thuistaal is?

De kosten voor centrale examens in een andere taal dan het Nederlands zijn sterk afhankelijk van verschillende factoren. Primair is het de vraag of gedoeld wordt op een geheel vertaald examen of alleen een vertaald correctievoorschrift en in hoeveel talen deze beschikbaar moeten zijn. Indien het een geheel vertaald examen betreft spelen ook nog allerlei andere factoren een rol, zoals of het een papieren of een digitaal examen moet zijn, in hoeveel tijdvakken het examen wordt aangeboden en of de examenopgaven na afloop geheim blijven (en dus hergebruikt kunnen worden) of dat deze openbaar worden. Los van de examens en/of het correctievoorschrift zouden er ook andere gerelateerde kosten zijn, bijvoorbeeld voor docentprofessionalisering als er een Engelstalige of Spaanstalige tweede correctie zou moeten worden verricht. Derhalve is er geen eenduidige schatting te geven van het benodigde bedrag.

36800-VIII-2 52
137

Wat is het gevolg van de verlaging van de arbeidsmarkttoelage vo voor individuele werknemers die recht hebben op deze arbeidsmarkttoelage?

Het is aannemelijk dat de meeste werknemers in het vo die recht hebben op de Arbeidsmarkttoelage (AMT) in 2026 een lagere toelage zullen ontvangen dan in 2025. De selectie van vestigingen die de AMT in 2026 ontvangen blijft gelijk aan 2025, met inachtneming van fusies en opheffingen. De verlaging van het budget van de AMT vo met € 10 miljoen betekent dat individuele werknemers werkzaam op deze vestigingen een gemiddeld lagere toelage zullen ontvangen in 2026. In 2025 gaat het in het vo om een toelage van gemiddeld 9% van het salaris. In 2026 zal het in het vo gaan om een toelage van gemiddeld 8% van het salaris. Het bedrag dat een individuele medewerker werkzaam op een AMT-vestiging ontvangt, verschilt. Eind dit jaar publiceert het ministerie van OCW een rekentool waarin scholen kunnen opzoeken hoeveel AMT ze in 2026 zullen ontvangen.

36800-VIII-2 53
138

Hoeveel werknemers worden geraakt door de bezuiniging op de arbeidsmarkttoelage vo?

In het vo ontvangen 273 vestigingen de arbeidsmarkttoelage. Dit bedraagt circa 19% van alle vo-vestigingen in Europees Nederland. Het gaat om de vestigingen in zowel praktijkonderwijs als overig voortgezet onderwijs met de relatief hoogste achterstandsscores. Zie voor meer informatie de regeling voor de Arbeidsmarkttoelage in 2025. Gegevens over het exacte aantal werknemers op deze vestigingen zijn niet voorhanden. Er waren in 2024 in totaal circa 89.000 voltijdsbanen in het voortgezet onderwijs in Nederland. Circa 86.000 daarvan zijn in de klas of ondersteunend. Naar schatting is circa 12% daarvan op vestigingen die arbeidsmarkttoelage ontvangen.

36800-VIII-2 53
139

Kunt u aangeven hoeveel leerlingen langer dan een maand en langer dan drie maanden thuis zitten, uitgesplitst naar po, vo en mbo?

De laatste Leerplichttelling over het schooljaar 2023–2024 is in april 2025 met de Kamer gedeeld. Het aantal leer- en kwalificatieplichtige kinderen dat gedurende het schooljaar wel ingeschreven was op school maar tenminste langer dan een maand ongeoorloofd niet naar school ging (langdurig relatief verzuim), uitgesplitst per schoolsoort, is:

  • po: 880 kinderen

  • (v)so: 719 kinderen 

  • vo: 2.179 kinderen 

  • mbo: 516 kinderen

Het aantal leer- en kwalificatieplichtige kinderen dat gedurende het schooljaar 2023–2024 wel ingeschreven was op school maar tenminste langer dan drie maanden ongeoorloofd niet naar school ging (langdurig relatief verzuim langer dan 3 maanden), uitgesplitst per schoolsoort, is:

  • po: 640 kinderen

  • (v)so: 631 kinderen 

  • vo: 1.682 kinderen 

  • mbo: 332 kinderen

Een groot deel van deze groep, namelijk 1.952 van de 4.294 kinderen en jongeren, werd gedurende het schooljaar weer teruggeleid naar school. Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2026, zoals gebruikelijk, geïnformeerd over de nieuwste leerplichttelling.

36800-VIII-2 54
140

Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de middelen voor strategisch personeelsbeleid, begeleiding starters en thuiszitters worden toegevoegd aan de basisbekostiging en is dit geld dan ook geoormerkt?

Deze middelen worden toegevoegd aan de basisbekostiging om schoolbesturen te ondersteunen bij het voeren van het strategisch personeelsbeleid en het geven van invulling aan de vereisten uit het wetsvoorstel. Door deze toevoeging krijgen schoolbesturen meerjarig duidelijkheid over de beschikbaarheid van middelen voor deze doelen. Hiermee bieden we scholen stabiliteit en continuïteit. Geld dat schoolbesturen ontvangen via de basisbekostiging is niet geoormerkt. Het wetsvoorstel Strategisch personeelsbeleid en arbeidsmarktmaatregelen wordt vijf jaar na de inwerkingtreding geëvalueerd.

36800-VIII-2 54
141

Leidt de overheveling van (een gedeelte) van het budget van basisvaardigheden naar directe bekostiging tot een lager totaalbedrag voor basisvaardigheden?

Nee, zie het antwoord op vraag 128.

36800-VIII-2 54
142

Kunt u voor de komende jaren een overzicht geven van de totale middelen voor de basisvaardigheden inclusief en exclusief de bezuiniging op de loon- en prijsbijstelling van de basisvaardigheden?

Zie het antwoord op vraag 129.

36800-VIII-2 54
143

Hoeveel thuiszitters zijn er momenteel, hoeveel thuiszitters waren er de afgelopen vijf jaar en wat zijn de prognoses voor de komende vijf jaar?

Aan het einde van het schooljaar 2023-2024 waren dit nog 1.992 kinderen. In de Leerplichttelling vindt u de verzuimcijfers van de afgelopen 8 jaar en de ontwikkeling hiervan. Er bestaat geen prognose voor de aankomende vijf jaar. De laatste cijfers tonen een trend van een hoog en zorgelijk schoolverzuim, maar één waarbij de stijging van het langdurig verzuim afzwakt. We zien bovendien dat meer uitgevallen kinderen gedurende het schooljaar worden teruggeleid naar school.

36800-VIII-2 54
144

Wat is het equivalent in euro’s van 2026 van de € 730 miljoen per jaar (prijspeil 2019) die het tekort aan financiën voor de onderwijshuisvesting volgens de IBO Onderwijshuisvesting funderend onderwijs11 uit 2021 bedroeg?

In het IBO onderwijshuisvesting uit 2021 wordt geconcludeerd dat er tot en met 2050 een jaarlijks tekort is van € 730 miljoen (prijspeil 2019) om de achterstanden in onderwijshuisvesting aan te pakken en de schoolgebouwen aan de klimaatdoelstellingen te laten voldoen. Als wordt gekeken naar de gemiddelde inflatie over de jaren 2019-2025 komt dit bedrag nu uit op € 930 miljoen per jaar tot en met 2050. De prijsontwikkeling in 2026 is nog onbekend en zo ook het equivalent van dit bedrag in 2026.

36800-VIII-2 55
145

Hoe wordt het bedrag voor de onderwijskansenregeling in 2026 regionaal verdeeld, en hoe wordt de effectiviteit gemeten?

De middelen voor de onderwijskansenregeling worden verdeeld op basis van de onderwijskansenscores van vestigingen. Deze scores geven een inschatting van het risico op onbenut leerpotentieel op een schoolvestiging. De verdeling van de middelen van de onderwijskansenregeling over vestigingen van scholen voor 2026 is nog niet bekend. Voor 2025 is de verdeling over de provincies in onderstaande tabel weergegeven. Hierin is ook het aandeel in het totaal aantal vo-leerlingen op dezelfde teldatum weergegeven per provincie.

Zoals toegelicht in de antwoorden op de feitelijke vragen van de Eerste Kamer over de Voorjaarsnota, beoordeelt de strategische evaluatie van het kansengelijkheidsbeleid Kiezen voor kansen de huidige vormgeving van de regeling als ‘aannemelijk doeltreffend’ en ‘in theorie doeltreffend’. In 2026 wordt een meerjarige monitor opgezet om de inzet en de effectiviteit van deze middelen te meten.

Provincie Bedrag regeling onderwijskansen 2025 (€) Totaal aantal leerlingen vo* Bedrag als % van totaal Leerlingen als % van totaal
Drenthe 2.745.000 23.513,5 1% 2%
Flevoland 6.287.000 25.041,0 3% 3%
Friesland 3.817.000 36.088,5 2% 4%
Gelderland 16.237.000 113.833,0 9% 12%
Groningen 4.648.000 31.588,0 3% 3%
Limburg 9.354.000 48.002,0 5% 5%
Noord-Brabant 22.054.000 135.972,0 12% 14%
Noord-Holland 35.261.000 157.712,0 19% 17%
Overijssel 9.197.000 67.703,5 5% 7%
Utrecht 12.040.000 77.585,5 6% 8%
Zeeland 2.353.000 17.828,0 1% 2%
Zuid-Holland 61.934.000 208.562,0 33% 22%
Eindtotaal 185.926.000 943.429,0 100% 100%

* Definitief aantal leerlingen op teldatum 1-10-2023.

36800-VIII-2 56
146

Hoeveel zou het kosten als mbo’ers ook aanspraak kunnen maken op restitutie van lesgeld, net als hbo- en wo-studenten?

Mbo-studenten kunnen alleen onder voorwaarden aanspraak maken op restitutie en moeten een aanvraag doen. Als mbo-studenten (bol en bbl) en vavo-scholieren (die ook les- of cursusgeld betalen) ook zonder voorwaarden en automatisch restitutie krijgen kost dat in totaal circa € 27 miljoen. Aanpassingen in het restitutiebeleid van het lesgeld kost dan circa 18 miljoen euro structureel. Voor het cursusgeld komt dit neer op ongeveer 9 miljoen euro structureel. Dit is berekend met de tarieven van het studiejaar 2025-2026 en is exclusief uitvoeringkosten voor DUO en mbo-instellingen.

36800-VIII-2 60
147

Wat zijn uw meest recente gegevens over de aantallen laaggeletterden, laaggecijferden en ‘digibeten’ in Nederland?

De meest recente gegevens komen uit het ‘PIAAC-onderzoek’ (Programme for the International Assessment of Adult Competencies van de OESO), dat eind 2024 is gepubliceerd. Dit onderzoek biedt inzicht in de basisvaardigheden van volwassenen in Nederland. Hieruit blijkt dat ongeveer 3 miljoen mensen in Nederland lage taal- en/of rekenvaardigheden hebben. Voor veel mensen geldt dat zij zowel moeite hebben met taal als rekenen, maar dat is niet voor iedereen het geval. In PIAAC worden digitale vaardigheden niet afzonderlijk gemeten, dus uitspraken over het exacte niveau van vaardigheden kunnen niet worden gedaan. Er zijn wel vragen gesteld over computergebruik en het gebruik van online toepassingen in het dagelijks leven. Vrijwel alle deelnemers aan het onderzoek gebruiken in het dagelijks leven digitale apparaten: minder dan 1% heeft nog nooit een smartphone, tablet of laptop gebruikt. Ook mensen die moeite hebben met taal- en of rekenvaardigheden gebruiken in veruit de meeste gevallen digitale apparaten (96,3%).  

36800-VIII-2 65
148

Kunt u een overzicht geven van aangekondigde reorganisaties op universiteiten en hogescholen voor de komende jaren en om hoeveel gedwongen ontslagen of niet verlengde contracten het hierbij gaat?

Het ministerie van OCW beschikt niet over een overzicht van reorganisaties en gedwongen ontslagen van onderwijsinstellingen. Dit is namelijk geen informatie die aan het ministerie hoeft te worden gemeld.

36800-VIII-2 69
149

Hoeveel middelen worden in 2026 besteed aan de NAPL12 en hoe wordt de effectiviteit hiervan gemonitord?

NAPL is een programma bekostigd vanuit het Nationaal Groeifonds (NGF). In de begroting van NAPL is in totaal € 73,1 miljoen beschikbaar voor de periode van 2024 tot en met 2027. In 2026 is een bedrag van € 16,3 miljoen gereserveerd voor de uitvoering van de NAPL. Deze middelen gaan in 2026 onder andere naar de subsidieregeling voor de co-creatielabs waarin professionaliseringsaanbod wordt ontwikkeld, getest en geëvalueerd. In het programma is sprake van geoormerkte budgetten en duidelijke kaders, die doorlopend gekoppeld zijn aan de doelen en vorderingen van het programma waarop aansluitend kasschuiven mogelijk zijn.

Middelen die in 2026 via de subsidieregeling voor de co-creatielabs worden verstrekt (€ 12 miljoen), kennen het regime van G2 verantwoording. Dit betekent onder andere dat de middelen alleen aan het subsidiabele doel besteed mogen worden en de activiteiten met voortgangsrapportages en eindrapportage worden gemonitord.

Monitoring van de bestedingen en resultaten vindt op verschillende manieren plaats op basis van Key Performance Indicators die door het NGF zijn vastgesteld. Dit verloopt bijvoorbeeld via doorlopende monitoring op resultaten tijdens de looptijd, via effectonderzoek na afloop en via de jaarrapportage aan het NGF. Nieuwe informatie zal jaarlijks voor de zomer met uw Kamer worden gedeeld.

36800-VIII-2 73
150

Hoe heeft de verhouding tussen onderzoeksfinanciering vanuit het NWO13 en vanuit Europese programma’s als Horizon Europe zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld?

De verhouding tussen de onderzoeksfinanciering vanuit NWO en door Nederlandse deelnemers ontvangen financiering vanuit de Europese kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie Horizon Europe (vanaf 2021) en Horizon 2020 (2014-2020), fluctueerde de afgelopen tien jaar sterk. Een reden hiervoor is dat NWO tweejaarlijkse subsidieronden hanteert. Gemiddeld genomen is deze verhouding de afgelopen tien jaar echter niet substantieel veranderd. In de periode 2015-2020 was de verhouding tussen de financiering ontvangen uit Horizon 2020 en toegekend door NWO respectievelijk 53% en 47%. In de periode 2021-2024 was de verhouding tussen de financiering van Horizon Europe en NWO 55% en 45%. Dit blijkt uit de jaarverslagen van NWO, waarin de subsidielasten verantwoord worden, en uit het Horizon Dashboard van de Europese Commissie, met extractie door het Rathenau Instituut. De totale onderzoeksfinanciering vanuit NWO en ontvangen uit Horizon 2020 en Horizon Europe is de afgelopen tien jaar wel toegenomen, door loon- en prijsbijstelling en investeringen van eerdere kabinetten en een toename van het totaalbudget van Horizon Europe ten opzichte van Horizon 2020. Daarnaast zijn er andere Europese programma’s die onderzoek financieren, maar waarbij onderzoeksfinanciering niet het primaire doel is, zoals Euratom. Hiervan zijn geen exacte cijfers bekend.

36800-VIII-2 76
151

Hoe heeft de financiering vanuit het NWO zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld ten aanzien van het aantal aan universiteiten werkzame onderzoekers en wat is de prognose hiervoor tot aan 2030?

Hieronder staan de baten die universiteiten uit contractonderzoek van NWO hebben ontvangen, naast de personeelsaantallen. De baten van universiteiten van NWO komen uit de DUO-rapportages op basis van de universitaire jaarrekeningen. Deze cijfers staan op de website van het Rathenau Instituut. Ook de omvang van het wetenschappelijk personeel staat op de website van het Rathenau Instituut. De vermelde omvang van het wetenschappelijk personeel is exclusief de zogenoemde HOOP-classificatie gezondheid. Dit betekent dat de personeelsgegevens alleen het personeel bevat uit de classificaties Economie, Gedrag en maatschappij en Onderwijs & Techniek. De cijfers zijn afkomstig van het WOPI-bestand van UNL. Er is geen prognose beschikbaar ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van de omvang van het wetenschappelijk personeel en er is ook geen prognose beschikbaar van de toekomstige baten van universiteiten vanuit NWO. Het ligt in de rede dat de baten van universiteiten van NWO de komende jaren zullen afnemen, als gevolg van de bezuinigingen uit het hoofdlijnenakkoord.

Jaar Totaal wetenschappelijk personeel in fte Baten universiteiten van NWO x 1 € miljoen Baten per fte x € 1 duizend
2013 23.470 422,9 18,0
2014 23.840 414,6 17,4
2015 24.222 420,5 17,4
2016 24.848 431,5 17,4
2017 25.482 438,5 17,2
2018 25.991 456,7 17,6
2019 27.080 513,4 19,0
2020 28.944 479,4 16,6
2021 30.494 496,4 16,3
2022 31.776 494,4 15,6
2023 33.947 556,5 16,4
2024 nog niet bekend 658,2 nog niet bekend
36800-VIII-2 76
152

Hoeveel instellingen nemen in 2026 deel aan de NPuls Centers for Teaching and Learning en hoeveel docenten worden hierbij betrokken?

Het totaal aantal instellingen dat in 2026 hieraan deelneemt is pas bekend wanneer de derde aanvraagronde van de regeling is gesloten. Dit is naar verwachting in april 2026.

Dan is ook het aantal docenten dat hierbij wordt betrokken bekend, omdat dit aantal uit de aanvraag blijkt.

In 2025 namen in totaal 36 instellingen deel aan de CTL-regeling. Hierbij zijn 16.008 docenten betrokken.

36800-VIII-2 78
153

Klopt het beeld dat er in 2026 en volgende jaren minder budget beschikbaar is voor de subsidie zij-instroom en heeft dit gevolgen voor het totaal aantal subsidies dat beschikbaar kan worden gesteld voor de zij-instroom?

Er is in 2026 inderdaad minder budget gereserveerd voor de Regeling subsidie zij-instroom dan in 2025. Voor het jaar 2025 zijn eenmalig extra middelen gereserveerd voor zij-instroom, omdat er een stijging in het aantal aanvragers verwacht werd. Het aantal aanvragen stijgt echter minder dan eerder werd ingeschat. Op basis van de huidige trend van het aantal zij-instromers is het budget dat komende jaren beschikbaar is, genoeg voor alle aanvragers.

Het subsidieplafond voor de regeling is recent voor de jaren 2025 t/m 2028 opgehoogd naar €57,5 miljoen per jaar (gelijk bedrag in alle jaren) en is daarmee de komende jaren gelijk en naar verwachting voldoende.

36800-VIII-2 89
154

Kunt u een overzicht geven van het aantal ingediende (initiële en herhaal-) aanvragen en het aantal toegekende en afgewezen (initiële en herhaal-)aanvragen voor de lerarenbeurs per sector in 2024 (studiejaar 2024-2025) en in 2025 (studiejaar 2025-2026)?

Hieronder vindt u de gevraagde cijfers. Dit zijn de meest recente cijfers vanuit DUO. De cijfers voor het PO zijn inclusief het speciaal onderwijs en het voorgezet speciaal onderwijs, omdat deze samenvoeging ook zo is opgenomen in de subsidieregeling Lerarenbeurs.

36800-VIII-2 89
Toegekende aanvragen studiejaar 2024-2025 Aantal afgewezen aanvragen studiejaar 2024-2025 Aantal buiten behandeling gestelde aanvragen studiejaar 2024-2025 Toegekend bedrag *miljoen
Sector Initieel Herhaal Initieel Herhaal Initieel Herhaal
PO 737 659 24 3 13 15 €16,0
VO 1155 1279 37 6 28 19 €27,1
BVE 352 326 15 1 7 7 €8,2
HO 360 339 15 2 8 3 €10,9
N.t.b. 0 0 62 4 94 95 €0
Totaal 2604 2603 153 16 150 139
Totaal: 5207 Totaal: 169 Totaal: 289 €62,2
(96% van budget)
Toegekende aanvragen studiejaar 2025-2026 Aantal afgewezen aanvragen studiejaar 2025-2026 Aantal buiten behandeling gestelde aanvragen studiejaar 2025-2026 Toegekend bedrag * miljoen
Sector Initieel herhaal Initieel Herhaal Initieel Herhaal
PO 600 642 20 4 23 6 €14,5
VO 981 1273 24 4 33 22 €25,6
BVE 288 328 7 4 6 6 €7,6
HO 231 319 9 0 7 10 €8,6
N.t.b. 1 1 40 8 89 87 €0,01
Totaal 2101 2563 100 20 158 131
Totaal: 4664 Totaal: 120 Totaal: 289 €56,3
(85% van budget)

Een leraar bij wie de aanvraag wordt afgewezen kan bezwaar aantekenen. Als het bezwaar wordt toegewezen volgt alsnog een toekenning. Dit gebeurt echter sporadisch.

Afgewezen aanvragen kunnen liggen aan het feit dat een leraar niet aan de eisen voldeed van de lerarenbeurs, zoals het in bezit hebben van een bevoegdheid of al over het maximumaantal studiejaren zit of niet verbonden is aan een school. Buiten behandeling gestelde aanvragen zijn aanvragen die na bevraging niet de juiste of onvolledig ingevulde documenten hebben aangeleverd, zoals bijvoorbeeld een werkgeversverklaring. Leraren van wie de aanvraag buiten behandeling is gesteld, kunnen nog wel een nieuwe aanvraag doen, mits het binnen de aanvraagperiode valt (1 februari tot en met 15 maart). Er zijn geen aanvragen afgewezen vanwege overschrijding van het subsidieplafond.

155

Hoeveel zou het kosten als alle zij-instromers vanaf dag één van hun opleiding betaald zouden krijgen?

Zij-instromers in beroep krijgen vanaf de eerste dag van het scholingstraject betaald door het schoolbestuur waar ze in dienst zijn. Zij-instromers hebben een geschiktheidsverklaring, waarmee zij direct aangesteld kunnen worden als leraar. Het is niet bekend hoeveel zij-instromers precies betaald krijgen door schoolbesturen. Dit is afhankelijk van inschaling en baanomvang. Een benadering van de huidige salariskosten voor deze zij-instromers is € 208 miljoen.

36800-VIII-2 89
156

Hoeveel mensen maken nu gebruik van de regeling zij-instroom in beroep en de regeling onderwijspersoneel opleiding tot leraar?

Voor 2024 is er voor 2.245 zij-instromers in beroep in het po, vo en mbo subsidie toegekend.

Voor 2024 zijn er 908 aanvragen ingediend voor de Subsidie Onderwijspersoneel Opleiding tot Leraar (681 po en 227 vo).

Voor 2025 was het voor beide regelingen tot en met 15 oktober 2025 mogelijk om een subsidieaanvraag in te dienen. Op dit moment worden de aanvragen beoordeeld door DUO. Daarom is het aantal voor dit jaar nog niet bekend.

De Kamer wordt met de decemberbrief lerarenbeleid geïnformeerd over het aantal toegekende subsidieaanvragen voor beide regelingen.

36800-VIII-2 90
157

Kunt u melden hoeveel mensen geïnformeerd hebben naar de regeling zij-instroom in beroep en vervolgens niet als zij-instromer zijn gestart?

Zij-instromers kunnen op verschillende plaatsen informatie inwinnen over zij-instroom in beroep. Dit kan bijvoorbeeld bij DUO, het Onderwijsloket, de lerarenopleidingen, de regionale loketten van de Onderwijsregio’s, maar ook bij wervingsactiviteiten vanuit bijvoorbeeld schoolbesturen en mbo-instellingen. Hier wordt geen centrale data over bijgehouden.

Wel weten we dat de campagne ‘Werken met de Toekomst’ die dit in januari 2025 is gestart, heeft geleid tot een stijging van >50% adviesaanvragen bij het Onderwijsloket. De meerjarige campagne is gericht op het creëren van een positief en realistisch beeld van werken in het onderwijs, met nadruk op ontwikkelmogelijkheden, salaris en betekenisgeving. De campagne is te vinden op www.werkeninhetonderwijs.nl. In de eerste campagneperiode lag de focus op potentiële zij-instromers. In september is er een tweede periode gestart, waarbij de focus op studiekiezers lag.

36800-VIII-2 90
158

Hoe hoog is de uitval van het aantal zij-instromers tijdens de opleiding, alsook nadat zij in hun eerste jaren zijn gestart?

Zij-instromers in beroep en de zij-instroom getuigschriften worden niet geregistreerd bij DUO, zoals studenten van reguliere lerarenopleidingen. De gegevens over uitval en uitstroom zijn daarom gebaseerd op de subsidiegegevens voor de Regeling subsidie zij-instroom en de DUO-gegevens over onderwijspersoneel, de Loopbaanmonitor en onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs. Uit de Loopbaanmonitor blijkt dat in de periode 2020 t/m 2024 gemiddeld 5% van de zij-instromers in beroep in het po is gestopt tijdens het zij-instroomtraject. Voor het vo is dit gemiddeld 4% en voor het mbo is dit gemiddeld 3%. Uit het onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs naar zij‑instroom in het beroep mbo blijkt dat in de periode 2021 t/m 2023 gemiddeld 7% van de zij-instromers in het mbo is gestopt tijdens het zij-instroomtraject.

Bij DUO is in 2024 voor 5% van de zij-instromers een melding van stopzetting geregistreerd. Voor 2023 is dit voor 7% van de zij-instromers het geval.

Van de zij-instromers in beroep in het po, die in 2021 zijn gestart met het zij-instroom in beroep traject, werkt na 1 jaar nog 94% in het onderwijs en na 3 jaar is dit nog 83%. Voor zij-instromers in beroep in het vo werkt na 1 jaar nog 88% in het onderwijs na 3 jaar is dit 71%. Voor het mbo is na 1 jaar nog 94% werkzaam in het onderwijs en na 3 jaar is dit 79%.

36800-VIII-2 90
159

Hoeveel middelen zijn in 2026 beschikbaar voor de verhoging van de zij-instroom in po, vo en mbo en hoeveel nieuwe leraren levert dit naar verwachting op?

Voor 2026 is in de Regeling subsidie zij-instroom € 57,5 miljoen beschikbaar. In totaal kunnen hiermee in 2026 2.300 zij-instromers starten in het po, vo en mbo.

36800-VIII-2 90
160

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal studenten met een aanvullende beurs de afgelopen tien jaar?

In de onderstaande tabel is het aantal studenten weergegeven dat tussen 2015 en 2024 een aanvullende beurs heeft ontvangen. De sterke stijging onder hbo- en wo-studenten in 2024 komt doordat vanaf dat jaar de inkomensgrenzen voor de aanvullende beurs voor deze groep zijn verruimd.

Tabel Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs*
bol hbo wo Totaal
2015 115.390 88.881 29.202 233.473
2016 115.226 86.974 28.540 230.740
2017 112.894 88.376 29.288 230.558
2018 110.724 88.466 30.127 229.317
2019 108.074 88.969 31.295 228.338
2020 108.264 89.602 31.493 229.359
2021 112.674 96.185 34.615 243.474
2022 107.367 93.884 35.716 236.967
2023 98.992 88.755 35.730 223.477
2024 95.072 138.290 62.534 295.896

Bron: jaarverslagen OCW / Realisatiegegevens DUO

*Belangrijk om te vermelden is dat de aantallen in de tabel gewogen personen betreffen. Dit houdt in dat studenten die slechts een deel van het jaar een aanvullende beurs ontvingen, naar verhouding zijn meegeteld. Bijvoorbeeld een student die drie maanden van het jaar een aanvullende beurs kreeg, telt in de onderstaande tabel voor 25% mee in het totaal.

36800-VIII-2 91
161

Hoeveel geld zou ervoor nodig zijn om alle uitwonende en thuiswonende mbo’ers in aanmerking te laten komen voor een basisbeurs op hetzelfde niveau als studenten in het hoger onderwijs?

Op dit moment is de basisbeurs voor thuiswonenden hoger voor hbo- en wo-studenten dan voor mbo-studenten. Voor het antwoord op deze vraag gaan we ervan uit dat deze voor mbo-studenten naar het niveau van hbo- en wo-studenten wordt verhoogd. De basisbeurs voor uitwonenden is nu juist hoger voor mbo-studenten dan voor hbo- en wo-studenten. Voor het antwoord op deze vraag gaan we ervan uit dat die naar het niveau van hbo- en wo-studenten wordt verlaagd. De extra kosten aan de basisbeurs als gevolg hiervan bedragen structureel €25 miljoen. Dit getal is gebaseerd op het normbedrag en het prijspeil van 2025. In de onderstaande tabel staan de huidige normbedragen en de wijzigingen van de normbedragen in het mbo die hieruit zouden voortkomen. Omdat het overgrote deel van de mbo-studenten thuiswonend is, leidt een dergelijke maatregel tot extra kosten, ook al wordt de basisbeurs voor uitwonende mbo-studenten verlaagd.

Type beurs Huidig normbedrag mbo Huidig normbedrag hbo/wo Effect maatregel op normbedrag mbo
Basisbeurs thuiswonend € 103,78 € 125,99 + € 22,21
Basisbeurs uitwonend € 338,68 € 314,00 - € 24,00
36800-VIII-2 91
162

Hoeveel kost het om alle minderjarige uitwonende mbo-studenten te voorzien van een basisbeurs?

Deze vraag kan alleen beantwoord worden met een aantal aannames:

  • Het aantal minderjarige mbo-bol studenten wordt gebaseerd op het aantal minderjarige mbo bol-studenten dat in 2024 gebruik heeft gemaakt van het studentenreisproduct.

  • Bbl-studenten worden niet meegenomen, omdat bbl-studenten niet in aanmerking komen voor studiefinanciering. Ook meerderjarige bbl-studenten niet.

  • Er zijn geen gegevens bekend over de woonsituatie van minderjarige mbo bol-studenten. Daarom wordt als aanname de verdeling van thuis- en uitwonendheid van meerderjarige mbo bol-studenten gebruikt.

  • Elke student in bol 3-4 heeft recht op een basisbeurs gedurende de nominale duur van de opleiding. Door deze maatregel zullen studenten die langer over hun studie doen, hun basisbeursrechten eerder in hun studie hebben verbruikt. In dit antwoord is hiervoor niet gecorrigeerd.

Op basis van deze aannames kost het structureel circa € 60 miljoen (prijspeil 2025) om minderjarige uitwonende mbo-studenten te voorzien van een basisbeurs (€ 338,68 per maand). Er moet tevens rekening gehouden worden met effecten op de uitvoering door DUO. Om deze effecten precies in kaart te brengen is een uitvoeringstoets van DUO noodzakelijk. Naar verwachting zou een dergelijke maatregel een grote impact hebben op de uitvoering, met hoge kosten.

Een belangrijke kanttekening bij deze maatregel is dat minderjarige mbo-studenten nog geen lesgeld betalen en hun ouders recht hebben op kindregelingen. Bij de weging van deze maatregel moeten deze aspecten in samenhang worden beschouwd met het studiefinancieringsstelsel en de inrichting van het mbo-stelsel.

36800-VIII-2 93
163

Hoeveel zou het kosten om minderjarige mbo-studenten ook onder de wet Gratis Schoolboeken te laten vallen?

Een grove inschatting, gebaseerd op de huidige vergoeding in het voortgezet onderwijs onder de Wet gratis schoolboeken, bedraagt voor het mbo structureel circa € 80 miljoen per jaar. Hierbij is uitgegaan van 170.000 minderjarige mbo-studenten en een gemiddelde vergoeding van circa € 450 per student per jaar. Via het amendement van het lid Hagen is sinds 2023 al structureel € 10 miljoen per jaar gereserveerd voor basisvaardighedenboeken voor minderjarige mbo-studenten. Dit bedrag kan in mindering worden gebracht op de raming van € 80 miljoen.

De kosten voor de aanschaf van leermiddelen in het mbo liggen doorgaans hoger dan in het vo door specialistische boeken die per opleiding verschillen. De meeste boeken worden aangeschaft in het eerste en tweede leerjaar en gaan daarna meerdere jaren mee, waardoor minderjarige studenten gemiddeld hogere kosten hebben. Een betere inschatting van de kosten vereist daarom nader onderzoek.

Het faciliteren van gratis schoolboeken is één van de mogelijke maatregelen om de kosten voor mbo-studenten te verlagen. Er zijn meer opties om de financiële positie van mbo-studenten te versterken en de gelijkheid met andere onderwijssectoren te bevorderen. Nader onderzoek naar deze opties zal met de Kamer uiterlijk in november 2025 worden gedeeld in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad ‘Armoede en onderwijs’.

36800-VIII-2 93
164

Hoeveel geld zou ervoor nodig zijn om kinderen die gedupeerd zijn bij de kinderopvangtoeslagenaffaire en die daardoor met studieschulden in de problemen geraakten, volledig te compenseren en de compensatie dus niet langer wordt gebonden aan een maximum van € 10.000?

Het is niet mogelijk om op deze Kamervraag een antwoord te geven. De staatssecretaris van Financiën – Herstel en Toeslagen heeft op 17 oktober in haar voortgangsrapportage over de hersteloperatie toeslagen aangegeven de motie van het lid Van Nispen c.s. niet uit te voeren. Wij verwijzen uw Kamer voor de uitgebreide motivering naar deze Kamerbrief.

36800-VIII-2 98
165

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de studieschuld van de afgelopen tien jaar?

In onderstaande tabel wordt voor de instroomcohorten 2014-2015 tot en met 2019-2020 voor alle studenten, dus ook de studenten die niets hebben geleend, de gemiddelde totale leensom getoond.

Het is niet zinvol om de gemiddelde leensom voor recentere startcohorten te presenteren. Dit komt omdat een groot deel van deze studenten nog studeert en dus nog resterende rechten heeft op een rentedragende lening. Hierdoor neemt de totale leensom van deze studenten nog teveel toe om een goed beeld te geven over hun uiteindelijke studieschuld.

Tabel gemiddelde totale leensom per startcohort
Startcohort mbo bol 3-4 hbo wo
14/15 € 2.697 € 13.387 € 24.171
15/16 € 2.484 € 20.686 € 34.051
16/17 € 2.463 € 20.698 € 33.741
17/18 € 2.430 € 19.328 € 31.642
18/19 € 2.268 € 15.959 € 26.002
19/20 € 1.825 € 12.358 € 19.313

Bron: Trendrapport HO 2025

Om deze tabel goed te begrijpen is een aantal punten van belang.

  • Het gemiddelde leenbedrag is berekend op basis van de totale schuld inclusief rente, die is opgebouwd door de rentedragende lening en voor hbo- en wo-studenten het collegegeldkrediet.

  • Schulden voortkomend uit een omzetting van een prestatiebeurs naar een (definitieve) rentedragende lening zijn buiten beschouwing gelaten. Het is op dit moment niet mogelijk om deze gegevens mee te nemen in de totale gemiddelde leensom per startcohort.

  • De leensommen van studenten op bol 1-2 zijn in het trendrapport niet berekend en om die reden niet meegenomen in bovenstaande tabel. Doordat voor bol 1-2 studenten andere studiefinancieringsvoorwaarden gelden, vertonen zij doorgaans ander leengedrag.

  • De maximale schuld van recentere instroomcohorten kan nog verder toenemen omdat een deel van hen nog studeert en resterende rechten heeft op een studielening.

  • Een uitgebreide toelichting op de cijfers en de gebruikte definitie is te vinden in het Trendrapport HO 2025.

36800-VIII-2 100
166

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal thuiswonende studenten van de afgelopen tien jaar?

Voor de periode waarin het leenstelsel van kracht was, zijn voor hbo- en wo-studenten geen gegevens beschikbaar. Tijdens het leenstelsel registreerde DUO niet of deze studenten uit- of thuiswonend waren. Dit was immers niet relevant voor de uitvoering. Ook weet DUO niet of een student uit- of thuiswonend is wanneer de student geen recht meer heeft op een basisbeurs.

In de onderstaande tabel is daarom het aantal studenten weergegeven dat tussen 2015 en 2024 een thuiswonende beurs heeft ontvangen, aan zowel mbo- als ho- en wo-instellingen.*

Jaar mbo-bol hbo/wo
2014 170.751  
2015 180.294  
2016 188.450  
2017 186.580  
2018 179.777  
2019 175.409  
2020 179.395  
2021 180.201  
2022 172.017  
2023 161.835 340.747
2024 156.567 293.851

Bron: Realisatie gegevens DUO

* Het is belangrijk om te vermelden dat de aantallen in de tabel gewogen personen betreffen. Dit houdt in dat studenten die slechts een deel van het jaar thuiswonend waren, naar verhouding zijn meegeteld. Een student die drie maanden van het jaar thuiswonend was, bijvoorbeeld, telt in bovenstaande tabel voor 25% mee in het totaal.

36800-VIII-2 102
167

Hoeveel zou het kosten om het lesgeld voor mbo-studenten geheel af te schaffen?

Het afschaffen van het lesgeld voor alle mbo (bol)-studenten kost per saldo structureel € 150 miljoen. Dit bestaat uit minder lesgeldontvangsten van structureel € 290 miljoen. Daarnaast zijn er besparingen op de aanvullende beurs omdat er een verhoging zit in de aanvullende beurs voor studenten die lesgeld betalen. Deze besparing is een structureel bedrag van € 140 miljoen. Deze verhoging - de lesgeld top-up – is voor mbo-studenten die lesgeldplichtig zijn en komt bovenop de aanvullende beurs (of lening als mbo-studenten geen (volledig) recht hebben op een aanvullende beurs). De top-up is gekoppeld aan het betalen van lesgeld. Dit betekent dus dat als het lesgeld wordt afgeschaft, ook de top-up verdwijnt. Alleen studenten zonder maximale aanvullende beurs zullen bij het afschaffen van het lesgeld er financieel op vooruit gaan.

BBL-studenten betalen cursusgeld aan mbo-instellingen. Het afschaffen hiervan kost circa € 70 miljoen structureel.

36800-VIII-2 105
168

Kunt u toelichten waarom sociaaleconomische achtergrond dan wel klasse niet meegenomen wordt in het beleid voor emancipatie?

Sociaaleconomische achtergrond wordt op onderdelen wel meegenomen in het emancipatiebeleid dat zich richt op vrouwen en lhbtiq+ personen. Zo is er een verband tussen de sociaal-economische achtergrond van vrouwen en hun positie op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Er wordt vanuit het emancipatiebeleid specifiek ingezet op het verbeteren van de positie van financieel kwetsbare vrouwen, zoals vrouwen zonder werk met een uitkering, niet-uitkeringsgerechtigde vrouwen en alleenstaande moeders. Een voorbeeld hiervan is het programma gericht op het verbeteren van de economische veerkracht van economisch kwetsbare vrouwen. Een ander voorbeeld is de subsidie ‘Economische zelfstandigheid’ binnen het programma ‘Vakkundig aan het werk’ dat tot doel heeft om vrouwen die niet financieel onafhankelijk zijn op weg te helpen naar betaald werk en economische zelfstandigheid.

36800-VIII-2 123
169

Kunt u de ontwikkeling weergeven van het aantal hbo- en wo-studenten zonder ouders met zelf een hoger onderwijsdiploma?

In opdracht van het ministerie van OCW is vorig jaar onderzoek gedaan naar eerstegeneratiestudenten in het hbo en wo. Eerstegeneratiestudenten zijn studenten wiens ouders geen studie op een hogeschool of universiteit hebben afgerond. Van de inschrijvingen vanaf 2008/09 tot en met 2018/19, is in totaal 46% gedaan door een eerstegeneratiestudent. Dat is dus bijna de helft. Wanneer gekeken wordt naar de ontwikkeling door de tijd heen, is te zien dat het aandeel eerstejaars eerstegeneratiestudenten jaarlijks wel afneemt. In 2023 is het aandeel eerstegeneratiestudenten 32%, dus ongeveer een derde. De ontwikkeling is in onderstaande figuur te zien. Een mogelijke verklaring voor dit kleinere aandeel in recente jaren, is het feit dat het aantal hbo- en wo-gediplomeerden in Nederland is gegroeid. Daardoor zijn er relatief minder aspirant-studenten die ouders hebben zonder hbo- of wo-diploma.

Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, lijn Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

36800-VIII-2 123
170

Kunt u de gedragseffecten bij leerwerkbedrijven en mbo’ers kwantificeren indien zou worden vastgelegd dat de stagevergoeding voor mbo’ers € 750 per maand bedraagt?

Nee het is niet mogelijk om de gedragseffecten te kwantificeren, de data daarvoor ontbreekt. In een Verkennend Onderzoek Minimumstagevergoeding heeft Dialogic et. al. (2024) aangegeven dat de verschillende verwachte positieve en mogelijk negatieve effecten van een minimum stagevergoeding op voorhand niet goed in te schatten zijn. Mogelijke effecten die zij aangeven zijn onder andere een positief effect op de inkomenspositie van de studenten en mogelijk minder stageplekken.

36800-VIII-2 152
171

Hoeveel middelen worden in 2026 verschoven van de NPO14 naar regionale media en welke hervormingen van het publieke omroepbestel worden doorgevoerd?

Er worden in 2026 geen middelen van de NPO naar regionale media verschoven.

Momenteel wordt er gewerkt aan de hervorming van de lokale publieke omroepen en de landelijke publieke omroep. Voor de hervorming van de lokale publieke omroepen is het streven om eind 2025 het wetsvoorstel aan uw Kamer te sturen. Inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is voorzien per 1 juli 2026. De feitelijke start van het stelsel is vervolgens voorzien, na anderhalf overgangsjaar, per 1 januari 2028.15 Het wetsvoorstel voor de hervorming van de landelijke publieke omroep gaat in de loop van 2026 naar uw Kamer. De planning is dat deze hervorming daadwerkelijk wordt doorgevoerd bij het ingaan van een nieuwe concessieperiode, op 1 januari 2029.

36800-VIII-2 157
172

Hoeveel scholen hebben in 2026 evidence-informed interventies ingevoerd met de aanvullende middelen voor basisvaardigheden en wat zijn de eerste resultaten?

In 2022 is de eerste groep van zo’n 650 scholen aan de slag gegaan met de aanvullende middelen voor basisvaardigheden; in 2025 is de vierde groep scholen aan de slag gegaan. In totaal gaat het om ruim 7.800 scholen die evidence-informed werken aan de verbetering van de basisvaardigheden. Op basis van de eindmeting onder de scholen die als eerste zijn begonnen, weten we dat een zeer groot deel van deze scholen positief is over het effect van hun extra inzet op de basisvaardigheden op de leerprestaties van hun leerlingen. Zij zien veelal ook veranderingen binnen de school die duurzaam bijdragen aan de verbetering van de onderwijskwaliteit, zoals meer expertise binnen het team. Het eerste beeld is dus positief. Aan het einde van het jaar zullen we aan de hand van alle onderzoeksresultaten in meer detail rapporteren.

36800-VIII-2 165 166
173

Wanneer en hoe wordt de doorstroomtoets herzien (zoals te lezen is in de begroting): voor, tijdens of na de evaluatie in 2028?

Dat is nog niet bekend. Aanpassing van het beleid t.a.v. de doorstroomtoets vraagt een zorgvuldige voorbereiding. Het vraagstuk betreft in samenhang de implementatie van het nieuwe curriculum, de vergelijkbaarheid van de toets, de functie van de toets als tweede objectieve gegeven voor het schooladvies en de functie van de toets in het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs. Hierop lopen verschillende analyses. Zo heeft het CvTE recentelijk de scenario’s voor de invoering van één doorstroomtoets verkend. Deze verkenning wordt spoedig naar uw Kamer verstuurd. Daarnaast publiceert de Inspectie van het Onderwijs in het najaar van 2025 de onderzoekskaders 2027 en verschijnen in het voorjaar van 2026 de peiling van het onderwijsveld rondom toetsaanbod en het advies van de Onderwijsraad over toetsing in een vernieuwd curriculum. Met deze informatie kan vóór de zomer van 2026 het politieke debat over dit thema gevoerd worden.

36800-VIII-2 170
174

Hoe beziet u het advies Herijking Bekwaamheidseisen Leraren16 mede in het licht van het probleem dat onderzoekers in een rapport van de Inspectie van het Onderwijs17 onlangs signaleerden dat bij de 47 voltijdroutes die leiden tot het leraarschap in het primair onderwijs lang niet altijd alle bekwaamheidseisen in de leerdoelen worden gedekt?

Goed opgeleide leraren zijn van groot belang voor de onderwijskwaliteit. De kwaliteit van de lerarenopleidingen is geborgd in het accreditatiestelsel. Voor de lerarenopleidingen zijn de wettelijke bekwaamheidseisen daarbij een belangrijk kader. Het advies Herijking Bekwaamheidseisen Leraren geeft handvatten om de bekwaamheidseisen aan te scherpen en verder te concretiseren. Het advies geeft daarmee ook gedeeltelijk invulling aan de aanbeveling van het onderzoeksrapport van de Radboud Universiteit en de Inspectie van het Onderwijs om lerarenopleidingen te versterken en aandacht te besteden aan de bekwaamheidseisen.

36800-VIII-2 173
175

Welke ontwikkelingen tekenen zich zoal af bij de schoolkosten, de
(vrijwillige) ouderbijdragen en het aanvullend onderwijs?

De ontwikkelingen rond schoolkosten, de vrijwillige ouderbijdragen en het aanvullend onderwijs worden periodiek gemonitord. Zowel de Schoolkostenmonitor – met daarin de ontwikkeling rondom de vrijwillige ouderbijdrage – als de monitor aanvullend onderwijs zijn in 2023 voor het laatst uitgevoerd. Eind 2025 zullen de meest recent uitgevoerde monitoringsonderzoeken met uw Kamer worden gedeeld. In deze onderzoeken wordt ook de wetswijziging rondom de vrijwillige ouderbijdrage – waarin de vrijwilligheid is benadrukt – geëvalueerd. En wordt het effect van de richtlijn aanvullend onderwijs in beeld gebracht.

Uit de laatste Schoolkostenmonitor blijkt dat de schoolkosten die door scholen aan ouders worden gevraagd voor het grootste deel bestaan uit een ouderbijdrage. In de door scholen gevraagde ouderbijdrage in het po en het vo is geen duidelijke stijgende trend zichtbaar t.o.v. de vorige meting. Wel blijkt dat genoemde wetswijziging uit 2021 ertoe leidt dat de inkomsten uit de vrijwillige ouderbijdrage afnemen.

Uit de laatste monitor aanvullend onderwijs blijkt dat het gebruik van aanvullend onderwijs onder leerlingen in het funderend onderwijs niet is toegenomen. Vooral leerlingen met hbo- of wo-geschoolde ouders, of ouders met een hoog inkomen, volgen betaald aanvullend onderwijs. In de meeste gevallen maken leerlingen echter gebruik van gratis aanbod, terwijl zij in het schooljaar 2018-2019 nog vaker betaald aanvullend onderwijs volgden.

36800-VIII-2 174
176

Houdt de Inspectie van het Onderwijs bij hoeveel onbevoegde leraren voor de klas staan en zo ja wordt daarop ook door de Inspectie gehandhaafd?

Dit wordt door het ministerie van OCW bijgehouden door het onderzoek IPTO in het vo en door DUO-bestanden, zoals personeelsadministratie, zij-instroom- en diplomabestanden in het po.

Uiteraard komt de Inspectie van het Onderwijs de inzet van onbevoegde leraren wel tegen en wordt er passend opgetreden. De Inspectie van het Onderwijs zal niet altijd direct handhaven wanneer er tijdelijk een on(der)bevoegde voor de klas staat. Schoolleiders en besturen zijn veelvuldig op zoek naar oplossingen, bijvoorbeeld als leraren onverwachts uitvallen. Dat leidt dan vaak tot vragen over welke oplossingen zijn toegestaan. Om daar antwoord op te geven en om handvatten te bieden hebben het ministerie van OCW en de Inspectie van het Onderwijs een handreiking opgesteld.

De Inspectie van het Onderwijs houdt scholen niet aan het onmogelijke. Wel moeten schoolleiders en bestuurders kunnen laten zien welke stappen ze hebben gezet om tot hun keuzes te komen. Ook wordt van hen gevraagd om te blijven zoeken naar structurele oplossingen.

36800-VIII-2 177

  1. mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎

  2. hbo: hoger beroepsonderwijs↩︎

  3. wo: wetenschappelijk onderwijs↩︎

  4. Documentnummer 2024D19455, bijlage bij Kamerstuk 36471, nr. 37↩︎

  5. EER: Europese Economische Ruimte↩︎

  6. bsa: bindend studieadvies↩︎

  7. po: primair onderwijs↩︎

  8. vo: voortgezet onderwijs↩︎

  9. Zzp’ers: zelfstandigen zonder personeel↩︎

  10. Kamerstuk 27 923, nr. 503↩︎

  11. Kamerstuk 35570-VIII, nr. 213, p. 48↩︎

  12. NAPL: Nationale Aanpak Professionalisering Leraren↩︎

  13. NWO: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek↩︎

  14. NPO: Nederlandse Publieke Omroep↩︎

  15. Kamerstukken II, 2024/25, 32827, nr. 370↩︎

  16. Advies Herijking Bekwaamheidseisen Leraren (https://www.aob.nl/assets/Downloads/Herijking-bekwaamheidseisen-leraar.pdf)↩︎

  17. Onderzoeksrapport: Inventarisatie Curricula Voltijdroutes naar het Leraarschap Primair Onderwijs, 9 september 2025 (https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2025/09/09/rapport-inventarisatie-curricula-voltijdroutes-naar-het-leraarschap-primair-onderwijs)↩︎