25e vergadering, donderdag 11 december 2025
Opening
Voorzitter: Michon-Derkzen
Aanwezig zijn 127 leden der Kamer, te weten:
El Abassi, Van Ark, Armut, Van Asten, Van Baarle, Bamenga, Baudet, Becker, Beckerman, Belhirch, Van den Berg, Van Berkel, Bevers, Biekman, Bikker, Boelsma-Hoekstra, Bontenbal, Boomsma, Boon, Boswijk, El Boujdaini, Van Brenk, Bart van den Brink, Tijs van den Brink, Van der Burg, Bushoff, Van Campen, Ceder, Ceulemans, Claassen, Clemminck, Coenradie, Dassen, Tony van Dijck, Heera Dijk, Jimmy Dijk, Diederik van Dijk, Emiel van Dijk, Inge van Dijk, Dobbe, Van Duijvenvoorde, Van Eijk, Ellian, Ergin, Erkens, Faber, Flach, Goudzwaard, Grinwis, Peter de Groot, Hamstra, Heutink, Den Hollander, Hoogeveen, De Hoop, Van Houwelingen, Ten Hove, Huidekooper, Huizenga, Chris Jansen, Frederik Jansen, Jetten, Jumelet, Kisteman, Klaver, Klos, Koorevaar, Kops, Köse, Kostić, Kröger, Krul, Lahlah, Lammers, Van Lanschot, Van der Lee, Maeijer, Markuszower, Van Meetelen, Van Meijeren, Michon-Derkzen, Mohandis, Moinat, Mooiman, Moorman, Mulder, Nanninga, Neijenhuis, Van Oosterhout, Oualhadj, Paternotte, Patijn, Paulusma, Piri, Van der Plas, Podt, Prickaertz, Raijer, Rajkowski, Rooderkerk, Schilder, Schoonis, Schutz, Sneller, Steen, Stöteler, Straatman, Struijs, Stultiens, Synhaeve, Teunissen, Tijmstra, Tseggai, Vellinga-Beemsterboer, Vermeer, Vervuurt, Vijlbrief, Vliegenthart, Vlottes, Vondeling, Wendel, Van der Werf, Westerveld, Wilders, Yeşilgöz-Zegerius, Zalinyan en Zwinkels,
en de heer Becking, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei, viceminister-president, de heer Van Marum, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mevrouw Pouw-Verweij, staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, en de heer Van Weel, minister van Buitenlandse Zaken, minister van Asiel en Migratie,
alsmede de heer Yung, bijzonder gedelegeerde.
De voorzitter:
Goedemorgen, allen. Ik open hierbij de vergadering van donderdag 11 december 2025.
Mededelingen
Mededelingen
Mededelingen
Hamerstukken
Hamerstuk
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met verscheidene technische en kleine beleidsmatige wijzigingen (Verzamelwet SZW 2026) (36796).
Dit wetsvoorstel wordt zonder beraadslaging en, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Dan is aan de orde het debat over het beleid rondom de toewijzing van meerzorg. Ik heet de staatssecretaris van VWS van harte welkom. We hebben hier tot 12.30 uur voor. Er hebben zich acht sprekers gemeld. Ik begreep dat er drie maidenspeeches zijn; dat is iets om naar uit te kijken. We hebben vier minuten spreektijd per bijdrage. Ik zou willen voorstellen in de eerste termijn twee interrupties in tweeën te doen, om ervoor te zorgen dat we tijdig kunnen afronden.
Dat gezegd hebbende, zou ik het woord willen geven aan de eerste spreker. Dat is mevrouw Tijmstra van het CDA. Het is haar maidenspeech, begrijp ik. Het is goed gebruik dat we elkaar niet interrumperen tijdens een maidenspeech. Het is aan u of u toestaat dat andere leden na afloop van uw bijdrage vragen stellen. Aan u het woord.
Mevrouw Tijmstra (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De rode draad in alles wat ik in mijn leven gedaan heb, is dat ik bij heb willen dragen aan een samenleving waarin iedereen meetelt en mee kan doen. Dat begon al op de middelbare school, als er bij gym steeds dezelfde kinderen op de bank bleven zitten op het moment dat er groepjes gemaakt moesten worden. Toen ik zelf een keer de indeling mocht maken, zorgde ik ervoor dat dat anders verliep, want samen sporten gaat niet alleen over winnen. Het samen doen is minstens net zo belangrijk. Die overtuiging draag ik mee hier naar de Tweede Kamer: dat niemand aan de kant mag blijven staan en dat ook in de politiek het samen doen ontzettend belangrijk is. Omgangsvormen die hieraan bijdragen, heb ik de afgelopen jaren in de landelijke politiek echt gemist. Dat was voor mij de aanleiding om me verkiesbaar te stellen bij de Tweede Kamerverkiezingen. Ik wil bijdragen aan een politieke cultuur waarin we normaal met elkaar omgaan, waarin we het gesprek voeren over de verschillen, maar altijd met het besef dat we samen verantwoordelijk zijn om Nederland vooruit te helpen.
Mijn vader kwam op 4-jarige leeftijd, kort na de oorlog, met zijn ouders vanuit het toenmalige Nederlands-Indië naar Nederland. Zij waren getekend door die oorlog en kwamen terecht in een land dat nog aan het begin stond van de wederopbouw. Mijn moeder, net geboren na de oorlog, groeide op in datzelfde Nederland, in herstel en vooruitkijkend. Pas veel later in mijn leven besefte ik hoe sterk hun ervaringen mij gevormd hebben. Waarden als naar elkaar omzien, rechtvaardigheid en delen heb ik niet bewust geleerd, maar vanzelf van huis uit meegekregen. Waar je vandaan komt, vormt je. Ik geloof in een samenleving waarin je niet alleen kijkt naar jezelf maar ook naar de mensen om je heen. Ik heb het over een samenleving waarin mensen elkaar vertrouwen geven, zich betrokken voelen en verantwoordelijkheid nemen. Vanuit die kijk op de samenleving, dienstbaar aan de samenleving, is het mijn ambitie om daar een bijdrage aan te leveren.
Dat brengt mij bij het onderwerp en het debat van vandaag. Als er één groep is die laat zien hoe belangrijk meedoen is, is het de groep mensen met een zware beperking. Zij verdienen niet alleen de zorg die medisch juist is, maar ook de zorg die ze in staat stelt om mee te blijven doen in onze samenleving. Daarover gaat dit debat. Het gaat erover hoe wij als Kamer ervoor zorgen dat ook zij en hun naasten kunnen blijven rekenen op een samenleving die hen ziet, draagt en mee laat doen.
We hebben het vandaag over de meerzorgregeling. Het gaat om extra noodzakelijke zorg bij vaak ernstig meervoudige handicaps waarbij 24 uurszorg nodig is. Ik heb het over situaties waarin de omgeving en de familie vaak al een enorme belasting ervaart en waarbij de zorg dus niet alleen belangrijk is voor de zorgbehoevende, maar ook voor alle mantelzorgers daaromheen, om het vol te kunnen houden. Al langer bereiken ons verontrustende signalen over het afwijzen van meerzorgaanvragen. Het CDA heeft daar in het pgb-debat van 9 april al aandacht voor gevraagd.
In mijn eerste termijn wil ik drie punten aanhalen. Het eerste punt gaat over de onzekerheid die er nu is. Het rapport van Metgezel toont echt goed aan wat er nu niet goed gaat, met aangrijpende voorbeelden uit de praktijk. De tussenfase waarin we nu zitten, totdat er een structurele oplossing is, vind ik om meerdere redenen zorgelijk. Mensen en zorgverleners weten niet waar ze aan toe zijn en hoe hun toekomst eruitziet. Het CDA vindt het belangrijk dat hier heel snel duidelijkheid voor komt.
De brief die de staatssecretaris gisteren gestuurd heeft, stelt mij niet gerust. Het beeld dat geschetst wordt dat zorgen niet zozeer gaan over de hoogte van de toekenning maar alleen zouden zitten op de duur van de verlenging, klopt niet; dat beeld herken ik niet. Aanvragen worden afgewezen of veel lager vastgesteld zonder dat daar een goede beoordeling en onderbouwing voor ligt. Ook herken ik het beeld niet dat in de tussentijd zorgkantoren indicaties verlengen tot 1 januari 2027. We hebben heel veel signalen gekregen dat indicaties ook slechts afgegeven worden voor zes maanden, met alle onzekerheid die daarbij komt. We hebben in het Algemeen Dagblad kunnen lezen dat tientallen ouders noodgedwongen naar de rechter stappen en dat daar op dit moment ongeveer 90 schrijnende gevallen liggen. Dan kan je toch stellen dat er echt iets niet goed gaat op dit moment? Hierover heb ik de volgende vraag aan de staatssecretaris. Voor gezinnen die nu afhankelijk zijn van meerzorg is wachten op structurele aanpassingen geen optie. Hoe voorkomt de staatssecretaris dat er in de tussentijd mensen tussen wal en schip vallen?
Het tweede punt gaat over de indicatiestelling. Het is zorgelijk dat zorgkantoren nog steeds niet beschikken over een gelijkgericht beoordelingskader dat aansluit bij de huidige wetgeving. De staatssecretaris benadrukt in haar brief dat zorgkantoren zelfstandige bestuursorganen zijn, maar het kan toch niet zo zijn dat we de Wlz nu uitvoeren en er verschillen zitten tussen regio's in de uitvoering van de meerzorgregeling? Graag een reactie hierop van de staatssecretaris.
Er wordt op dit moment gewerkt aan een structurele oplossing door aanpassing van regelgeving. Dat vindt het CDA positief. In dat proces zouden wij graag willen onderzoeken of het niet beter is om de indicatiestelling op termijn op een onafhankelijke manier in te richten. Dan liggen de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte en de financiering van de zorg niet meer in één hand. We zijn voornemens om hier in de tweede termijn een motie over in te dienen.
Tot slot het derde punt, het pgb. In hoeverre is het pgb een volwaardig alternatief voor zorg in natura als je leest dat de indruk bestaat dat het pgb strenger wordt beoordeeld en indicaties maar afgegeven worden voor twee tot drie jaar, met alle onzekerheid die daarbij hoort? Daarbij komt dat voor deze groep een plek in een zorginstelling heel vaak niet voorhanden is, juist vanwege de complexiteit. Er is dus vaak geen alternatief. Wij pleiten ervoor om de indicaties voor de budgethouders langer te laten duren. Dat zorgt namelijk voor rust, maar het zorgt vooral ook voor heel veel minder regeldruk in de hele keten. Dat is volgens mij ook iets wat we heel graag willen met elkaar.
Tot zover mijn eerste termijn. Dank u wel.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank u wel. Ik mag u als eerste feliciteren met uw prachtige maidenspeech. Ik kijk uit naar alles wat u hier nog gaat doen. Ik wens u daar heel veel succes bij. Ik schors voor een enkel ogenblik.
De voorzitter:
Ik heropen dit debat. Ik vraag de leden om weer plaats te nemen en nodig mevrouw Dobbe uit voor haar bijdrage in dit debat. Mevrouw Dobbe spreekt namens de SP. Aan u het woord.
Mevrouw Dobbe (SP):
Eén korte zin stond er in de brief die Lian in april van dit jaar kreeg van het zorgkantoor. Eén zin: de aanvraag voor meerzorg werd afgewezen. Al 31 jaar doet Lian alles om de zorg voor haar zoon Nick goed te regelen. Nick heeft een complexe meervoudige beperking. Zijn metabolisme werkt niet goed. Hij heeft een stofwisselingsziekte, waardoor zijn organen niet goed tot ontwikkeling kunnen komen en verzuren. Je weet nooit wanneer Nicky door zijn benen zakt als hij een paar passen loopt. Hij kan niet praten. Hij kan dus ook niet aangeven wat hij wil en hij kan ook niet begrijpen wat jij bedoelt. Ik ging afgelopen maandag bij hem langs. Nick heeft 24 uurszorg en -toezicht nodig. Dat is duidelijk. Dat die zorg meer is dan gemiddeld, is ook duidelijk. Als Nick buitenkomt, zal hij alles wat hij in de tuin vindt, in zijn mond stoppen. Dan kan hij zich verslikken of hij kan stikken. Er gaat geen nacht voorbij dat Nick geen zorg of hulp nodig heeft. Die zorg kan simpelweg niet wachten tot de ochtend.
Nick is voor zijn zorg volledig afhankelijk van zijn ouders, en vooral van zijn moeder Lian, die dat al 31 jaar doet. Ze zijn op zoek gegaan naar een plek in een instelling, maar die bestaat niet voor de zorg die Nick nodig heeft en het toezicht dat hij nodig heeft. Daarom huren ze pgb-zorg in. Ze moeten wel. Lian is elke dag bezig met de organisatie. Er is altijd toezicht en zij doet zelf ook alles wat zij kan. Al meer dan twaalf jaar heeft Nick meerzorg. Op deze manier krijgt Lian deze zeer intensieve zorg georganiseerd. Maar zonder toelichting of zonder onderbouwing is het zorgbudget voor Nick nu gehalveerd. Er is geen gesprek aan voorafgegaan, geen belletje, niks. Er was geen onderzoek of dit wel kon, en wat als het niet kan? Niks. Natuurlijk heeft Lian bezwaar ingediend, ergens rond mei. Ze heeft nog niks gehoord. Ze heeft geen idee op welke termijn ze iets gaat horen over het bezwaar. Over een paar maanden loopt het overgangsjaar af. Wat moet zij dan doen? Wat zegt de staatssecretaris tegen Lian? Ze is hier vandaag aanwezig. Graag een reactie.
Dit is één voorbeeld van hoe bezuinigingen op de zorg eruitzien. Er zijn er zo veel meer. Ongeveer de helft van de verlengingsaanvragen voor meerzorg blijkt afgewezen. Dat is al maanden bekend. Wat gaat de staatssecretaris doen om dit nu op te lossen voor deze mensen? Er is een motie aangenomen om maatwerk te bieden en een oplossing te vinden voor de gezinnen van wie de aanvraag is afgewezen. Bij Nick is dat in ieder geval niet gebeurd. Dat is overduidelijk. Hoe kan dat? Er zijn regionale verschillen, omdat sommige zorgkantoren strenger zijn dan andere. Hoe kan dat? Bent u het met ons eens dat dit niet de bedoeling kan zijn? Wat gaat de staatssecretaris daaraan doen?
Er lopen hierover momenteel 90 rechtszaken van wanhopige ouders, van gezinnen die in de problemen komen. Bent u het met ons eens dat het onmenselijk is om deze gezinnen, die zorgen voor heel kwetsbare en waardevolle mensen die volledig afhankelijk zijn van zorg, rechtszaken te laten voeren voor zorg die gewoon keihard nodig is? Hoe gaat u zorgen dat deze rechtszaken niet meer nodig zijn voor deze mensen? Op de gehandicaptenzorg zijn nog steeds plannen om 140 miljoen euro te bezuinigen. Dit is hoe bezuinigen op de zorg eruitziet. Dit is wat er dan gebeurt. Gaat de staatssecretaris deze bezuinigingen schrappen? Meer respect, meer menselijkheid, meer waardigheid voor deze gezinnen, voor mensen die zorg nodig hebben en voor mensen die zorg verlenen, is echt keihard nodig.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Dobbe. Daarmee komen we bij de derde spreker, ik moet even goed op mijn lijstje kijken: mevrouw Ten Hove van de PVV. Ook voor u is het uw maidenspeech, begrijp ik, dus dan heeft u ook iets meer tijd. Daarna zal ik ook weer een enkel moment schorsen, maar we gaan eerst naar u luisteren. Het woord is aan u.
Mevrouw Ten Hove (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Terugkijkend op mijn loopbaan zie ik een duidelijke rode draad: dienstbaarheid. Ik begon niet in de zorg, maar in militaire dienst. Daar heb ik geleerd wat verantwoordelijkheid betekent, wat kameraadschap is en hoe belangrijk het is om klaar te staan voor anderen. Tijdens mijn tijd bij Defensie werkte ik ook in het verpleeghuis, waar ik daadwerkelijk zag wat het betekent als iemand afhankelijk is van zorg. Ik ontdekte dat het niet alleen gaat om medische handelingen, maar misschien nog wel meer om aandacht, nabijheid en menselijkheid. Overal waar ik werkte, of dat nou bij Defensie, het verpleeghuis, het ziekenhuis of de ambulance was, elke beslissing die je als professional maakt, voelt als een schakel in een groter geheel. Eentje die direct doorwerkt in het leven van de persoon en diens familie voor je. Naast alle mooie facetten van de gezondheidszorg, zag ik ook zaken die beter konden — efficiënter, menswaardiger en soms praktischer. Niet omdat zorgverleners niet willen of er niet zijn, maar omdat systemen soms vastlopen, omdat er andere belangen spelen of omdat regels soms meer belemmeren dan helpen.
Vanaf de werkvloer lukte het mij niet om hier iets aan te veranderen. Ik besloot daarom afscheid te nemen van het werk dat ik misschien wel het allermooiste vind: het werk als ambulanceverpleegkundige. Niet omdat het mij niet meer raakte, juist niet, maar omdat ik geloof dat ik op een andere plek meer kan betekenen en dat de strijd voor onze mooie gezondheidszorg gevoerd moet worden daar waar de besluiten worden genomen, hier in Den Haag. Recent heb ik ook de andere kant ervaren, namelijk hoe het is om zelf zorgbehoevend te zijn, om afhankelijk te zijn van anderen. Dat was confronterend, maar toch ook leerzaam. Het heeft me nóg scherper laten zien hoe belangrijk goede, menselijke en toegankelijke zorg is, en dat één individuele hulpverlener of mantelzorger echt het verschil kan maken voor iemand. Tijdens mijn uitzendingen naar Bosnië en Afghanistan zag ik hoe groot het verschil is wanneer er wel of juist geen hulp en goede zorg beschikbaar is. Wat was ik dankbaar dat ik in Nederland leefde toen ik ziek werd.
Voorzitter. Dit brengt mij bij het debat van vandaag, over de toekenning van meerzorg. Het is pijnlijk en beschamend dat in een welvarend land als Nederland de zorg voor een van de kwetsbaarste groepen in onze samenleving niet goed geregeld is, en dat families noodgedwongen bij de rechter belanden omdat ze radeloos zijn. De PVV vindt het schandalig dat door een gebrek aan regie en beleid mensen tot in het diepst van hun hart geraakt worden. De gevolgen zijn groot wanneer meerzorg wegvalt. Naasten hebben te maken met uitputting en soms zelfs verlies van werk, want de zorg is vaak niet te combineren met een baan. Er is sprake van psychische overbelasting en financiële problemen als vergoeding van zorg en voorzieningen uitblijft. De PVV wil opheldering over de uitvoerbaarheid en de gevolgen van het referentiepunt dat het Zorginstituut nu in kaart brengt. Hoe staat het hiermee? Hoe gaan de maatwerkoplossingen eruitzien voor thuiswonende cliënten met een complexe zorgvraag die niet meer in aanmerking komen voor meerzorg? Wat gaat de staatssecretaris doen om al deze mensen om wie het gaat lucht te geven en met een menselijke oplossing te komen? De PVV vraagt om daadkracht, zodat de mensen om wie het gaat weten waar ze aan toe zijn.
Tijdens het debat over het VN-verdrag Handicap afgelopen september heeft de Kamer de staatssecretaris ook al de opdracht gegeven om dit probleem op te pakken. Helaas laat de oplossing nog op zich wachten. Om hoeveel afgewezen aanvragen gaat het inmiddels? Schaarste in de zorg en een tekort aan plekken zijn medeoorzaak van het feit dat meer mensen noodgedwongen hun kind of naaste thuis verzorgen, ook als dat heel intensief is of eigenlijk gewoonweg niet meer kan. Hoeveel passende instellingsplekken komen er tekort? Is het reëel dat deze nog gerealiseerd gaan worden? Wordt daar überhaupt nog op ingezet en, zo nee, waarom niet? Hoeveel mensen geven de voorkeur aan een passende plek in een instelling boven de zorg thuis? Welke grenzen stelt de staatssecretaris aan wat mogelijk is in de thuissituatie? Hoe komt het dat er regionale verschillen zijn tussen zorgkantoren? Veel zorgkantoren wijzen de laatste tijd de aanvragen af, terwijl andere zorgkantoren wél toekennen. Waarom lukt het die enkele wel om, zoals vanouds, de meerzorg toe te kennen? Totdat er nieuw beleid komt van VWS en de zorgkantoren, stellen enkele verzekeraars bij twijfelgevallen de beoordeling uit en verlengen ze gelukkig tijdelijk de toeslagen. Maar wat zijn daar de gevolgen van?
Uit deze schrijnende situaties blijkt wederom dat er geïnvesteerd moet worden in de gezondheidszorg. Hopelijk klinkt deze boodschap dan ook goed door aan de formatietafel.
Dank u wel.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Ten Hove. Ik feliciteer u ook met uw maidenspeech. U neemt een hele mooie schat aan ervaring mee in uw Kamerwerk. Heel veel succes! Ik schors voor een enkel moment.
De voorzitter:
Ik heropen het debat. We gaan luisteren naar de volgende spreker in dit debat over het beleid rondom de toewijzing van meerzorg. De volgende spreker op mijn lijst is mevrouw Westerveld. Mevrouw Westerveld spreekt namens GroenLinks-PvdA. Aan u het woord.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. 's Nachts er voortdurend uit moeten en checken of de medische apparatuur nog goed is aangesloten. Je kind helpen met eten, met aankleden, met tandenpoetsen. Voorkomen dat je kind zich verwondt, zich verslikt en dan stikt. Voortdurend je kind in de gaten houden, van 7 of 14 of 40, maar toch voor altijd een kind. Ouders doen dit met liefde, maar heel veel ouders vertellen mij: het is ook heel zwaar. Het kan zorgen voor spanning in het gezin, helemaal als er ook andere kinderen zijn die ook aandacht en tijd nodig hebben. Daarom verdienen deze ouders hulp en ondersteuning, zodat ze ouder kunnen zijn.
GroenLinks-PvdA vindt het absurd dat er nu advocaten en rechtszaken voor nodig zijn om de steun en de hulp te krijgen die nodig is. Ik heb het nu over kinderen, maar dit geldt ook voor volwassenen van wie de meerzorgaanvragen zijn afgewezen. Net als verschillende collega's in deze Kamer ontvangen wij ook radeloze berichten van mensen die een afwijzing hebben gekregen. Ik werd geraakt door het verhaal van Jonas, die al een tijd geleden in het AD vertelde zich af te vragen wat dan de consequenties zijn, of hij en zijn vrouw dan maar moeten stoppen met werken met alle consequenties van dien: dat ze de hypotheek niet meer kunnen betalen, misschien het huis moeten verlaten, dat is aangepast vanwege de handicap van hun dochter, en dat ze vervolgens op straat staan, met ook alle gevolgen van dien.
Jonas deed dit verhaal begin september. Onze breed ondertekende en gesteunde motie waarin we de staatssecretaris opriepen om met een oplossing te komen, is ook al na het debat in september aangenomen. De hele Kamer stemde daarvoor. Ik hoorde de staatssecretaris ook in Kassa; die hadden een item. Toen liet ze weten dat ze ermee aan de slag wilde gaan en dat ze samen met ouders en zorgkantoren wilde zorgen voor een oplossing. Maar we zijn nu twee maanden verder en we blijven die signalen binnenkrijgen. We hebben ook niet voor niets vandaag dit debat. Ik sluit me aan bij vragen van de collega's: wat is dan die oplossing en wanneer komt er zekerheid voor deze ouders?
Ik las in de brief van gisteren dat de staatssecretaris stelt dat niet zij primair verantwoordelijk is. Maar wie dan wel, wil ik haar vragen. Zorgkantoren geven aan dat ze duidelijke kaders nodig hebben. Dat is ook precies waar onze motie uit september om vraagt. Ondertussen moeten ze nog tot en met 2027 wachten voordat deze kaders komen. Zij maar ook ouders zijn nog geen stap verder, terwijl de tijd echt begint te dringen. Ouders zitten in onzekerheid, maar ook zorgkantoren weten niet goed hoe ze die aanvragen moeten beoordelen. Wie is er dan wel eindverantwoordelijk voor de zorg aan mensen met een beperking, vraag ik de staatssecretaris. We hebben niet voor niets artikel 22 in de Grondwet, uitgewerkt in andere wetgeving. We hebben internationale mensen- en kinderrechtenverdragen. We hebben het VN-verdrag Handicap. Het lijkt mij dat de staatssecretaris uiteindelijk verantwoordelijk is voor het stelsel, al helemaal als het gaat over deze zeer kwetsbare groep.
Voorzitter. Ook toen ik me aan het voorbereiden was op dit debat viel me weer de wirwar aan regelingen op waarop ouders allemaal aanspraak kunnen maken als er extra ondersteuning nodig is voor een kind. Die vallen niet allemaal onder deze staatssecretaris, want een aantal daarvan vallen onder het ministerie van SZW, maar het is wel weer een heel oerwoud aan het worden. Ik wil de staatssecretaris vragen om daarop te reageren en ook om eens met ons mee te denken over ouders die laaggeletterd zijn, misschien zelf een beperking hebben of de Nederlandse taal niet goed spreken en die misschien niet de stap kunnen zetten naar een advocaat of een rechtbank. Ik ben heel bang dat juist de kinderen van deze ouders misschien minder goede zorg en hulp krijgen, omdat ouders niet altijd de weg weten.
Ook breder merk ik dat mensen veel zorgen hebben over de toekomst van mensen met een beperking. Er is namelijk steeds vaker geen plek op de dagbesteding en in het onderwijs, en als thuis wonen niet meer gaat, ook niet in een zorginstelling. Daar zijn lange wachtlijsten voor. Het loopt helemaal vast in de gehandicaptenzorg. Mijn laatste vraag is: ziet de staatssecretaris dat ook, is ze het met ons eens dat bezuinigen het laatste is wat ze moet doen en wat zijn de plannen om deze kinderen een toekomst te geven?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. We gaan luisteren naar de bijdrage van mevrouw Coenradie. Zij spreekt namens JA21. Aan u het woord.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Voorzitter. Het is 18.00 uur, we zitten aan de keukentafel en zijn klaar voor onze dagelijkse avondmaaltijd. Altijd gezellig: even samen de dag doornemen. Maar ons gezin is niet zoals vele andere gezinnen. Het is een gezin met twee kinderen, waarvan één kind zeer ernstig gehandicapt is, een zorgenkind. We doen als ouders alles wat in ons vermogen ligt om het goed te doen. We werken allebei om de kosten van ons huishouden te kunnen dragen en we proberen er te zijn voor ons gezonde kind en voor ons kind met een zware handicap. Ons gezonde kind gaat een keer per week naar de voetbal en heeft zwemles. Dat is altijd puzzelen, zoals alles altijd puzzelen is. Financieel is dat puzzelen. Praktisch is dat puzzelen. Zelf ziek zijn kan eigenlijk niet. Tijd voor onszelf is er nauwelijks. Dat is niet erg, want we doen dat uit liefde, liefde voor ons gezin, onze kinderen.
Terug naar die keukentafel. Het is een rekentafel geworden, want ineens zitten we in een onzekere tijd, net voor kerst, net voor het nieuwe jaar, omdat de meerzorg die wij als gezin ontvangen mogelijk komt te vervallen. Dat betekent financiële stress. Dat betekent praktische stress. Hoe houden we dit vol als gezin? Waar is de naastenliefde van ons zorgstelsel gebleven? Hoe ziet ons leven eruit als de duur van de verlenging onduidelijk is, als die misschien plotseling stopt? Wat dan?
Voorzitter. Deze keukentafel is geen alsof. Dit is de realiteit voor gezinnen met een ernstig gehandicapt kind. De meest kwetsbare mensen in onze samenleving en hun gezinnen leven op dit moment in diepe onzekerheid. Is dit de menselijke maat waar wij altijd de mond vol van hebben?
De staatssecretaris stelt dat zij via Metgezel signalen heeft ontvangen over de periode van onzekerheid. Wanneer heeft zij deze signalen ontvangen en wat heeft zij daar concreet mee gedaan? Zij schrijft ook dat zij deze signalen heeft doorgegeven aan de zorgkantoren. Welk signaal was dat precies en wat was de reactie van de zorgkantoren daarop?
In de afgelopen maanden blijken er meerdere gesprekken te zijn gevoerd tussen cliëntenorganisaties en zorgkantoren, waarbij vanuit de staatssecretaris is bemiddeld. Wat heeft die bemiddeling concreet opgeleverd voor gezinnen die nu in onzekerheid zitten? Volgens signalen uit de praktijk en de media gaat het om tientallen gezinnen die nu tussen wal en schip dreigen te vallen. Hoe zit het daarmee? Kan zij garanderen dat gezinnen tijdig, ruim voor het aflopen van hun beschikking, duidelijkheid krijgen over wel of geen verlenging? Is de staatssecretaris het met mij eens dat er tal van momenten en manieren zijn waarop een zorgkantoor ruim van tevoren zijn beslissing kan delen met gezinnen, zodat gezinnen ruimschoots de tijd en gelegenheid hebben om op een negatieve beslissing te anticiperen?
Zorgkantoren geven aan dat zij enkel het toepassen van de urengrens als beoordelingscriterium moeilijk uitvoerbaar vinden. Is "moeilijk uitvoerbaar" dan gelijk aan de definitie van "onmogelijk"? Wat hebben ze nodig om tot 2027 wel zorgvuldig, eenduidig en menswaardig te kunnen beoordelen?
Voorzitter. Ik lees vooral zaken als "uniforme werkwijze", "aanpassen regelgeving" en meer van dat soort hoog over containerbegrippen, maar wat zegt de staatssecretaris tegen de mensen die nu in onzekerheid leven? De staatssecretaris stelt dat zij nu niet kan ingrijpen, omdat zorgkantoren zelfstandige bestuursorganen zijn. Nou, dat is bestuurlijk jargon voor: niemand is verantwoordelijk of neemt de verantwoordelijkheid. Niemand zorgt voor rust aan die keukentafel, ook de staatssecretaris niet. Die wil vooral het gesprek aangaan, maar slaat niet met de harde vuist op tafel. Ziet zij ook dat er daarmee feitelijk een hiaat zit in de huidige regelgeving, namelijk dat er geen noodrem bestaat wanneer zorgkantoren extreem uiteenlopend beleid voeren met grote gevolgen voor hun cliënten? Kijkt zij naar zo'n noodrem, naar een ultimum remedium?
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van de heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik hoor warme woorden over de zorg die mensen leveren aan mensen met een zware handicap. Maar ik heb toch een vraag, want ik begrijp iets niet. Politiek is keuzes maken. Er moet waarschijnlijk geld bij. Dat zal ik straks in mijn betoog ook betogen. Ik begrijp echt niet dat JA21 deze week op verzoek van het kabinet binnen 48 uur 700 miljoen euro overmaakt aan Oekraïne. Dat geld kunnen we niet besteden aan de zorg. JA21 heeft ook tegen de motie-Dobbe gestemd, die een vergelijkbare strekking had. Mijn vraag is: waarom maakt JA21 deze keuzes?
Mevrouw Coenradie (JA21):
Het feit dat je geld overmaakt aan het ene betekent niet dat je niet ook vindt dat er geld naar het andere moet. Nog even los van het geld: ik vind dat er procesmatige fouten zijn gemaakt. Mensen zijn niet tijdig meegenomen in een beslissing. Ook door eerdere sprekers is bevestigd dat er sprake is van rechtsongelijkheid tussen de regiokantoren, want het ene regiokantoor gaat er anders mee om dan het andere regiokantoor. Ik heb daar heel veel moeite mee. Ik vind dat we niet moeten wachten totdat de regelgeving al dan niet per 2027 wordt aangepast, maar dat we nú duidelijkheid moeten geven aan gezinnen. Die gezinnen hebben daar recht op. Dat is niet alleen een geldkwestie, maar ook een procesmatige kwestie. Als je enig fatsoen hebt, dan ga je anders om met deze mensen.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dat begrijp ik en dat is ook een probleem. De correctie van mevrouw Dobbe was terecht; u heeft tegen de motie van mevrouw Dobbe gestemd, waarin staat dat de steun aan Oekraïne niet ten koste mag gaan van onze sociale voorzieningen. Ik stel nogmaals mijn vraag, want ik heb daar eigenlijk geen antwoord op gekregen. Op verzoek van dit kabinet heeft JA21 zijn handtekening gezet. Tegen onze zin wordt er deze week binnen 48 uur 700 miljoen euro extra overgemaakt aan Oekraïne. Dat geld kan niet naar onze zorg, want je kunt het geld maar één keer uitgeven. Ik stel nogmaals mijn vraag, want daar is geen antwoord op gekomen: waarom maakt JA21 zo'n keuze?
Mevrouw Coenradie (JA21):
Ik zie dat niet als een keuze. Ik vind dat er geld moet gaan naar Oekraïne. Daar hebben we ons achter geschaard. Maar dat betekent niet dat we zeggen: er gaat per definitie geen geld naar de sociale zekerheid. Zo hebben wij deze motie niet uitgelegd. Wij zijn van mening dat er geld moet naar de mensen die dat heel hard nodig hebben. Wij staan hier voor kwetsbare gezinnen. Maar mijn punt is dat dit niet alleen een geldkwestie is. Het is ook een procesmatige kwestie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ja, maar …
De voorzitter:
Dit wordt uw derde interruptie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dit begrijp ik echt niet. Mevrouw Coenradie zegt: er moet geld naar Oekraïne. Mevrouw Coenradie weet inmiddels ook dat dat een volstrekt zinloze oorlog is, die ten koste van Oekraïne tot aan de laatste Oekraïner wordt gevoerd. Dat is niet in het belang van Oekraïne, maar zeker niet in het belang van Nederland.
De voorzitter:
Graag terug naar de orde.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dit is de orde van het debat. Waarom gaat er wat JA21 betreft deze week binnen 48 uur 700 miljoen euro van ons belastinggeld naar Oekraïne en is er geen geld voor de meerzorg?
Mevrouw Coenradie (JA21):
Dit vind ik echt een beetje te kort door de bocht. Ik vind het echt belachelijk om hier te stellen dat er geen geld is voor meerzorg omdat er 700 miljoen naar Oekraïne gaat. Ik vind dat echt te kort door de bocht en ik vind het ook een beetje goedkoop scoren van Forum voor Democratie.
De voorzitter:
Dit is de laatste interruptie van de heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Afrondend, voorzitter.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Je kunt het geld maar één keer uitgeven. Ik zal zelf een verklaring geven. Mevrouw Coenradie weet dat als je tot dit kabinet wilt toetreden, je je handtekening moet zetten onder meer steun aan Oekraïne. Dat is wat JA21 doet en dat vinden wij heel teleurstellend.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Waarvan akte.
Mevrouw Dobbe (SP):
Bedankt voor het betoog. Wij zijn het helemaal met elkaar eens over een heleboel zaken die u noemt, maar ik vraag me het volgende af. Deze gezinnen hebben niet alleen behoefte aan duidelijkheid, alhoewel ze daar ook behoefte aan hebben. Ze zitten al heel lang in de wacht en het is ontzettend onzeker wat er nu gaat gebeuren. Maar als die duidelijkheid in het geval van Lian betekent dat het budget wordt gehalveerd en dat er geen oplossing wordt geboden waardoor er een situatie ontstaat waarin het niet kan en er ook geen alternatief is, dan moet er toch geld bij?
Mevrouw Coenradie (JA21):
Ik deel de mening die ik in deze vraag denk te horen, namelijk dat je deze kwetsbare gezinnen, die misschien wel het meest kwetsbaar zijn in onze samenleving, absoluut niet in de kou moet laten staan en dat deze staatssecretaris daar verantwoordelijkheid voor moet nemen. Als dat betekent dat er meer geld bij moet, dan zal dat zo zijn. De vraag is of dat moet of dat er anders met deze gezinnen omgegaan moet worden. Er zal in ieder geval anders gecommuniceerd moeten worden, want dat is de essentie van mijn betoog.
De voorzitter:
Mevrouw Dobbe met een vervolgvraag.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dan zijn we het, denk ik, wel eens. Dat is wel belangrijk, want het is niet alléén een communicatieprobleem; dat is het óók. Het is niet alleen een probleem van onzekerheid en onduidelijkheid. Dat is het ook, maar daarnaast is het een situatie waarbij er heel makkelijk wordt weggekeken van gezinnen die zorg nodig hebben. Dan wordt er net gedaan alsof zij dat zelf kunnen oplossen, terwijl dat niet kan en er ook geen alternatief is. Wij zijn er samen verantwoordelijk voor om zo'n situatie te voorkomen.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Daar wil ik nog aan toevoegen dat ik het daar absoluut mee eens ben. Het kan ook niet zo zijn dat je in Nederland afhankelijk bent van het zorgkantoor waarbij je bent aangesloten, waarbij het voor het ene kwetsbare gezin wel wordt geregeld maar het andere letterlijk in de kou staat.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Coenradie. We gaan luisteren naar de bijdrage van de heer Vervuurt. Hij spreekt namens D66 en houdt zijn maidenspeech. Ik wens hem daarbij veel succes. Aan u het woord!
De heer Vervuurt (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het feit dat ik hier ben, voelt als een voorrecht, maar ook als een enorme verantwoordelijkheid. De kiezer mag erop vertrouwen dat ik mij volledig zal inzetten om deze verantwoordelijkheid zo goed mogelijk in te vullen.
Voorzitter. Ik ben opgegroeid in Venlo, in een liefdevolle familie. Als ik buiten de regio vertel waar ik vandaan kom, beginnen mensen altijd over Venlo als de thuisstad van Geert Wilders, het achterland van de PVV. Hoewel de PVV inderdaad groot is in Venlo, bestaat er ook een ander Venlo. Ik geef twee voorbeelden. Ik ben opgegroeid in Venlo-Zuid. Voor de mensen die die buurt niet kennen: dat is een zeer gemêleerde buurt. Er wonen veel mensen met een migratieachtergrond; kinderen die in mijn klas zaten en met wie ik voetbalde in de pauze. Omdat we andere gebruiken en tradities meekregen vanuit huis botste het weleens, maar het brak nooit.
Dan het tweede voorbeeld. Op de middelbare school in Venlo maakte ik vrienden voor het leven. Vrienden van alle genders, seksualiteiten en etniciteiten. Zo nu en dan komen we weer bij elkaar, halen we herinneringen op, praten we over hoogte- en dieptepunten en delen we lief en leed. Die momenten herinneren mij altijd aan twee dingen. Eén: elke keer als we samenkomen, heeft het te lang geduurd sinds de vorige keer. Twee: die momenten kunnen niet snel genoeg voorbij zijn, want het is me toch een potje moeilijk om langere tijd met een zeer diverse groep mensen, met verschillende karakters en met allerlei verschillende achtergronden, samen te leven. Sommige van mijn vrienden, misschien wel allemaal, kan ik na zo'n bijeenkomst wel achter het behang plakken, maar toch zijn ze me allemaal lief.
Voorzitter. Diversiteit van welke aard dan ook geeft dus diepgang aan onze samenleving en verrijkt deze. En ja, ook in Venlo, een stad die vaak anders geprofileerd wordt, leven mensen met verschillende persoonlijkheden en achtergronden fantastisch samen. Het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat iedereen een plek heeft en een gelijk startpunt heeft in deze samenleving. Dat mensen die het niet alleen kunnen, een steuntje in de rug verdienen en ook krijgen: dát is de samenleving waarvoor ik sta en waarvoor ik mij hard wil maken.
Voorzitter. Dat brengt mij bij het debat van vandaag. Het besluit van sommige zorgkantoren om meerzorgaanvragen af te wijzen, heeft voor veel onrust gezorgd. Het vertrouwen van veel mensen in het systeem is beschadigd. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat meerzorgaanvragen niet onverkort afgewezen mogen worden, heeft helaas nog niet tot concrete oplossingen geleid. Dat leidt tot schrijnende situaties. Want toegewezen meerzorg of niet: zorg gaat door. Mensen stoppen niet met zorgen omdat ze minder geld krijgen. Mensen zeggen hun banen op, korten op hun uitgaven of proberen zelf het gat dat de afgewezen meerzorg achterlaat te vullen. Laten we onszelf niet voor de gek houden: dat is ook nu al gebeurd. Nu al hebben mensen onmogelijke keuzes moeten maken om de zorg voor hun geliefden voort te zetten.
Onze inzet is dan ook duidelijk: de staatssecretaris moet de onzekerheid bij deze gezinnen wegnemen. We lezen in de brief van gisteren dat de staatssecretaris het vertrouwen heeft dat er op korte termijn een oplossing komt, maar deze gezinnen verdienen het niet om in onzekerheid af te wachten. Zij verdienen het om te weten waar ze aan toe zijn. Hoe dicht zijn we bij deze structurele oplossing? Wat doet de staatssecretaris om te helpen de gecreëerde onrust zo snel mogelijk weg te nemen? Welke concrete toezeggingen kan zij nu doen aan de gezinnen die in onzekerheid naar dit debat kijken?
Voorzitter. Deze situatie roept ook vragen op. Hoe zijn we eigenlijk op dit punt gekomen? Hoe kan het zijn dat we op basis van signalen uit de media van getroffenen die in uiterste nood aan de bel trekken, erachter moeten komen dat dit speelt? Dit roept het beeld op van een ministerie dat onvoldoende op de hoogte is van de problematiek. Op welke manier verzamelt het ministerie informatie over het aantal erkende en niet-toegewezen aanvragen? Hoe en hoe vaak monitort het of het systeem functioneert zoals het zou moeten? Kan het kabinet ons inlichten over de manier waarop hierover gerapporteerd wordt aan het ministerie?
Voorzitter. Volgens mij is uit alles wat we nu tot hiertoe hebben gehoord duidelijk dat er vrij brede steun is om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen en dat we deze mensen nu goed en snel dienen te helpen. Als samenleving moeten we het ook samen doen. We staan open voor elkaar, rekenen elkaar niet af op wie men is en we helpen de mensen die hulp nodig hebben. Dat gaat zeker op voor naasten die op basis van meerzorg zorg voor hun kinderen, broers of andere familie organiseren. Zij allen verdienen meer dan dit.
Dank u wel.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank u wel. Een terechte roffel uit de zaal. Dank voor deze mooie maidenspeech. Ik feliciteer u daar van harte mee en ik wens u heel veel succes. Ik schors voor enig moment.
De voorzitter:
Ik heropen dit debat. Het is mooi dat we zoveel maidenspeeches hebben. Ik zie alleen geen staatssecretaris. Ja, daar is ze. Het is toch prettig dat we in aanwezigheid van de staatssecretaris dit debat voeren. We gaan luisteren naar de bijdrage van mevrouw Wendel. Zij spreekt namens de VVD. Mevrouw Wendel, aan u het woord.
Mevrouw Wendel (VVD):
Stelt u zich eens voor dat uw partner, kind of ander familielid zo'n ernstige handicap heeft dat er dag en nacht zorg nodig is. U kunt hem of haar niet alleen laten zonder risico. Met veel moeite lukt het u om via een persoonsgebonden budget de zorg thuis te organiseren. Ondertussen moet u ook nog werken en gaan alle verplichtingen ook gewoon door. Dan, zonder dat er iets veranderd is in uw thuissituatie, krijgt u ineens fors minder geld voor diezelfde zorg. Dat is wat er nu aan de hand is in Nederland. Nieuwe aanvragen of verlengingen voor meerzorg worden in sommige regio's ineens veel strenger beoordeeld. Aanvragen worden afgewezen, terwijl er niets veranderd is in de situatie. Waarom? Dat blijft vaak onduidelijk. Het maakt dus uit waar je woont of je wel of geen meerzorg krijgt.
Voorzitter. Dit gaat over mensen die volledig afhankelijk zijn van intensieve zorg, voor wie meerzorg het verschil betekent tussen thuis kunnen blijven in een vertrouwde omgeving of niet. De VVD vindt dat zorg beschikbaar moet zijn, juist voor deze groep mensen. "Hoe kan dit?", zal iedereen zich afvragen. Volgens het Zorginstituut Nederland is nu niet duidelijk welk beoordelingskader zorgkantoren moeten gebruiken voor het vaststellen van bijzondere zorgbehoeften. Het Zorginstituut adviseert dit te verduidelijken. De VVD steunt dit advies uiteraard. Regels moeten duidelijk zijn en overal gelijk toegepast worden, ongeacht in welke regio je woont. De Kamer heeft in september een motie aangenomen om de richtlijnen voor de beoordeling van meerzorgaanvragen vast te leggen, maar uit de brief die de staatssecretaris gisteren naar de Kamer heeft gestuurd, blijkt dat die pas op 1 januari 2027 worden ingevoerd — en dat is zelfs nog maar een streefdatum. Via de voorzitter vraag ik de staatssecretaris: waarom duurt dit zo lang? Deze gezinnen hebben nu duidelijkheid nodig. Kan het sneller, en per wanneer?
Helaas is het verschil in toewijzing niet het enige probleem. Ouders, partners en verzorgers die met hart en ziel voor hun dierbaren willen zorgen, verdrinken in het papierwerk. Als er vervolgens zorg toegewezen wordt, moet dit een paar jaar later weer helemaal opnieuw. En dat terwijl er bij veel mensen met een ernstige handicap geen enkel uitzicht is op verbetering of een situatie waarin de zorg minder kan worden. Daarom wil ik via de voorzitter aan de staatssecretaris vragen: kan bij deze groep meerzorg voor langere termijn worden toegekend, zodat ze niet elke paar jaar door dezelfde molen hoeven?
Voorzitter, tot slot. Ik begrijp dat regelgeving aanpassen tijd kost, maar deze gezinnen hebben geen tijd. Het kan voor deze mensen het verschil zijn tussen in een vertrouwde omgeving, omringd door hun dierbaren, thuis blijven wonen, of verhuizen naar een instelling, als daar al plek is. Daarom is mijn oproep aan de staatssecretaris: maak haast. Waar we op de lange termijn naartoe werken is duidelijk, maar wat gaat u op de korte termijn doen om gezinnen die nu in onzekerheid zitten te helpen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Wendel. U heeft een interruptie van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dit was een heel mooi pleidooi van mevrouw Wendel, waar ik me ook helemaal bij aansluit. De VVD heeft in september gelukkig onze motie gesteund waarin we zeggen: staatssecretaris, zorg voor een oplossing. Tegelijkertijd vraagt mevrouw Wendel: waarom is dit zo? Dit terwijl de VVD in haar verkiezingsprogramma, en dus ook in de plannen voor de komende tijd, een forse korting van 1,2 miljard op de Wet langdurige zorg heeft ingeboekt. Ik wil mevrouw Wendel dus vragen hoe zij die verhouding ziet, want bezuinigingen hebben natuurlijk ook gevolgen voor de organisaties die het moeten uitvoeren.
Mevrouw Wendel (VVD):
Dank u wel voor deze vraag. We hebben het nu over de meest kwetsbare mensen in Nederland, die de meest intensieve zorg nodig hebben. Dat is dan ook heel erg belangrijk. We zien dat het grote probleem in de richtlijnen zit. Die zijn niet eenduidig, waardoor ieder zorgkantoor dus een andere beoordeling kan geven. Daarom vinden wij het heel belangrijk dat de motie die door u in september is ingediend zo snel mogelijk wordt uitgevoerd en dat ook op de korte termijn actie wordt ondernomen.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat vind ik allemaal ook, maar we zijn hier natuurlijk verantwoordelijk voor de kaders, dus voor wet- en regelgeving en ervoor zorgen dat organisaties zoals zorgkantoren hun werk kunnen doen. De VVD heeft niet alleen de afgelopen periode breed bezuinigd op de gehandicaptenzorg, maar ook voor de komende tijd een korting van 1,2 miljard ingeboekt op de Wet langdurige zorg. Dat is te zien in de doorrekening. Gehandicaptenzorg valt daar ook onder. Ik vraag me gewoon af hoe dat rijmt met het terechte verhaal dat ik van mevrouw Wendel hoor.
Mevrouw Wendel (VVD):
De afgelopen jaren was er natuurlijk ook al meerzorg en is er meer toegekend dan nu. We zien juist dat we ertegenaan lopen dat verlengingen waarbij niets veranderd is, ineens niet meer worden toegekend. Dus volgens mij moet dat gewoon kunnen binnen het huidige budget. De VVD wil niet bezuinigen op zorg. Dat wil ik toch even corrigeren. We willen de stijging afremmen die jaar na jaar na jaar doorgaat, zodat ook de toekomstige generaties nog gebruik kunnen maken van die zorg.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, uw derde interruptie.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Niemand is voor zorg die niet werkt. Niemand is ervoor dat we zomaar geld gaan uitgeven aan van alles en nog wat. Ik noem niet eens alle punten waarop de VVD wil besparen in de zorg, maar ik heb het hier heel specifiek over die 1,2 miljard van de Wet langdurige zorg. Daarin staat ook heel specifiek de gehandicaptenzorg — dat zie je ook terug in de doorrekening — die aan alle kanten onder druk staat: te weinig personeel, problemen met mensen die willen wonen in zorginstellingen, lange wachtlijsten en ook deze zorg. Dus ik begrijp gewoon niet hoe het verhaal van mevrouw Wendel, dat ik steun, rijmt met de woorden in het verkiezingsprogramma, die gewoon echt wat anders zeggen.
Mevrouw Wendel (VVD):
Ik denk dat het verhaal overeind blijft. We willen niet bezuinigen op de zorg, maar de kosten afremmen die jaar na jaar stijgen, zodat ook de toekomstige generaties, mijn kinderen en kleinkinderen, gebruik kunnen maken van die zorg. Daarvoor is het wel belangrijk dat we keuzes maken. Nogmaals, dit debat gaat over de onzekerheid die er is omdat zorgkantoren aanvragen verschillend beantwoorden. Volgens mij is de oplossing heel helder: de richtlijnen moeten aangepast worden, en snel ook. Die oplossing heeft u in september ook geboden.
De voorzitter:
Uw laatste interruptie, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Als ik praat met de zorgkantoren, dan geven zij aan dat zij verantwoordelijk zijn gemaakt voor kijken of wij ons zorggeld op een goede manier uitgeven, maar dat wel moeten doen met de financiële kaders die ze hebben. Ze krijgen een opdracht mee, maar niet een superruim budget om het geld maar aan alles uit te kunnen geven. Dus wat doen zorgkantoren? Die gaan besparen. Welke groep is daarvan de dupe? Onder meer deze groep. Daarom vind ik het verhaal van mevrouw Wendel niet kloppen met die bezuinigingen, specifiek op de Wet langdurige zorg. Als je uitvoeringsorganisaties, zoals zorgkantoren en verzekeraars — ik kan wel even doorgaan — deze belangrijke opdracht meegeeft, dan moet je er als politiek ook voor zorgen dat ze die kunnen uitvoeren. Daar zit mijn bezwaar.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ziet mevrouw Wendel ook dat het hier niet alleen maar gaat over een echte stijging van zorgkosten, maar specifiek over bezuinigingen op zorg die nodig is voor die gezinnen die mevrouw Wendel zo terecht benoemt in haar bijdrage?
Mevrouw Wendel (VVD):
Ik denk dat het erom gaat dat we de onzekerheid wegnemen voor de mensen die met ziel en zaligheid iedere dag voor hun dierbaren zorgen met alles wat ze in zich hebben. Ik denk dat we een einde moeten maken aan die onzekerheid door die richtlijnen aan te passen en door ervoor te zorgen dat je als er geen zicht is op verbetering, wat natuurlijk al heel erg verdrietig en confronterend is, niet keer op keer in die papiermolen belandt. Ik denk dat daar de oplossing in zit. Dat zegt het Zorginstituut ook. Volgens mij moet dat gewoon binnen het huidige budget kunnen.
Mevrouw Dobbe (SP):
Laten we gewoon eerlijk zijn. Daartoe wil ik de VVD oproepen. Als er wordt bezuinigd op de zorg, dan zijn dat ook bezuinigingen op de zorg. Dat is wat mensen nu merken. Meerzorgaanvragen worden afgewezen. In de rest van de langdurige zorg merken mensen ook dat er bezuinigd wordt. Dat is het gevolg, want er wordt bezuinigd. De VVD doet altijd net alsof dat niet zo is, maar het is wel zo. Daar hebben we het vandaag hier ook over. Om dit voor de VVD wat concreter te maken: volgend jaar zouden bezuinigingen van 140 miljoen euro op de gehandicaptenzorg ingaan. Er is hier breed erkend dat dat bezuinigingen zijn, die niet gedekt zijn. Dat zouden besparingen zijn, want we zouden allemaal dingen anders gaan doen en dat zou geld opleveren. Die besparingen gaan allemaal niet door; die dingen gaan we niet anders doen, maar die 140 miljoen staat nog steeds. Dat zijn keiharde bezuinigingen. Die hebben we voor volgend jaar uitgesteld, maar voor het jaar daarna staan ze nog steeds. Kunnen die dan van tafel?
Mevrouw Wendel (VVD):
Ik vind toch dat we hier in een verkeerd frame aan het belanden zijn. Ik gaf zojuist al aan dat de problemen zitten in de richtlijnen. Die richtlijnen moeten we aanpassen. Ik merk dat ik herhaling val, omdat ik steeds een soortgelijke vraag krijg. We zien dat juist de kosten in de Wlz jaar na jaar blijven stijgen. Er is een moment waarop wij een keuze moeten maken en met elkaar moeten zorgen dat we die steeds maar blijvende stijging dempen, zodat ook de toekomstige generaties nog gebruik kunnen maken van die zorg. Ja, de VVD staat voor die keuze.
De voorzitter:
De laatste interruptie, mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
Daar staat de VVD dus niet voor. Neem dan ook verantwoordelijkheid voor de bezuinigingen die de VVD heeft doorgevoerd en gaat doorvoeren. Dat zijn gewoon keiharde bezuinigingen.
De voorzitter:
Via de voorzitter.
Mevrouw Dobbe (SP):
Sorry, voorzitter. Ik ga even in op die 140 miljoen, want daar wordt vakkundig omheen gepraat. Het gaat om 140 miljoen euro aan concrete bezuinigingen op de gehandicaptenzorg. Dat zijn de allerkwetsbaarsten van deze samenleving. Laat de VVD die bezuinigingen doorgaan of niet?
Mevrouw Wendel (VVD):
Ik denk dat ik in herhaling blijf vallen. Ik denk dat mevrouw Dobbe ook weet dat ik hier nu niet een soort koehandel met u ga doen over budgetten. Dat is iets wat we aan de formatietafel doen. De inzet van de VVD daarbij is duidelijk.
Mevrouw Ten Hove (PVV):
Ik vond het een mooi verhaal van mevrouw Wendel. Gisteren diende mijn fractievoorzitter een motie in om bezuinigingen op de zorg te stoppen. Toen heeft de VVD tegengestemd. Dat klopt niet helemaal met dit verhaal. Waarom heeft de VVD gisteren tegen die motie gestemd?
Mevrouw Wendel (VVD):
Ik ben blij dat u mij deze vraag stelt. U heeft kunnen zien dat de VVD gisteren bijna tegen alle moties heeft gestemd, behalve uiteraard die over de vervolgstappen in de formatie, omdat het debat daarover ging. Aan de formatietafel voeren we de gesprekken. Dan kunnen we er niet in meegaan om allerlei moties aan te nemen zonder er het gesprek over te voeren, ook al gaan ze over heel belangrijke onderwerpen. Daarom is volgens mij ook breed in de Kamer besloten om niet al die moties te steunen.
De voorzitter:
Mevrouw Ten Hove met een vervolgvraag.
Mevrouw Ten Hove (PVV):
Dat was dan een gemiste kans gisteren, want al die mensen die wachten op duidelijkheid moeten nu langer wachten, dankzij de VVD. Dus ik vraag mevrouw Wendel om tijdens de formatie echt dit onderwerp op tafel te leggen en hiervoor te strijden, zodat de mensen in de zorg en ook de mensen die zorg nodig hebben op de VVD kunnen rekenen.
De voorzitter:
Een reactie nog van mevrouw Wendel?
Mevrouw Wendel (VVD):
Ik zei al eerder dat de VVD het belangrijk vindt dat we er echt zijn voor de mensen die het nodig hebben, dus daar zetten we de komende tijd op in. We willen de onzekerheid wegnemen. We willen dat er snel richtlijnen komen. We vragen dus ook aan de staatssecretaris om daar tempo mee te maken, zodat de mensen thuis weten waar ze aan toe zijn en ook niet keer op keer op keer weer de papiermolen in moeten gaan voor een nieuwe aanvraag.
De voorzitter:
Dit leidt tot een vervolgvraag van mevrouw Ten Hove.
Mevrouw Ten Hove (PVV):
Dit is niet zozeer een vraag, maar meer nog een laatste opmerking. In jullie programma bezuinigen jullie fors op de zorg.
De voorzitter:
Bezuinigt "de VVD" of "mevrouw Wendel".
Mevrouw Ten Hove (PVV):
Ja, dank u wel, voorzitter. Maar kijk daar nog eens goed naar.
Mevrouw Wendel (VVD):
Ik blijf in herhaling vallen, maar dat komt omdat ik continu dezelfde vraag krijg. De VVD wil de steeds stijgende kosten van de zorg dempen, zodat ook toekomstige generaties nog kwalitatief goede zorg hebben.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee komen we aan bij de laatste spreker in dit debat. Dat is de heer Van Houwelingen. Hij spreekt namens Forum voor Democratie. Aan u het woord, meneer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. Gedurende dit jaar zijn er steeds meer signalen gekomen dat verlengingsaanvragen voor meerzorg — dat wil zeggen: voor patiënten met een bijzondere zorgbehoefte, die dikwijls thuis intensieve zorg ontvangen — door zorgkantoren worden afgewezen. Mij werd bij het lezen van de stukken niet duidelijk waarom dit het geval is. Is het beoordelingskader soms aangescherpt? Hoe kan dat? Want ik begrijp dat de wet- en regelgeving niet is veranderd. Of worden verlengingsaanvragen afgewezen omdat de zorgkantoren zich genoodzaakt zien de kosten te drukken? Daar lijkt het namelijk op.
De kosten voor meerzorg zijn de afgelopen jaren immers sterk gestegen, onder andere omdat er onvoldoende plekken bij zorginstellingen zijn voor Nederlanders met een zware handicap. Volgens belangenvereniging Metgezel kreeg één aanvrager bij de afwijzing van een verlengingsaanvraag van het zorgkantoor te horen: "Naar aanleiding van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, waarin de zorg in de toekomst door toenemende zorgkosten onder druk komt te staan, is het zorgkantoor genoodzaakt om aanvragen op een andere wijze te beoordelen dan in het verleden." Het lijkt dus met de zorgkosten te maken te hebben.
Dat zou ook verklaren waarom zorgkantoren ineens, zo horen we, bij verlengingsaanvragen zo veel extra informatie opvragen, die niet altijd relevant lijkt te zijn. Immers, hoe meer informatie, hoe groter de kans op een afwijzingsgrond. Ik begrijp dan ook niet waarom het kabinet in de brief van 10 december schrijft dat "de zorgen bij aanvragers niet zozeer over de hoogte van toekenning van meerzorg zouden gaan". Als een aanvraag wordt afgewezen en er dus helemaal geen meerzorg wordt vergoed, is de hoogte van de toekenning, die dan dus nul is, toch een probleem, lijkt me.
Voorzitter. Het is voor mij ook onduidelijk waarom — ik citeer weer uit de brief van het kabinet — "het enkel toepassen van een urengrens als beoordeling van de aanvraag voor meerzorg een probleem is". Waarom kiest het kabinet ervoor om de regelgeving op verzoek van de zorgkantoren aan te passen, in plaats van zorgkantoren op te dragen besluiten binnen het huidige wettelijke kader te nemen, zoals dat hier in de Tweede Kamer is vastgesteld? Dat lijkt toch een beetje de wereld op zijn kop te zijn.
Voorzitter. Politiek is keuzes maken. De kosten voor de meerzorg, zo lezen we, bedroegen in 2021 412 miljoen euro. Dat is veel geld. Dat zal nu in 2025 ongetwijfeld nog meer zijn, maar niet zo veel als de 700 miljoen euro die deze Kamer deze week binnen 48 uur op verzoek van de regering heeft vrijgemaakt voor militaire steun aan Oekraïne, voor een zinloze proxyoorlog die Oekraïne totaal vernietigt en die, als het aan Forum voor Democratie had geleden, helemaal niet onze oorlog zou moeten zijn.
Dat laatste is helaas voor alle andere partijen in deze Kamer wel het geval, met als gevolg — het is toch het gevolg — dat er onder andere op de meerzorg moet worden beknibbeld, dus de ondersteuning voor de ongeveer 700 gezinnen die met een pgb of modulair pakket zeer intensieve zorg moeten verlenen aan een familielid dat deze zorg nodig heeft. Je kunt het geld namelijk maar één keer uitgeven. Maar deze week kan er dus wel binnen 48 uur op stel en sprong even 700 miljoen euro aan militaire steun worden verstrekt voor een volstrekt zinloze oorlog in Oekraïne. Forum voor Democratie had deze 700 miljoen euro liever vrijgemaakt voor de 700 Nederlandse gezinnen die meerzorg nodig hebben, of voor andere zorg en sociale voorzieningen in ons land.
Voorzitter. We kijken uit naar de beantwoording van onze vragen door de staatssecretaris.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De staatssecretaris heeft vijftien minuten gevraagd om zich voor te bereiden. Ik wil echt strak om 11.35 uur starten met de beantwoording van de staatssecretaris. Het debat is geschorst tot 11.35 uur.
De voorzitter:
Ik heropen dit debat. Aan de orde is het debat over het beleid rondom de toewijzing voor meerzorg. We hebben de eerste termijn van de zijde van de Kamer gehad en gaan nu luisteren naar de beantwoording door de staatssecretaris van VWS. Ik zou met de leden willen afspreken ook in deze termijn twee interrupties in tweeën of vier losse vragen te hanteren. Ik realiseer me dat dat niet veel is, maar we hebben ook niet heel veel tijd voor dit debat. Dat gezegd hebbende, geef ik het woord aan de staatssecretaris.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dank u wel, voorzitter. Ten eerste mijn felicitaties aan de leden die hun maidenspeech hebben gehouden. Een verbindende factor vond ik de woorden over dienstbaarheid en het gevoel van verantwoordelijkheid richting de bevolking, die bij dit ambt passen. Dat vond ik heel mooi als verenigende factor. Ik denk dat het voor de leden van de commissie voor VWS heel belangrijk is dat u zich altijd, en ik in mijn functie natuurlijk ook, realiseert voor wie we dit doen; dat is uiteindelijk het belangrijkste. Nogmaals, mijn felicitaties voor alle mooie woorden.
Dan het inhoudelijke debat. Ik zou graag willen beginnen met een algemene introductie waarin ik ook de chronologie langsloop. Er waren namelijk best veel vragen over welk signaal op welk moment wie heeft bereikt en over wie met wie gesproken heeft. Daar zal ik eerst even doorheen gaan. Ik heb mijn beantwoording daarna opgeknipt in: korte termijn, lange termijn en varia. Ik zal beginnen met een inleiding voor de korte termijn en de lange termijn. Normaal gesproken houd ik wat kortere verhalen en ga ik heel snel naar de vragen, maar dit is best een lastig dossier met heel veel verschillende feiten, dus ik zal iets langer aan het woord zijn voordat ik bij de vragen kom. Excuses daarvoor. Als iets niet duidelijk is, interrumpeer dan vooral.
De introductie. Sinds het voorjaar van 2025 bereikten ons bij VWS signalen van cliënten die gebruikmaakten van de meerzorgregeling, maar te maken kregen met afwijzingen. In reactie daarop heeft mijn ambtsvoorganger Metgezel en het ZEVMB-kenniscentrum gevraagd de problematiek te inventariseren. Het ging op dat moment vooral om losse casussen. We wilden in kaart brengen wat er precies gebeurde en hoe groot het probleem was. Vervolgens ben ik eind augustus daarover bijgepraat. Mij werd duidelijk dat het echt om een groter probleem met de nodige urgentie ging. Op 9 september jongstleden hebben wij hier in deze Kamer ook over gesproken. Het gaat veelal om ouders van een kind met een intensieve zorgvraag; dat zijn ouders die al zwaar belast zijn, zoals u ook bijna allemaal benoemd heeft. Onzekerheid over de verlenging van meerzorg heeft zeer veel impact. Onduidelijkheid over de vraag of je kind nog wel de zorg kan krijgen die hij of zij nodig heeft, of nog wel thuis kan blijven wonen, wens je niemand toe.
Deze cliënten met een afwijzing, en vaak ook hun naasten, voelden zich daarom genoodzaakt om naar de rechtbank te stappen. In mijn ogen mag dat nooit het antwoord zijn. Het mag nooit zo zijn dat je zorg die je wel nodig hebt, niet krijgt en dat als je zegt "dat gaat toch niet?" je te horen krijgt: stap dan maar naar de rechter. Zoals aangegeven in eerdere debatten met uw Kamer, is me er veel aan gelegen om de onzekerheid van cliënten weg te nemen. Toen de eerste signalen mij bereikten, heb ik gelijk contact gezocht met vertegenwoordigers van cliënten en met de zorgkantoren. Ik heb een duidelijk signaal af willen geven: niemand mag tussen wal en schip vallen en we moeten zo snel mogelijk zorgen voor duidelijkheid voor deze groep. Met het VN-verdrag Handicap hebben we ons er ook aan verbonden dat kinderen met een beperking zo veel mogelijk thuis bij hun ouders moeten kunnen opgroeien. Dat mag niet in het geding komen.
Mijn inzet is de afgelopen periode gericht geweest op de korte termijn, waar ik zo wat over zal zeggen, en op de nieuwe regelgeving per 1 januari 2027. Voor de korte termijn heb ik gedaan wat mogelijk is vanuit mijn rol als staatssecretaris. Ik heb signalen opgehaald en doorgegeven, en ik heb de urgentie voor duidelijkheid voor gezinnen geagendeerd. Ik zal hier zo verder op ingaan. Daarnaast heb ik een duidelijke opdracht, namelijk het per 1 januari 2027 aanpassen van de regelgeving, zoals aangegeven in de brief van 8 september. Dit doe ik in overleg met professionals, vertegenwoordigers van cliënten, zorgkantoren en het Zorginstituut, zoals ook stond in een motie van mevrouw Westerveld.
Dan de korte termijn. Ik ben als staatssecretaris niet in de positie om de zorgkantoren aan te spreken op de manier waarop zij uitvoering geven aan de meerzorgregeling. Hier zijn meerdere vragen over gesteld. Ik ben stelselverantwoordelijke, dus ik ga erover of iedereen de zorg krijgt die hij of zij nodig heeft. De NZa controleert vervolgens of de zorgkantoren hun taak uitvoeren. Die rapporteert daarover aan mij. Het is niet aan mij om hen erop aan te spreken hoe zij dat doen, wel óf zij dat doen, maar niet hoe zij dat doen. Daar schuurt het dus. Het is niet aan mij om hen daarin aan te sturen.
Ik heb wel het volgende gedaan. Allereerst heb ik in de afgelopen periode contact gehad met de vertegenwoordigers van cliënten en heb ik hun signalen omtrent de afwijzingen opgehaald. Denk daarbij aan gesprekken met Metgezel, ZEVMB, 2CU en Per Saldo. De signalen die ik zo heb ontvangen, heb ik besproken met de zorgkantoren. Ik heb onder andere besproken welke zorgkantoren als best practices werden gezien. Er waren namelijk — dat wil ik ook graag noemen — ook zorgkantoren waar het wel heel erg goed ging en waar men wel enthousiast over was. Dat leek me dus ook heel erg belangrijk om te delen met de andere zorgkantoren. De zorgkantoren hebben mij verzekerd dat ze de werkwijze rondom meerzorgaanvragen gelijkgericht willen uitvoeren. Ze hebben mij geïnformeerd over de wijze waarop ze meerzorgaanvragen gelijkgericht willen beoordelen. In deze werkwijze was ruimte voor maatwerk via een hardheidsclausule. Zorgkantoren hebben mij er ook over geïnformeerd dat de door hen bedachte voorlopige werkwijze nog onvoldoende rekening hield met de uitspraak van de Centrale Raad van eind oktober. Die werkwijze moest dus aangepast worden. Dit vraagt aanvullende inzet en aandacht van de zorgkantoren, maar zij blijven naar mij uitspreken dat ze op korte termijn een gelijkgericht beoordelingskader willen vaststellen.
Tegelijkertijd zijn er natuurlijk drie situaties die de aandacht vragen van de zorgkantoren en waar nu een oplossing voor nodig is: aanvragen waar bezwaar tegen loopt, aanvragen waartegen beroep is aangetekend bij de rechter en nieuwe aanvragen of verlengingen. De zorgkantoren waar in de afgelopen periode meer afwijzingen zijn geweest, hebben mij laten weten dat ze bij nieuwe aanvragen of verlengingen coulant zijn. Het zorgkantoor kent bij nieuwe meerzorgaanvragen de gevraagde zorg tijdelijk toe, voor zes maanden, zonder de voorheen gebruikte inhoudelijke toetsing, stelt een beslissing op bezwaar uit tot er meer duidelijkheid is, en verlengt het eerder afgegeven pgb als meerzorg is afgewezen in afwachting van een nieuw uniform beleidskader. Het kan dus zo zijn dat het zorgkantoor in de tussentijd een aanvraag voor een verhoging van het eerder toegekende pgb niet toekent.
Het recente bericht uit het AD, waar u terecht vragen over stelde, gaat over zaken waarin bezwaar is aangetekend. Voor bewaar geldt dat zorgkantoren een toekenning verlenen die aansluit bij de aanvraag, maar dat de duur van die toekenning vaak kort is, omdat de zorgkantoren werken aan een nieuwe, gemeenschappelijke werkwijze. Dit brengt onrust met zich mee, ook doordat de communicatie hierover naar ik begrijp wat helderder kan. Ook dat signaal heb ik overgebracht aan de zorgkantoren.
Omdat de aanpassing van de regelgeving niet op stel en sprong kan, heb ik me gehouden aan het delen van signalen met zorgkantoren. Zorgkantoren hebben daarbij vanuit hun status als zbo de verantwoordelijkheid om tot een deugdelijke uitvoering van de meerzorgregeling te komen. Uiteraard houd ik uw Kamer graag geïnformeerd over de gang van zaken.
De voorzitter:
Staatssecretaris, even voor de orde: is hiermee het blokje korte termijn afgelopen of was dit de inleiding op het blokje korte termijn?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Het was de inleiding op het blokje korte termijn. Dan kom ik bij de vragen, waarvan ik een aantal volgens mij al heb gehad.
De voorzitter:
Precies. Dan zou ik de Kamerleden namelijk adviseren om even op de antwoorden te wachten en daarna te beslissen of u een interruptie plaatst.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
De eerste vraag: wat zeg ik tegen Lian? Die is hier aanwezig op de publieke tribune, maar ik weet niet naar wie ik moet kijken. O, hallo Lian. We hadden elkaar buiten ook al even gezien. Ik snap heel erg dat u ongerust bent. Ik vind het heel erg dat u dit mee moet maken, zowel voor u als voor uw zoon. Ik trek me dat persoonlijk aan. Ik ben hier de afgelopen maanden mee bezig geweest en ik zal hiermee bezig blijven, ofwel totdat mijn tijd hier op is, ofwel totdat er een oplossing ligt waarmee u niet alleen nu, maar ook op de lange termijn verder kan. Die belofte wil ik u dus graag doen. Ik ga daar werk van maken en ik maak me daar hard voor. Tot die tijd mijn medeleven en sterkte, want het lijkt me heel zwaar voor u. Dat ten eerste.
Van GroenLinks-PvdA was er een vraag over de regelingen voor extra ondersteuning en het oerwoud aan regels. Ik herken dit. Ouders met een kind met een intensieve zorgvraag hebben een zware zorgtaak en zij ervaren heel erg veel regellast. We werken er vanuit VWS hard aan om dit terug te dringen, maar het is een heel taai onderwerp. Er lopen heel erg veel dingen door elkaar heen. Als je aan een radertje gaat draaien, dan verandert er vaak elders in de machine weer iets. Dat is dus heel erg lastig. Maar een van de maatregelen in de werkagenda van het VN-verdrag Handicap is om inkomensondersteunende regelingen voor mensen met een chronische ziekte en/of beperking te vereenvoudigen, zodat het makkelijker wordt om de ondersteuning te krijgen waar zij recht op hebben en zodat het geld beter terechtkomt. Daar maak ik mij dus samen met mijn collega's in het kabinet hard voor. Daarnaast hebben we cliëntondersteuners en gespecialiseerd cliëntondersteuners die ouders helpen om de weg te vinden. Dat lost de kern van het probleem niet op, maar ouders geven wel aan dat dit hen heel erg ontlast en helpt bij het herstellen van de balans.
Een vraag van mevrouw Coenradie, over de gesprekken tussen de cliëntenorganisaties en de zorgkantoren, en wat die concreet opgeleverd hebben voor gezinnen. Ik noemde als laatst het signaal over de communicatie aan cliënten. Dat is het laatste wat ik doorgegeven heb aan zorgkantoren. Dat heb ik deze week gedaan. Daar heb ik nog geen reactie op teruggekregen, dus dat zal helaas nog weinig effect hebben gehad. Ik heb ook eerder signalen doorgegeven. Ik heb hen gevraagd om dat mee te nemen in het beleidskader. Ik heb steeds de urgentie benadrukt. De zorgkantoren waarbij de afgelopen periode meer afwijzingen waren geweest, voor de uitspraak van de Centrale Raad in oktober, hebben mij laten weten dat ze coulant zijn met nieuwe aanvragen of verlengingen. Dat heeft dit dus concreet opgeleverd.
De vraag van de heer Vervuurt over het tijdspad heb ik al beantwoord in de inleiding. Hij had ook een vraag over de manier waarop wij informatie verzamelen over toegekende aanvragen. De informatie over aanvragen en toekenningen voor meerzorg thuis, zowel vanuit het pgb als het mpt, heb ik gevraagd aan ZN en de zorgkantoren, maar helaas zijn hier nog weinig landelijke gegevens over beschikbaar. De informatie zit in de systemen van de zorgkantoren en blijkt niet eenvoudig landelijk te ontsluiten. Mijn inzet is om met zorgkantoren de informatievoorziening te verbeteren. Het is uiteraard van belang dat we de ontwikkelingen kunnen volgen, zeker nu er veranderingen aan staan te komen.
Over de aantallen cliënten met meerzorg op basis van verblijf en vpt is informatie beschikbaar via de declaraties. Dat beeld is ons dus wat duidelijker. De NZa en het Zorginstituut monitoren dit. Er staan ook cijfers op de Monitor Langdurige Zorg, maar met name bij het pgb en/of mpt valt hier nog wat winst te halen. Daar gaan we ook werk van maken.
De PVV en het CDA vroegen hoe ik zorg dat mensen niet in de knel komen. Zoals ik al aangaf, zijn er een aantal zorgkantoren die heel duidelijk werden aangegeven als de best practices, waar het dus eigenlijk heel goed loopt. Die regionale verschillen zijn ook door meerderen van u benadrukt. Die zorgkantoren heb ik dus gevraagd: deel alsjeblieft met de andere zorgkantoren hoe jullie dat nu doen, zodat die daar ook van kunnen leren. Zo kunnen zij in de tussentijd, tot aan 1 januari 2027, samen tot een beoordelingskader komen dat werkt. Ik bedoel dat vanuit de cliëntenorganisaties en de ouders teruggegeven wordt dat dit werkt. Ik heb meermaals benadrukt hoe belangrijk ik het vind dat er tot die tijd maatwerk geleverd wordt. Er is vanuit de zorgkantoren, waar eerst juist veel afwijzingen waren, toegezegd dat er met meer coulance naar gekeken wordt. De toezeggingen worden nu tijdelijk, in aanloop naar die nieuwe regelgeving, wel gedaan. Zo hebben we daarvoor gezorgd.
Er was een vraag van mevrouw Dobbe. Zij relateerde de bezuinigingen op de zorg eigenlijk aan de verlengingsaanvragen. Daarbij wil ik heel graag duidelijk zijn: dit is niet een bezuinigingsopgave vanuit VWS. Het is niet zo dat ik of een van mijn collega's op VWS tegen de zorgkantoren gezegd heeft: ga even wat strenger kijken naar deze meerzorgaanvragen, want we willen dat er minder geld vanuit het VWS-budget naartoe gaat. Dat is nadrukkelijk niet aan de orde. Het Zorginstituut heeft er eigenlijk op gewezen dat in de regelgeving onvoldoende duidelijk was hoe een beoordeling plaats moest vinden. Bepaalde zorgkantoren hebben toen gedacht: vanuit onze plicht om voor doelmatigheid te zorgen, gaan wij naar de aard en inhoud van het dossier kijken, in plaats van alleen maar naar die 25% meer uren dan wel kosten. Daaruit is een ander beoordelingskader voortgekomen. Dat heeft vaak tot strengere beoordelingen geleid. Dat ligt nadrukkelijk bij die uitspraak van het Zorginstituut en de zorgkantoren, die geprobeerd hebben hun taak goed te vervullen. VWS heeft er hierbij niet op aangestuurd dat er eigenlijk bezuinigd zou moeten worden omdat we het Wlz-budget kleiner willen maken of zo. Dat wilde ik toch nog even benadrukken: dit is geen bezuinigingsslag.
Een vraag vanuit de PVV en eigenlijk ook vanuit GroenLinks-PvdA: totdat er een nieuw beleid komt, stellen sommige zorgkantoren bij twijfel een beoordeling uit en verlengen ze gelukkig de toeslagen, maar wat zijn de gevolgen hiervan? Het is zo dat cliënten dan langere tijd onzekerheid hebben, maar we willen hun heel graag perspectief voor de toekomst bieden. Zorgkantoren hebben aangegeven dat zij tot een kader willen komen. Daarmee verwacht ik dat onzekerheid snel wordt weggenomen. Ik had ook vóór dit debat al aangegeven dat ik hoop de oplossing hiervan op zeer korte termijn aan de Kamer te kunnen laten weten. Eerst was het streven vóór het kerstreces. Dat gaan we net niet meer redden, maar ik verwacht uw Kamer in januari te kunnen informeren over hoe dat eruitziet in de periode tot 2027.
Ik zie dat daar een vraag over is.
De voorzitter:
Ja, dit leidt tot een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Het probleem is natuurlijk niet nieuw. We hebben het hier in september over gehad in het Kamerdebat en ook al in het voorjaar. De signalen blijven. De staatssecretaris zei in september: ik hoop zo snel mogelijk met een oplossing bij u terug te komen. Nu zegt ze dat weer. Wat zijn die belemmeringen dan? Wat is er dan zo moeilijk? Er is sprake van een probleem waar de staatssecretaris en wij wat aan willen doen en waarover zowel zorgkantoren als belangenorganisaties als ouders zeggen dat er wat moet gebeuren. Wat zit er dan in de weg om niet nu al een oplossing aan ons te hebben kunnen presenteren?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Er zit één duidelijke hiccup in het verhaal. De zorgkantoren waren samen al bezig om te komen tot meer gelijkgesteld beleid binnen de beoordelingskaders die zij stellen. De oplossing die zij daarvoor bedacht hadden, kwam niet overeen met het oordeel dat er lag vanuit de Centrale Raad. Vervolgens zijn zij teruggegaan naar de tekentafel en hebben zij gezegd: het plan dat we hebben, gaat duidelijk niet of onvoldoende werken, dus daarin moeten we gaan schrappen. Daar zijn wij nadrukkelijk bij aangeschoven. Wij hebben gezegd: dit halen we terug uit de gesprekken met de cliëntenorganisaties en de ouders; kunnen jullie dat meenemen? De zorgkantoren zijn daar samen over in gesprek gegaan. Een van de lastige factoren hierbij is de 25%-uursbepaling. Dat stond ook in de brief. In de huidige zorgzwaartepakketten die we hebben, zit eigenlijk geen urenaantal. Als je wilt weten of je uitkomt op 125% van de uren in een pakket, moet je eigenlijk kijken naar de uren die oorspronkelijk in de AWBZ-wetgeving zitten. Er zijn zorgkantoren die er al op een dergelijke manier naar keken, maar je kan je natuurlijk afvragen of dat een handige manier is om dit te doen. Daar zijn de zorgkantoren mee bezig. Die voeren samen het gesprek over hoe ze dat aan kunnen pakken en hoe ze tot gelijkgestemdheid kunnen komen. Ik heb daarbij input geleverd en hou de vinger aan de pols. Ik heb van hen het bericht gekregen dat het heel goed gaat en dat ze verwachten op zeer korte termijn richting mij te komen met het positieve verhaal dat ze het opgelost hebben.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld heeft een vervolgvraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voor de lange termijn wil je een regeling die klopt, die juridisch deugt enzovoort, enzovoort. Maar we hebben in de motie van september ook gevraagd om ouders die nu in de knel komen en gewoon bang zijn dat de meerzorg binnenkort stopt of veel minder wordt … Er is een acuut probleem. Die ouders kunnen eigenlijk niet wachten. Wat is dan voor deze groep de oplossing voor de korte termijn, waar de hele Kamer om heeft gevraagd?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Sorry, dan ben ik onvoldoende duidelijk geweest. Dit is namelijk de oplossing voor de korte termijn. De zorgkantoren zijn dus samen tot een nieuwe uitvoeringspraktijk aan het komen waaraan zij zich allemaal kunnen houden, in voorbereiding op aangepaste wet- en regelgeving vanuit VWS. Wij gaan dus in de wet- en regelgeving aanpassen wat onze verwachtingen zijn en hoe wij vinden dat dingen moeten lopen, maar de zorgkantoren zijn daarvóór al bezig met ervoor zorgen dat zij het in aanloop naar 1 januari 2027 goed geregeld hebben. Of je dat nou "korte termijn" of "middellange termijn" noemt … Ik hoop dat het in januari 2026 rond is en dan is het dus per januari 2027 in de regelgeving geregeld. Ik heb de zorgkantoren verzocht om in de periode daarvoor met coulance te kijken naar de nieuwe aanvragen. Dat hebben zij ook toegezegd. Zij zorgen ervoor dat mensen in ieder geval een soort tijdelijke toekenning of budget krijgen in afwachting van het nieuwe beoordelingskader.
De mensen die eerder een afwijzing hebben gehad, zijn daarbij nog niet meegenomen. Daarover hebben wij binnen VWS inmiddels ook gesproken. Ik zal de zorgkantoren nadrukkelijk verzoeken om daarbij dezelfde coulance te verlenen en zelf actief contact op te nemen met de ouders om wie het gaat. Het mag natuurlijk niet zo zijn dat, in afwachting van dezelfde regelgeving, aan de ouders die na de uitspraak van de centrale raad in oktober een afwijzing hebben gekregen, coulance wordt verleend, maar dat ouders die bijvoorbeeld in april, naar ik begreep, geen budget toegekend hebben gekregen, niks krijgen. Dan krijg je wel of geen budget puur afhankelijk van de tijd waarin je de aanvraag hebt ingediend. Dat is het soort willekeur dat we volgens mij allemaal niet willen. Ik heb eerder bij de zorgkantoren aangegeven dat ik heel graag zou willen dat dat opgelost wordt, maar ik zal hun nogmaals nadrukkelijk verzoeken of zij zelf proactief contact willen opnemen met de ouders, zodat het niet bij de ouders ligt en zij niet opnieuw moeten gaan bellen naar de instanties. Dat zal ik dus ook nog oppakken. Het was een lang antwoord, maar ik hoop dat dit iets beantwoordt.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dat was inderdaad precies mijn vraag. Er is een groep van ouders die acuut in de problemen zijn geraakt of in de problemen raken, omdat ze nu al moeten anticiperen op het besluit, zelfs al is het nog niet ingegaan en ook al hebben ze nog een paar maanden. Ze hebben soms mensen in dienst. Moeten ze het budget gaan uitspreiden of kunnen ze het blijven besteden zoals nu nodig is? Het heeft dus nu al gevolgen, ook voor die groep. Het is goed om te horen dat de staatssecretaris daar nu ook oog voor heeft, maar als het zorgkantoor contact gaat opnemen met deze mensen, wat kunnen zij dan verwachten? Op welke termijn gebeurt dat? En hoe zien die coulance en dat maatwerk er dan uit? Dat ontbreekt overduidelijk bij deze groep.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
De vraag naar de termijn vind ik lastig. Zou ik daar in de tweede termijn even op terug kunnen komen?
Wat betreft de coulance en het maatwerk: aan de groep vanaf eind oktober hebben we een tijdelijke toekenning verleend, zodat mensen in ieder geval financiële middelen krijgen in afwachting van het uiteindelijke beoordelingskader. De feitelijke toets gaat pas plaatsvinden als het nieuwe beoordelingskader gelijkgesteld is tussen de zorgkantoren. Dat is zowel bij nieuwe aanvragen als bij verlengingen zo geregeld. Het zou mijn streven zijn dat we dat ook zo doen voor de mensen die vóór eind oktober hun aanvragen ingediend hebben. Mijn streven is dus dat we het gewoon gelijktrekken voor de hele groep. Dan hebben we de regionale verschillen tijdelijk opgelost én de verschillen door de tijd, en dan kan er straks vanuit het nieuwe beoordelingskader gewoon voor iedereen, op dezelfde manier, een nieuwe beoordeling plaatsvinden.
De voorzitter:
Een vervolgvraag, mevrouw Dobbe?
Mevrouw Dobbe (SP):
Dat is fijn om te horen, want dat zou betekenen dat deze ouders in ieder geval tijdelijk, op zeer korte termijn — de staatssecretaris laat de termijn nog weten — te horen krijgen dat het budget nog even doorloopt.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ja, dat is mijn streven.
Mevrouw Dobbe (SP):
Natuurlijk zijn zij er dan wel bij gebaat dat het zo snel mogelijk voor de lange termijn bekend is. Anders zitten ze over twee maanden weer met dezelfde problemen, zoals een tijdelijke toekenning, de vraag wat ze moeten doen voor de rest van het jaar et cetera. Hoelang is dat tijdelijke doorlopen dan? Is dat bijvoorbeeld een jaar? Kan dat een jaar worden, zodat ze daadwerkelijk voor 2026 kunnen inplannen en ook weten of ze het budget voor 2026 moeten uitspreiden of niet? Ik wil wel teruggeven aan de staatssecretaris dat de reden dat ik hier zo over doorvraag, is dat ik echt ben geschrokken van het beperkte onderzoek dat wordt gedaan bij het afwijzen van zo'n meerzorgaanvraag. Je krijgt een brief thuis met één zin erin, zonder dat je bent gebeld, zonder dat er contact is opgenomen. Nu gaat hetzelfde zorgkantoor contact opnemen met die ouders en moeten we erop vertrouwen dat er coulance komt. Ik wil dus echt dat het concreet datgene wordt wat de staatssecretaris nu zegt.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Daar zal ik mij ook voor inzetten. De signalen dat de communicatie wat verbetering behoeft, hebben mij ook bereikt. Dat heb ik ook laten weten aan de zorgkantoren, want dit heeft gewoon een hele grote impact. Het zou kunnen dat er met de nieuwe wet- en regelgeving afwijzingen zullen plaatsvinden. Als dat zo is, mag je op z'n minst verwachten dat daar uitleg bij wordt gegeven, dat je enige empathie in zo'n brief voelt en dat het niet één zinnetje is. Dat ben ik helemaal met mevrouw Dobbe eens. Dat behoeft verbetering. Ook daarover blijf ik dus in gesprek.
De voorzitter:
Ja. We gaan …
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
O, nog over de termijn van een jaar. Volgens mij hanteren de meeste zorgkantoren op dit moment zes maanden, maar ik verwacht ook niet dat meer dan dat nodig is. Zoals ik zei, verwacht ik in januari bij u te kunnen komen met een heel positief verhaal over het beoordelingskader dat, al vooruitlopend op de wet- en regelgeving, gelijkgesteld is tussen de zorgkantoren. Dan gaan de nieuwe manieren van beoordelen dus in. Ik verwacht niet dat dat nog zes maanden zal duren, dus ik denk niet dat langer nodig is. Mocht het daar wel op gaan lijken, dan wil ik uiteraard het gesprek aangaan zodat we het meteen tot januari 2027 geregeld hebben, maar ik denk niet dat dat nodig is.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Ik begrijp dus dat er gekeken wordt of er op zeer korte termijn een reactie komt naar mensen met oude gevallen, om het zo maar even te noemen, met oude aanvragen. Om te voorkomen dat er een motie wordt ingediend, zou ik de staatssecretaris willen vragen om in de tweede termijn ook te kijken of dat nog voor het einde van het jaar kan. Ik realiseer me dat daar een kerstreces in zit, maar heel veel mensen zitten in nood. Dat is de vraag die ik zou willen meegeven.
Daarnaast heb ik een aansluitende vraag, met goedvinden van de voorzitter. De staatssecretaris stelt namelijk ook dat ze niet kan ingrijpen omdat zorgkantoren zelfstandige bestuursorganen zijn. Maar daarmee zit er in mijn optiek in de huidige regelgeving een hiaat, namelijk dat er geen noodrem bestaat wanneer zorgkantoren extreem uiteenlopend beleid voeren, met grote gevolgen voor cliënten. Nu is even de vraag of de staatssecretaris kan toezeggen dat zij juridisch kan uitzoeken of zo'n noodrem mogelijk is.
De voorzitter:
Mevrouw Coenradie heeft nu dus twee vragen gesteld; ze doet dat slim.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Wat betreft de eerste vraag: ik ben uiteraard bereid om toe te zeggen dat ik voor het kerstreces dat verzoek neerleg bij de zorgkantoren. Dat is dus een inspanningsverplichting voor het kerstreces. Die toezegging wil ik absoluut doen. Ik kan geen toezegging doen dat de zorgkantoren dit ook voor het kerstreces gaan oppakken en uitvoeren op de manier zoals u en ik dat zouden willen zien. Dan komen we weer bij mijn positie en in hoeverre ik de zorgkantoren kan dwingen tot dingen. Dat kan ik niet. Daar kan ik dus ook geen datum aan verbinden. Dus een inspanningsverplichting? Absoluut. Een resultaatverplichting is wat lastiger, maar dat geldt voor dit hele dossier, niet alleen voor dat stukje.
Wat betreft die noodrem: ik denk eerlijk gezegd dat die noodrem op dit moment plaatsvindt en in september ook plaats heeft gevonden. Die noodrem is ten dele de NZa, die moet beoordelen of de zorgkantoren hun werk goed doen of niet, en is ten dele uw Kamer, denk ik. Als er signalen komen uit de samenleving dat er dingen niet goed gaan, trekt u mij hier aan mijn jasje naartoe en bevraagt u mij daar kritisch over totdat ik beloof alles te doen wat ik kan om tot een oplossing te komen. Ik denk in die zin dat we die noodrem al ingebouwd hebben. Uit het debat van vandaag en uit de urgentie die hier gevoeld wordt, blijkt dat die ook functioneert.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van mevrouw Coenradie.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Ja, een vervolgvraag over het eerste. Zoals deze staatssecretaris weet, ben ik zelf staatssecretaris geweest. Op het moment dat ik wist dat ik bijvoorbeeld niet zelf een gevangenis kon aansturen, deed ik in ieder geval wel de moeite om deze mensen te bellen en te zeggen: goh, wanneer kun je mij hier antwoord op geven? Of: hoelang duurt zoiets? Wat ik eigenlijk aan deze staatssecretaris zou willen vragen, is om gewoon de moeite te nemen — er zal ongetwijfeld zo meteen nog een schorsing zijn — om uit te zoeken hoelang deze zorgkantoren concreet nodig hebben om deze antwoorden te geven aan deze mensen. Heel eerlijk gezegd: deze gezinnen staan in de kou, weten het niet en kunnen met dit antwoord, in alle onzekerheid, rondom de kerst, helemaal niets.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik herken de benadering van mevrouw Coenradie in hoe zij haar werk aanvloog. Ik denk dat wij elkaar daarin kunnen vinden. Ik neem er ook niet zo heel gauw genoegen mee als ik te horen krijg dat ik ergens niet over ga. Dan vraag ik ook door waar ik dan wél over ga, en of het helpt als ik even boos word of een gesprek heb met Kassa waarin ik aangeef hoe ik in de wedstrijd zit. Dat doe ik dan ook graag. Ik vind het geen enkel probleem om de zorgkantoren hierover met klem, zoals u mij verzoekt, aan te spreken en te vragen over welke tijdlijn we het dan hebben. Of ik dat kan regelen binnen de schorsing van de tweede termijn, waarvan ik verwacht dat de voorzitter die kort zal willen houden, weet ik niet. Maar ik ben bereid om daarop terug te komen zodra ik er meer over weet. De urgentie, de manier van aanvliegen en de controle zoveel mogelijk pakken, daar zijn we het helemaal over eens.
De voorzitter:
Uw laatste vraag, mevrouw Coenradie.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Dan hou ik toch nog eventjes stug vast. Mocht dat niet mogelijk zijn in de schorsing, dan zou ik de staatssecretaris willen vragen om voor het kerstreces in ieder geval de Tweede Kamer te berichten over wat het concrete antwoord hierop is vanuit de betreffende zorgkantoren.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Daar kom ik in de tweede termijn op terug. Daar moet ik even met mijn team over spreken.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik begrijp van de staatssecretaris dat de zorgkantoren als zelfstandige bestuursorganen zelf over de uitvoering gaan. Dat klinkt logisch, maar is het niet zo dat ze beleid lijken te gaan bepalen? Het is strenger geworden en ik heb ook een citaat gegeven in mijn termijn. De zorgkantoren zeggen zelf: de zorgkosten zijn onder druk komen te staan, dus we gaan op een andere wijze beoordelen. Dan gaan zorgkantoren toch ook beleid bepalen?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ja en nee. De zorgkantoren hebben als taak om te zorgen dat er sprake is van doelmatigheid. Dat doen zij hier, denk ik. Daarnaast is er een uitspraak geweest van het Zorginstituut. Dat zegt eigenlijk: "De toetsing verloopt nu niet goed genoeg. Er moet meer ook naar de aard en de inhoud van de aanvragen gekeken worden. Gaat het wel degelijk om een bijzondere zorgvraag die bijzonderder is dan wat er al geleverd wordt binnen het zorgzwaartepakket?" Dat hebben zij vervolgens opgepakt. Ik denk dat zij zich daarmee netjes bij hun taak hebben gehouden. Dat daar vervolgens een resultaat uit is gekomen waar uw Kamer en ook ik persoonlijk niet om staan te springen, is een ander verhaal. Er ligt een duidelijke taak bij mij om te zorgen dat de regelgeving duidelijker is, maar ik denk dat zij hun taak gevolgd hebben.
De voorzitter:
De heer Van Houwelingen, een vervolgvraag.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Als ik de staatssecretaris goed begrijp, zegt zij: ze zijn hun werk als het ware beter gaan doen. Ze letten nog niet voldoende op doelmatigheid, zegt de staatssecretaris nu in feite. Met dank ook aan het Zorginstituut doen ze hun werk nu beter. Maar hoe kan het dan — ik heb dat citaat gegeven; het is volgens mij een legitiem citaat — dat de zorgkantoren zelf zeggen: de zorgkosten komen onder druk te staan en nu moeten we strenger gaan beoordelen. Dan maken ze toch een beleidsafweging, een politieke afweging zoals die hier gemaakt hoort te worden? Dan gaan ze toch op onze stoel zitten?
De voorzitter:
Dat is iets van dezelfde vraag.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik vind dit heel lastig, want nu moet ik een beetje namens de zorgkantoren gaan denken en proberen voor hen in te vullen wat zij bedoeld hebben toen die zin, die ik zelf overigens niet zo gelezen heb, opgeschreven is. Wat volgens mij een algemene taak is van de zorgkantoren en trouwens ook de zorgverzekeraars, is zorgen dat het geld voor de zorg, wat gemeenschapsgeld is, zo effectief en zo doelmatig mogelijk besteed wordt. Dat is hun taak. Dat was al hun taak en dat verandert niet naarmate het zorgbudget verandert. Ik denk dat zij in de uitspraak van het Zorginstituut gelezen hebben: we deden dat niet goed genoeg, dus we moeten daarin een stapje vooruit zetten. Mijn antwoord blijft hetzelfde. In de gesprekken die wij gevoerd hebben met de zorgkantoren heb ik niet teruggekregen dat zorgkantoren zoiets hebben van: er ligt een duidelijke politieke opdracht om te bezuinigen en vanuit die motivatie pakken wij dit op.
De voorzitter:
De heer Van Houwelingen, afrondend.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ja, afrondend. Ik probeer het gewoon duidelijk te krijgen. Als ik het goed begrijp, mogen zorgkantoren in ieder geval niet gaan zeggen wat ik in ieder geval in dit citaat lees: de kosten lopen op, we moeten het strenger gaan beoordelen en we gaan meer afwijzingsgronden proberen te creëren. Want dan maken ze, denk ik, een politieke afweging, want het gaat om kosten. Ze mogen wel doelmatiger gaan werken; wie is daartegen? Maar als ik de staatssecretaris goed begrijp, mogen zorgkantoren dat soort afwegingen eigenlijk niet maken. Ze mogen dus niet strenger gaan beoordelen om de zorgkosten te drukken. Vat ik het zo goed samen?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Als die politieke keuze gemaakt wordt, dan wordt die gemaakt door uw Kamer of door het kabinet, niet door de zorgkantoren zelf. Als de zorgkantoren om politieke redenen minder meerzorg gaan toekennen, dan is dat omdat uw Kamer daar een motie over aangenomen heeft of omdat dat beleid wordt van het nieuwe kabinet, niet omdat zij dat eigenstandig bedacht hebben.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog. Zitten we nog bij de antwoorden in het blokje korte termijn?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ja, ik ben heel even aan het kijken. Volgens mij hebben we ondertussen — dat scheelt dan — door de vragen al een hoop gehad. We hebben het even gehad over de verantwoordelijkheid; dat hebben we besproken. We hebben het gehad over de regionale verschillen. En we hebben het ook gehad over de vragen van de heer Van Houwelingen over het beoordelingskader en de rol die het Zorginstituut daarin heeft. Dan hebben we alles gehad wat ik binnen het mapje korte termijn had. Ik zou door willen gaan naar het blokje lange termijn, dat korter is.
Een vraag van de PVV. Het is pijnlijk en beschamend dat de zorg onder druk staat; naasten zijn overbelast. Hoe staat het met het referentiepunt vanuit het Zorginstituut Nederland? Dat is de vraag van mevrouw Ten Hove. Het Zorginstituut noemt meerdere referentiepunten. Het maken van een keuze is onderdeel van de nieuwe regelgeving die per 1 januari ingaat. Die keuze is nog niet gemaakt en wordt bepaald in samenspraak met zorgkantoren en vertegenwoordigers van cliënten, zoals ook wordt verzocht in de motie-Westerveld.
Dan de vraag van de VVD of het sneller kan en per wanneer. Het antwoord wat betreft de langetermijnoplossing per 1 januari is eigenlijk nee. Sorry, ik kijk naar het verkeerde Kamerlid. Het spijt me, VVD. Hallo, mevrouw Wendel! Nee, het kan niet sneller. Regelgeving midden in het jaar laten ingaan, is geen goed idee. We gaan 1 januari 2026 niet meer redden, dus dan wordt het 1 januari 2027. Daar speelt ook in mee dat ik dit graag in samenspraak wil doen met de zorgkantoren, zorginstellingen, cliëntondersteuning, belangenbehartigers et cetera, zoals ook verzocht in de motie. Dus ik wil dit graag goed en nauwkeurig doen op een manier waarmee iedereen het eens is. Ik wil uw Kamer daar ook tijdig over informeren. Het moet dan nog in consultatie et cetera. Daar is dus gewoon een tijdpad aan verbonden en daardoor wordt het 1 januari 2027. Ik zou het ook graag eerder willen, maar dat gaat helaas niet.
Dan kom ik op de overige vragen. Hoeveel passende instellingsplekken komen we tekort, was de vraag van mevrouw Ten Hove. Dat is niet exact te zeggen. Uit de wachtlijstinformatie weten we hoeveel cliënten wachten op een plek, maar het komt ook voor dat cliënten al in zorg zijn binnen een instelling en wachten op een plek die eigenlijk passender is voor hen. Die cijfers bieden ons dus onvoldoende antwoord. Het tekort aan plekken is onderwerp van de Toekomstagenda gehandicaptenzorg. Daarover zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2026 per brief informeren. Dan komt er dus meer informatie.
Dan was er een vraag over het pgb. Die vraag was wél van het CDA, dus nu kijk ik wel naar het juiste Kamerlid. Ik vind het heel erg belangrijk dat het pgb een volwaardig alternatief is. De meeste meerzorg is tijdelijk totdat de zorg weer op het niveau is dat deze weer in het zorgprofiel past. Om deze reden wordt meerzorg voor maximaal drie jaar toegewezen, maar die kan elke drie jaar opnieuw worden toegewezen bij een langdurige intensieve zorgbehoefte. Juist bij de gezinnen waarover we het in dit debat hebben, is de intensieve zorgbehoefte vaak structureel. In de Werkagenda VN-Verdrag Handicap is opgenomen dat we samen met ZN verkennen hoe we maatwerk in de praktijk het beste kunnen vormgeven voor de cliënt. Er wordt daarbij bekeken of en hoe bij een stabiele zorgvraag meerzorg bij het pgb passend kan worden toegekend. We zijn daar dus mee bezig.
De voorzitter:
Dit leidt tot een vraag van mevrouw Tijmstra.
Mevrouw Tijmstra (CDA):
Mag ik daaruit opmaken dat die passende toewijzing dan ook behelst dat op het moment dat een beperking niet verbetert, of dat perspectief er niet is, de indicaties vele malen langer worden? Ook in het rapport van Metgezel worden suggesties gedaan voor hoe je dat kunt regelen. Wordt dat dan meegenomen in de uitwerking?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik snap de vraag heel goed. Dit heb ik ook intern bij VWS besproken. Als er sprake is van een levenslange, levensbrede beperking waarbij je weet dat er geen curatieve mogelijkheden zijn en het dus niet beter gaat worden, wil je die basis niet telkens opnieuw moeten bespreken en aantonen. Tegelijkertijd kunnen er binnen bepaalde ziektebeelden natuurlijk ook veranderingen zijn waardoor er tijdelijk een toename van zorgvraag is en er meer meerzorg nodig is, bijvoorbeeld door veranderingen in het gezin, doordat een kind of volwassene in een nieuwe levensfase komt waarbij nieuwe problemen komen kijken, of door tijdelijk probleemgedrag; noem het allemaal maar op. Dus het kan wel degelijk zo zijn dat de meerzorgaanvraag daardoor verandert. Dat is een lastig aspect, want eigenlijk hebben we meerzorg oorspronkelijk bedacht voor situaties waarin er tijdelijk extra zorg nodig is maar de verwachting is dat die ook weer afneemt. Daar worstelen we een beetje mee. Dat geldt helemaal als er sprake is van een intensieve zorgvraag die over veel langere tijd plaatsvindt. Is meerzorg daar dan eigenlijk wel het middel voor of zouden we daar een heel ander potje voor moeten optuigen? Dat is ook nog een vraag die bij VWS speelt. Ik denk dat het goed is als de formerende partijen daar ook even naar gaan kijken. We zien namelijk best wel een heel groot verschil tussen de toepassing van meerzorg in de intramurale setting, waar het vaak voor korte duur is bij tijdelijke crisissituaties, en dus thuis bij dit soort gezinnen. Ik kan alleen maar zeggen dat dit nadrukkelijk mijn aandacht heeft, dat we hiermee bezig zijn en dat het streven is om het "indicatiecircus", zoals ik het noem, zo veel mogelijk in te perken, zeker in dit soort gevallen. Maar dat blijft juist bij dit instrument best lastig, vanwege de aard en vanwege hoe het ooit bedacht is.
Mevrouw Dobbe stelde een vraag over de plannen om 140 miljoen te bezuinigen. Hier hebben we het al vaker over gehad. Ik hoop dat het voor mevrouw Dobbe duidelijk is. Er is een motie ingediend over het terugdraaien van de bezuinigingen voor 2026. Dat was een motie zonder dekking. In principe is de regel binnen het kabinet dat we een motie dan niet uitvoeren, maar dat heb ik niet voor niets wel gedaan. Ik snap de vraag heel erg goed. Ik zou ook graag zien dat er in algemene zin zo min mogelijk bezuinigd wordt op de zorg, en specifiek op de gehandicaptenzorg. Ik ben het dus eens met de vraag. Ik heb me er niet voor niets voor ingezet om dat al voor 2026 te regelen. Maar voor de periode daarna gaat het wel over een structureel bedrag. Ik ben een dubbeldemissionaire staatssecretaris, die leunt op 26 zetels. Het is voor mij heel erg lastig om te regelen dat daar structureel 140 miljoen voor komt, al helemaal omdat ik dat binnen mijn eigen portefeuille zou moeten regelen en ik eigenlijk nergens een plek zie in de langdurige en maatschappelijke zorg waarvan ik denk: daar kunnen ze best 140 miljoen missen. Ik snap de vraag, maar tegelijkertijd zou ik de verantwoordelijkheid een klein beetje terug willen leggen. Als ik er nog zit ten tijde van de Voorjaarsbegroting, dan ga ik heel graag samen met de Kamer kijken naar een amendement om te zien of en hoe we dit kunnen regelen. Maar ik denk dat ik hierbij ook nadrukkelijk moet kijken naar de formerende partijen en naar hoe zij deze plannen gaan oppakken.
De voorzitter:
Dit leidt tot een vraag van mevrouw Dobbe.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dit was meteen mijn laatste antwoordvelletje.
De voorzitter:
Oké.
Mevrouw Dobbe (SP):
Er staat het kabinet natuurlijk niks in de weg om gewoon naar dekking te zoeken. Wij doen voorstellen. Die worden door dit kabinet ontraden en niet overgenomen. Zoek zelf naar dekking, zou ik zeggen. We weten allemaal dat als deze bezuiniging doorgaat, de dekking is dat mensen die zorg nodig hebben geen zorg meer krijgen. We weten dat deze hele specifieke bezuiniging van 140 miljoen gebaseerd is op een besparing die nergens gehaald gaat worden. Dat is ook erkend. Die kan alleen maar terechtkomen bij de mensen die de zorg leveren en die de zorg krijgen. Daarom kan deze bezuiniging niet doorgaan. Er staat dit kabinet niks in de weg, ook niet met een dubbeldemissionaire status, om te zeggen dat het uitgangspunt is dat mensen die zorg nodig hebben, ook zorg moeten krijgen en om dat vervolgens ook te regelen.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Het punt is duidelijk. Zoals ik al zei, heb ik binnen mijn portefeuille gekeken of ik het zelf kan dekken, maar dan moet ik op andere punten gaan schrappen, waar de pijn net zozeer gevoeld zal worden. Het is heel erg lastig. Ik wil genoemd hebben dat er ook een aantal investeringen gedaan zullen worden in de gehandicaptenzorg en dat het totale budget wel zal toenemen. Maar goed, ik verwacht dat we dan terechtkomen in een minder-meerdiscussie, waar niemand zin in heeft, dus laten we dat vooral laten voor wat het is. Het aanbod staat. Ik ga graag samen met mevrouw Dobbe kijken of we ergens ruimte kunnen vinden. Mij is dat tot nu toe niet gelukt, maar het zou mij ook een lief ding waard zijn als het wel kan.
Mevrouw Wendel (VVD):
In mijn eerste termijn ging ik er uitgebreid op in dat wij vinden dat de regeldruk naar beneden moet, zodat mensen de tijd hebben om te zorgen en om er met lief en leed te zijn voor hun dierbaren in plaats van dat ze continu terechtkomen in een molen van papierwerk. Ik zou de staatssecretaris willen vragen wat zij concreet gaat doen om de regeldruk te verminderen, zodat de mensen thuis niet continu blijven hangen in het keer op keer blijven doen van aanvragen, met eindeloze procedures en onzekerheden.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Zoals ik al zei in antwoord op de vragen van mevrouw Westerveld: dat is een van de opgaven die we hebben vanuit het VN-verdrag Handicap. We moeten ervoor zorgen dat de regeldruk afneemt en dat voor mensen duidelijk wordt waar ze terechtkunnen met zorgvragen, met vragen over budgetten et cetera. Daar ben ik mee bezig, samen met mijn collega's van SZW, want daar zit ook een hele hoop regelgeving waar mensen tegenaan lopen. Binnen mijn eigen dossier ben ik onder andere bezig met het verlengen van de indicatiestellingen en met het makkelijker maken van domeinoverstijgend indiceren, zodat mensen niet gevangen komen te zitten tussen de zorgwetten, want heel veel mensen hebben natuurlijk een vraag die over de domeinen heen gaat. We zetten hierin dus verschillende stappen, maar dit blijft een veelkoppig monster.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van mevrouw Wendel.
Mevrouw Wendel (VVD):
Ik wil graag voorkomen dat ik dit vandaag bij u neerleg en dat we het straks weer loslaten en er niets verandert. Ik zou de staatssecretaris graag willen vragen om ons periodiek op de hoogte te houden van welke stappen er gezet worden om de regeldruk te verminderen en om de mensen thuis te ontlasten.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Een verhelderende vraag: gaat het mevrouw Wendel dan specifiek om deze groep, om dit dossier, of om de gehele gezondheidszorg? In dat laatste geval wordt het wel heel breed voor mij als staatssecretaris alleen.
Mevrouw Wendel (VVD):
Specifiek om dit dossier.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dat is prima. Dat kan ik gewoon meenemen in de rapportages over het VN-verdrag Handicap. Dat is immers een van de opdrachten die we daarin meenemen.
De voorzitter:
Dat noteren we als toezegging. Mevrouw Ten Hove.
Mevrouw Ten Hove (PVV):
Waar ik mee worstel, is hoe de staatssecretaris voorkomt dat we straks bij de nieuwe regeling weer in dezelfde discussie als nu belanden en we voor dezelfde zorgvraag komen te staan?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
De rol die ik daarin voor mijzelf weggelegd zie, is dat ik denk dat het heel goed is dat we kijken naar waar die beoordeling precies uit bestaat. Een van de dingen die je nu ziet terugkomen, is het volgende. Ik heb vraagtekens bij het beoordelen op basis van de aard en de strekking van de zorgvraag. Nu krijg je namelijk een situatie waarin er opnieuw een soort medisch-inhoudelijke beoordeling plaatsvindt bij zorgkantoren, waarbij zij gaan kijken naar de bijzonderheid van de zorgvraag in vergelijking tot het zorgzwaartepakket. Ik denk dat die beoordeling voor elke zorgprofessional heel lastig te maken is, met name als je de persoon in kwestie nooit gezien of gesproken hebt. Als je geen anamnese kunt afnemen, geen lichamelijk onderzoek kunt doen, en alleen een papieren dossier voor je hebt liggen, dan is het heel lastig om de bijzonderheid of de aard en omvang van een aanvraag goed te kunnen beoordelen. Dat is een van de opties. Vanuit mijn persoonlijke achtergrond, zo zou ik het willen zeggen, vind ik dat een lastige optie. Dat nemen we dus heel nadrukkelijk mee in de regelgeving. Tegelijkertijd zitten er ook haken en ogen aan de 125% van de uren, wat we eerder besproken hebben. Ik ben dus aan het verkennen hoe we dat makkelijker zouden kunnen maken. Daarnaast is de vraag of het geen aanzuigende werking heeft als je puur die 125% hanteert. Het zou kunnen dat mensen die eigenlijk op 120% zouden zitten, het dan snel iets ophogen naar 125% om te zorgen dat ze toch aan de aanvraag kunnen voldoen. Dit zijn allemaal factoren die we meenemen. Ik ben daar nadrukkelijk mee bezig. Als we heel dicht bij de praktijk blijven, kijken naar wat de cliënten hierin nodig hebben en kijken hoe we zowel hen als de zorgverleners, die met de beste intenties zo'n aanvraag doen, ter wille kunnen zijn, dan verwacht ik dat we tot een goede oplossing gaan komen, waarbij we niet opnieuw in deze problemen zullen vervallen.
De voorzitter:
Leidt dat tot een vervolgvraag?
Mevrouw Ten Hove (PVV):
De staatssecretaris noemt hele mooie punten. Ik ben er blij mee dat inderdaad fysiek goed beoordeeld gaat worden wat de bijzondere situatie is en dat er met de mensen in gesprek gegaan wordt. Anders kun je nooit een goede conclusie trekken, is mijn mening. Zou de staatssecretaris in haar overwegingen dan ook willen meenemen dat er een passende oplossing, thuis of in een instelling, komt voor de gevallen die nu wel budget toegekend krijgen maar straks misschien niet meer? Kunnen de mensen die in de nieuwe regeling buiten de boot zullen vallen, al aan de voorkant meegenomen worden?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Een van de uitgangspunten van de nieuwe regelgeving — dat noemde ik ook in de inleiding — is dat er voldoende maatwerk geleverd wordt voor mensen bij wie het budget aangepast wordt of wegvalt. Dat is nadrukkelijk een van de uitgangspunten die ik daarin meeneem.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat er vandaag heel veel ouders en andere betrokkenen meekijken, gezinnen waar heel veel stress is en die niet zo goed weten wat de toekomst brengt. Deze mensen, die heel erg in onzekerheid zitten, horen de Kamer van links tot rechts zeggen dat er een oplossing moet komen en die horen een staatssecretaris zeggen dat ze er heel hard aan werkt. Die mensen ervaren nu wel heel veel onduidelijkheid, dus mijn vraag aan de staatssecretaris is als volgt. Wanneer gaat ze ervoor zorgen dat er in ieder geval duidelijkheid is voor die ouders, zodat ze weten waar ze aan toe zijn? Dat moet niet nog een paar weken of maanden duren, want sommigen van hen zijn nu al op zoek naar andere oplossingen, misschien naar een plek in een instelling waar het kind kan wonen, terwijl ze graag een andere oplossing zouden zien en dat kind graag bij hen thuis willen houden. Dus wat gaat de staatssecretaris op korte termijn doen om te zorgen dat er duidelijkheid of een tijdpad komt?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik heb op zeer korte termijn het gesprek met de zorgkantoren, waarin ik verwacht van hen een positief bericht te horen over het beoordelingskader dat zij gaan hanteren totdat de nieuwe regelgeving ingaat. Ik hoop de Kamer daar in januari over te kunnen informeren. Dat is mijn inzet. Dan is er vanaf januari in ieder geval duidelijkheid over hoe het in heel 2026 zal gaan. Het is natuurlijk ook nadrukkelijk het streven dat het beoordelingskader in het verlengde ligt van wat wij met de wet- en regelgeving ook al gaan doen. Ik verwacht niet dat er op 1 januari 2027 ineens weer een hele nieuwe realiteit zal zijn. Mijn streven is dat we vanaf januari duidelijkheid kunnen gaan bieden. Tot die tijd bieden we coulance en zorgen we dat mensen niet tussen wal en schip vallen.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, tot slot.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik en ook andere Kamerleden, denk ik, krijgen aan de lopende band weer berichten binnen van ouders, die dit debat volgen of niet, maar die wel bij ons aankloppen met schrijnende verhalen. Wat kunnen wij daar dan mee? Je wil namelijk heel graag in ieder geval perspectief en duidelijkheid geven aan mensen. Dat is dus een open vraag van mij aan de staatssecretaris, omdat er niks zo frustrerend is als volksvertegenwoordiger of staatssecretaris zijn en heel veel berichten krijgen van mensen, maar nog niks kunnen vertellen over hoe het verdergaat.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik denk dat je ze deze twee dingen kan meegeven: ik zet erop in dat zorgkantoren contact opnemen met de mensen die voor eind oktober een afwijzing hebben gekregen en dat we verwachten dat er in januari duidelijkheid komt. Leuker kan ik het helaas niet maken, maar ik denk dat dat de boodschap is.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn aan de zijde van het kabinet. Ik wilde direct doorgaan met de tweede termijn. Ik kijk even de leden aan om te zien of ze daar gebruik van willen maken. Dan begin ik bij mevrouw Tijmstra. Ik nodig haar uit voor haar bijdrage in de tweede termijn. U heeft daarvoor 1 minuut en 20 seconden.
Termijn inbreng
Mevrouw Tijmstra (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben blij dat er aandacht is voor de korte termijn en de langere termijn. Met name die korte termijn zullen we nauwlettend blijven volgen vanuit het CDA. Voor de langere termijn denken wij dat het goed is om te kijken naar de wijze waarop de indicatiestelling nu plaatsvindt. Daarvoor heb ik de volgende motie, die tot doel heeft om daar waar het gaat om de meerzorgregeling de mogelijkheden van onafhankelijke indicatiestelling verder te onderzoeken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) beoordeelt welk zorgprofiel nodig is, de meerzorgregeling ruimte biedt als er 25% meer zorg nodig is boven op het profiel, de indicatiestelling en de financiering van de meerzorgregeling plaatsvindt door de zorgkantoren, het rapport "Meerzorg, zorg die echt nodig is" laat zien dat de communicatie tijdens een lopende aanvraag sturend is, en de staatssecretaris in haar brief van 10 december aangeeft dat zorgkantoren zelfstandige bestuursorganen zijn en de rol van de regering is om passende kaders te stellen;
overwegende dat de regering voornemens is de meerzorgregeling aan te passen en de regelgeving per 1 januari 2027 in te laten gaan, het van belang is dat de zorgbehoefte op een goede manier wordt vastgesteld en onafhankelijkheid hierbij kan helpen;
verzoekt de regering in overleg met de zorgkantoren, het CIZ en cliëntenorganisaties de mogelijkheden voor onafhankelijke indicatiestelling bij de meerzorgregeling uit te werken, en de Kamer bij de begrotingsbehandeling VWS 2026 te informeren over de opties,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Tijmstra.
Zij krijgt nr. 454 (34104).
Dank u wel. Wij gaan luisteren naar de tweede spreker. Mevrouw Dobbe komt hiernaartoe. Ik nodig haar uit voor haar bijdrage in tweede termijn.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, voorzitter. Gezinnen die in de knel zitten, moeten snel duidelijkheid krijgen, en niet alleen duidelijkheid. Het kan namelijk niet zo zijn dat er wordt gekort op zorg die gewoon echt nodig is. Mensen zijn daar ontzettend afhankelijk van. Je kunt dus niet zeggen: we korten, maar geven wel duidelijkheid, en dat is het dan. We willen en gaan ervan uit dat de staatssecretaris het nu op zeer korte termijn gaat oplossen en dat de coulance die daarbij wordt betracht ook betekent dat deze mensen, totdat er een langdurige oplossing is, niet te horen krijgen dat ze gekort worden op de zorg die ze keihard nodig hebben om voor bijvoorbeeld hun kind te zorgen. Wij zouden ook nog de termijn willen horen die de staatssecretaris hieraan verbindt. Hoelang hebben de zorgkantoren om contact op te nemen met deze gezinnen? Dan kunnen we ook in de gaten houden of dat goed gebeurt en of de zorgkantoren er nu iets menselijker mee om zullen gaan.
Dan nog even de stelselverantwoordelijkheid. Ik snap dat de zorgkantoren als autonome entiteiten worden neergezet, maar dit kabinet, deze staatssecretaris en de ministers zijn gewoon stelselverantwoordelijk. Als een zorgkantoor iets doet wat tegen de wens van de Kamer ingaat, verwachten wij wel dat die stelselverantwoordelijkheid wordt genomen. Het kan niet zo zijn dat een zorgkantoor dan aan de touwtjes trekt en niet de staatssecretaris.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Dobbe. Ik nodig mevrouw Ten Hove uit voor haar tweede termijn.
Mevrouw Ten Hove (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Ik moet mij aansluiten bij het verhaal van mijn voorganger. Totdat er duidelijkheid is over de nieuwe regelgeving zijn sommige zorgkantoren coulant. Die coulantie geeft voor nu geen enkele garantie. Daarom dien ik de volgende motie in om voor lucht en duidelijkheid te zorgen totdat er een nieuwe regeling is vastgesteld.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat nog steeds tientallen gezinnen in onzekerheid zitten omdat het beleid rondom de toekenning van meerzorg nog niet op een redelijke manier is duidelijk gesteld;
constaterende dat dit grote gevolgen heeft voor de kwaliteit van zorg en het welzijn van de betreffende gezinnen;
constaterende dat nu nog heldere kaders ontbreken die duidelijkheid kunnen verschaffen over nieuw beleid, zonder dat hierbij wordt ingeboet op kwaliteit van leven en zorg;
verzoekt de regering te zorgen dat de toekenning van meerzorg voor mensen die zorg in de thuissituatie ontvangen wordt hervat zoals voorheen, binnen afzienbare tijd te komen tot duidelijke kaders over meerzorg en tot die tijd geen meerzorg af te wijzen bij herindicaties,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ten Hove.
Zij krijgt nr. 455 (34104).
Dank u wel. Dan kijk ik naar mevrouw Westerveld. Ja, zij heeft ook een bijdrage in de tweede termijn. Ik nodig mevrouw Westerveld daartoe uit.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Het is in ieder geval duidelijk dat er een oplossing moet komen. Dat vinden we allemaal; dat vindt ook de staatssecretaris. Tegelijkertijd vind ik het onbevredigend dat er nog zo veel onduidelijkheid is. Ouders hebben er natuurlijk niet zo heel veel aan als zij de staatssecretaris horen zeggen dat zij hieraan werkt, maar er nog weinig duidelijkheid voor hen is. Ik vertrouw erop dat de staatssecretaris hieraan werkt, maar ik geloof ook echt dat veel ouders geen fijne tijd hebben met al die onduidelijkheid. Ik zou de staatssecretaris willen vragen om een heel concreet tijdpad, want er moet voor deze ouders duidelijkheid komen. De wet moet worden aangepast. Ik heb begrepen dat ook de Regeling langdurige zorg moet worden aangepast. De vraag aan de staatssecretaris is dus of ze ons een tijdpad kan geven met wat ze op welk moment gaan doen.
Dan heb ik nog een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een veelvoud aan regelingen is, bedoeld om gezinnen te ondersteunen in de zorg en hulp aan een gezinslid met een (meervoudige) beperking, en dat deze regelingen zijn ondergebracht bij verschillende ministeries en instanties waarbij de aanvraagvorm, route en de wijze van beoordeling verschillen;
constaterende dat dit zorgt voor enorm veel bureaucratie, stress en onduidelijkheid bij zorgvragers en de procedures vaak onbegrijpelijk zijn voor mensen die moeite hebben met lezen en schrijven, waardoor zij zorg mislopen;
verzoekt de regering om in de uitvoering van de eerder aangenomen motie-Westerveld c.s. eenduidigheid, transparantie en toegankelijkheid als uitgangspunt te nemen, en met zorgkantoren en belangenorganisaties de complexiteit van (zorg)regelingen voor deze groep in stappen te versimpelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Dobbe, Vervuurt en Coenradie.
Zij krijgt nr. 456 (34104).
Dank u wel. Mevrouw Coenradie ziet af van haar tweede termijn. Ik nodig de heer Vervuurt uit voor zijn tweede termijn. Aan u het woord.
De heer Vervuurt (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik hoor van de staatssecretaris dat zij erbovenop zit en dat zij goed borgt dat de coulance terugkomt in de afspraken die nu gemaakt worden. Ze verwees zelf ook al naar de vertegenwoordigende rol van de Kamer om een vinger aan de pols te houden. Daarvoor is het belangrijk dat er een goede informatievoorziening is en dat die ook snel verbeterd wordt, gezien de situatie waar we nu in zitten. Daartoe hebben wij de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat recente afwijzingen van meerzorg tot grote onrust hebben geleid bij gezinnen die afhankelijk zijn van deze ondersteuning;
overwegende dat het ministerie momenteel onvoldoende systematisch inzicht heeft in het aantal (afgewezen) meerzorgaanvragen, de wijze van beoordeling door zorgkantoren en de gevolgen voor cliënten en hun naasten;
overwegende dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat de huidige regelgeving ten aanzien van meerzorg aanpassing behoeft en het streven is om de regelgeving met ingang van 1 januari 2027 te wijzigen;
van mening dat ook voor dat moment tijdige monitoring door de staatssecretaris als stelselverantwoordelijke noodzakelijk is om systeemfalen vroeg te signaleren, onzekerheid voor gezinnen te voorkomen en het vertrouwen in het stelsel te verbeteren;
verzoekt de regering het aantal ingediende, toegewezen en afgewezen meerzorgaanvragen per zorgkantoor, de doorlooptijden van beoordelingen en signalen van cliënten en professionals te monitoren, op voldoende aggregatieniveau om individuele privacy te waarborgen, tot ten minste het jaar 2027, en de Kamer hierover regelmatig te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vervuurt en Westerveld.
Zij krijgt nr. 457 (34104).
Dank u wel.
De heer Vervuurt (D66):
De volgende keer moet het nog sneller.
De voorzitter:
Het is hard werken. Mevrouw Wendel ziet af van haar tweede termijn. De heer Van Houwelingen ziet ook af van zijn tweede termijn. Daarmee zijn we aan het einde van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik begrijp van de staatssecretaris dat zij vijf minuutjes nodig heeft. We lopen iets uit, dus daar houd ik me strikt aan. Om 12.43 uur gaan we verder, met de beantwoording in tweede termijn.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We gaan luisteren naar de beantwoording van de staatssecretaris in tweede termijn. Volgens mij zijn alle leden er. Daarmee geef ik het woord aan de staatssecretaris voor de beantwoording van nog een enkele vraag en de appreciatie van de moties. Maar voordat we dat doen, geef ik het woord aan mevrouw Coenradie.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Ik zou graag ook JA21 onder de motie op stuk nr. 456, ingediend door het lid Westerveld, willen hebben.
De voorzitter:
Dat noteren we. Dank. Dan gaan we nu luisteren naar de beantwoording van de staatssecretaris.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik begin dan ook meteen met de vraag van mevrouw Coenradie. Ik heb niet zelf met de zorgkantoren gebeld, want dat is mij niet gelukt binnen de schorsing van drie minuten. Maar ik heb gelukkig wel een fantastisch team, dat al tijdens het debat contact heeft opgenomen met ZN. Die waren wat overvallen door de vraag, maar ze zijn hier wel toe bereid. Tegelijkertijd hebben zij gezegd dat voor de kerst wel heel erg lastig wordt. Ten eerste moeten zij duidelijk maken om welke dossiers het gaat. Vervolgens moeten al die mensen gebeld worden. Maar ze willen mensen niet gaan bellen met een lege huls. Ze willen er echt voor zorgen dat ze voordat ze mensen gaan bellen, daadwerkelijk het dossier op orde hebben, zodat ze hun duidelijkheid kunnen bieden. Dus willen ze dit doen? Ja. Willen ze dit op zeer korte termijn doen? Ook ja. Daarin hebben zij zich dus heel bereidwillig opgesteld. Maar zij zeggen ook dat er een kans is dat dit proces tot in januari moet doorlopen. Dat vond ik persoonlijk al winst. Ik zie mevrouw Coenradie knikken, dus ik hoop dat zij dat ook vindt. Ik zou de uitkomst hiervan graag in de brief van januari mee willen nemen.
Mevrouw Westerveld vroeg of het tijdspad geschetst kan worden. Ook die vraag zou ik in januari mee willen nemen in de brief.
De voorzitter:
Dat noteren we.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dan de moties. De motie op stuk nr. 454: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 455 is iets te kort door de bocht. Ik lees de motie zo dat dan eigenlijk alle aanvragen toegekend moeten worden. Er zijn aanvragen waarmee mensen nu tussen wal en schip zijn gevallen, maar er zijn natuurlijk ook aanvragen die niet toegekend zijn omdat ze gewoon niet toegekend moeten worden, omdat ze niet voldoen aan de kaders die we geschetst hebben. Bij het vorige kader en het toekomstige kader worden ze ook niet toegekend. De motie is dus iets te kort door de bocht. Daarom moet ik 'm ontraden.
De voorzitter:
Dit leidt tot een vraag van mevrouw Ten Hove.
Mevrouw Ten Hove (PVV):
Volgens mij is de motie heel duidelijk. Het gaat om de herindicaties. Deze mensen hadden eerder al een indicatie. Volgens mij is de motie dus heel duidelijk.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Als het puur gaat om een herindicatie bij exact dezelfde situatie met exact hetzelfde bedrag, dan kan ik de motie uiteraard oordeel Kamer geven. Maar er zijn natuurlijk ook herindicaties waarbij om een hoger bedrag wordt gevraagd, en waarbij dat hogere bedrag niet wordt toegekend omdat het niet binnen de afgesproken kaders past. Dat maakt het een beetje lastig. Dan ga ik dus weer heel erg in het werk van de zorgkantoren zitten en zeggen hoe zij die taak precies moeten invullen. Ik kan niet nu van tevoren zeggen dat in alle gevallen van een herindicatie exact het gevraagde bedrag toegekend moet worden. We zijn er wel mee bezig dat het in principe door zou moeten lopen als het exact dezelfde situatie betreft en er om exact hetzelfde bedrag wordt gevraagd. Snapt mevrouw Ten Hove wat ik bedoel?
Mevrouw Ten Hove (PVV):
Jazeker. Ik snap heel goed wat de staatssecretaris bedoelt, maar het leven is dynamisch. Soms veranderen situaties. Mensen hebben in het verleden een indicatie gehad. Ik zou willen dat voor de mensen die in het verleden een indicatie hebben gehad en nu een herindicatie nodig hebben, of dat nou iets duurder is of niet, tot de nieuwe regelgeving in ieder geval is veiliggesteld dat ze op zorg kunnen rekenen, zoals dat verwacht mag worden. Alternatieven hebben we namelijk ook niet voor deze mensen.
De voorzitter:
Leidt dit tot een ander oordeel van de staatssecretaris? Anders bent u het niet eens en gaan we daarover stemmen.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Nee.
De voorzitter:
Dan wachten we het oordeel van de Kamer hierover af. De motie op stuk nr. 455 wordt dus ontraden. De motie op stuk nr. 456.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
De motie op stuk nr. 456 krijgt oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 457 krijgt ook oordeel Kamer.
De voorzitter:
Dank. Mevrouw Dobbe heeft nog een openstaande vraag of een verzoek.
Mevrouw Dobbe (SP):
Even om ervoor te zorgen dat we elkaar heel goed begrijpen. Ik begrijp dat het zorgkantoor in ieder geval uiterlijk in januari contact zal opnemen met mensen van wie de aanvraag nu is afgewezen of die nog wachten op een bezwaar, op een andere manier dan het sturen van een brief met één zin. Er wordt dan coulance betracht, wat in ieder geval betekent dat als de aanvraag hetzelfde is voor dezelfde situatie, die wordt toegekend. Begrijpen wij elkaar dan goed?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ja. Ik probeer heel even te kijken ... Het was een lange zin. De zorgkantoren nemen niet per brief maar persoonlijk contact op met de mensen die een afwijzing hebben gehad. Zij zorgen dat dat niet alleen een leeg telefoontje is, maar dat ze ook daadwerkelijk wat kunnen bieden. Ze zullen dan de coulance betrachten die ook bij de mensen heeft plaatsgevonden die na eind oktober de aanvraag hebben gedaan, namelijk dat het budget tijdelijk wordt toegekend in afwachting van de nieuwe regels. Dat gebeurt op een zo kort mogelijke termijn, namelijk voor de kerst of in januari. Volgens mij zeggen we nu hetzelfde.
De voorzitter:
Nog even een dubbelcheck van mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
De coulance die dan wordt betracht betekent dan — dat begreep ik net uit het debatje dat u had met de PVV — dat als er een aanvraag is gedaan voor meerzorg in dezelfde situatie, die in ieder geval wordt toegekend totdat er een nieuwe situatie ontstaat.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Volgens mij is dat zo veel mogelijk zo, ja.
De voorzitter:
Ik wilde eigenlijk afronden, mevrouw Westerveld. Maar goed, ik wil het niet op mijn geweten hebben als er nog onduidelijkheden zijn.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik had nog gevraagd om een duidelijke tijdlijn.
De voorzitter:
Die is al toegezegd.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Zeker. Die komt in de brief van januari.
De voorzitter:
Die toezegging hebben we genoteerd. Die komt via die brief naar de Kamer. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit debat.
De voorzitter:
We gaan aanstaande dinsdag over de moties stemmen. Ik dank de staatssecretaris voor haar bijdrage aan dit debat en ik dank natuurlijk ook de leden. We gaan overigens lunchen. Ik begrijp dat we om 13.20 uur met het volgende debat starten. Ik schors deze vergadering.
Mededelingen
Voorzitter: Van der Lee
Mededelingen
Mededelingen
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering.
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Regeling van werkzaamheden
Regeling van werkzaamheden
Regeling van werkzaamheden
De voorzitter:
Aan de orde is een korte regeling van werkzaamheden.
Ik stel voor toestemming te verlenen voor het houden van een wetgevingsoverleg met stenografisch verslag aan de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op maandag 9 maart 2026 van 14.00 uur tot 18.00 uur over de Ontwerp-Nota Ruimte (29435, nr. 269).
Het Presidium heeft de recessen vastgesteld voor de periode herfstvakantie 2026 tot en met zomervakantie 2027. Deze zullen op de langetermijnagenda en de website van de Tweede Kamer worden gepubliceerd.
Ik stel voor dinsdag 16 december aanstaande ook te stemmen over de aangehouden motie-Van Baarle (21501-02, nr. 3287).
Ik deel aan de Kamer mee dat voor het dertigledendebat over het bericht dat een migratieachtergrond tot nadelen in de strafrechtketen leidt de termijn voor toekenning is verlengd.
Ik stel voor de volgende stukken van de stand van werkzaamheden af te voeren: 32637-717; 32637-713; 21501-02-3269; 21501-20-2328; 21501-02-3261; 22112-4183; 21501-07-2150; 29389-160; 32336-170; 32793-867; 22343-433; 30175-479; 21501-32-1734; 31125-144; 21501-02-3272; 22112-4189; 22112-4193; 31934-98; 36800-XIV-8; 21501-20-2295; 21501-20-2294; 35471-41; 35157-10; 32847-1388; 30952-498; 27858-736; 2025Z20165; 32429-34; 2025Z21000; 32637-715; 28286-1402; 33626-34; 36800-75; 22112-4210; 36723-4; 21501-30-681; 22112-4212; 35247-12; 2025Z19731; 30952-497; 30196-856; 33340-37; 21501-34-447; 28286-1408; 21501-08-1012; 31409-484; 21501-02-3293; 2025Z19724.
Aangezien voor de volgende stukken de termijn is verstreken, stel ik vast dat wat deze Kamer betreft, de daarbij ter stilzwijgende goedkeuring overgelegde stukken zijn goedgekeurd: 36844-(R2213)-1; 36845-(R2214)-1; 23908-(R1519)-176; 24493-(R1557)-104.
Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Dan gaan we nu verder met het debat over het staken van de onderhandelingen met NAM-aandeelhouders Shell en ExxonMobil over de kosten van de Groningse hersteloperatie en over de aardbeving in Groningen.
Van harte welkom aan de staatssecretaris en de minister en ook aan de leden. Ik ga zes interrupties toestaan, maar vraag u wel die binnen de 45 seconden te houden. Als het te lang wordt, dan ga ik daar wat over zeggen.
Verder moet ik u mededelen dat dit debat om 16.30 uur waarschijnlijk wordt opgeschort omdat er een debat over een Raad Buitenlandse Zaken moet plaatsvinden met de minister van Buitenlandse Zaken, die maar heel beperkt beschikbaar is. Dat kan betekenen dat we daarna nog een voortzetting hebben, als we niet op tijd klaar zijn. Dan weet u dat.
Dan gaan we beginnen. De eerste spreker is mevrouw Beckerman. Zij voert het woord namens de Socialistische Partij. Gaat uw gang.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel. Terwijl zwaar gedupeerde Groningers nog steeds vechten tegen een bureaucratisch systeem, blijven in Den Haag honderden miljoenen op plank liggen. Twee jaar geleden schreef het kabinet een rake zin in Nij begun: "De overheid kan de gedupeerden van de gaswinning geen tien jaar van hun leven teruggegeven; het kabinet kan wel deze laatste kans benutten om het beter te doen." Laatste kans! Deze laatste kans is het kabinet voor veel zwaar gedupeerden aan het verspelen. Twee weken geleden zat ik 's avonds hier in de Tweede Kamer te werken. Ik belde een gedupeerde terug die me die dag wanhopige berichten had gestuurd over een echtpaar van wie de man 95 jaar oud is. Alweer twee jaar lang lopen ze vast in de regeling voor duurzaam herstel. Na twee jaar wachten ze nog op een rapport om de kapotte fundering te herstellen. Hoe vindt u dat het gaat met uw laatste kans? Hoelang denkt u dat 95-jarigen kunnen wachten op een falende overheid? Twee dagen na dat telefoongesprek ontvingen we de Najaarsnota. Bijna 130 miljoen voor de regeling waar dit echtpaar op wacht, blijft hier op de plank liggen. Hoe kan dit? Gedupeerden wachten, het geld is er, maar u geeft het niet uit.
Dit is niet het meest treurige verhaal of een of andere uitzondering; dit is een pijnlijke illustratie van hoe het gaat bij cruciale regelingen. We zien namelijk hetzelfde beeld bij de regeling die misschien wel met de meeste bombarie werd aangekondigd na de parlementaire enquête: de regeling voor daadwerkelijk herstel. Eindelijk, eindelijk zou er niet meer eindeloos onderzoek gedaan worden naar causaliteit. Althans, dat was de belofte. In de praktijk zijn er nog geen 500 gedupeerden mee geholpen. Honderden gedupeerden wachten nu op een tweede inspectie van hun woning. Hoezo geen bureaucratie meer? Schades groter dan €60.000 worden nog op precies dezelfde manier afgehandeld als vóór de parlementaire enquête. Ruim 118 miljoen blijft op de Haagse plank liggen. Hoe vindt u zelf dat het gaat met uw laatste kans?
De dag na de aardbeving bij Zeerijp zagen vele mensen Debora Veldman in het nieuws. Zij gaf haar baby nachtvoeding toen de klap kwam en er van alles omviel in haar huis, het oudste huis van 't Zand. Terwijl overal om haar heen woningen worden gesloopt of versterkt, kreeg zij de brief dat ze "op norm" is. Deze ongelijkheid zien we op zo veel plekken. Ondertussen blijft 50 miljoen voor de versterking dit jaar op de Haagse plank liggen. Daarbij wordt ruim 22,5 miljoen voor verduurzaming bij de versterking niet uitgegeven. Hoe vindt u zelf dat het gaat met uw laatste kans?
Blijft er dan bij alle posten geld liggen? Nee. Bij één post moet er geld bij, want er zijn meer mensen met gezondheidsproblemen, psychische problemen door de manier waarop de overheid met ze omgaat, dan het kabinet had verwacht: 15 miljoen extra voor immateriële schade.
De huidige aanpak faalt nog steeds. Dagblad van het Noorden interviewde zes jaar geleden 101 gedupeerden. Van hen wacht 70% nog. Bewoners geven de NCG gemiddeld een 4,9. Er is een alternatief; er is een alternatief. Al jarenlang weten we welke oplossing nodig is: geen gekmakende bureaucratie, geen aardbevingsindustrie, geen wantrouwen en ongelijkheid, maar alle gedupeerde Groningers het recht geven op een veilig, schadevrij en duurzaam huis. Ga van deur tot deur en maak met gedupeerden een plan voor hun huis en hun toekomst. Waarom blijft de staatssecretaris maar vasthouden aan wat niet werkt, terwijl er een oplossing is?
Voorzitter. In plaats van hun verantwoordelijkheid te nemen voor het leed, vechten Shell en Exxon hun aansprakelijkheid aan, met twintig procedures en vier arbitragezaken. Shell en Exxon proberen de rechtsorde buiten spel te zetten door claims die door de rechtbank Noord-Nederland zijn afgewezen alsnog via arbitrage achter gesloten deuren toegekend te krijgen. Dat is echt een schandalige gang van zaken. Dat laat zien dat Shell en Exxon te veel macht hebben gekregen en er niet voor terugdeinzen die te misbruiken. Hoe waarborgt het kabinet dat de arbitragezaken geen enkele invloed hebben en zullen hebben op het herstel van Groningen, niet financieel en niet inhoudelijk? Wilt u dat ook wettelijk vastleggen? Wanneer komt de heffing voor de openstaande rekening? 550 miljoen is niet betaald. Overweegt u ook hardere stappen, zoals extra belasting of het aanklagen van deze bedrijven? Welke lessen trekt u over arbitrage?
Tot slot. Voorts ben ik van mening dat alle gaswinning in Groningen gestopt dient te worden. Ik hoor graag van de minister hoe ze onze deze week opnieuw aangenomen motie tegen gaswinning bij Warffum gaat uitvoeren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Bushoff. Hij voert het woord namens de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Het Groningerland is prachtig. Het is bekend van dat weidse uitzicht, met daarin die wierden, die ze in Friesland "terpen" noemen. De meeste mensen in Nederland vragen zich af: wat zijn die heuvels in het landschap? Nou, dat zijn dus die wierden. Op die wierden staan heel veel eeuwenoude, middeleeuwse, prachtige kerkjes. In Noord-Groningen staan er meer dan waar ook in Noordwest-Europa. Zo is er ook zo'n prachtig mooi veertiende-eeuws kerkje op een wierde in Zeerijp. Ik was daar met mijn collega Beckerman op vrijdag 14 november, de middag na die op een na zwaarste aardbeving ooit. Om dat prachtige kerkje heerste een serene rust, maar aan de overkant, in het dorpshuis, was er een enorme mediastorm gaande. Terecht was er aandacht voor de aardbeving. Ik zeg dat het goed is dat de staatssecretaris ook aanwezig was in Zeerijp. Ik zeg tegen de collega van D66 dat het goed is dat daar die avond meerdere collega's van hem waren. Wij spraken daar met een jongen van 17 jaar, Chris. Hij woont in Zeerijp. Hij stelde de vraag: nu is er aandacht, maar wat verandert er?
Voorzitter. Die vraag is bij mij eigenlijk best wel lang blijven hangen: wat verandert er? Welke vooruitgang is er geboekt? Er is het afgelopen jaar 421 miljoen euro op de plank blijven liggen. Duurzaam herstel: er is 130 miljoen op de plank blijven liggen. Eindelijk was er een regeling die niet alleen de schade voor het oog zou oplossen, maar die ook de funderingen zou aanpakken zodat schade daadwerkelijk duurzaam hersteld zou worden. Er is 130 miljoen op de plank blijven liggen. Wat te denken van Daadwerkelijk herstel? Eindelijk was er een regeling. Mensen met een schade tot €60.000 zouden goed geholpen worden, zonder bureaucratische ellende. Nog maar een paar honderd mensen zijn geholpen, terwijl er een paar duizend aanvragen zijn. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: vindt u dan dat het goed gaat en dat er voldoende vooruitgang is geboekt? Ik zeg het Chris eigenlijk na: wat verandert er? Wat gaat er veranderen om te voorkomen dat er volgend jaar weer honderden miljoenen euro's op de plank blijven liggen?
Voorzitter. Het voorbeeld van Debora is net ook al door mijn collega Beckerman genoemd. Debora schrok zich wezenloos toen zij met een baby'tje in haar armen zat toen die klap kwam. Wat verandert er voor haar? Huizen om haar heen worden gesloopt of versterkt. Haar huis wordt op norm verklaard. Zij is lang niet de enige. Ga bijvoorbeeld naar Appingedam. Daar heb je zo'n blokje woningen tussen de Westersingel, de Harm Kuperstraat en de Wieger van den Bosstraat. In dat blokje woningen wonen mensen die jaren geleden al hebben gehoord dat hun huis onveilig is. Soms zitten er gewoon geen plafonds meer in. Er zijn mensen die hun spullen hebben opgeslagen. Jarenlang wachten ze, en nu is er opeens een briefje op de deurmat: "Uw huis is op norm verklaard". Dan vraag ik de staatssecretaris: hoe kunnen we garanderen dat huizen echt veilig zijn? Als mensen daar terecht en logischerwijs aan twijfelen, hoe hebben we het dan geregeld dat mensen een onafhankelijk advies kunnen krijgen en dat ze daadwerkelijk ook juridische en financiële ondersteuning krijgen om een onafhankelijk nieuw advies te vragen?
Voorzitter. Ik zeg ook tegen deze Kamer het volgende. Eigenlijk is er maar één manier op deze problemen op te lossen, namelijk een totaalaanpak: een huis heeft één plan voor versterking, schadeherstel en verduurzaming. Ik zeg erbij: wil je dat goed doen, dan kan dat alleen als je het rapport-Van Geel volledig en mét budget uitvoert. Dat voorstel zullen we vandaag dan ook doen. Ik zeg er tegen de Kamer ook bij: denk nog even terug aan de woorden van de parlementaire enquêtecommissie. Die hield de Kamer een kritische spiegel voor door te zeggen dat de Kamer te lang afwachtend is geweest. Ik zeg er dus bij: laten we dan nu het heft in eigen hand nemen en Groningen vooruithelpen met de voorstellen die we vandaag kunnen doen. Het is namelijk keihard nodig. Die stilstand is niet gratis. Laat ik dat illustreren aan de hand van één schrijnend voorbeeld, dat van Janna en Piet. Zij zijn morgen 60 jaar getrouwd, dus vanaf deze plek wil ik hen feliciteren. Ze wonen in Delfzijl en ze vallen onder die welbekende batch 1588. Zij hebben dus €10.000 van hun eigen geld moeten inleggen voor de sloop van hun oude woning. Die staat er overigens nog steeds, tot op de dag van vandaag. Ze hebben een jarenlange strijd gevoerd om dat geld, waar ze recht op hebben, terug te krijgen. Eindelijk kregen ze een bedrag terug, maar voor Piet kwam dat eigenlijk te laat, want hij zit nu in een verzorgingstehuis. Het enige wat ze vroegen, was om een klein beetje van dat geld waar ze recht op hadden, terug te krijgen om iets leuks te kunnen doen met hun kleinkinderen. Ik zeg er dus bij: die stilstand is niet gratis, maar die berooft mensen letterlijk van hun leven.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding, want ik zie dat ik bijna door mijn tijd heen ben. Ik heb ook nog een paar hele korte en snelle vragen voor de minister. Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van de parlementaire enquêtecommissie dat bij de gaswinning geld boven de belangen van Groningers ging? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat er nog steeds gas gewonnen wordt? Hoe ziet u dat in het licht van het feit dat het bij Ternaard wél mogelijk was om met geld gaswinning tegen te houden? Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie van de Kamer? De rest bewaar ik voor interrupties.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Bikker. Zij voert het woord namens de ChristenUnie. Gaat uw gang.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. De gasputten zijn dan wel gesloten, maar de gevolgen van de decennialange gaswinning ervaren de mensen in Groningen nog steeds. Groningers hadden de hoop dat na de sluiting van de gasputten zwaardere bevingen verleden tijd zouden zijn, maar niets bleek minder waar, zeker met de beving van 14 november.
Ik was onlangs in Appingedam. De mensen daar vertelden me dat ze moe zijn, dat ze geen zin hebben om telkens schade te moeten melden en om die bureaucratische mallemolen weer in te gaan. Groningers voelen zich niet veilig ten opzichte van de bodem, maar ook niet ten opzichte van Den Haag.
Ik wil ermee beginnen dat het eigenlijk niet te geloven is dat er hier, na de stevige en duidelijke conclusies van die parlementaire enquête, nog steeds partijen zijn die pleiten voor het openen van de gasputten. Daarnaast is het beschamend dat Shell en ExxonMobil onder hun juridische en morele verantwoordelijkheid proberen uit te komen. De Staat heeft een ereschuld aan Groningen, maar de bedrijven die jarenlang hebben verdiend aan de gaswinning hebben die ook. Wat ontbreekt is een greintje moreel besef dat verantwoordelijkheid verder gaat dan een strikt juridisch minimum. Als iets klopt, dan deugt het nog niet. Daarom hoop ik echt dat in de bestuurskamers bij Shell en ExxonMobil iemand met de vuist op tafel slaat. Ik hoop dat er iemand is die zegt: ik sta op, want dit kan niet; wij kunnen niet decennialang verdienen aan Groningen en vervolgens bezwaar maken tegen de compensatie van mensen die de klappen hebben opgevangen. Recent is er een tussentijds vonnis geweest in het voordeel van de Staat. Dat is goed nieuws en een mooie eerste stap. Hoe taxeert de staatssecretaris deze uitspraak en wat verwacht hij van alle procedures die nog lopen? Aan de minister vraag ik wat deze procesopstelling van Shell betekent voor andere overeenkomsten die de Staat met Shell wil afsluiten, bijvoorbeeld voor gaswinning op de Noordzee. Deze opstelling schaadt toch ook ergens het vertrouwen.
Dan heb ik een vraag over arbitragezaken in het algemeen. Arbitragezaken vinden plaats achter gesloten deuren. Dit staat op gespannen voet met onze democratische rechtsstaat, waarbij rechtspraak in het openbaar plaatsvindt. Hoe ziet het kabinet dit? En wat betekent dat voor toekomstige overeenkomsten die de Staat afsluit met bedrijven?
Voorzitter. Ondertussen wonen heel veel Groningers nog steeds in huizen met scheuren en verzakte funderingen. Is de staatssecretaris tevreden over hoe de herstel- en versterkingsoperatie nu gaat? Mijn beeld is namelijk nog steeds dat de mensen met de zwaarste problemen het slechtst geholpen zijn. Oneerbiedig gezegd: de grote groep van mensen met kleine schades worden prima geholpen, maar de mensen die in een onveilig huis wonen, hebben geen idee waar ze aan toe zijn. Hoe denkt de staatssecretaris dit te veranderen? Klopt het dat het IMG soms nog steeds gebruikmaakt van de trillingstool? Dat is toch in strijd met de derde maatregel uit Nij begun? Kan de staatssecretaris toezeggen dat hier per direct mee wordt gestopt?
Dit voorjaar spraken we over de kwaliteit van de opgeleverde woningen na versterking. Die liet vaak te wensen over. Denk aan tocht, schimmel en achtergebleven bouwmaterialen. In een motie heb ik verzocht om de kwaliteit van de woningen te verhogen en één loket in te richten waarbij bewoners terechtkunnen. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? En hoe gaat het met de kwaliteit van de versterkingsrapporten die de NCG hanteert? Is een herbeoordeling van een versterkingsrapport nu mogelijk zonder dat iemand de volledige bestuursrechtelijke route van bezwaar en beroep heeft doorlopen?
Het credo voor de herstel- en versterkingsoperatie is: koste wat kost, zolang als het duurt. Hoe rijmt de staatssecretaris dit met het feit dat er nog steeds geen geld is om volledig uitvoering te geven aan het rapport-Van Geel? Alle woningen moeten schadevrij, veilig en verduurzaamd worden. De afgelopen coalitie beloofde van alles, maar heeft niks geleverd, nul, alleen de belofte. Laat Groningen niet nog langer wachten. Regel dit.
Voorzitter, ik rond af. Dit kabinet wil nog steeds pompen. Ternaard is opgegeven vanwege de UNESCO-stempel op de Waddenzee. Ik dank de minister dat die knoop is doorgehakt. Maar de andere kleine gasvelden worden nog steeds gebruikt. Ik kan dit niet uitleggen aan Groningers met kapotte huizen die op enkele kilometers van Warffum wonen. Wil het kabinet dat wel uitleggen? Of zullen we er gewoon een streep door zetten? Kan het kabinet in ieder geval een nieuw advies aanvragen bij SodM over de veiligheid van de gaswinning bij de kleine gasvelden? Want ik wil dat dit kabinet zich houdt aan de eerder gedane belofte: geen gaswinning in Groningen.
Voorzitter. Naast zorgen over gaswinning leven er zorgen over zoutwinning rond Veendam. Vorig jaar heeft de minister aan mij toegezegd dat er een onderzoek loopt naar de veiligheid hiervan. Wat is de stand van zaken? Er worden namelijk nog steeds nieuwe vergunningen afgegeven, terwijl burgers zich ernstig zorgen maken over bodemdaling en uitstoot van lood.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Kops. Hij voert het woord namens de PVV-fractie.
De heer Kops (PVV):
Voorzitter. 3,4 was de kracht van de beving bij Zeerijp medio november. Het was de op twee na zwaarste beving ooit in de provincie. Er waren opnieuw duizenden schadegevallen en acuut onveilige situaties. Weer dikke ellende. Dat onderstreept natuurlijk des te meer de urgentie van de hele schadeafhandeling- en versterkingsoperatie. Dan komen we meteen bij twee problemen. Eén: die schadeafhandeling en versterking gaan nog steeds veel te langzaam, veel te moeilijk en veel te stroperig. Twee: de NAM betaalt de rekeningen niet.
Voorzitter. De minister zei in reactie op de beving dat "alle processen rondom de schadeafhandeling klaarstaan". Dat zal best, maar in de praktijk loopt het nog allemaal voor geen meter. Vorig jaar is er een nieuwe regeling van start gegaan, gericht op daadwerkelijk herstel. Die regeling zou ertoe moeten leiden dat mensen hun schades tot €60.000 aan hun woning zomaar kunnen laten herstellen. De bedoeling daarvan was om die schadeafhandeling juist makkelijker, sneller en minder streng te maken, omdat er niet meer per scheur naar de oorzaak gekeken zou worden. In werkelijkheid is er van daadwerkelijk herstel nog weinig terechtgekomen. De oorzaak? Oude schades, nieuwe schades, oude rapporten en nieuwe rapporten moeten allemaal met elkaar vergeleken worden. Dat leidt tot onduidelijkheden en vertragingen, aldus het IMG. Dat klinkt dan toch heel erg als een bureaucratisch probleem. Als er iets is waar we het in dit huis over eens zijn, is dat volgens mij dat we juist in dit dossier af moeten van dat hele bureaucratische moeras van regelingen, opnames, rapporten en dossiers. Hoe kon dit nou in hemelsnaam gebeuren? Had niemand dit kunnen voorzien? Het IMG zou de werkwijze gaan aanpassen. De vraag is of dit inmiddels is gebeurd. Graag een reactie.
Voorzitter. Dan de onbetaalde rekeningen. Artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen is helder: de Staat legt aan de NAM een heffing op voor alle voorgeschoten kosten van schadeafhandeling en versterking. Maar in plaats van netjes te betalen, is procederen tegen zo'n beetje elke in rekening gebrachte euro de norm geworden. Zo'n 550 miljoen euro aan onbetaalde rekeningen staat nog steeds open. Dat is en blijft schandalig, zeker omdat de NAM over 2024 maar liefst 3 miljard euro aan dividend heeft uitgekeerd. Conclusie: enerzijds hebben we de aandeelhouders, die er heerlijk warmpjes bij zitten, en anderzijds hebben we de Groningse dupeerden, die nog altijd, al jarenlang, moeten strijden voor waar zij recht op hebben. Maar liefst twintig juridische procedures lopen er. Tegelijkertijd liepen er tot voor kort op de achtergrond zogeheten "constructieve gesprekken" en onderhandelingen met de NAM om er toch onderling uit te komen. Onderhandelingen over het Groningendossier, maar ook over het niet doorgaan van gaswinning bij Ternaard. Ik citeer: "Bredere onderhandelingen over het gehele Groningendossier zijn nu niet haalbaar vanwege de demissionaire status van het kabinet." Was of is die demissionaire status de enige reden geweest of waren er ook inhoudelijke redenen om met die gesprekken te stoppen? Hebben die gesprekken tot dusverre überhaupt iets opgeleverd? Graag een reactie.
Cru is het natuurlijk wel. Onderhandelingen over het Groningendossier waarbij het erom gaat dat de NAM moet betalen, zijn gestaakt. Maar onderhandelingen over het niet doorgaan van de gaswinning bij Ternaard waarbij de NAM geld krijgt, zijn blijkbaar wel gelukt. Hoort u het verschil? Betalen is moeilijk, moeilijk, moeilijk, maar geld ontvangen is blijkbaar zo geregeld. Want ja, er is een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is afgesproken dat de NAM een compensatie krijgt van 163 miljoen euro, terwijl de NAM tegelijkertijd nog 550 miljoen euro moet betalen. In het debat van afgelopen maandag hebben we het er al over gehad. De PVV heeft toen aan de minister gevraagd: kunnen we die bedragen niet op een of andere manier met elkaar verrekenen? De minister zei toen: nee, want het zijn verschillende procedures; dat staat allemaal los van elkaar. Dat is misschien een verklaring, maar het is natuurlijk nog geen excuus. Daarom de vraag aan de minister: is zij ertoe bereid die compensatie aan de NAM pas over te maken nadat de NAM alle openstaande rekeningen netjes heeft voldaan? Zie het als een soort gelijk oversteken. Doe het maar gewoon, zet er maar flinke druk op, want dat doet de NAM immers ook.
Ten tweede en tot slot. Als de NAM het stelselmatig nalaat om die rekeningen te betalen, is de wettelijke grondslag, artikel 15 van de wet, dan nog wel afdoende? Moeten we daar iets mee? Kunnen we daar iets mee? Moeten we daar iets aanscherpen? Hoe ziet de minister dat? Is daar iets mogelijk? Graag een reactie.
Ik dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, u ook bedankt voor uw inbreng. We gaan nu luisteren naar mevrouw Teunissen. Zij voert het woord namens de Partij voor de Dieren. Gaat uw gang.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. De pijn in Groningen is rauw, de onzekerheid is constant en het gevecht tegen de bureaucratie is zwaar. De recente beving bij Zeerijp van 3,4 op de schaal van Richter is een van de zwaarste aardbevingen in de provincie ooit. Dat heeft wonden weer opengereten: duizenden meldingen van schade, 45 acuut onveilige situaties en een schrikreactie die door merg en been gaat. Tot deze aardbeving waren er slechts vijf huizen hersteld in Zeerijp, omdat zij onder de zogenaamde "dorpenaanpak" vallen en daardoor als laatste aan de beurt zijn. Nu zijn er 4.000 schademeldingen en er komen er nog meer bij, kan ik u garanderen. Mijn vraag aan het kabinet is: wat gaat het kabinet nu extra doen aan structurele hulp in Zeerijp om al die schade te herstellen? Want nog meer vertraging betekent nog meer fysieke schade, meer gezondheidsschade en nog meer wantrouwen in de overheid.
Voorzitter. Ook jongeren worden geraakt. Daar wil ik vandaag extra aandacht aan besteden. Er is een recent onderzoek geweest van het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg. Daarin staat zwart-op-wit: jongeren in gebieden met aardbevingsschade scoren lager op mentale gezondheid, ze missen lessen en ze piekeren over de toekomst. In de welzijnsaanpak voor jongeren zul je dus ook de gevolgen van de gaswinning moeten meenemen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: op welke manier doet hij dat?
Voorzitter. De bureaucratie — het is er al veel over gegaan — rondom de schadeafhandeling is tenenkrommend. Het geld blijft op de plank liggen. Illustratief daarvoor zijn de meest complexe situaties, die vaak onderop de stapel belanden. Tijdens de recente bewonersavond in Ten Post zei de staatssecretaris dat er minimaal 300 oude lastige dossiers liggen waar hij werk van wil maken. Hoeveel van die gevallen zijn er precies en wat bedoelt de staatssecretaris met "werk maken van"? Wat is zijn aanpak?
Voorzitter. Veilig, duurzaam en schadevrij wonen. De parlementaire enquêtecommissie is daar kraakhelder in geweest: milder, makkelijker en menselijker. Nu zien we toch aan alle kanten vertraging en opeenstapeling van schade. Mijn vraag aan het kabinet is: welke stappen gaat het kabinet nu concreet nemen om die mildere, makkelijkere en menselijkere aanpak te versnellen?
Voorzitter. Dan Shell en Exxon. Uiteraard is het goed nieuws dat de Staat nu de rechtszaak tegen Shell en Exxon heeft gewonnen en dat zij 1,35 miljard euro moeten betalen. Het is echter een grote schande dat het zover heeft moeten komen, want het steken van al die energie en dat geld in die rechtszaken had voorkomen kunnen worden als de machtspositie van die bedrijven niet zo groot was geweest. Dat is natuurlijk het gevolg van heel veel politieke keuzes. Dat is geen natuurwet. We zien dat die machtspositie ervoor heeft gezorgd dat die bedrijven miljarden hebben kunnen verdienen met de gaswinning in Groningen, die de provincies voorgoed heeft ontwricht. Die machtspositie is gewoonweg te groot. Er zijn in 2018 en 2019 afspraken gemaakt tussen de overheid en de NAM over de schadeafhandeling. Ik wil graag een reflectie van het kabinet: waar gaat het dan mis met die afspraken? Kan het kabinet daar de vinger op leggen? Wat is nou de kern van waar het misgaat? Als je afspraken maakt, dan houd je je daaraan. Waarom houden die bedrijven zich daar niet aan en waarom kunnen ze gaan procederen?
Voorzitter. Dat heeft te maken met de enorme machtspositie van die bedrijven. Ik zei dat al. Als we blijven gedogen dat fossiele bedrijven zich via arbitrage ontworstelen aan hun plichten, geven we een gevaarlijk signaal af. Het welzijn van mensen in Nederland wordt al lang te veel gegijzeld door de fossiele industrie. Hoe kan de minister nou de overheidspositie ten opzichte van deze bedrijven versterken? Ziet ze bijvoorbeeld mogelijkheden om arbitragesystemen waarmee beslissingen buiten het zicht van burgers en het parlement worden genomen, af te schaffen en terug te gaan naar het gewoon onder de rechter brengen? Dat lijkt me het meest rechtvaardig.
Voorzitter. Tot slot de gaswinning in Warffum. Het is niet uit te leggen dat de minister daar groen licht voor blijft geven, terwijl er nu nog een aangenomen motie ligt waarin de Kamer zegt: stop de gaswinning. Wat gaat de minister doen om de motie uit te voeren? Ik heb het al eerder gevraagd en ik ga het nog keer doen: is zij bereid om nieuw advies te vragen aan het SodM? Dat heeft namelijk gezegd: we hadden breder moet kijken, ook naar Warffum.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Ik zie de heer Baudet niet in de zaal. Die had zich ingeschreven en zou op dit moment gaan spreken. Ik ga dus door. Ik geef het woord aan de heer Köse. Dat is bijzonder in de zin dat hij zijn maidenspeech gaat houden. Hij doet dat namens D66. Ik wens hem daarbij heel veel succes. O, zijn collega's zijn er nog niet. Vindt u het goed om even een minuut te wachten totdat uw collega's in de zaal zijn? Ja.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Ik geef nogmaals het woord aan de heer Köse voor zijn maidenspeech namens de fractie van D66, die nu in wat grotere getale aanwezig is.
De heer Köse (D66):
Voorzitter, dank u wel. Fijn dat meneer Baudet mij voorrang wilde geven. Dat waardeer ik heel erg.
Voorzitter. Vandaag sta ik hier als jonge Nederlander met Turkse roots uit het mooie dorp Dongen. Dat is een gezellig Brabants dorp, waar we de uitspraak "in Dongen doen we dingen samen" centraal hebben staan. Voor elkaar klaarstaan en omkijken naar je buren is hier vanzelfsprekend. Ik zeg eerlijk: dat kwam mij deze afgelopen bewogen maanden heel goed uit. Ik ben getrouwd en ben samen met mijn vrouw in ons nieuwe huis getrokken. Nu mag ik aan een nieuw hoofdstuk beginnen, als volksvertegenwoordiger in deze Kamer. Eén ding weet ik zeker: het is niet vanzelfsprekend dat ik hier sta in het huis van onze democratie. Maar ik heb bewezen dat het wel kan. Precies dat besef wil ik hier vandaag delen. Tegen de vele jongeren die vol dromen en ambities zitten, zou ik willen zeggen: jaag die dromen na; het kan wél.
Voorzitter. Ik heb vroeger vaak gedacht dat ik er niet helemaal bij hoorde en dat ik niet mee mocht doen. De kaarten waren voor mij weliswaar beter geschud dan voor de generaties voor mij: ik ben hier geboren, ik spreek de taal en ik kreeg passend onderwijs. Ik hoefde niet alléén naar ouderavonden en ik stond ook niet als enige zonder carnavalskleding op school, omdat mijn ouders het systeem wel kenden. Maar voor mijn ouders, grootouders en zo veel anderen zijn dat juist de momenten waarop zij nog steeds voelen: ik hoor er niet bij.
Voor mij was zo'n moment toen ik ondanks een Cito-score van 547 toch een mavo-advies kreeg, niet omdat ik het niet kon, maar omdat sommigen dachten dat ik het met mijn achtergrond en mijn omgeving niet kon. Dat doet iets met je. Je ligt ervan wakker en je twijfelt: misschien hebben ze wel gelijk en kan ik het echt niet. Het remt je af nog voordat je begonnen bent. Maar ik begon mijn betoog bewust positief voor de jongeren die misschien naar dit debat kijken. Dankzij de mensen die wél in mij geloofden, die mij kansen gaven en die obstakels wegnamen, heb ik mijn dromen en ambities kunnen najagen. Zo gaf een van mijn leraren mij de kans om mee te doen met het debatteam van het Cambreur College. We werden Brabants kampioen. Misschien klinkt dat in deze Kamer niet zo indrukwekkend omdat het lijkt alsof iedereen hier met een interruptiemicrofoon is geboren, maar ik beschouw dat als een heel vormend moment in mijn leven.
Dat zijn de mensen die je nodig hebt in je leven, die je uitnodigen om mee te denken en mee te doen, en die je laten groeien. Juist in deze Kamer, waar we soms heel fel naar elkaar kunnen zijn, wil ik benadrukken hoe waardevol dat is. Die leraar gaf mij dat ene gevoel dat eigenlijk iedereen nodig heeft: het gevoel dat je erbij hoort. Laten we als politiek ernaar streven om dat gevoel aan alle Nederlanders te geven. Dat is in ieder geval mijn streven in deze Kamer: mensen uitnodigen om mee te denken, obstakels waar mogelijk wegnemen en ervoor zorgen dat ook zij, net als ik, hun ambities en dromen kunnen najagen. Ik wil dat iedere Nederlander kan zeggen: ik hoor erbij.
Een kleine maand geleden maakte ik opnieuw zo'n vormend moment mee. Een dag na mijn beëdiging als Kamerlid werd Zeerijp opgeschrikt door een verschrikkelijke aardbeving. In één klap stonden Groningers weer oog in oog met alle stress, onzekerheid en angst die al zo lang op hun levens drukt. Als nieuwe woordvoerder op dit dossier kon ik niet anders dan diezelfde dag nog samen met mijn collega's Rob Jetten en Hans Vijlbrief in de auto stappen, niet om van een afstandje te praten over wat er speelt, maar om de Groningers in de ogen te kijken, om naar hun verhalen te luisteren en om ze persoonlijk een hart onder de riem te steken. Alleen zo kun je beginnen te begrijpen wat deze situatie met mensen doet. Ondanks alle ellende werden we ontzettend warm en gastvrij ontvangen. Dat raakte me diep, juist omdat het laat zien hoe veerkrachtig deze gemeenschap is. Die veerkracht verdient oplossingen die werken, niet alleen op papier, maar ook in het echte leven. Daarom staan wij als D66 pal naast de Groningers en zeggen wij duidelijk: de gaskraan blijft dicht.
In die gesprekken vielen mij drie zaken in het bijzonder op. Allereerst de ongelijkheid. Buren krijgen onderling totaal verschillende uitkomsten. De een krijgt een nieuwe woning, terwijl de ander al jaren achter fatsoenlijk schadeherstel aan zit. Wat de Groningers wél delen, is stress, zo veel dat je er soms letterlijk bij neervalt. Het tweede dat opviel, is de onduidelijkheid: te veel instanties, te veel loketten en te veel tegenstrijdige antwoorden. Mensen vertelden ons: je ziet door de bomen het bos niet meer. Tot slot de traagheid: de woningen moeten in 2028 versterkt zijn, terwijl iedereen weet dat dat niet gehaald gaat worden. Sommige rechtszaken lopen al jaren en slokken de levens van mensen en families volledig op. Ze zitten in onzekerheid.
Voorzitter, ik ga afronden. Wie goed heeft opgelet tijdens mijn betoog ziet een patroon. Het gold voor de eerste generaties gastarbeiders, voor mijn ouders en voor mij en we zien het hier opnieuw: iedereen wil gelijk behandeld worden, iedereen wil weten waar hij of zij aan toe is en iedereen wil vooruit. Dat zijn geen Brabantse, Turkse of Groningse waarden, maar menselijke waarden. Precies daarom merkte ik na ons bezoek aan Groningen iets bijzonders aan mijzelf. Ik voel mij niet alleen een Nederlander met Turkse roots uit Dongen. Op dit moment voel ik mij net zo goed een Groninger. Dat is niet iets wat je een trotse Brabander zomaar hoort zeggen, maar ons bezoek raakte me omdat het me herinnerde aan dat ene motto uit Dongen: in Dongen doen we dingen samen. In Groningen zag ik datzelfde sterke gevoel van omzien naar elkaar, maar ik zag ook hoe zwaar de beving voor hen opnieuw is geweest.
Daarom is het nu aan ons om te laten zien dat samen niet alleen een mooi begrip is voor thuis maar ook een opdracht voor hier. Het is aan ons om naast de Groningers te gaan staan, ze vertrouwen te geven en obstakels weg te nemen. Zoals mijn voorganger, Hans Vijlbrief, zo mooi zegt: politiek met de zachte stem, door te luisteren naar de zachte stem, want de Groningers hadden altijd gelijk.
Daarom de volgende vragen voor de minister en de staatssecretaris. Allereerst, hoe duidt het kabinet dat het vertrouwen van de bewoners opnieuw volledig is verdwenen na de beving van 3,4? Acht het kabinet het tempo van de versterkings- en hersteloperatie passend bij het blijvende risico op zware bevingen? Hoe garandeert het kabinet dat schadeherstel en versterking niet vertragen door de juridische strijd met NAM, Shell en ExxonMobil? En hoe borgt het kabinet dat deze partijen alle kosten blijven dragen voor schadeafhandeling en versterking? Hoe kan het kabinet verantwoorden dat deze partijen hun miljardenclaims achter gesloten deuren uitvoeren, terwijl Groningers, de rechtspraak en de Kamer geen of beperkt inzicht krijgen in de risico's en argumenten, en er dus geen democratische controle uitgeoefend kan worden? Hoe kan het dat bedrijven via arbitrage aanspraak kunnen maken op compensatie van verwachte toekomstige winst, terwijl bewoners met concrete schade soms jarenlang moeten wachten op herstel? Waarom ligt er pas nu, na jaren van beloften, een agenda voor herstel, terwijl inwoners al die tijd wachten op duidelijkheid en versterking? Waarom is de belofte van "één overheid, één loket" nog steeds niet waargemaakt?
Voorzitter, dank u wel.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Van harte gefeliciteerd met uw prachtige maidenspeech over gelijke behandeling. U, maar ook iedereen die u vertegenwoordigt, hoort er natuurlijk helemaal bij. Ik verzoek u om even voor mij te gaan staan, met het gezicht naar de zaal. Dan wordt u door de heer Jetten en alle andere collega's gefeliciteerd. We zijn een ogenblik geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het vervolg van het debat over het staken van de onderhandelingen met de aandeelhouders van de NAM over de Groningse hersteloperatie en over de aardbeving in Groningen.
We zijn toegekomen aan de volgende spreekster, mevrouw Armut. Zij voert het woord namens de CDA-fractie. Gaat uw gang.
Mevrouw Armut (CDA):
Dank u wel, voorzitter. In 2024 is het Groninger gasveld definitief gesloten, maar de aardbevingen zijn daarmee niet gestopt. Het vertrouwen is niet in één keer teruggewonnen, en de onzekerheid is niet opeens weg. Het sluiten van het Groninger gasveld was een historische stap, waar Groningers terecht al heel lang om vroegen.
In de nacht van donderdag 13 op vrijdag 14 november 2025 vond in het Groningse Zeerijp weer een aardbeving plaats. De zwaarste aardbeving in Groningen in ruim tien jaar, met een kracht van 3,4 op de schaal van Richter. Het was een nare nacht, en ook een klap voor mensen in het aardbevingsgebied. Het is een herinnering aan ons allemaal dat de ellende niet opeens voorbij is met het sluiten van het gasveld. Van veraf is het voor sommige mensen misschien moeilijk om zich een voorstelling te maken van wat voor impact de gaswinning heeft gehad en nog steeds heeft op het leven van Groningers. Sommigen weten niet of hun huis wel veilig is, en ze wachten al bijna tien jaar om het antwoord daarop te horen. Mensen hebben hun huis, waar ze hun hele leven hebben doorgebracht, zijn opgegroeid, alles hebben opgebouwd, moeten verlaten omdat het niet langer veilig is. Ze hebben afscheid moeten nemen van de plek waar ze zich thuis voelen. De stress, de psychische en de fysieke klachten hebben een weerslag op jonge gezinnen. Dat is niet voorbij. Sommige mensen zitten er nog middenin. Dan volgt weer een zware beving.
Voorzitter. Wat zegt het dat ondanks het feit dat de gaswinning is gestopt, er nog steeds zo'n zware beving kan plaatsvinden? Is dat uitzonderlijk of is er een risico dat dit nog vaker kan gebeuren? Wat voor gevolgen voorziet de staatssecretaris voor de versterkingsoperatie? Binnen een week waren er 3.346 schademeldingen gedaan bij het IMG en waren er 81 meldingen van een mogelijk acuut onveilige situatie. Wat is de huidige stand van zaken? In 2018 gaven Shell en ExxonMobil de Staat onbeperkte garanties dat de NAM haar verplichtingen bij schadeafhandeling en versterking zou nakomen. Ze spraken daarbij af dat ze voor het aflopen van deze garanties nieuwe passende zekerheden zouden stellen, maar dat hebben ze tot nu toe niet gedaan. Over de jaarrekening van 2024 heeft de NAM wel 3 miljard euro dividend uitgekeerd aan de aandeelhouders Shell en ExxonMobil. Welke mogelijkheden heeft de staatssecretaris om passende zekerheden af te dwingen?
Voorzitter. Het wordt niet bepaald beter. In november 2024 heeft de NAM de Staat laten weten de openstaande betalingen voor perspectief voor de regio niet langer te voldoen, met als argument dat de gaswinning reeds op 31 oktober 2023 is beëindigd, en daarmee ook de betalingsverplichting tot en met 2029. Dat is toch niet uit te leggen aan Groningers? De Staat is het niet eens met de redenering van de NAM, heeft betaling van de facturen geëist en onderzoekt vervolgstappen. Wat zijn mogelijke vervolgstappen? Welke opties ziet de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat de NAM haar verantwoordelijkheid nakomt?
Voorzitter. Het is goed en terecht dat er steeds duidelijk wordt gemaakt dat de uitkomsten van de verschillende procedures die door de NAM, Shell en ExxonMobil zijn gestart geen effect hebben op de inwoners van Groningen en dat de afhandeling van schade en het versterken van gebouwen ongeacht de uitkomst van die procedures gewoon door zullen gaan. Maar volgens mij ziet de staatssecretaris, net als ik, goed dat de Groningse gedupeerden al zó vaak teleurgesteld zijn. Kan de staatssecretaris hier nog eens bevestigen dat het schadeherstel, funderingsschadeherstel en de versterkingsoperatie koste wat het kost en zo lang als het duurt zullen worden uitgevoerd? Kan hij daarbij ook duidelijk maken dat de regering het niet zal toestaan dat de NAM, Shell en ExxonMobil daarbij voor hun verantwoordelijkheid weglopen?
Tot slot, voorzitter. Het is opvallend en zacht uitgedrukt frustrerend dat er wel met de NAM tot een akkoord kan worden gekomen als zij geld van de overheid ontvangen, zoals bij Ternaard, maar dat er als de NAM moet betalen twintig verschillende procedures aangespannen worden en onderhandelingen al snel vastlopen. Begin juli is geconcludeerd dat brede onderhandelingen nu niet haalbaar zijn, omdat het kabinet demissionair is. Kan de minister er iets over zeggen hoever de partijen uit elkaar lagen? Was de demissionaire status van het kabinet de enige reden om de onderhandelingen te staken, of waren daar ook andere redenen voor?
Voorzitter. De ellende is niet voorbij, en daarmee de verantwoordelijkheid van de NAM ook niet. Dat moet glashelder zijn. Groningers wachten nog altijd. Het is aan ons om te laten zien dat hun vertrouwen niet nogmaals wordt beschaamd.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Er zijn een aantal interrupties, om te beginnen van mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank aan mevrouw Armut. Vorige week werd het eerste onderhandelingsakkoord tussen D66 en CDA gepresenteerd, de handreiking of de agenda. Het viel mij op dat er helemaal niks in stond over schadeherstel en versterking. Daarom ben ik toch wel heel erg benieuwd. Vindt het CDA dat het huidige systeem voldoende functioneert? We zien namelijk dat al die mooie regelingen die zijn aangekondigd na de parlementaire enquête niet goed lopen. Alle huizen die nu onveilig zijn, waren dat in 2012 al. Mensen wachten eindeloos op versterking. Het duurt eindeloos. Hetzelfde geldt voor duurzaam herstel; daar is net aan gerefereerd. Wat vindt het CDA? Faalt dit systeem nog steeds?
Mevrouw Armut (CDA):
Ik denk dat mevrouw Beckerman er in haar eigen bijdrage terecht aandacht voor heeft gevraagd dat sommige dingen nog steeds niet goed lopen. Ze heeft het er bijvoorbeeld over gehad dat er te veel sprake is van bureaucratie. Volgens mij weet mevrouw Beckerman dat het CDA daar ook altijd aandacht voor heeft gevraagd en ook heel benieuwd is hoe de staatssecretaris dat wil oplossen. Nee, het werkt niet perfect. Ik sta in mijn bijdrage ook uitgebreid stil bij mensen die nog steeds wachten. Ik kom net als mevrouw Beckerman zelf uit Groningen. Ik heb van dichtbij gezien wat dit met mensen doet, wat het nog steeds met mensen doet, dat mensen nog steeds wachten en dat het heel veel met gezinnen heeft gedaan. Ik ken de pijnlijke verhalen. Wij zullen er ook altijd heel hard op toezien dat het goed gaat, dat het goedkomt, want dat zijn we verschuldigd aan de Groningers.
Mevrouw Beckerman (SP):
Juist omdat ik weet dat mevrouw Armut uit Groningen komt en dat het haar raakt, stelde ik die vraag, want het viel me echt op. Als ik zo'n eerste akkoord lees en zie dat Groningen ontbreekt, dan raakt dat mij. Alleen kreeg ik nog geen antwoord op mijn vraag. Het benoemen van het feit dat het pijnlijke verhalen zijn of het doorschuiven van de vraag naar de staatssecretaris is geen antwoord op de vraag wat het CDA wil. Hoe wil het CDA dit oplossen? De heer Bushoff en ik hebben net gepresenteerd hoe wij dat zien, namelijk: ga van deur tot deur bij iedereen langs en zorg ervoor dat elk huis het recht krijgt op een schadeloze, veilige en duurzame woning. Wil het CDA ook zo'n systeemverandering? Wat wil het CDA?
Mevrouw Armut (CDA):
Ik denk dat er geen verschil zit in ons doel. Wij willen ook dat schade koste wat kost hersteld wordt en dat versterking koste wat kost plaatsvindt. Mensen moeten in een veilig huis kunnen wonen. Mensen moeten zekerheid hebben. Ik sta in mijn verhaal ook stil bij het feit dat sommige mensen nog steeds wachten op een versterkingsadvies; volgens mij deed de heer Bushoff dat ook. Voor sommige mensen is een jaar veel te lang. Mensen wachten soms al bijna tien jaar. Mevrouw Beckerman heeft het over een systeemverandering. Ik weet niet of we de hele tijd van alles in systemen moeten veranderen. Naar aanleiding van de parlementaire enquête is Nij Begun uitgerold. Dat moet eigenlijk allemaal nog zijn weg gaan vinden. Ik denk dat we nu vooral op de uitvoering moeten gaan zitten, zodat al die regelingen die zijn bedacht goed worden uitgevoerd. Ik denk dat Groningers dáár het meest bij gebaat zijn. Dat moet gewoon gebeuren. Daar moeten we op toezien.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ik ga hier toch nog heel eventjes op door, want als je echt wil dat iedereen in Groningen uiteindelijk een veilig, schadevrij en duurzaam huis heeft, dan zul je ook het rapport-Van Geel onverkort moeten uitvoeren. Het CDA zei net "koste wat het kost schadeherstel" en "koste wat het kost versterking", maar betekent dat ook koste wat het kost Van Geel uitvoeren?
Mevrouw Armut (CDA):
Ja, wij zijn ook voor de uitvoering van het rapport-Van Geel. Ik hoorde net van de heer Bushoff dat hij een motie gaat indienen. Ik ben benieuwd hoe die motie eruitziet. Ik ga er uiteraard naar kijken. Maar volgens mij weet de heer Bushoff ook dat wij net zo goed vinden dat het rapport-Van Geel uitgevoerd moet worden.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Op zich zou het goed nieuws zijn als zich in deze nieuwe samenstelling van de Kamer een meerderheid aftekent voor het onverkort uitvoeren van het rapport-Van Geel om die onuitlegbare verschillen die ontstaan in Groningen echt aan te pakken en daar dan dus ook het benodigde budget voor vrij te maken. Ik heb nog één andere vraag. Die gaat over de gaswinning uit de kleine velden. In het rapport van de parlementaire enquêtecommissie werd heel duidelijk omschreven dat geld te lang dominant was bij besluiten over het voortzetten van de gaswinning. Dat gevoel bekruipt me eigenlijk ook als het gaat om de gaswinning uit de kleine velden. Is het CDA van mening dat om de conclusies uit de parlementaire enquêtecommissie inderdaad gestand te doen het nodig is om nu ook te zeggen dat we moeten stoppen met de gaswinning uit de kleine velden en dat geld daar niet weer dominant mag zijn?
Mevrouw Armut (CDA):
Het gaat, neem ik aan, ook voor een groot deel over Warffum als de heer Bushoff deze vraag stelt. Dat is eerder deze week ook aan bod gekomen in het debat dat daarover ging. Er zijn wel verschillen tussen bijvoorbeeld Ternaard en Warffum. Bij Ternaard lag er een negatief SodM-advies. Daar komt bovenop dat er dwangsommen lagen en dat de Raad van State had geoordeeld dat er een vergunning moest worden verleend na jaren van uitstel. Dat is een belangrijk verschil met Warffum. Maandagavond is het daarover gegaan en de minister heeft daar ook uitgebreid antwoord op gegeven. Ik kom uit Groningen en ik begrijp het ongemak. Daar ga ik niet aan voorbij; ik snap het gevoel, gezien alle ellende die is voortgekomen uit de gaswinning uit het Groningenveld. Die gaswinning is gelukkig gestopt, maar het gaat hier om vele kleine velden in ons land die we uiteindelijk ook nodig zullen hebben om de verwarming aan te doen en om warm te kunnen douchen. We willen ook niet afhankelijk zijn van andere landen om te voorzien in onze energievoorziening. Daar komt bij dat het SodM positief heeft geadviseerd over winning, ook in Warffum. Wij vinden dat advies zwaarwegend. Dat volgen wij in die zin dus ook. Wel weet ik dat volgens mij mevrouw Beckerman een motie heeft ingediend die bij de minister en volgens mij ook bij de rechter ligt. Ik kan alleen maar kijken naar wat daar uiteindelijk mee gebeurt.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Dan toch, tot slot. Ik heb het hele WGO teruggekeken. Ten eerste gaat het niet alleen over Warffum, maar ook nog over vijftien andere kleine gasvelden in Groningen. Ten tweede over het advies van het SodM: het punt is nou juist dat er niet opnieuw advies aan het SodM is gevraagd, wat wel had moeten gebeuren. Ten derde, als de vergelijking met Ternaard dan toch wordt getrokken: daar kon met geld voorkomen worden dat er gas gewonnen werd, maar als het om Groningen gaat, willen we er geen euro aan uitgeven en mag er gewoon doorgegaan worden met gaswinning. Dat staat haaks op de conclusies van de parlementaire enquêtecommissie, die zei dat geld te lang dominant was bij besluiten over de gaswinning in Groningen. Dat gevoel bekruipt mij nu nog steeds. Het zou goed zijn als de Kamer daar een streep doorheen zet.
Mevrouw Armut (CDA):
Ik vind het belangrijk om hierbij niet voorbij te gaan aan het advies dat door het SodM is gegeven. Er is positief geadviseerd dat er veilig kan worden gewonnen. Ik denk dat we die dingen niet door elkaar moeten halen. Ik kan mijn vorige antwoord herhalen, maar daar wordt het niet anders van.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik wil toch nog even door op dit punt. Het CDA blijft herhalen dat het SodM een advies heeft gegeven en dat zij dat volgen. Tegelijkertijd hoor ik mevrouw Armut in haar bijdrage zeggen dat zij zelf uit Groningen komt en oog heeft voor het effect van de gaswinning op de mentale gezondheid van mensen. Nou, in Warffum doet die in mentale zin heel veel met de mensen. Mijn vraag is dus waarom het CDA niet meegaat met de oproep van heel veel partijen hier om aan het SodM een nieuw advies te vragen.
Mevrouw Armut (CDA):
Dat klopt inderdaad: ik sta ook stil bij het gevoel. Alleen, ik sta ook stil bij het feit dat wij ons laten adviseren door een onafhankelijk instituut, het SodM, en dat het SodM heeft aangegeven dat het veilig kan. Het staat eenieder in deze Kamer vrij om een motie in te dienen. De desbetreffende motie is ook aangenomen. Dan lijkt het mij aan deze partijen en de minister, die daar vast zo meteen vast antwoord op zal geven, om in een gesprek in te gaan op de uitvoering daarvan. Ik zal daar met interesse naar luisteren, maar ik kan mijn antwoord niet anders maken dan het antwoord dat ik net heb gegeven.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dan zal ik mijn vraag verhelderen. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft slechts op veiligheid getoetst, alleen op dat aspect, op de technische aspecten. Daarna heeft het SodM gezegd: achteraf gezien hadden we ook wel breder willen toetsen. Dus ook op de mentale effecten die de gaswinning in Warffum en in andere kleine velden nog steeds heeft. Is het CDA, dat in acht nemend, alsnog bereid het SodM om een bredere toets te vragen?
Mevrouw Armut (CDA):
Volgens mij is dit net ook al aan de minister gevraagd. Ik zal luisteren naar het antwoord daarop. Het is uiteindelijk niet aan mij of dat wordt gedaan. Daarnaast merk ik op dat het SodM een advies heeft gegeven. Volgens mij refereert mevrouw Teunissen aan een opmerking die is gemaakt in een aflevering van Pointer, waarbij toen ook de kanttekeningen werd gemaakt dat men niet wist of dat tot een ander advies zou hebben geleid. Ik vind echt dat wij niet voorbij moeten gaan aan een zwaarwegend advies van het SodM waarin staat dat het veilig kan. Ik vind het dan ook de verantwoordelijkheid van ons als Kamerleden om tegenover mensen uit te dragen dat het veilig kan, dat wij daarover zijn geadviseerd en dat we daarvan op aan kunnen. Ik denk dat het belangrijk is om dat te blijven benoemen, want mensen voelen zich daar onzeker bij. Dat wordt terecht opgemerkt. En dat is ook logisch.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Tot slot. Ik weet al wat het kabinet vindt van het vragen van een nieuw advies. Het heeft namelijk al gezegd: dat gaan we niet doen. Dat zal dus van de Kamer moeten komen. Ik zie dat het CDA daarvoor wegduikt en dat het wegduikt van de verantwoordelijkheid om ook de bredere aspecten te toetsen.
Voorzitter. Ik heb nog één vraag aan het CDA, over de motie van mevrouw Beckerman om de gaswinning in Warffum te beëindigen. Dat heeft het CDA niet gesteund. Waarom heeft het CDA dat niet gesteund?
Mevrouw Armut (CDA):
Volgens mij heeft mevrouw Teunissen mijn eerste antwoord gehoord op de vraag van de heer Bushoff. Dat was letterlijk een antwoord hierop. Ik heb hier ook net bij stilgestaan en aangegeven waarom wij dat uiteindelijk niet hebben gesteund. Ik wil het best herhalen, maar ik heb het antwoord net al gegeven.
Mevrouw Beckerman (SP):
Toch nog heel even over de gaswinning bij Warffum. Eigenlijk zie ik het CDA die gaswinning hier bijna hartstochtelijk verdedigen. Ik wil daar een andere vraag over stellen. Een van de conclusies van de parlementaire enquête was dat de Kamer op bepaalde momenten onvoldoende het verschil heeft gemaakt. Ik wil mevrouw Armut een principevraag stellen. In een vorige periode is een motie aangenomen tegen de gaswinning bij Warffum en dat is dinsdag opnieuw gebeurd. Vindt het CDA, vindt mevrouw Armut, zo vraag ik via de voorzitter, ook dat wij er als Kamer voor moeten staan dat die wel worden uitgevoerd? Dit is voor mij echt een vergaand punt. Ik voer het debat over Groningen al heel lang en er liggen heel veel aangenomen voorstellen die niet zijn uitgevoerd. Ik wil dat deze motie over een stop op de gaswinning bij Warffum echt wordt uitgevoerd.
Mevrouw Armut (CDA):
Ik zou allereerst willen stilstaan bij het punt dat mevrouw Beckerman maakt. Ze noemde dat ik hartstochtelijk aan het pleiten ben voor gaswinning en koppelde dat ook aan de parlementaire enquête. Ik zou daar wel afstand van willen nemen. Ik heb net stilgestaan bij het feit dat ik uit Groningen kom. Ik weet wat daar speelt, ik heb die verhalen van net zo dichtbij meegemaakt als mevrouw Beckerman. Zij is ook altijd zeer betrokken. Ik weet dat, ik waardeer dat. Ik vind het ook zeer belangrijk dat moties die in de Kamer worden ingediend serieus worden behandeld. Alleen, dat is uiteindelijk aan de minister; niet aan mij. Ik kan wel stilstaan bij waarom het CDA uiteindelijk zo'n motie niet heeft gesteund. En dat heb ik net gedaan, namelijk: we willen niet afhankelijk zijn van allerlei landen om aan onze energievoorziening te komen, en de gaswinning uit de kleine velden, waar Warffum ook onder valt, kan veilig volgens het SodM. Ik vind dat heel zwaarwegend, en ook dat wij zo'n advies dat het SodM doet, vervolgens serieus nemen. Ik weet dat mevrouw Beckerman deze discussie vaker heeft gevoerd, ook met mijn andere collega's. Vervolgens heb ik van mevrouw Beckerman niet gehoord hoe we dan aan de energievoorziening zouden moeten komen die we uit onze kleine gasvelden halen. Ik zou dan ook wel graag willen zien van de SP hoe we dat vervolgens gaan doen.
De voorzitter:
Het is in principe niet de bedoeling om wedervragen te stellen, hoor. Maar goed.
Mevrouw Armut (CDA):
Nou ja, goed. Ik heb uitgebreid stilgestaan bij waarom het CDA uiteindelijk tegen die motie heeft gestemd. Ik kan dat verhaal niet leuker maken dan het is.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt, want dit wordt een beetje een herhaling van zetten. Mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
Nou, dat is natuurlijk vooral omdat mevrouw Armut de vraag niet beantwoordt. Dat we er met z'n allen een principekwestie van moeten maken dat de Groningenvoorstellen deze periode wél moeten worden uitgevoerd. Dit is de eerste testcase. Deze motie ís aangenomen afgelopen dinsdag. Je kunt allerlei uitvluchten zoeken en wedervragen stellen, terwijl het antwoord toch vrij simpel is: hoe kan het CDA er nou voor zijn bij die ene gasbel, dus de Wadden, waar veel meer in zit, waar ze het wel willen stoppen, en bij Warffum niet? Nogal pijnlijk ...
Mevrouw Armut (CDA):
Ja, maar ...
Mevrouw Beckerman (SP):
Nogal pijnlijk natuurlijk, als je ziet hoeveel leed er is in het dorp. Maar mijn vraag was een principekwestie. Ik vind dat we als Kamer, als we echt eindelijk die doorbraak willen forceren, die laatste kans die twee jaar geleden zogenaamd gepakt ging worden door het kabinet, deze periode écht op onze strepen moeten gaan staan, en aangenomen moties moeten dan worden uitgevoerd. Is het CDA het eens met dat principepunt?
Mevrouw Armut (CDA):
Ik hoor twee vragen. Mevrouw Beckerman stelde weer de vraag wat nou het verschil is tussen, volgens mij, Ternaard en Warffum. Ik heb net uitgelegd wat daarin het verschil is: dat er een negatief SodM-advies lag voor Ternaard; dat er daarbovenop allerlei dwangsommen lagen; dat de Raad van State ... Nou, ik heb daar uitgebreid bij stilgestaan. Dat heeft de minister ook gedaan. En ik snap de frustratie, want als je een motie indient, dan wil je natuurlijk dat die wordt uitgevoerd. Maar eerlijk gezegd snap ik niet waarom dit richting het CDA komt, want wij hebben tegen deze motie gestemd. We hebben ook uitgelegd waarom we dat hebben gedaan. Vervolgens is het volgens mij aan de minister om die uitleg te geven aan mevrouw Beckerman, als die die motie niet gaat uitvoeren. We hebben tegen die motie gestemd. Ik kan daar verder ook niet meer over zeggen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Het is nogal pijnlijk
Mevrouw Armut (CDA):
Ik hoor twee vragen. Mevrouw Beckerman stelde weer de vraag wat nou het verschil is tussen Ternaard en Warffum, volgens mij. Ik heb net uitgelegd wat daarin het verschil is: er lag een negatief SodM-advies voor Ternaard, daarbovenop lagen allerlei dwangsommen lagen en de Raad van State ... Nou, ik heb daar uitgebreid bij stilgestaan. Dat heeft de minister ook gedaan. En ik snap de frustratie, want als je een motie indient, dan wil je natuurlijk dat die wordt uitgevoerd. Maar eerlijk gezegd snap ik niet waarom dit richting het CDA komt, want wij hebben tegen deze motie gestemd. We hebben ook uitgelegd waarom we dat hebben gedaan. Vervolgens is het volgens mij aan de minister om die uitleg te geven aan mevrouw Beckerman, als die de motie niet gaat uitvoeren. Wij hebben tegen die motie gestemd. Ik kan daar verder ook niet meer over zeggen.
De voorzitter:
Dank, nogmaals, voor uw inbreng. We gaan nu naar mevrouw Den Hollander. Zij gaat het woord voeren namens de VVD-fractie. Ga uw gang.
Mevrouw Den Hollander (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Het debat van vandaag gaat over de arbitragezaak met NAM, Shell en Exxon, en over de recente zware aardbevingen in Groningen. Om daar als nieuw Kamerlid meer informatie over te krijgen, ben ik afgelopen week op werkbezoek geweest in Zeerijp, om in gesprek te gaan met mensen die daar wonen en al jarenlang in onzekerheid zitten. Voor de VVD-fractie staat voorop dat de hersteloperatie in Groningen onverminderd doorgang moet vinden. De Groningers mogen niet de dupe worden van de lopende procedure met de NAM en haar aandeelhouders. We zijn dan ook blij dat het kabinet herhaaldelijk duidelijk maakt dat de uitkomsten van de verschillende procedures geen enkel effect zullen hebben op de inwoners van Groningen, en dat de afhandeling van schade en het versterken onafhankelijk van deze procedures doorgang zullen vinden. De VVD vindt de opstelling van NAM, Shell en ExxonMobil betreurenswaardig, maar zolang het vraagstuk voorligt bij het scheidsgerecht is het aan de arbiter om hier een uitspraak over te doen.
Ik wil mijn inbreng van vandaag dan ook vooral focussen op de gevolgen van de aardbevingen, het schadeherstel en de versterkingsoperatie. Een aantal zaken die mij afgelopen vrijdag zijn verteld en die ik ook met eigen ogen heb kunnen zien bij een rondwandeling door het dorp en de omgeving, waar heel hard wordt gewerkt aan schadeherstel en versterking, wil ik vandaag graag op tafel leggen. Wat mij bij dat bezoek het meest is opgevallen en wat mij ook een bijzonder inzicht heeft gegeven, is de liefde die mensen hebben voor hun dorp en de omgeving. De heer Bushoff refereerde er net ook al aan: de prachtige weidse uitzichten en de mooie wierden met de kerkjes erop. Ik ben ook even binnen geweest in de kerk in Zeerijp. Ondanks alle ellende zijn mensen er trots op dat ze daar wonen en dat ze daarvandaan komen. Ze willen daar ook graag blijven wonen. Ook de jongeren, hun eigen kinderen, die opgegroeid zijn in deze ellende, zoeken in diezelfde omgeving een plek om hun eigen toekomst op te bouwen.
Waar mensen echter wel tegenaan lopen, zijn die enorme bureaucratie, die ook al een aantal keren genoemd is vanmiddag, de continue wijzigingen in regelgeving de afgelopen jaren, de onverklaarbare verschillen in aanpak en het gebrek aan daadkrachtige voortgang. De VVD wil daarom nogmaals pleiten voor een snelle maar zorgvuldige uitvoering van het schadeherstel en de versterkingsoperatie.
Daaromtrent zou ik een aantal vragen willen stellen aan de staatssecretaris. De recente aardbeving heeft gezorgd voor meer dan 1.500 schademeldingen, waarvan 52 meldingen een acuut onveilige situatie betreffen. Op welke wijze worden deze mensen zo snel mogelijk geholpen? Er staan ongeveer 23.500 woningen in de gemeente Eemsdelta, waar ik dus afgelopen week geweest ben. Daarvan zijn er ongeveer 4.500 inmiddels versterkt. 6.400 woningen zijn in beeld om versterkt te worden en 5.000 woningen zijn op norm verklaard. Er zijn nog zo'n 7.500 woningen die niet in beeld blijken te zijn. Kan de staatssecretaris toelichten hoe dit zit?
De insteek om schadeafhandeling en versterking menselijker, milder en makkelijker te maken blijkt weerbarstig in de dagelijkse praktijk. Inwoners hebben mij meegegeven dat zij graag zien dat lokale stuurgroepen meer mandaat krijgen. Is het mogelijk om een betere samenwerking tussen de NCG, het IMG en gemeenten te bewerkstelligen, en meer mandaat te geven aan lokale stuurgroepen om tot daadwerkelijke oplossingen te komen en daarmee hopelijk ook de bureaucratie enorm terug te dringen?
Tot slot. Wij zien dat de schadeafhandeling erg traag verloopt. Ook daar is al veel over gezegd. Bewoners moeten lang wachten totdat zij geholpen worden. Eerder dit jaar bleek ook dat de datum van 2028 niet gehaald gaat worden. Het is belangrijk dat er gewerkt wordt met een realistische planning, zodat mensen weten waar ze aan toe zijn. Tegelijkertijd is het schrijnend dat mensen zo lang moeten wachten. Kan de staatssecretaris toelichten welke concrete maatregelen er genomen worden om, ondanks de nieuwe einddatum van 2032, het tempo van schadeafhandeling daadwerkelijk te verhogen, zodat bewoners niet nog langer hoeven te wachten? Hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat de uitvoeringsorganisaties hier ook aan bijdragen? Wij zijn benieuwd naar het antwoord op die vragen. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik heb de VVD nog niet gehoord over de machtspositie van Shell en Exxon. Daarom heb ik de volgende vraag. Zij hebben het lef om nu te gaan procederen tegen de Staat, omdat ze niet volledig verantwoordelijk willen zijn voor de schade. Dat kunnen ze ook op een goede manier doen door de ISDS-arbitrage. Dat is een clausule waardoor een rechtszaak plaatsvindt buiten het zicht van burgers, van de democratie. De VVD is altijd een groot voorstander van ISDS geweest en heeft heel veel verdragen goedgekeurd. Zou nu het moment kunnen zijn om wat aan die machtspositie te doen en te zeggen: we moeten af van ISDS? Hoe kijkt de VVD daarnaar?
Mevrouw Den Hollander (VVD):
Ik heb in mijn betoog volgens mij aangegeven dat ik het betreurenswaardig vind hoe deze partijen zich opstellen, maar dat wij ons er op dit moment niet over uitspreken, omdat het bij het scheidsgerecht ligt.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Het gaat mij niet per se om deze specifieke zaak, hoewel die ernstig is. Het gaat mij meer om het concept van ISDS, dat we dus accepteren dat bedrijven procederen tegen de Staat en die machtspositie hebben via een arbitragesysteem dat buiten ons eigen rechtssysteem is opgetuigd. Je ziet dat daardoor de machtspositie van deze bedrijven versterkt is. Mijn vraag aan de VVD is: moeten we dat systeem niet een keer herzien, ook om aan dit soort praktijken een einde te maken?
Mevrouw Den Hollander (VVD):
Dat is een vraag die buiten mijn kennisniveau ligt. Ik wil mij daar heel graag verder in verdiepen en daar zo nodig op een later moment met mevrouw Teunissen over in gesprek gaan. Voor zover ik weet, is de manier waarop deze zaak wordt afgewikkeld in onderling overleg overeengekomen. We wachten daarom de uitkomst daarvan af.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Er zijn in dit debat vandaag volgens mij een aantal prangende punten. Dat betreft ten eerste de gaswinning uit de kleine velden in Groningen. Daar hadden we net een pijnlijk debat over, maar ik ken het standpunt van de VVD al. Mijn vraag aan de VVD gaat over het andere prangende punt, namelijk het rapport-Van Geel. Om ervoor te zorgen dat alle Groningers een schadevrij, veilig en verduurzaamd huis krijgen, conform het advies van het rapport-Van Geel, moet er ook boter bij de vis geleverd worden en moet er aanvullend budget beschikbaar worden gesteld. Kan ik de VVD daar deze periode in vinden?
Mevrouw Den Hollander (VVD):
Ik denk dat het de heer Bushoff niet zal verbazen dat hij ons in dezen niet aan zijn zijde vindt. Ik wil dat ook graag toelichten. Wij zijn er op dit moment van overtuigd dat gebrek aan geld niet het probleem is. Ik heb u letterlijk horen zeggen: er ligt nog 421 miljoen op de plank. Geldgebrek is het probleem dus niet. Het gebrek zit in de uitvoeringscapaciteit en in de snelheid waarmee dingen kunnen worden gerealiseerd. Volgens mij delen wij met elkaar dat de bureaucratie moet worden opgelost. Het voorstel van de VVD is: leg meer mandaat op het niveau van de lokale uitvoering. Daardoor kun je schade sneller en efficiënter afwikkelen. Daar is op dit moment niet meer geld voor nodig.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Dan ga ik hier nog één vraag aan wijden. "Geld is niet het probleem", wordt er gezegd. Als het gaat om het uitvoeren van het rapport-Van Geel, is geld wel degelijk een vraagstuk. Of de VVD zegt "wij omarmen het rapport-Van Geel niet" — dat kan een opvatting zijn, en dat zou ik, zeker na een enquêtecommissie, enorm betreuren; ik zou het ook wel nieuwswaardig vinden als de VVD nu al afstapt van het advies van Van Geel — of men zegt: wij zijn uiteindelijk bereid om boter bij de vis te leveren en het budget bij te passen, op welke manier en op welke termijn dan ook.
Mevrouw Den Hollander (VVD):
Wij omarmen dat de bureaucratie moet worden opgelost en dat mensen daadwerkelijk moeten worden geholpen. Wij zien op dit moment niet dat daar meer geld voor nodig is.
De voorzitter:
Nogmaals dank voor uw inbreng. We gaan nu luisteren naar de heer Clemminck. Hij voert het woord namens JA21. Gaat uw gang.
De heer Clemminck (JA21):
Voorzitter, dank u wel. Dit is zo'n beetje mijn 30ste dag als Kamerlid en het is de eerste keer dat ik in deze plenaire zaal het woord mag voeren. De traditie geeft mij de mogelijkheid om hier een maidenspeech te houden, maar dat ga ik vandaag niet doen. Volgens mij gaat het vandaag niet om mij, maar om de Groningers. Ik zou mijn collega's hier in de Kamer ook de gelegenheid willen geven om mij vragen te stellen, in het besef dat mijn partij op dit dossier een standpunt inneemt dat binnen de Kamer bijzonder is, zal ik maar zeggen. Desalniettemin hoop ik bij een volgende gelegenheid mijn maidenspeech te mogen houden, met uw goedkeuring.
Voorzitter. In de nacht van 13 op 14 november vond er een zware aardbeving plaats in Zeerijp. Ik ben sindsdien afwisselend in contact geweest met mensen in de regio, onder andere met de burgemeester van de gemeente Eemsdelta. Het is mij duidelijk geworden dat er veel impact is bij de gemeenschap in Eemsdelta. Er zijn ruim 4.000 schademeldingen en 70 acute onveilige situaties gemeld, en 12 huizen moesten worden gestut. Tegelijkertijd heb ik ook begrepen dat instanties zoals het IMG, de gemeente, maar ook veel vrijwilligers snel hebben gehandeld en opgeschaald in reactie op de aardbeving. Ik wil vanuit hier ook mijn waardering uitspreken voor al de inzet daar ter plekke. Ik vraag de staatssecretaris of hij een beeld kan schetsen van hoe het die nacht is gegaan. Welke opvolging heeft dat gehad? Wat is goed gegaan en wat kan in de toekomst wellicht beter?
Voorzitter. Het is ook duidelijk geworden dat bij nul gaswinning Groningen nog decennialang te maken kan hebben met aardbevingen zoals deze in Zeerijp. Dat heeft het kabinet eerder ook aangegeven. De ondergrond is simpelweg onstabiel geworden. Ik vraag mij dan ook af wat nu eigenlijk de boodschap aan de mensen in Groningen is. "Het is niet anders en u moet maar accepteren dat er in de komende decennia nog aardbevingen kunnen plaatsvinden"? "Zit het maar uit"? Ik vind dat onbegrijpelijk en onacceptabel, zeker omdat wij ook de plicht hebben om te kijken wat er wel kan worden gedaan om aardbevingen in Groningen te voorkomen.
Dan wil ik wijzen — ik vraag graag een reactie van het kabinet hierop — op onafhankelijke wetenschappelijke instituten als TNO en andere wetenschappers die zeggen dat er wel degelijk een route is om de ondergrond stabieler te krijgen, bijvoorbeeld door de injectie van stikstof. Ik verwijs bijvoorbeeld naar een rapport uit 2003, maar ook veel recenter van TNO uit 2024. Ik denk dat wij met elkaar ook de plicht hebben om te kijken wat er wél kan om aardbevingen te voorkomen. Ik snap eigenlijk niet waarom dit dan niet als optie wordt meegenomen. En ja, dan is er toegang tot de gasputten nodig. Het afsluiten van de gasputten kan weleens betekenen dat de sleutel om aardbevingen in Groningen te voorkomen, ook wordt weggegooid.
Voorzitter. Ik vraag me af waarom deze Kamer en dit kabinet niet willen doen wat wellicht kan. Volgens mij zijn ratio en nuchterheid nodig in dit debat, dat de afgelopen tijd veel kenmerken heeft van emopopulisme: vol op de emotie, geen kennis willen nemen van wetenschappelijke feiten en onderzoeken, en andere volksvertegenwoordigers wegzetten als gevaarlijk.
De voorzitter:
Dit is uw laatste interruptie, mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik wil eigenlijk niet te veel energie besteden aan het "kan wel"-verhaal van JA21, maar ik wil toch even wat uitspraken van een bewoner uit Groningen aanhalen om te laten zien dat de gaskraan gewoonweg niet weer open kan. Huizen versterken werd steeds duurder door het jarenlange pompen. Het winnen zelf kost steeds meer geld en moeite naarmate het veld leeg raakt. Een grote Kamermeerderheid is tegen de gaswinning en de NAM wilde niet langer verantwoordelijk zijn voor de veiligheid. Je hebt dus een financieel, technisch, politiek en aansprakelijkheidsprobleem, en JA21 negeert die hele complexiteit. Het kan dus niet.
De heer Clemminck (JA21):
Dan wil ik echt wijzen op wat wetenschappers ons meegeven. Ik vind dat wij de plicht hebben om op z'n minst de route te bekijken die laat zien wat het kan betekenen voor de veiligheid van Groningen. Ik had het hierbij over de toediening van stikstof aan de ondergrond.
Voorzitter. Ik had het over het emopopulisme dat dit debat al een tijdje gegijzeld houdt. Het lijkt me goed om de ratio en de nuchterheid terug te brengen in dit debat. Ik kan niet accepteren dat routes die mogelijk tot veiligheid leiden, gewoon niet worden bewandeld. En waarom niet? Omdat een groot deel van de Kamer zich heeft vastgeklonken aan haar eigen gelijk.
De heer Vermeer (BBB):
Het is mij opgevallen — ik heb in ieder geval die indruk, maar misschien kan de heer Clemminck dat bevestigen of ontkennen — dat JA21 de laatste weken praat over de route naar mogelijk veilig gas winnen, terwijl de discussie begon doordat ze zeiden: wij gaan daar gewoon gas winnen. In de verkiezingscampagne werd gezegd: we gaan gewoon de putten in Groningen opendoen. Ik wil graag een reflectie daarop van de heer Clemminck.
De heer Clemminck (JA21):
Ik ben bang dat de heer Vermeer dan toch niet zo goed heeft opgelet in de campagnetijd. Wij zijn altijd heel erg duidelijk geweest: ja, wij zijn voor gaswinning in de toekomst, ook in Groningen, maar alleen met de harde voorwaarde dat de herstel- en versterkingsoperatie is afgerond.
De heer Vermeer (BBB):
De uitspraak dat we gas kunnen en moeten winnen in Groningen is dus niet juist, want JA21 zegt nog steeds: we gaan dat alleen doen als het veilig kan en als alles uitgezocht is.
De heer Clemminck (JA21):
Wij hebben nooit iets anders beweerd, meneer Vermeer.
De voorzitter:
De heer Bushoff wacht nog even met zijn volgende interruptie. De heer Clemminck vervolgt zijn betoog.
De heer Clemminck (JA21):
Dank u wel, voorzitter. Ratio en nuchterheid moeten terugkeren in dit debat, tegen het emopopulisme van de afgelopen jaren. En ja, misschien nog even doorgaand op de interruptie van de heer Vermeer, we hebben altijd gezegd dat gaswinning nodig is voor de toekomst, maar alleen als de herstel- en versterkingsoperatie goed is afgerond. Er zijn de afgelopen jaren honderden moties ingediend in deze Kamer en we hebben bijna alle moties daartoe gesteund. Dat zullen we ook blijven doen waar dat kan en nodig is.
Voorzitter. Ik ga naar mijn laatste stuk. Lijdzaam toezien hoe de aardbevingen nog decennialang kunnen plaatsvinden is voor JA21 onacceptabel. We zijn immers het land van ingenieurs en knappe koppen, van afsluitdijken en de Deltawerken, en misschien wel van tien nieuwe steden. Het aantal en de impact van toekomstige bevingen in Groningen en Noord-Drenthe sterk verminderen: tegen mijn collega's in de Kamer en tegen het kabinet wil ik zeggen dat het wél kan.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ik heb getwijfeld of ik niet gewoon zou blijven zitten. De reden dat ik toch naar voren loop om iets te zeggen van het betoog van JA21 is eigenlijk tweeledig. In de eerste plaats wordt er een pleidooi gehouden voor veiligheid voor Groningers en voor het voorkómen van aardbevingen. De beste route daarvoor is het definitief stoppen met alle gaswinning. Dat is één. In dat debat wilde ik niet nog een keer terugvallen. Mij raakte wel iets wat ik bijna gênant vind en waar ik een reflectie op wil. Er wordt gezegd dat er in deze Kamer emopopulisme is. Deze Kamer wordt verweten dat ze opkomt voor de belangen van Groningers. Als er één pijnlijke conclusie is die deze Kamer had moeten trekken na het rapport van de enquêtecommissie, dan was het dat deze Kamer te weinig heeft gedaan voor Groningers. Hoe kun je dan als JA21, als volksvertegenwoordiger, als Kamerlid de Kamer nota bene gaan verwijten dat zij te veel zou zijn opgekomen voor Groningers? Dan heb je het absoluut niet begrepen.
De heer Clemminck (JA21):
Te veel opkomen is niet het probleem, maar wel de manier waarop dat gebeurt. Dat noem ik emopopulisme: vol op de emotie spelen, onderzoeken van wetenschappelijke instituten niet serieus willen nemen, politieke tegenstanders in dit huis wegzetten als gevaarlijk of als niet empathisch ten opzichte van de mensen in Groningen. Dat noem ik toch echt populisme. Daarom zeg ik ook echt: terug naar de ratio en terug naar de nuchterheid in dit debat.
De heer Köse (D66):
We gaan niet meedoen aan het kinderachtige gedoe, dat we de afgelopen jaren genoeg gehad hebben, over emopopulisme. Ik ga daar niet eens op in. Ik wil wel even de volgende vraag stellen. De heer Clemminck had het net zelf over het vasthouden aan het eigen gelijk. De heer Clemminck hoort zelf bij een of twee partijen die als enige echt proberen vast te houden aan hun gelijk, het gelijk dat ze denken te hebben. Ik wil graag een reflectie horen op de duidelijkheid die hij zelf denkt te hebben. Denkt u nu echt dat u met honderd procent zekerheid kunt zeggen dat, als wij doorgaan met boren, er niks meer zal gebeuren in Groningen? Weet u zeker dat u niet speelt met de veiligheid van alle Groningers die nu gewoon in onzekerheid naar dit geluid zitten te luisteren? Daar ben ik heel benieuwd naar.
De heer Clemminck (JA21):
Nee. Ik heb gezegd dat we eerst de herstel- en versterkingsoperatie op een goede manier moeten afronden. Als JA21 hebben wij voorstellen daartoe ook altijd gesteund en die zullen we blijven steunen. Op het moment dat dat is afgerond komen we in een andere situatie. Dan gaan we kijken hoe je wellicht in de toekomst op een veilige en acceptabele manier in Groningen kunt boren. Ik zag ook de prognoses vanuit het kabinet. Die betekenen dat wij de komende jaren niet eens aan die andere vraag toekomen. Door de traagheid en bureaucratie in de herstel- en versteloperatie zullen wij nu in deze periode volgens mij vooral daar de aandacht voor nodig hebben.
De heer Köse (D66):
Ik denk dat we het erover eens zijn dat we een lange weg te gaan hebben, juist door de problematiek die wij nu proberen te voorkomen. U lijkt daar weer naar terug te willen gaan door gewoon door te gaan met die gekkigheid. Ik ben wel benieuwd hoe u dat voor zich ziet, vraag ik via de voorzitter. We gaan dus eerst alle problematiek herstellen en vervolgens gaan we kijken of nog een keer dezelfde problemen kunnen veroorzaken, of verwachten we dat de rapporten in één keer wat anders gaan zeggen? Ik kan er met mijn hoofd niet bij dat u denkt dat we in dit hele verhaal een poging moeten wagen, dat we dat risico moeten nemen.
De heer Clemminck (JA21):
Nee, we nemen geen enkel risico dat niet verantwoord is. Nogmaals, wij zeggen dat we alles zullen doen wat nu nodig is. Het zal ook in deze Kamer de komende jaren echt al onze tijd en focus vragen om tot een goede herstel- en versterkingsoperatie in Groningen te komen. Dat is keihard nodig. Waar u met voorstellen komt, waar voorstellen nodig zijn, daar zullen wij zeker serieus gaan bekijken wat we daarvoor kunnen doen. Ik geef tegelijkertijd aan dat, op het moment dat dat is afgerond, we ook moeten gaan kijken of er in de toekomst ook in Groningen wellicht op een veilige en acceptabele manier weer geboord kan worden.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik schrik toch van dit maakbaarheidsdenken, alsof mensen geen gevoel en geen herinnering hebben en alsof ze in de afgelopen jaren geen stress doormaakten. Ik spreek jongeren in Groningen. We zien de documentaires die gemaakt zijn over de generatie die heeft moeten wachten, die stress kent en van wie de ouders voortdurend in onzekerheid hebben gezeten. De parlementaire enquêtecommissie heeft het allemaal beschreven. Dan is het niet alleen een cijfermatige werkelijkheid. Dan is het niet zo dat je alleen huizen versterkt en dan weer verder kan gaan. Dan is er meer gebeurd. Voelt JA21 die verantwoordelijkheid ook?
De heer Clemminck (JA21):
Ja, die verantwoordelijkheid is onderdeel van deze Kamer, maar het is niet onze verantwoordelijkheid dat die puinhopen ontstaan zijn, want dat is echt niet aan ons te wijten. Het waren andere partijen op dat moment.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Nou wordt ie mooi! Volgens mij heeft heel Nederland geprofiteerd van de gaswinning, ook op het moment dat we nog niet wisten wat de gevolgen zouden zijn voor de bodem en voor de bevingen. Vervolgens heeft de parlementaire enquêtecommissie keurig en heel gedetailleerd beschreven hoe dat tot stand is gekomen. Het is JA21 die er nu voor pleit om op termijn weer gas te gaan winnen. Misschien is er een enkele andere partij die dat doet, maar meer zijn er niet. Maar we weten wat er in de afgelopen jaren gebeurd is. Dan kan u dat op ieder ander zijn bordje gaan schuiven, maar het is wel waar de Groningers mee te maken hebben. Ondanks die situatie zorgt JA21 ervoor dat het de Groningers weer boven het hoofd hangt dat er op enig moment weer gaswinning gaat plaatsvinden. Ik vraag u: hoe houdt u niet alleen rekening met de zichtbare scheuren maar juist ook met de mentale gevolgen? Denk aan stress en aan jongeren die hun jaren hebben zien vergaan omdat het thuis niet goed ging door de spanning om alles wat er gebeurd is. Als je dan aankondigt dat we op termijn weer gaan boren, doet dat veel met mensen. Hoe weegt JA21 dat? Gaat u geregeld in gesprek? Ga een keer met mee, zou ik zeggen.
De heer Clemminck (JA21):
Ik ga niet herhalen wat ik eerder heb gezegd, maar op dat laatste punt zeg ik: jazeker. Medio januari ga ik uitgebreid op bezoek om dat gesprek aan te gaan. Ik ben er dus echt niet doof voor. Ik ben ook niet onempathisch ten opzichte van wat daar plaatsvindt. Ik ben best wel geschrokken als ik de verhalen van de afgelopen weken hoor, ook uit de lokale media. Dat kunt u mij dus niet verwijten. Ik zag u vanochtend bij WNL over mijn partij zeggen dat wij onbeschaafd en onbeschaamd zijn. Hier staat niet iemand die onbeschaamd of onbeschaafd is, mevrouw Bikker. Hier staat iemand — die positie heeft mijn partij ook eerder ingenomen — die volledig staat voor de herstel- en versterkingsoperatie die nodig is in Groningen. Hier staat iemand die ook constateert dat de overheid Groningen in de steek heeft gelaten, eigenlijk al sinds de jaren negentig. Dat kunt u mij en mijn partij overigens niet verwijten; dat waren anderen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Het gaat mij erom dat JA21 opnieuw voorstelt om op enig moment weer gas te gaan winnen, terwijl we nu de grote ellende in Groningen zien. Groningers geven zelf aan dat het de stress vergroot dat dit hun boven het hoofd hangt. Er was weer een beving. Dat zal ook nog een poos duren, zelfs nu de gaswinning in het Groningenveld gestopt is. Ik vind het dan bestuurlijk onverantwoord — die woorden zijn helemaal voor mijn rekening — om weer te zeggen: we gaan daar op enig moment weer boren. Wat doe je mensen dan aan? Daar bevraag ik de collega van JA21 op. Ik vind het onbeschaamd. Dat is voor mijn rekening; dat geef ik helemaal toe. Maar dat zijn wel onmiddellijk de gevolgen die ik voel wanneer ik in Groningen ben. Die spiegel hou ik u toch voor. Wij, 150 zetels, hebben samen een verantwoordelijkheid. We hebben te doen met ons verleden; dat geldt op alle fronten. Voor elke bladzijde in Nederland die niet wit is omdat er iets is gebeurd, heeft deze Kamer net zo goed met elkaar te zoeken naar hoe we oplossingen dichterbij brengen. Door dit voor te stellen, breng je oplossingen juist verder weg.
De heer Clemminck (JA21):
Ik zou toch aan mevrouw Bikker willen vragen om met mij te bekijken wat we de komende jaren kunnen doen om de herstel- en versterkingsoperatie voor Groningen tot een succes te maken, de bureaucratie weg te halen en weer langzaam te werken aan vertrouwen. Maar u kunt mijn politieke partij niet verwijten dat wij vooruitkijken en een visie hebben voor de verdere toekomst. Ik heb al gezegd dat de keiharde garantie is: eerst de herstel- en versterkingsoperatie goed afronden voordat we überhaupt bij dat andere moment komen. Ik zou veel liever de komende jaren met mevrouw Bikker samenwerken om dat eerste te doen. Dan hebben wij een andere politieke visie voor de toekomst daarna, maar volgens mij hoort dat bij een parlementaire democratie, mevrouw Bikker.
De heer Vermeer (BBB):
Ik wil toch nog even doorgaan op mijn vorige interrupties. Hoe snel denkt de heer Clemminck dat het schadeherstel en de versterking uitgevoerd kunnen worden en er ook nog het een en ander uitgezocht kan worden met betrekking tot de technologische voorstellen die hij doet? Die voorstellen zijn op basis van wetenschappelijke rapporten, maar zijn nog niet praktisch toegepast in de genoemde velden. Hoeveel jaar denkt de heer Clemminck daarvoor nodig te hebben? Denkt hij echt dat het in de komende vier jaar kan?
De heer Clemminck (JA21):
Dat zijn goede vragen van de heer Vermeer! Ik zou zeggen: stel die vooral aan uw eigen staatssecretaris en minister. Die vraag heb ik ook gesteld. Volgens mij kunnen we twee dingen tegelijk doen. Volgens mij moeten we allemaal de routekaart kunnen aangrijpen die mogelijk leidt tot een stabiele ondergrond. Dat vraagt om vervolgonderzoeken, die het kabinet hopelijk gaat uitvoeren op basis van wetenschappelijke rapporten die tot ons zijn gekomen. Tegelijkertijd constateer ik ook dat de herstel- en versterkingsoperatie langer duurt. Ik zag dat de prognose op dit moment 2031-2032 is, als ik mij niet vergis. Hoe sneller, hoe beter. Nogmaals, laten we samenwerken om te kijken wat we kunnen doen om die herstel- en versterkingsoperatie sneller te kunnen uitvoeren. Maar dit was de prognose die ik het laatst van het kabinet heb gehad.
De heer Vermeer (BBB):
In de CPB-doorrekening van JA21 wordt er gewoon gezegd dat er vanaf 2030 4,5 miljard kuub extra gewonnen kan worden, terwijl we maar een half miljard uit de kleine velden halen en Groningen op de waakvlam 2,8 miljard kuub per jaar had. JA21 wil al over vier jaar een veelvoud van de waakvlamhoeveelheid op gaan pompen uit het Groningenveld. Ik kan dan niet anders constateren dan dat dit volstrekte luchtfietserij is, en dat dit ook niet overeenkomt met de manier waarop hij nu probeert de Groningse bevolking gerust te stellen, alsof JA21 echt geen doldrieste plannen heeft en dat allemaal zeer zorgvuldig wil doen. Hoe reflecteert de heer Clemminck daarop?
De heer Clemminck (JA21):
Ik moet wel even constateren dat de heer Vermeer in de campagnestand is blijven hangen. Hij verwijst naar een doorberekening van de campagnetijd. We hebben altijd gezegd: eerst de herstel- en versterkingsoperatie klaar, daarna pas weer het gesprek met de inwoners om te kijken hoe je op een veilige en acceptabele manier kunt gaan boren naar gas, ook in Groningen. De oude prognose — daarvoor moet u niet naar mij kijken, maar naar het kabinet — was dat het veel eerder klaar zou zijn dan 2032, wat die we nu horen. Er werd namelijk "2028-2030" gezegd. Daar is dat op gebaseerd. Ik constateer nu met een laatste prognose dat dat later gaat worden. 2032 wordt nu genoemd. Dat betekent dat wij niet eerder het gesprek met de Groningers kunnen starten dan 2032.
De heer Vermeer (BBB):
Die CPB-doorrekening is van oktober 2025, van dit jaar. Dat heeft helemaal niets met een campagnestand te maken. Of het moet zo zijn dat alles wat er in het JA21-verkiezingsprogramma staat, alles wat ze hebben laten doorrekenen, puur in de campagnestand was, zoals de heer Clemminck zegt, en wij daar dus nooit vragen over mogen stellen. Dan is mijn vraag: waar staat JA21 dan in vredesnaam wél voor?
De heer Clemminck (JA21):
Ik ben heel duidelijk geweest over de volgorde der dingen. Eerst herstel en versterking, daarna pas kijken hoe je op een verantwoordelijke manier kunt boren naar gas. De oude prognose van het kabinet was dat de herstel- en versterkingsoperatie in 2028 klaar zou zijn. Dat blijkt nu 2032 te zijn. In die volgorde gaan we de dingen oppakken.
De voorzitter:
Dank nogmaals voor uw inbreng en respect voor uw keuze om uw maidenspeech op een ander moment dan vandaag te doen.
Dan gaan we nu luisteren naar de heer Flach. Hij voert het woord namens de SGP-fractie. Gaat uw gang.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter. Dank u wel. "Laat uw ja ja zijn, en uw nee nee." Deze actuele Bijbelse notie houdt ons iets wezenlijks voor over betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid. Juist aan die woorden uit Mattheüs 5, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid, hebben Groningers na jaren van schade, onzekerheid en wisselende beloften zo'n groot gebrek ervaren. De recente aardbeving bij Zeerijp, met een kracht van 3,4 een van de zwaarste in Groningen in jaren, maakt opnieuw duidelijk hoe actueel en ingrijpend dit dossier is. Voor inwoners was het niet slechts een cijfer, een getal, maar een schokkende ervaring. Huizen trilden, scheuren werden zichtbaarder en gevoelens van onveiligheid staken opnieuw de kop op. Groningen is geen afgesloten hoofdstuk, maar een voortdurende verantwoordelijkheid. Elke trilling onderstreept hoe belangrijk het is dat de hersteloperatie betrouwbaar, snel en efficiënt blijft functioneren.
De SGP benadrukt dat de hersteloperatie voor Groningen onder geen beding vertraging mag oplopen, niet door juridische procedures, niet door bestuurlijke onduidelijkheid en niet door interne organisatorische problemen. Voor getroffen inwoners telt maar één ding: dat schade wordt hersteld, woningen worden versterkt en perspectief wordt geboden. De staatssecretaris heeft aangegeven dat schadeafhandeling en versterking doorgaan, los van lopende juridische trajecten. Dat is noodzakelijk, maar na de recente beving is het vertrouwen zó kwetsbaar dat bewoners behoefte hebben aan meer dan woorden alleen. Zij willen de zekerheid dat besluiten blijven staan en dat tempo wordt gehouden, juist als de druk toeneemt. Daarom heb ik de volgende vragen aan de staatssecretaris. Wat betekent de recente aardbeving concreet voor de afhandeling van lopende en afgeronde herstel- en versterkingsprojecten? Kan hij garanderen dat eerder genomen besluiten niet opnieuw ter discussie worden gesteld of vertraging oplopen? Hoe wordt voorkomen dat bewoners vastlopen door een toestroom van nieuwe schademeldingen, extra beoordelingen en capaciteitsproblemen bij uitvoerende organisaties?
Voorzitter. Al langere tijd bereiken ons signalen over hoge overheadkosten, complexe uitvoeringsstructuren en een veelheid aan betrokken organisaties bij de hersteloperatie. Elke euro die blijft hangen in bestuurlijke drukte of arbitragezaken kan maar één keer worden uitgegeven en komt dus niet terecht bij het daadwerkelijke herstel van woningen. De SGP vindt dat hier scherpere keuzes nodig zijn. Bewoners verwachten geen perfect systeem, maar wel een doelmatige aanpak waarbij geld zo veel mogelijk terechtkomt waar het hoort: bij de mensen thuis of in hun huis. Welke concrete stappen zet de staatssecretaris om overhead- en uitvoeringskosten binnen de hersteloperatie terug te dringen? Kijkt hij daarbij kritisch naar de overlap en versnippering tussen verschillende instanties? Kan hij inzicht geven in de verhouding tussen directe uitgaven aan schadeherstel en versterking enerzijds en uitvoeringskosten en organisatiekosten anderzijds, en hierbij ook de arbitragekosten meenemen?
Zekerheid voor Groningers betekent ook financiële rechtvaardigheid. Partijen die decennialang hebben geprofiteerd van de gaswinning, dragen verantwoordelijkheid voor de gevolgen daarvan. Over die verantwoordelijkheid zijn duidelijke afspraken in het akkoord op hoofdlijnen gemaakt. Bedrijven die decennialang verdiend hebben aan de gaswinning, mogen zich niet aan deze afspraken onttrekken. Wat de SGP betreft zet de Staat alles op alles om de kosten te verhalen en de beloften waar te maken. Tegelijkertijd mag onzekerheid over kostenverdeling nooit leiden tot vertraging voor bewoners. De Staat moet leveren richting Groningen en pal blijven staan voor gemaakte afspraken met de partners in het gasgebouw. Kan de minister bevestigen dat alle gemaakte afspraken over de financiering van schadeherstel en versterking onverminderd van kracht zijn? Welke financiële risico's loopt de Staat op dit moment door de lopende zaken, in het bijzonder de buitenlandse arbitrage en procedures met de NAM, Shell en ExxonMobil? Wat betekent dit concreet voor beschikbare middelen voor schadeherstel en versterking? Welke concrete waarborgen heeft de Staat om te voorkomen dat kosten uiteindelijk bij de belastingbetaler terechtkomen, zoals dat nu ook gebeurt bij het afkopen van de NAM bij Ternaard?
Voorzitter, tot slot. De recente aardbeving en het vastlopen van de onderhandelingen over schadeherstel herinneren ons eraan hoe kwetsbaar het vertrouwen is. Groningers verkeren opnieuw in onzekerheid en zien opnieuw een overheid die naar buiten toe belooft maar intern geen grip lijkt te hebben. Voor de SGP staat voorop dat bewoners niet de prijs mogen betalen voor complexiteit, traagheid of bestuurlijke drukte. Laat dit debat bijdragen aan zekerheid, niet door het maken van nieuwe beloften maar door het nakomen van bestaande beloften.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we tot slot in de eerste termijn van de Kamer luisteren naar de heer Vermeer. Hij voert het woord namens de BBB-fractie. Gaat uw gang.
De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. De recente beving bij Zeerijp gaat BBB zeer aan het hart. Vele collega's hier refereerden daar ook al aan. Inwoners van Zeerijp en omgeving voelden de beving als een harde knal. Spullen vielen om, mensen schrokken wakker, maar de beving heeft niet alleen veel fysieke schade aangebracht. De beving is een nieuw hoofdstuk in de open wond van onze ereschuld aan de Groningers en de Noord-Drenten. We moeten het leed dat Groningers en Noord-Drenten is aangedaan erkennen en daarnaar handelen. BBB vindt dat de mensen in Groningen en Noord-Drenthe moeten kunnen vertrouwen op een overheid die doet wat zij zegt en zegt wat zij doet, een overheid die veiligheid biedt, helder communiceert en herstel niet laat verzanden in bureaucratie.
BBB blijft het bizar vinden dat er tot op de dag vandaag partijen zijn die de gaswinning in het Groningenveld willen hervatten. De eurotekens staan schaamteloos in de ogen. Was het maar zo simpel, zou ik tegen die partijen zeggen. Was het maar zo simpel dat als we alle Groningers een zak geld geven, het dan weer goed zit. Was het maar zo simpel dat we miljarden voor het oprapen hebben liggen zonder gevolgen. Was het maar zo simpel dat het verder boren naar gas veilig kon. Diezelfde eurotekens blonken in de ogen van de overheid toen we de Groningers en Noord-Drenten dit leed hebben aangedaan. BBB hoopt dat deze partijen dat echt eens in overweging gaan nemen en alleen al stoppen met het elke keer weer als een optie neerleggen zonder dat ze daar keihard van kunnen zeggen dat dat op een veilige manier kan.
In een brief aan de Kamer liet het kabinet trouwens weten dat de gesprekken tussen de Staat en de aandeelhouders van de NAM over de herstelbetalingen voor de gaswinning zijn gestaakt. Aan de brief van de regering houdt BBB een dubbel gevoel over. Aan de ene kant geeft de minister aan dat de gesprekken gestaakt zijn, omdat het kabinet demissionair is. Aan de andere blijkt uit de brief dat de NAM nog 550 miljoen euro verschuldigd is. Daarom is onze vraag: zijn de gesprekken niet gewoon gestaakt omdat de aandeelhouders van de NAM, Shell en ExxonMobil, niet bereid zijn die 550 miljoen te betalen? Ik heb ook weleens ook gehoord dat het idee leefde om met de NAM te komen tot een soort einddeal, zodat alles voor de hele toekomst afgekaart zou worden. Leeft dat idee nog steeds of is dat inmiddels definitief van de baan? Ik zou eigenlijk dat laatste hopen, want ik zie er de voordelen nog niet van in.
Voorzitter. In de brief wordt ook gezegd dat bewoners nooit geraakt mogen worden door de onzekerheid van de gesprekken met de NAM. Dat staat voor BBB dan ook als een paal boven water. Het is voor de Groningers en Noord-Drenten ontzettend wrang dat de NAM jarenlang vooraan stond om de grond leeg te pompen, maar nu voor herstel niet thuis geeft. Daarom heb ik de volgende vraag. Kan de staatssecretaris de intentie uitspreken dat geen enkele uitspraak of vertraging in deze arbitrage gevolgen zal hebben voor de versterking?
Voorzitter. Ik wil ook graag weten of Shell en ExxonMobil nog een rol spelen in de export van gas naar Duitsland. Zo ja, welke rol is dat? Wat is de einddatum van de contracten op dat gebied? Of zijn die voor onbeperkte of onbepaalde tijd? Wij hebben hier eerder al eens een discussie gehad over de details van die contracten. Helaas hebben we die nog steeds niet boven water. Dat ligt ingewikkeld, begrijp ik, maar die discussie zal toch wel weer eens gestart moeten worden.
Voorzitter. BBB is blij met het harde werk van het kabinet op dit dossier, maar we zijn er nog niet. De mensen in Groningen en Noord-Drenthe moeten kunnen rekenen op een overheid die naast hen staat. Dat is waar wij als BBB op willen inzetten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. U krijgt nog een interruptie van mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik vond het heel mooi wat de heer Vermeer zei, namelijk dat het herstel niet mag verzanden in bureaucratie. Dat is wel wat er nu gebeurt. We zagen bijvoorbeeld de serie Ik wacht van het Dagblad van het Noorden. Dat heeft zes jaar geleden 101 mensen geïnterviewd. Dat waren vooral de zwaarst gedupeerden. Nu, zes jaar later, wacht 70% nog steeds. Voor een heel groot deel komt dat door bureaucratie. Welk deel van de bureaucratie zouden de heer Vermeer en zijn partij willen schrappen?
De heer Vermeer (BBB):
Ik vind dat heel ingewikkeld. Ik spreek ook meer de wens uit dat het niet weer in bureaucratie mag verzanden. Bij bezoeken die we hebben gedaan, hebben we ook gezien hoe complex die projecten zijn met keuringen en alles weer nakijken, en mensen die daar dan weer bezwaar tegen moeten indienen. Het zijn gewoon meer dan 500.000 meldingen. Daar moeten we onze ogen niet voor sluiten. Dat zijn er ontzettend veel. Het is dus meer een soort oproep: mensen, kijk gewoon hoe je snel zaken kunt afhandelen en ga niet met €10.000 aan uitvoeringskosten proberen om €3.000 aan schadebetaling te voorkomen. Het gaat om dat soort acties. Ik kan niet maar zo één specifiek onderdeel aangeven waarop die bureaucratie zou moeten stoppen. Als ik dat kon, zou ik dat hier gedaan hebben.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman, dit is uw laatste.
Mevrouw Beckerman (SP):
Maar die voorbeelden zijn er wel en die zijn heel duidelijk. We hebben het voorbeeld genoemd van duurzaam herstel, waarbij iemand van 95 jaar oud twee jaar wachtte op het rapport — het ging dus niet eens om wachten op de uitvoering, hè? — omdat er continu heen en weer werd verwezen tussen twee instanties. We zien het bij Daadwerkelijk herstel. Die werd aangekondigd als de regeling zonder bureaucratie, maar er komt nu een tweede inspectie voor al die woningen die al jaren wachten. Wat vindt de heer Vermeer van het voorstel dat ik samen met de heer Bushoff van GroenLinks-PvdA al de hele tijd doe, om echt iedereen het recht te geven op een schadevrije, veilige en verduurzaamde woning? Op die manier kun je ook heel veel bureaucratie schrappen én hebben mensen de zekerheid dat dat hun recht is. Want dat zeggen gedupeerden ook: ik had liever de opdracht gekregen om naar de Zuidpool te lopen en terug, want dan weet je ten minste waar het einde is — en dat weet je nu niet.
De heer Vermeer (BBB):
Ik vind dat voorstel heel mooi klinken, maar ook hier lost het volgens mij weer niet direct iets op. De Nationale ombudsman heeft in zijn rapport Beloftes maken schuld ook heel duidelijk aangegeven dat we moeten oppassen net te doen alsof we door zo'n motie of door zo'n voorstel in één keer al die problemen kunnen oplossen. Je kunt wel zeggen: het moet gewoon opgelost worden. Ja, dat is wat iedereen wil, maar veel belangrijker is het dat we niet steeds regels gaan veranderen, zodat zo veel mogelijk projecten in die pijplijn nu eens uitgevoerd kunnen worden. Dit is net als bij heel veel andere zaken die afgehandeld moet worden, zoals bij de toeslagen, ook een uitvoeringskwestie. Hoe meer wij daarin gaan rommelen, hoe groter die doorlooptijd weer gaat worden. Dus als mevrouw Beckerman mij zwart-op-wit kan laten zien wat die concrete maatregel is en hoe die precies alles in één keer zou oplossen, wat dat zou kosten en zou opbrengen, dan sta ik er zeker voor open om dat te steunen, maar ik vind het te abstract.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman, u heeft geen interruptie meer. U kunt daar misschien in tweede termijn op terugkomen. Dank aan de heer Vermeer voor zijn inbreng.
We zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn. De bewindslieden hebben gevraagd om een halfuur te schorsen, dus we gaan door om 15.40 uur. Ik kondig even aan, zoals ik ook aan het begin had gezegd, dat we waarschijnlijk even moeten onderbreken voor een tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken. Het kan zijn dat ik de knip leg tussen de beantwoording in eerste termijn van de minister en die van de staatssecretaris, maar dat hangt ook af van het tijdsverloop. Daar krijgt u dus nog nadere mededelingen over na de schorsing. We gaan om 15.40 uur verder.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het debat over de onderhandelingen van de NAM-aandeelhouders met de Staat over de kosten van de Groningse hersteloperatie en over de recente aardbeving in Zeerijp. Ik had gezegd dat we tussendoor ook nog een tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken moeten inplannen. De staatssecretaris gaat beginnen. Hopelijk is hij voor 16.30 uur klaar. Als hij nog niet klaar is, ga ik om 16.30 uur toch even schorsen, want we kunnen dat niet later op de dag doen. Na de staatssecretaris zal de minister haar beantwoording doen. We maken het debat ook gewoon af vandaag, voor alle duidelijkheid.
Dan geef ik als eerste het woord aan de staatssecretaris voor zijn eerste termijn.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Van Marum:
Dank, voorzitter. We spreken vandaag met elkaar over het stoppen van de gesprekken met Shell en Exxon en over de aardbeving in Zeerijp. Met die beving van 14 november hebben we opnieuw gezien hoe kwetsbaar het gebied is. Ondanks het stoppen van de gaswinning wisten we dat dit toch nog kon gebeuren. Gelukkig is het aantal zware bevingen wel afgenomen. Het was geen verrassing dat er weer een keer een zware beving kwam, en toch kwam die klap hard aan. Ik ben die dag in Zeerijp geweest om met bewoners te spreken. Mensen vroegen zich opnieuw af: "Is mijn huis wel veilig? Moet ik weer schade melden?" Het raakt mensen en het raakt ook mij.
Nog steeds zijn er mensen die zeggen: er zit nog zo veel gas in de bodem; het is veel geld waard, dus gooi het Groningenveld maar weer open. Ook in dit debat is het weer voorgesteld, door de heer Clemminck. Het maakt mensen angstig en woest. De overheid heeft beloofd het Groningenveld te sluiten en dat staat ook in de wet. Ik sta er nu bewust even bij stil. Woorden doen ertoe. Elke keer de discussie heropenen knaagt aan mensen. Daarom zeg ik heel duidelijk: het Groningenveld mag nooit meer opengaan. Groningers zijn geen proefkonijnen. Er zijn geen veilige scenario's of alternatieven, ook niet met een injectie van stikstof of water, zeg ik tegen de heer Clemminck. De toezichthouder zegt dat ook: "Het injecteren van een alternatief gas of water kan realistisch gezien niet op korte of middellange termijn leiden tot veilige winning of de vermindering van seismiciteit." Dus laten we ook niet de suggestie wekken dat dat wel zou kunnen. Ik ben blij dat een meerderheid van u dat ook zo ziet.
De voorzitter:
Ik sta zes interrupties toe voor de hele eerste termijn van de zijde van de regering. Als eerste de heer Clemminck.
De heer Clemminck (JA21):
Ik heb een vraag aan de staatssecretaris. In Loppersum lopen op dit moment 500 gebouwen het risico op zware beschadiging bij aardbevingen. Is het geen winst als dat teruggebracht kan worden naar 200 gebouwen binnen een jaar? Is het geen winst als dat teruggebracht kan worden naar 50 gebouwen in vijf jaar?
Staatssecretaris Van Marum:
Dit zijn wat-alsvragen. Ik geef hier gewoon heel duidelijk aan dat alle voorgestelde mogelijkheden hypothetisch zijn en dat er vanuit het Staatstoezicht op de Mijnen en vanuit andere onderzoeksinstituties is gezegd dat het niet veilig kan, en dat welke vorm er ook gekozen wordt, dan wel injectie van water dan wel van gas, het niet tot verminderde seismiciteit leidt. Ik zeg het nogmaals: Groningers zijn geen proefkonijnen.
De heer Clemminck (JA21):
De staatssecretaris gaat eigenlijk niet in op het rapport van TNO. Dit zijn onafhankelijke, wetenschappelijke onderzoeken die aangeven: er is een kans, een route, om het aantal gebouwen dat risico loopt op forse schade, bijvoorbeeld bij Loppersum, binnen één jaar terug te brengen van 500 naar 200 en binnen vijf jaar naar 50. Is het niet ook onze verantwoordelijkheid om op z'n minst die route te bekijken?
Staatssecretaris Van Marum:
Nogmaals, ik ben voor elke mogelijkheid om zaken te onderzoeken en te kijken wat er allemaal mogelijk is. Maar ik ben hier ook volstrekt helder over. Dit is een traject dat al meerdere keren gelopen is; dit is een traject dat al meerdere keren benoemd is ten tijde van de winning, want dan is er inderdaad sprake van drukvereffening. Op dit moment is de situatie dat de winning van het gas gestopt is en dat het veld in rust moet komen. Daar zullen wij mogelijk nog enige decennia af en toe een keer een zware klap van hebben. Om die schade op te vangen, moeten we ons systeem op orde hebben. Maar er is geen enkele methode die ervoor zorgt dat de seismiciteit afneemt. Sterker nog, bij bijna elke methode is er een significant risico op het toenemen van de seismiciteit. Ik vind dus eigenlijk dat we deze discussie niet langer moeten voeren.
De heer Clemminck (JA21):
Ik vind het winst, hoor, dat de staatssecretaris zegt: ik ben voor elke methode die wellicht de risico's voor de mensen in Groningen kan verkleinen. Ik geloof het onmiddellijk als de staatssecretaris dat zegt. Tegelijkertijd ligt er een rapport van TNO uit 2024 dat zegt: we zouden dit verder kunnen onderzoeken, want er is een goede kans dat we het aantal aardbevingen in Groningen kunnen verkleinen en ook de impact kleiner kunnen maken. U zegt dat u voor elke optie bent die kan helpen om de Groningers veilig te houden. Waarom zegt u nu dan niet: laten we die routes uit dat TNO-rapport verder onderzoeken?
Staatssecretaris Van Marum:
Omdat ik daar heel klip-en-klaar over ben. Er is een kans, maar er is ook een kans dat er meer seismiciteit ontstaat. Ik zeg nogmaals: Groningers zijn geen proefkonijnen.
De heer Clemminck (JA21):
Dat laatste heb ik ook niet gezegd. Dat zal ik trouwens ook nooit beweren als het gaat om de Groningers. Volgens mij willen de staatssecretaris en ik beide kijken hoe we de Groningers veilig gaan krijgen. U zegt: er is een kans dat bij injectie van stikstof de activiteiten juist toenemen, zeker in de eerste fase. Dat klopt; laten we daar eerlijk over zijn. Dat is ook wat het TNO-onderzoek zegt. Tegelijkertijd zeggen de wetenschappers wel tegen ons: onderzoek het nu, want het zou best kunnen dat dat heel erg meevalt en dat we uiteindelijk in staat zijn om de ondergrond stabieler te krijgen, waardoor we de Groningers veilig krijgen. Dat is een aannemelijke route. Het is geen nieuw rapport; het is een herhaling van een aantal eerdere rapporten. Ik begrijp dus werkelijk waar niet waarom de staatssecretaris, als hij de veiligheid van de Groningers wil waarborgen — nogmaals, ik geloof hem als hij dat zegt — niet bereid is om hier vervolgonderzoek naar te doen.
Staatssecretaris Van Marum:
Ik zeg het nogmaals. Er is een onderzoek gepresenteerd dat laat zien dat in de eerste periode dat je daarmee aan de gang gaat, de seismiciteit sowieso omhooggaat. Daarna zou verminderde seismiciteit misschien een gevolg kunnen zijn. Ik herhaal daarbij nogmaals: Groningers hebben genoeg meegemaakt en Groningers zijn geen proefkonijnen. Het Groningenveld is dicht, het Groningenveld blijft dicht en wat ons betreft is daarmee de discussie gesloten.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Marum:
De beving in Zeerijp laat ook zien waarom het werk in Groningen door moet gaan. De woningen die versterkt zijn, kunnen dit soort bevingen namelijk aan. Juist wanneer je al het gedoe al eens hebt meegemaakt, is het belangrijk dat de schade ook snel en ruimhartig opgelost wordt. Het IMG heeft meer dan 3.800 nieuwe schademeldingen ontvangen. Dat is een flink aantal, maar het IMG zegt ook dat het dat aankan. Er zijn in de afgelopen jaren al 275.000 schades afgehandeld.
Voorzitter. Het werk gaat dus door. Snelheid is daarbij net zo belangrijk als zorgvuldigheid. Mensen verdienen een helemaal hersteld en veilig huis waar het prettig wonen is, dus geen half werk. Daarom nemen we de verduurzamingsmaatregelen ook mee. Het kan, als de bewoners dat willen. Want het gaat ook om de toekomst van de mensen en van de regio. U kunt als nieuwe commissie de komende jaren het kabinet scherp houden op de voortgang.
Uiteindelijk zijn de mensen in Groningen en Noord-Drenthe volgens mij nu gebaat bij drie dingen. Ten eerste is dat rust: rust in de bodem door geen gas meer te winnen, rust in de uitvoering door het IMG en de NCG niet steeds hun werkwijze te laten veranderen en rust in het hoofd van de mensen doordat zij erop kunnen vertrouwen dat de overheid doet wat hun beloofd is. Dat vind ik essentieel, net als Kamerleden.
Het tweede is samenwerking. Mijn stelling is steeds geweest dat we dit als overheden samen moeten doen. Dat lukt ook steeds beter. Samen bouwen we aan brede welvaart, aan een overheid die naast mensen staat, die oplossingen vindt en die de kansen benut om vooruit te komen. We moeten ook de samenwerking blijven zoeken met de bewoners, want hun verhalen en ervaringen houden de bestuurders bij de les.
Drie: schrijnende gevallen het eerst. Het IMG en de NCG hebben de afgelopen jaren veel mensen geholpen, maar er zijn ook nog heel veel mensen die al heel lang in de ellende zitten, al jaren. Juist die zwaarst gedupeerden, en ook de mensen die zich soms niet eens meer melden, moeten gerichte aandacht krijgen. Voor hen wil ik ook extra stappen blijven zetten om zo veel mogelijk zaken vlot te trekken. Daar kunt u het kabinet ook scherp op houden.
Er ligt een stevige basis met Nij begun. Mijn inzet is om alle 50 maatregelen zo uit te voeren dat bewoners daadwerkelijk verbetering merken. Ik ben daarom ook blij met de Agenda voor Herstel van Groningen, die we inmiddels met uw Kamer hebben gedeeld. Daarnaast werken we samen met de regio aan een sociale en economische agenda voor de toekomst van de regio. Ik blijf me ook als demissionair staatssecretaris samen met de regio onverminderd inzetten voor veiligheid, schadeherstel en vertrouwen. Ik doe dat graag samen met u, want ik geloof echt dat we samen meer bereiken.
Ik heb een vijftal blokjes in de beantwoording van de vragen. Mijn eerste is heffingen, procedures en onderhandelingen. Mevrouw Bikker vroeg: hoe taxeert de staatssecretaris de tussentijdse vonnissen? Ik ben blij dat het scheidsgerecht het standpunt van de Staat heeft gevolgd en het verzoek van Shell en Exxon met betrekking tot het opleggen van de heffingen over '24 heeft afgewezen. Het is een tussentijds vonnis in het kader van een brede arbitrage. Ik wacht het uiteindelijke totaalvonnis af. Ik kan hier niet inhoudelijk op ingaan. Voor het kabinet staat buiten kijf dat de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie in Groningen onverminderd doorgaan, koste wat kost, zolang het duurt en geheel onafhankelijk van de juridische procedures met NAM, Shell en ExxonMobil.
Dan kom ik bij de vragen van D66, SGP en BBB hoe het kabinet garandeert dat het schadeherstel en de versterking niet vertraagd worden door de juridische strijd met NAM, Shell en ExxonMobil: "Kan de staatssecretaris bevestigen dat alle gemaakte afspraken over financiering van schadeherstel en versterking onverminderd van kracht zijn? Hoe borgt het kabinet dat NAM, Shell en ExxonMobil alle kosten blijven dragen voor de schadeafhandeling en de versterking?" Voor de schadeafhandeling en de versterking geldt: koste wat het kost en voor zolang het duurt. Daar heeft het kabinet zich aan gecommitteerd. De uitvoering van de schadeafhandeling en de versterking kan dus onverminderd en onafhankelijk van deze procedures doorgaan. De regio mag niet de dupe worden van de opstelling van de NAM en de aandeelhouders. De Staat zal op grond van de Tijdelijke wet Groningen heffingen blijven opleggen aan de NAM voor de kosten van de schade en van het versterken. Als deze heffingen niet op tijd betaald worden, dan komt daar wettelijke rente bij. Als de NAM niet tijdig betaalt, kan de Staat stappen ondernemen om betaling af te dwingen. De Staat verweert zich in de juridische procedures en zet daarbij alle juridische middelen in die nodig geacht worden.
Dan de vraag waarom NAM, Shell en Exxon niet worden gehouden aan afspraken die eerder gemaakt zijn.
De voorzitter:
Een ogenblik. Er is op dit punt nog een vraag van de heer Vermeer.
De heer Vermeer (BBB):
De staatssecretaris zei volgens mij dat de Staat wettelijke rente kán hanteren. Als ik dat goed gehoord heb, is mijn vraag of de staatssecretaris die ook gaat doorrekenen.
Staatssecretaris Van Marum:
Dat is voor ons vanzelfsprekend, ja.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Marum:
Dan ben ik bij de vraag waarom NAM, Shell en Exxon niet worden gehouden aan afspraken die eerder gemaakt zijn en of ik ook duidelijk kan maken dat de regering niet zal toestaan dat NAM, Shell en Exxon daarbij weglopen voor hun verantwoordelijkheid. De Staat, Shell en Exxon verschillen van mening over de interpretatie van de destijds gemaakte afspraken. Ondertussen zijn de omstandigheden veranderd. Het Groningenveld is bijvoorbeeld eerder gesloten dan voorzien. Destijds is afgesproken dat geschillen beslecht zouden worden door arbitrage. De Staat verweert zich in juridische procedures en zet daarbij alle juridische middelen in die hij nodig acht.
Dan heb ik nog een vraag van mevrouw Beckerman en de heer Kops: wanneer komt de heffing voor de openstaande 550 miljoen en overweegt u ook hardere stappen zoals extra belasting of aanklagen? Tot nu toe is die 550 miljoen exclusief rente aan de versterkingsfacturen nog niet voldaan door de NAM. De Staat heeft daarvoor een tegenvordering ingesteld in de arbitrage, omdat het in dit geval gaat om een betaalovereenkomst die voortvloeit uit het akkoord op hoofdlijnen uit 2018. In die overeenkomst in het akkoord op hoofdlijnen staat dat bij geschillen arbitrage de manier is om die geschillen te beslechten. Helaas ben ik daaraan gebonden. De kosten van de versterking worden medio 2023 met heffingen verhaald op de NAM in plaats van met facturen. De NAM heeft verder alle heffingen voor schade en versterken tot 2023 volledig voldaan.
Dan de vraag van de PVV of de wettelijke grondslag in artikel 15 van de wet nog wel afdoende is als de NAM stelselmatig nalaat om rekeningen te betalen, of we daar iets moeten aanscherpen en of dat mogelijk is. Met de Tijdelijke wet Groningen en de Wet omissies heb ik de wettelijke grondslag zo breed mogelijk gemaakt. Ik zie op dit moment geen mogelijkheden om op basis van wettelijke aansprakelijkheid de grondslag verder te verbreden.
Het CDA vraagt welke mogelijkheden de staatssecretaris heeft om de passende zekerheden af te dwingen. De staatssecretaris is van mening dat Shell en Exxon de afspraken uit het AoH op dit punt niet zijn nagekomen. De Staat heeft daarom een voorlopige voorziening aangevraagd om af te dwingen dat Shell en ExxonMobil alsnog passende zekerheden stellen. In deze spoedprocedure wordt een scheidsrechter gevraagd om een voorlopige uitspraak te doen voor de duur van de AoH-arbitrage, omdat de Staat het uiteindelijke vonnis niet wil afwachten. Het scheidsgerecht heeft over de gevraagde voorlopige voorziening nog geen vonnis gewezen. Zodra dat vonnis verschijnt, zal ik de Kamer hierover informeren.
Dan kom ik op de vraag van het CDA welke opties de staatssecretaris ziet om ervoor te zorgen dat de NAM haar verantwoordelijkheden neemt inzake de bijdrage aan het perspectief voor de regio. De regiobijdrage vloeit voort uit een aparte betaalovereenkomst met de NAM. Die overeenkomst is een uitwerking van een afspraak uit het Akkoord op Hoofdlijnen en bevat een arbitrageafspraak inzake verschillen. Als de Staat de NAM tot betaling wil dwingen, dan kan dat niet via de lopende arbitrage, maar dan moet dat via een nieuwe arbitrage. Bewoners zullen niks merken van het geschil tussen de Staat en de NAM over de betaling van de regiobijdrage. Dat geldt ook voor de economische en sociale agenda's en voor andere initiatieven om het perspectief in Groningen en Noord-Drenthe te verbeteren.
De heer Kops en mevrouw Armut van het CDA hebben gevraagd of de demissionaire status van het kabinet een reden is om te stoppen met de gesprekken met de NAM of dat er ook inhoudelijke redenen zijn. Zij hebben verder gevraagd of de minister kan zeggen hoever de partijen uit elkaar liggen. Nou ja, dit doe ik dan ook even namens de minister. De gesprekken hebben enkel in een verkennende vorm plaatsgevonden, en toen is besloten om te stoppen met de gesprekken. Omdat niet daadwerkelijk inhoudelijk is onderhandeld, waren er tussen beide partijen nog geen inhoudelijke onoverkomelijke verschillen die aanleiding gaven om de gesprekken te staken.
De voorzitter:
Dat was uw eerste mapje?
Staatssecretaris Van Marum:
Ja, dat was het eerste mapje.
De voorzitter:
De heer Bushoff.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Toch één vraag hierover. Ik bespeur toch dat de staatssecretaris er eigenlijk best door getergd is dat Shell en Exxon hun verplichtingen tegenover Groningen niet nakomen. Het is terecht, zeg ik tegen de staatssecretaris, dat hij daardoor getergd is. Maar hoe beoordeelt deze staatssecretaris dan dat Shell en Exxon aan de ene kant de mogelijkheid wordt geboden om in Groningen nog meer geld te verdienen door verder te gaan met de gaswinning uit de kleine velden, terwijl zij aan de andere kant hun verplichtingen tegenover Groningen niet nakomen?
Staatssecretaris Van Marum:
Dit is een discussie die ik hier had verwacht. Het kabinet is gebonden aan bepaalde zaken die wij in de wet hebben vastgelegd, die wij in de overeenkomsten hebben vastgelegd en die wij in het coalitieakkoord hebben vastgelegd. Mijn collega van Klimaat en Groene Groei doet dat naar eer en geweten en ik doe dat op mijn dossier naar eer en geweten. Dat is hoe wij het samen doen.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Eigenlijk is dit dus de basis waarop nu nog steeds de hand wordt uitgestoken naar Shell en Exxon. Zo zie ik het toch wel. Zij krijgen immers de mogelijkheid om in Groningen nog meer geld te verdienen door verder te gaan met de gaswinning. Dat is gebaseerd op een coalitieakkoord van een coalitie die er niet meer is en een kabinet dat nog maar 26 zetels in deze nieuwe Kamer heeft. Dat is wel een hele smalle basis. Ik zou het kabinet dan ook in overweging willen geven om heel helder na te denken over de nieuwe meerderheden die in deze Kamer zijn ontstaan bij het bieden van mogelijkheden aan Shell en Exxon om verder te gaan met de gaswinning. Ik hoop dat het kabinet dat punt ter harte neemt en dit opnieuw overweegt, ook in het licht van de nieuwe meerderheden in de Kamer en de smalle basis die deze coalitie en het coalitieakkoord, wat daar nog van over is, nog hebben.
Staatssecretaris Van Marum:
Ik denk dat ik hier toch even op moet reageren. In dezen leidt selectief luisteren een beetje tot deze reactie. Ik heb gezegd dat meerdere zaken aanleiding zijn geweest om hier op deze manier mee verder te gaan. Dat heeft te maken met afspraken die in het verleden in contracten zijn gemaakt, met wettelijke grondslagen en, inderdaad, met afspraken die wij destijds in het coalitieakkoord hebben gemaakt. Volgens mij speelt hier een drieslag van factoren. Ik neem aan dat mijn collega hier op een later moment nog even op terug zal komen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Even doorgaande op dit punt: heeft de staatssecretaris verkend of er mogelijkheden zijn om bijvoorbeeld de vergunning van de NAM in te trekken als de NAM zich niet aan de afspraken houdt?
Staatssecretaris Van Marum:
Deze staatssecretaris is verantwoordelijk voor schadeherstel, versterking en de Sociale Agenda en Economische Agenda. Dat doet hij in goed overleg met de minister, die verantwoordelijk is voor de winning. Reken maar dat wij gewoon op alle mogelijke manieren aan het kijken zijn hoe wij de NAM, Shell en Exxon aan hun afspraken kunnen houden.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
De staatssecretaris wijst terecht op zijn verantwoordelijkheden. Dan is dit toch meer een morele vraag. Het is toch heel oneerlijk dat Shell en Exxon niet aan hun verplichtingen voldoen richting de Groningers, richting herstel, en dat ze hun geld wel uitkeren aan de aandeelhouders en niet steken in Groningen? Is het niet oneerlijk dat ze tegelijkertijd gewoon nieuwe vergunningen krijgen om gas te winnen in andere delen van Groningen en ook op de Noordzee, en dat het kabinet dat gewoon toestaat?
Staatssecretaris Van Marum:
Ik zal mij gewoon beperken tot het onderdeel waarvoor ik verantwoordelijk ben. Ik geef aan, en ik heb dat al eerder gezegd, dat ik het een zeer verwerpelijke manier van doen vind dat je, als je zo veel hebt veroorzaakt in een provincie, stopt met de middelen die nodig zijn om die provincie weer in haar kracht te zetten. Daar zijn we een arbitrage over gestart. Wij proberen die middelen alsnog te krijgen.
De voorzitter:
Uw derde interruptie, mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ja, voorzitter. Ik heb nog een andere vraag over die arbitrage. Dat was dus een van de afspraken aan het begin met de NAM: als er een geschil zou zijn, zou men het via arbitrage doen. We zien nu dat het kabinet heel veel energie moet steken in al die geschillenbeslechting. Als de staatssecretaris daarop terugblikt, erkent hij dan ook dat het eigenlijk niet zo'n handige afspraak was om dat via arbitrage te doen en dat het gewoon via een overheidsrechter geregeld had moeten worden?
Staatssecretaris Van Marum:
Kijk, er zijn in die tijd keuzes gemaakt, met afwegingen die daarbij hoorden. Daar hebben wij nu mee te maken. Dit is eigenlijk een wat-alsvraag die ik best lastig te beantwoorden vind, omdat ik in een vorig leven ook wel te maken heb gehad met rechtszaken tegen oliepartijen. Als je van arbitrage naar een rechtszaak gaat, wil dat niet zeggen dat je dan sneller resultaten hebt of dat het op een betere manier gaat. Dit is de vorm die ervoor gekozen is destijds. Daar hebben we nu mee te maken. Dat is de realiteit waar we nu in zitten en daar moeten we ons ook toe verhouden. Wat er in de toekomst gaat gebeuren? Ik denk dat dat een bredere afweging vergt, waarbij je alle voors en tegens op een goede manier zal moeten afwegen om te kijken welke vorm je dan gaat kiezen en welke vorm je afspreekt.
De heer Köse (D66):
Ik schrik toch wel een beetje van wat ik nu hoor, namelijk dat we in de onderhandelingen niet verder zijn gekomen dan een verkennende fase. We zijn eigenlijk niet aan de inhoud toegekomen, hoor ik. Ik ben toch wel benieuwd hoe dat dan toch al zo snel kan stoppen, in een verkennende fase waarin we niet eens tot de inhoud zijn gekomen. Dan zeggen de NAM, Shell en Exxon eigenlijk al: we gaan niet verder. Dan zou ik bijna concluderen — maar ik ben heel benieuwd naar het idee van de staatssecretaris — dat daar gewoon onwil is. Zou dat, misschien in het verlengde van wat mevrouw Teunissen net zei, ermee te maken kunnen hebben dat arbitrage meer kansen biedt voor deze bedrijven, en dat het via onderhandelingen wat minder interessant is? Ik ben toch benieuwd hoe de staatssecretaris daarop reflecteert.
Staatssecretaris Van Marum:
Dat is gewoon niet aan de orde. Er zijn verkennende gesprekken gevoerd. In de tussentijd is het kabinet gevallen, tweemaal zelfs. We hebben verkennende gesprekken gevoerd, en toen is er gewoon besloten om over dit onderwerp geen verder gesprekken te voeren.
De heer Köse (D66):
Ik hoor nu iets nieuws. Dus eigenlijk zegt u: het is in de verkenning gestopt. Toch heeft de val van het kabinet hier ook iets mee te maken, zegt u. Is er door de val van het kabinet vanuit de zijde van het kabinet besloten om hiermee te stoppen, in zo'n verkennende fase al? Waarom is daar niet alvast ambtelijk op doorgegaan?
Staatssecretaris Van Marum:
Ik denk dat we daar in het volgende blokje misschien nog even verder op kunnen terugkomen. Maar er zijn verkennende gesprekken geweest om te kijken of we tot een vergelijk zouden kunnen komen op een groot aantal onderwerpen die daar spelen. Op een gegeven moment moet je dan ook het mandaat hebben van het kabinet om er formele gesprekken van te maken. Toen het kabinet gevallen was, hebben wij ervoor gekozen om die gesprekken niet verder te voeren en het aan een volgend kabinet te laten.
De heer Köse (D66):
Dit vind ik eigenlijk echt raar. We hebben het over een mandaat. Ik denk dat we hier een Kamer hebben, zowel in de oude als in de nieuwe setting, die daar een volledig mandaat voor geeft. Het kabinetsbeleid zou denk ik niet veranderd moeten zijn. Het mandaat is inderdaad minder, maar we hebben een Kamer die dat steunt. Dan wordt er nu gezegd: we gaan een verkennend gesprek over een oplossing voor de Groningers stoppen, omdat we het zelf niet op orde hebben. Ik vind dit raar. Hoe rijmt de staatssecretaris dit? Waarom kunnen we hier niet gewoon mee doorgaan en stappen zetten, rekening houdende met het mandaat dat dit dubbeldemissionaire kabinet heeft? Hoe kunnen we dit gestopt hebben, vraag ik via de voorzitter.
Staatssecretaris Van Marum:
Nogmaals, ik heb erover gezegd wat ik erover gezegd heb. Ik heb er geen behoefte aan om er nog meer over te zeggen.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Marum:
Dan ga ik naar versterken. Zoals ik al zei, ik ben na de aardbeving in Groningen geweest. Drie vragen zijn mij daar vaak gesteld, en ook nu weer hier, in deze Kamer. De eerste vraag is: mijn woning is op norm verklaard, maar klopt dat nu nog wel, na zo'n zware beving? Ik snap deze zorgen heel goed, maar ik kan deze mensen ook geruststellen. In de modellen die gebruikt worden bij het beoordelen of een woning veilig is, wordt rekening gehouden met nog zwaardere bevingen. Die van Zeerijp past ook in de modellen bij die analyse, blijkt uit de analyses. Ik sta in nauw contact met SodM en ACVG hierover. Er is dus geen aanleiding eraan te twijfelen dat versterkte woningen of woningen die zonder versterking aan de veiligheidsnorm voldoen, hieraan voldoen. Ze zijn voldoende veilig. Vanwege deze modellen leiden recente aardbevingen dus ook niet tot een wijziging van eerder genomen versterkingsbesluiten of tot vertraging van de versterking, zoals de heer Flach van de SGP mij vroeg. Ik zie dan ook geen reden om aan te nemen dat de nieuwe beving vertragingen in de hersteloperatie oplevert.
De tweede vraag is: waarom duurt de versterking zo lang? Ik hoorde het de heer Kops ook vragen in zijn inleiding. Veiligheid voor de inwoners staat voor mij voorop. Dat betekent in de praktijk dat de versterkingsopgave de hoogste prioriteit heeft. Hoe sneller mensen een veilig huis hebben, hoe sneller ze ook weer door kunnen met hun leven. De versterking is echter een complexe en enorm tijdrovende operatie, waarin de individuele wensen van veel mensen en de benodigde werkzaamheden voor de veiligheid moeten worden gecombineerd.
De heer Flach (SGP):
Even een check of ik de staatssecretaris goed heb verstaan. Ik dacht dat hij in antwoord op mijn vraag zei dat de nieuwe bevingsschade niet tot nieuwe hersteloperaties leidt. Heb ik dat goed verstaan?
Staatssecretaris Van Marum:
Ik heb gezegd: vanwege deze modellen leiden recente aardbevingen niet tot een wijziging van eerder genomen versterkingsbesluiten of tot vertraging in de versterking, zoals de heer Flach vroeg. Herstel is wat anders dan versterking, maar in de versterkingsoperatie levert dit geen vertraging op. Het IMG is goed toegerust op het aantal meldingen dat het gehad heeft, dus dat zal in volle vaart het schadeherstel op zich nemen.
De heer Flach (SGP):
Dus even heel precies: er is voldoende capaciteit om aan de slag te gaan met de nieuwe schade.
Staatssecretaris Van Marum:
Ja.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Marum:
Er moet wel worden samengewerkt tussen heel veel verschillende partijen, en dat moeten we goed en zorgvuldig doen. Ik heb daarvoor een agenda voor herstel opgezet. Daar heb ik vol op ingezet. Deze agenda zet in op een betere samenwerking tussen de betrokken partijen en moet versnippering voorkomen. Hiermee beantwoord ik ook de vraag van de SGP. Ik wil niet dat de kwaliteit ten koste gaat van snelheid. Dat vragen Groningers ook van mij. Zij zeggen bijvoorbeeld: "Wij willen in één klap klaar zijn en niet over twee jaar nog een keer verduurzamingsmaatregelen moeten treffen." Dat betekent dat de versterking langer duurt dan wanneer je alleen de noodzakelijke maatregelen voor veiligheid treft.
De derde vraag is: kan de versterking dan niet sneller? Ik kreeg deze vraag ook van de VVD. D66 vroeg of ik tevreden ben met de snelheid. Ik snap die vraag heel goed, en het antwoord is nee. In een ideale wereld zou ik alles tegelijk doen, maar dat kan helaas niet. Dit is een grote, complexe en langdurige opgave, waarbij snelheid niet ten koste mag gaan van kwaliteit. Het gaat om het huis van mensen, en niet alleen hun huis; het gaat om hun thuis. Voor het maken van snelheid zijn rust en stabiliteit het belangrijkste. Beleidswijzigingen, en zeker grote beleidswijzigingen, hebben in het verleden vaak tot vertragingen en verschillen geleid. Alle tijd die de NCG hierin steekt, kan niet worden gestoken in het optimaliseren van processen en het helpen van bewoners.
Mevrouw Den Hollander (VVD):
Wij zijn het volledig eens met de staatssecretaris dat snelheid niet ten koste mag gaan van zorgvuldigheid, of andersom. Daarom hebben wij in onze inbreng ook heel erg benadrukt dat de bureaucratie er wat ons betreft uit moet. Dat zou in onze optiek heel erg helpen. Dat zou kunnen door meer mandaat lokaal neer te leggen. Ik weet niet of de staatssecretaris daar zo nog op ingaat. Juist doordat aanvragen nu elke keer weer naar boven gehaald moeten worden via diverse bestuurslagen, loopt er heel veel vertraging in het proces, is onze indruk. Zou de staatssecretaris daarop kunnen reflecteren?
Staatssecretaris Van Marum:
Jazekers. Ik heb mijn diverse uitvoeringsorganisaties gevraagd om alle complexe en langlopende zaken te verzamelen en ervoor te zorgen dat deze zaken ook op de tafels komen die u net noemde. Mij is gebleken dat een groot deel van deze langlopende en ellendige zaken heel vaak meervoudige problematiek betreft. Omdat er geen probleemeigenaar was, zag je in de afgelopen jaren vaak dat het rapport maar over tafel bleef schuiven en niet werd opgelost. Mijn inschatting is dat we, door deze zaken nu op tafel te leggen met alle partijen en iemand probleemverantwoordelijk te maken, deze langlopende en ellendige zaken met meer snelheid tot een oplossing kunnen brengen.
Vaak klinkt het simpel, maar goede implementatie van zelfs kleine beleidswijzigingen kost vaak veel meer tijd dan verwacht. Een voorbeeld: wij bedenken iets; vervolgens moet de regeling nog uitgewerkt worden, blijken er nog wat bugs in te zitten, moet het nog in het digitale systeem verwerkt worden en moeten de mensen die ermee moeten werken nog op de hoogte worden gesteld. Wij hebben het dan al gepresenteerd, maar al die zaken moeten vervolgens nog geregeld worden. Bewoners gaan aan de bewonersbegeleiders vragen: hoe zit het nu met die regeling? Zij zetten alle zaken eventjes on hold. Dat levert gewoon ontzettend veel vertraging op. Ik blijf uiteraard wel kijken waar ik kan optimaliseren en waar nog snelheid te winnen is. Zo heb ik bijvoorbeeld ook afspraken gemaakt met de NCG om de kwaliteit te verbeteren, zodat er minder hersteld hoeft te worden in latere fases. Daarnaast zet ik me ook in om de onaanvaardbare verschillen op te lossen.
Dan de opbouw van de versterkingsopgave. De VVD heeft onder meer gevraagd of we alle woningen die versterkt moeten worden, in beeld hebben. Dat is het geval. De wijze waarop bepaald wordt welke woningen beoordeeld worden, is door SodM en ACVG robuust beoordeeld. Dit is gebeurd op basis van een risicomodel en is in samenspraak met de regio aangevuld. Mocht een bewoner zich toch onveilig voelen en niet in de scope zitten, dan kan hij zich bij de NCG melden voor een opname op verzoek.
Het laatste punt waar ik op kom, is de communicatie. De NCG verbetert de communicatie met de bewoners. Leesbaarheid en begrijpelijk zijn daarbij essentieel. De NCG traint haar collega's om begrijpelijk te schrijven. De collega's kunnen gebruikmaken van verschillende tools en een schrijfwijzer. Ook wordt er doorlopend gekeken naar de begrijpelijkheid van de standaardbrieven. Uit het bewonerstevredenheidsonderzoek blijkt dat dit ook echt tot verbetering heeft geleid. De NCG toetst de belangrijke standaardbrieven bovendien op leesbaarheid, bewonersgerichtheid, empathie, de juiste toon en inhoud, zodat ze ook aansluiten bij de belevingswereld van de bewoners. Dat wordt dit jaar ook afgerond.
Ten slotte is de verslaglegging van alle relevante gesprekken met bewoners een belangrijk onderdeel van het staande, reguliere proces. Ik sta daar ook echt op. Ik wil dat die verslagen gemaakt worden en dat ze in die dossiers komen. Daarnaast wordt er ingezet op de aanwezigheid en de volledigheid van de verslaglegging. Dit verslag wordt ter goedkeuring aan de bewoners voorgelegd. Zo worden de afspraken helder en worden de beloftes nagekomen.
Dan de Agenda voor Herstel. Door D66 en de SGP zijn vragen gesteld over de Agenda voor Herstel. Samen met de provincie, de vijf versterkingsgemeentes, het IMG en de NCG heb ik sinds mijn aantreden heel hard gewerkt aan de totstandkoming van een agenda voor herstel. Het verbeteren van de samenwerking tussen het IMG en de NCG, de gemeenten en andere partijen is het belangrijkste doel voor de Agenda voor Herstel. Het uitgangspunt is daarbij dat we uitgaan van de huidige verantwoordelijkheden vanuit ieders taak, rol, mandaat en bevoegdheden.
We hebben er in de agenda bewust voor gekozen om geen grote systeemwijzigingen door te voeren, maar om wat er al is te verbeteren, te intensiveren. De bestaande kaders bieden namelijk al heel veel ruimte. Zo kunnen bewoners met een combinatie van versterking en schadeherstel al terecht bij één aanspreekpunt voor één plan voor hun woning, waar ook verduurzaming in meegenomen kan worden. We willen daarbij verdergaan in het werken vanuit het eenoverheidsprincipe, zodat bewoners zich beter geholpen en ondersteund voelen. Dat gaat om het redeneren vanuit de bewoner en niet vanuit het systeem. Hiermee wordt versnippering voorkomen, zoals de SGP ook vroeg. Om dit op een goede manier uit te voeren, is binnen de Agenda voor Herstel een centrale rol weggelegd voor de afstemming binnen de lokale stuurgroepen. Daarin werken gemeenten, het IMG en de NCG intensief samen. De NCG en het IMG hebben reeds een ruim mandaat om in samenwerking tot goede oplossingen te komen. Meer mandaat is volgens mij dan ook niet nodig. Ik hoop en verwacht dat de bewoners deze betere samenwerking in de praktijk ook gaan merken, want daar doen we het voor.
Dan kreeg ik bij de opmerkingen ook nog de vraag of we dat niet moeten doen met een deur-tot-deuraanpak. De NCG gaat nu al van deur tot deur bij bewoners die in de versterkingsscope zitten — dat zijn 27.000 adressen — om een veilige en verduurzaamde woning te realiseren. Zoals in de diepteanalyse is meegenomen, duurt dat uiterlijk tot 2032. Dat betekent dat een deur-tot-deuraanpak bij ruim 20.000 woningen moet worden toegepast. Het totale gebied betreft immers 287.000 woningen. In het geval dat we een deur-tot-deuraanpak volledig zouden willen implementeren op de manier waarop de NCG nu de opname en de beoordeling uitvoert, duurt dit volgens een grove inschatting nog minimaal 25 jaar. In het geval dat we de bewoners alleen willen spreken, kan dat uiteraard sneller, maar de vraag of de bewoners daarmee duidelijkheid krijgen, blijft dan open. Directe implementatie van een deur-tot-deuraanpak heeft bovendien direct gevolg voor het zo snel mogelijk afronden van de huidige versterkingsoperatie. Dat heeft ook grote financiële consequenties.
Dan stelde de heer Bushoff mij een vraag over een blokje huizen in Appingedam. Mensen zouden gehoord hebben dat hun huis onveilig is, al jaren gewacht hebben en nu horen dat hun huis op norm is verklaard. Hoe kunnen we garanderen dat die huizen echt veilig zijn? Als deze mensen daar terecht, logischerwijs aan twijfelen, hoe is dan geregeld dat zij onafhankelijk advies kunnen krijgen en dat ze daadwerkelijk juridische en financiële ondersteuning krijgen om opnieuw en onafhankelijk advies te krijgen? Ik vind het ook gewoon vervelend dat deze bewoners in Appingedam zo lang hebben gewacht in onzekerheid. Na beoordeling hebben ze gehoord dat ze op norm zijn. Voor de beoordeling worden gevalideerde methoden gebruikt. Daar mogen bewoners op vertrouwen. Eigenaren van wie het huis op norm verklaard is, kunnen tegen dit besluit in bezwaar gaan met behulp van kosteloze rechtsbijstand. Daarbij kan ook een bouwkundige worden ingeschakeld. Zij kunnen hiervoor gebruikmaken van de subsidieregeling rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand. Mocht hier verschillenproblematiek spelen, dan kan eventueel ook door de uitvoeringsorganisatie en de regio een oplossing worden geboden via de Routekaart Verschillen.
Dan vroeg mevrouw Teunissen wat ik nu ga doen aan complexe en langlopende casuïstiek. Ik heb daar voorrang op gelegd. Dat is belangrijk. De NCG heeft op mijn verzoek langlopende, complexe zaken in beeld gebracht en heeft een programmadirecteur aangesteld, die dit opgepakt heeft. De NCG neemt met al deze bewoners contact op. In dat gesprek wordt ook het besluit over de oplossingsrichting met de bewoner besproken. Ook verbetert de NCG de communicatie met de bewoners. Leesbaarheid en begrijpelijkheid zijn daarbij essentieel. De NCG traint collega's om begrijpelijk te schrijven en collega's kunnen gebruikmaken van verschillende schrijfwijzetools. Het bewonerstevredenheidsonderzoek heeft ook laten zien dat dit een verbetering heeft bewerkstelligd.
Ik heb hier ook met het IMG over gesproken. Zij geven aan voor de meeste aanvragers met een dossier met een lange doorlooptijd in 2026 de bewoner een schadevergoeding of schadeherstel aan te kunnen bieden. Ook is bij het IMG inmiddels een team op maat opgericht dat een oplossing op maat voor problematiek zoekt, waarbij vaak met meerdere partijen wordt samengewerkt, zoals met de gemeente en andere betrokken partijen.
Ten slotte is verslaglegging van alle relevante gesprekken met bewoners een belangrijk onderdeel van het staande reguliere proces. Dit verslag wordt ter goedkeuring aan de bewoners voorgelegd, zodat de afspraken ook helder vastgelegd staan.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik heb alleen nog een verhelderende vraag over de huis-tot-huisaanpak of deur-tot-deuraanpak die terugkomt in het rapport-Van Geel. In hoeverre zit die nu in deze plannen? Want ik hoor nog te veel "er is een team opgericht en er wordt met bewoners gesproken". Is het dan ook echt een individuele aanpak?
Staatssecretaris Van Marum:
De NCG gaat voor de versterkingsopgave van deur tot deur, voor alle adressen die daarin staan. Er wordt met alle mogelijkheden bekeken hoe die mensen optimaal gefaciliteerd kunnen worden. Natuurlijk zien we af en toe ook in die gebieden dat bewoners op norm zijn. Soms wordt er in gezamenlijkheid met de gemeente besloten om daarvoor nog wat extra's te doen. Daar zijn verschillende zaken voor. Een zaak die heel erg door elkaar kan gaan lopen betreft de verantwoordelijkheid van de uitvoeringsorganisatie. Het IMG is voor schadeherstel en de NCG is voor de versterking van de operatie. De gemeente heeft ook een pot gekregen om geschillen op te lossen. Daar zijn verschillende knelpuntenpotten voor. Er wordt gekeken hoe dat gaat lopen door de zaken die meervoudig complex zijn op die tafels te leggen, met de verschillende potjes die er zijn. We hebben een routekaart gemaakt voor hoe we dat oplossen. Daardoor zijn dit soort geschillen ook op te lossen. Met die deur-tot-deuraanpak zouden we gewoon elke deur van elke woning pakken. Ik heb net aangegeven: we komen dan tot zo'n lange looptijd dat heel veel lopende processen tot stilstand zouden komen. Dat is onmogelijk. Die route gaan we niet volgen.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog. Is hij al bijna door dit blokje?
Staatssecretaris Van Marum:
Ik ben bijna door dit blokje heen. Nog twee vragen.
De voorzitter:
Dan gaan we daarna even schorsen voor dat andere debat.
Staatssecretaris Van Marum:
Dan heeft het CDA mij gevraagd wat de gevolgen van Zeerijp zijn voor de versterkingsoperatie. Ik wil dat eigenlijk breder trekken, want het is niet alleen Zeerijp. We zijn in Zeerijp geweest omdat daar die beving is geweest en de mensen daar allemaal waren, maar we hebben die beving natuurlijk door heel Groningen gevoeld. Er zijn heel veel mensen die daardoor getroffen zijn. Ik heb mij even in beeld laten zien in Zeerijp. Buiten beeld zijn we ook nog op andere plekken in de provincie geweest. Ik heb nog even bij "Ons laand, ons lu" gezeten. Ik heb nog heel veel mensen op andere manieren gesproken. De impact is weer zeer groot; dat wil ik er nog even bij zeggen.
Aan het begin van mijn spreektijd ben ik ingegaan op mijn observaties over de aardbeving in Zeerijp. Ik begrijp goed dat de behoefte aan voortgang sterker wordt na de beving in Zeerijp. Hoewel ik die behoefte begrijp, heeft de parlementaire enquête laten zien dat ingrijpende wijzigingen in een aanpak juist tot nieuwe vertragingen kunnen leiden. Daarom vraagt de versterking om koersvastheid en stabiliteit. Ik kijk wel waar ik kan optimaliseren en waar ik nog meer snelheid kan maken, maar met de jaarlijkse actualisatie van de diepteanalyse informeer ik uw Kamer over de maatregelen die ik met alle betrokken partijen tref en over wat dit betekent voor het verloop van de versterkingsoperaties.
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Bikker. Zij heeft vragen gesteld over de kwaliteit van de versterkte woningen en de stand van het loket nazorg om fouten op te lossen. Zoals aangegeven in mijn brief van 24 juni begrijp ik dat bewoners zich gefrustreerd voelen in deze situatie. Om het aantal bouwfouten tot een minimum te beperken, zet ik in op twee verbeteringen. Ten eerste wordt het bouwtoezicht sinds september 2025 verbeterd aan de voorkant door bouwtoezicht onafhankelijk specialistischer in te richten binnen de NCG. Ten tweede zal de NCG vanaf het eerste kwartaal van 2026 toezicht organiseren in iedere fase van het versterkingstraject. In het eerste kwartaal rondt de NCG de implementatie van het loket nazorg af. In de tussentijd kunnen bewoners zich melden bij de bewonersbegeleider om te komen tot een passende oplossing.
Dan de vraag van mevrouw Bikker hoe het gaat met de kwaliteit van de versterkingsrapporten die de NCG hanteert. Is een herbeoordeling van een versterkingsrapport nu mogelijk zonder dat een bewoner de volledige bestuursrechtelijke route van bezwaar en beroep heeft doorlopen? Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd over de eerste bevindingen van het ACVG-onderzoek naar de kwaliteit van de beoordelingsrapporten, inclusief de maatregelen die ik neem. Bewoners kunnen op verschillende momenten twijfels over hun versterkingsrapport adresseren. Als er fouten worden geconstateerd, kan het rapport worden gecontroleerd en eventueel worden herzien. Sinds oktober 2025 kunnen bewoners ook een herbeoordeling aanvragen als zij het bezwaar- en beroepsproces hebben doorlopen. Enkele aanvullende maatregelen neem ik nadat het ACVG dit onderzoek heeft afgerond, in juni 2026.
Dan de laatste vraag van dit blokje. Die is van mevrouw Den Hollander: "Er staan 23.500 woningen in de gemeente Eemsdelta. Daarvan zijn er 4.500 inmiddels versterkt, 6.400 woningen zijn in beeld om versterkt te worden en 5.000 woningen zijn op norm verklaard. Er zijn nog 7.500 woningen niet in beeld. Kan de staatssecretaris nader toelichten hoe dit zit?" Deze woningen zijn wel degelijk in beeld. Er is alleen geen aanleiding om deze woningen individueel te beoordelen. Welke woningen moeten worden beoordeeld, volgt uit bestuurlijke afspraken tussen Rijk en regio, en is vastgesteld op basis van gevalideerde uitgebreide risicoanalyses in de zogeheten verrijking. In samenwerking met de regio zijn er meer dan 10.000 adressen toegevoegd, vooral in Eemsdelta. De wijze van afbakening van de versterkingsopgave is door SodM en ACVG als robuust beoordeeld. Ik kan me voorstellen dat deze bewoners zich soms toch onveilig voelen. In die situatie kunnen ze zich melden bij het Loket opname op verzoek om een LOOV-opname aan te vragen. Mocht blijken dat de woning wellicht toch niet veilig is, dan wordt deze alsnog toegevoegd aan de scope.
Mevrouw Den Hollander (VVD):
Een hele korte vraag hierover. Dank u wel voor het uitgebreide antwoord, staatssecretaris, zeg ik via de voorzitter. Zijn deze mensen wel op de hoogte gebracht van het feit dat de woningen dan verder niet onder handen worden genomen? Zoals ik heb begrepen toen ik daar was, weten deze mensen dat niet, is het helemaal niet gecommuniceerd naar deze groep inwoners.
Staatssecretaris Van Marum:
In principe weten alle inwoners van Groningen dat er in brede zin is bekeken welke woningen versterkt dienen te worden en welke woningen net binnen de scope liggen. Wij hebben ook van deze kant aldoor gecommuniceerd: mensen, als u daar vragen over heeft, kunt u zich melden bij het Loket opname op verzoek om daar alsnog naar te laten kijken. We proberen daar zo scherp mogelijk op te zijn.
De voorzitter:
Dank. Ik moet eigenlijk schorsen, maar mevrouw Armut heeft nog één vraag bij dit blokje?
Mevrouw Armut (CDA):
Ja. De staatssecretaris stond er net bij stil dat huizen die voor de recente aardbeving op norm zijn verklaard, nog steeds op norm zijn. Er zijn ook meer dan 400 huizen die sowieso nog niet eens een eerste versterkingsadvies hebben gekregen. Wat betekent deze recente aardbeving voor deze huizen, en welke ruimte ziet de staatssecretaris nog om er wel zo snel mogelijk voor te zorgen dat die huizen van een versterkingsadvies worden voorzien?
Staatssecretaris Van Marum:
In algemene zin: de NCG heeft de opdracht om zo snel mogelijk alle versterkingsadviezen af te ronden. Er is natuurlijk al een enorm aantal versterkingsadviezen afgegeven. We proberen natuurlijk om deze 400 zo snel mogelijk een versterkingsadvies te laten krijgen.
Mevrouw Armut (CDA):
Tegelijkertijd horen we dat natuurlijk al heel lang. Sommige mensen wachten al bijna tien jaar. Wat betekent "zo snel mogelijk"?
Staatssecretaris Van Marum:
Er zit natuurlijk wel een verschil tussen wat er tien jaar geleden lag en wat er nu afgewerkt is. We zijn met het afgeven van die versterkingsadviezen echt in een afrondende fase. Dan hebben we nog een serie waarbij we de adviezen uit moeten werken. Ik durf hier op dit moment dus eventjes geen concrete tijd te noemen. Misschien dat ik in de tweede termijn daar een antwoord op kan geven.
De voorzitter:
Dank aan de staatssecretaris. We gaan straks nog verder, maar we gaan nu even schorsen. Dat doen we voor een tweeminutendebat inclusief stemmingen. Daarna gaan we verder met het debat over Groningen. We schorsen een ogenblik zodat er wat wisselingen kunnen plaatsvinden.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken, aangevraagd door het lid Piri. Ik ga haar als eerste het woord geven. Zij voert het woord namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Ondertussen welkom aan de minister van Buitenlandse Zaken, die op hete kolen zit, dus we gaan dit echt voor 17.00 uur afronden.
Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Oekraïne onder hoge druk wordt gezet door de regering-Trump om een akkoord te bereiken over een staakt-het-vuren;
overwegende dat Rusland de agressor is en een serieuze bedreiging vormt voor de gehele Europese veiligheid;
verzoek het kabinet om na een eventueel afgedwongen staakt-het-vuren de sancties tegen Rusland in stand te houden en de wapenleveranties aan Oekraïne door te zetten zolang er geen sprake is van duurzame en rechtvaardige vrede,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Piri.
Zij krijgt nr. 3300 (21501-02).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om op innovatieve manieren te zoeken naar mogelijkheden om het Georgisch maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media te (blijven) ondersteunen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Piri, Van der Werf en Dobbe.
Zij krijgt nr. 3301 (21501-02).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Georgiërs al maandenlang massale demonstraties organiseren tegen de toenemende repressie door de regering;
constaterende dat er mogelijk op korte termijn in de EU wordt gesproken over het opschorten van de visumliberalisatie voor de Georgische bevolking;
overwegende dat niet de Georgische bevolking maar de regering verantwoordelijk is voor de repressie, het politiegeweld tegen vreedzame demonstranten en het massaal opsluiten van politieke gevangenen;
verzoekt de regering om niet in te stemmen met opschorten van visumliberalisatie indien er geen sancties worden getroffen tegen de Georgische regering,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Piri.
Zij krijgt nr. 3302 (21501-02).
Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik was in ieder geval gerustgesteld door de woorden dat het kabinet niet pleit voor normalisatie met de Israëlische regering.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Dobbe. Zij voert het woord namens de Socialistische Partij. Gaat uw gang.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel. Er staat: 30 seconden, maar het is vast meer. Ah, kijk.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat 2024 het dodelijkste jaar ooit was voor zorgverleners en dat dit record half 2025 al werd verbroken;
overwegende dat Nederland volgens artikel 90 van de Grondwet en de Geneefse Conventies de verplichting heeft naleving van het internationaal humanitair recht te verzekeren, inclusief de bescherming van zorg- en hulpverleners;
verzoekt de regering beleid te ontwikkelen om geweld tegen zorg- en hulpverleners tegen te gaan, met hierin in ieder geval opgenomen:
- het altijd en consistent veroordelen van geweld tegen zorg- en hulpverleners, ongeacht de dader;
- capaciteit beschikbaar stellen voor het doen van onderzoek, het verzamelen van bewijs en vervolging van daders van geweld tegen zorg- en hulpverleners;
- het aanscherpen van de Wet internationale misdrijven, zodat daders van geweld tegen zorg- en hulpverleners ook kunnen worden vervolgd als er een indirecte band met Nederland bestaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dobbe, Van Baarle en Piri.
Zij krijgt nr. 3303 (21501-02).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er nog 18.500 mensen, onder wie vele kinderen, ernstig ziek of gewond zijn en op een wachtlijst staan;
constaterende dat het kabinet heeft aangegeven bij te zullen dragen aan de medische evacuaties van ernstig zieke en zwaargewonde kinderen uit Gaza voor wie in de regio geen plek is;
constaterende dat er vijf kinderen inmiddels medisch zijn geëvacueerd naar Nederlandse ziekenhuizen;
verzoekt het kabinet om het genomen kabinetsbesluit welwillend te blijven uitvoeren, en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dobbe, Van der Werf, Van Baarle, Kostić, Dassen en Piri.
Zij krijgt nr. 3304 (21501-02).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Kamer in juni 2024 een motie heeft aangenomen die verzocht om extra maatregelen om ook het werk voor vrouwenrechten en van vrouwelijke mensenrechtenactivisten te beschermen en te ondersteunen;
constaterende dat Palestijnse vrouwenrechten- en mensenrechtenorganisaties ernstig in hun werk belemmerd worden door bezuinigingen in de VS en Europa;
overwegende dat vanuit het principe "vrouwen, vrede en veiligheid" vrouwenrechtenorganisaties een cruciale rol spelen in vredesprocessen;
verzoekt de regering een extra inspanning te leveren om Palestijnse vrouwenrechten- en mensenrechtenorganisaties te ondersteunen bij hun werk,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dobbe, Van Baarle en Piri.
Zij krijgt nr. 3305 (21501-02).
Mevrouw Dobbe (SP):
Dan over de capaciteit voor medische evacuaties en de medische capaciteit in de regio om Gazaanse zieke kinderen op te nemen: het is heel erg duidelijk dat die capaciteit onvoldoende is. De argumenten die er waren voor het kabinet om het besluit te nemen om medische evacuatie mogelijk te maken, bestaan dus nog steeds. Ik roep het kabinet van harte op om daar gewoon echt mee door te gaan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. De heer Van Baarle gaat nu spreken namens de fractie van DENK.
De heer Van Baarle (DENK):
Dank u wel, voorzitter. Mijn eerste motie gaat over het EU Pact for the Mediterranean. Eén van de criteria voor het aangaan van samenwerking binnen dat pact is: respect voor mensenrechten. Als er één ding is wat de staat Israël in de afgelopen tijd heeft laten zien, is het dat de staat Israël mensenrechten niet bepaald respecteert, als staat die een genocide pleegt. Dus vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er gepoogd zal worden een EU-pact for the Mediterranean af te sluiten, onder andere tussen de EU en Israël;
constaterende dat Israël de mensenrechten van de Palestijnen schendt;
constaterende dat respect voor mensenrechten een van de criteria is;
verzoekt de regering als standpunt in te nemen dat zolang Israël de mensenrechten van de Palestijnen schendt, Israël niet voldoet aan het criterium "respect voor mensenrechten",
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Baarle, Dobbe en Kostić.
Zij krijgt nr. 3306 (21501-02).
De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Dan over de medische evacuaties uit Gaza. Er staan 18.500 mensen op de wachtlijst. Met name in het geval van kinderen die dreigen te overlijden is het echt verschrikkelijk om te zien dat de Nederlandse regering op dit moment alleen de toezegging heeft gedaan om naar de regionale capaciteit te kijken en niet naar de mogelijkheid om kinderen over te brengen. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat volgens Artsen zonder Grenzen 18.500 patiënten op de wachtlijst staan voor medische evacuatie uit Gaza, onder wie duizenden kinderen;
overwegende dat sinds 2024 1.092 mensen zijn overleden die op de wachtlijst stonden;
verzoekt de regering opnieuw te bezien in hoeverre enkele kinderen die complexe hoogspecialistische zorg nodig hebben, die in direct levensgevaar verkeren, waarvoor nu in de regio geen onmiddellijke hulp beschikbaar is, tijdelijk in Nederland kunnen worden geholpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Baarle en Dobbe.
Zij krijgt nr. 3307 (21501-02).
De heer Van Baarle (DENK):
Ik dank u vriendelijk, voorzitter.
De voorzitter:
U ook bedankt, voor uw inbreng. De heer Van der Burg is nu aan de beurt. Hij voert het woord namens de VVD.
De heer Van der Burg (VVD):
Twee moties, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Europese Unie weliswaar de import van Russisch aardgas heeft afgebouwd, maar nog steeds aanzienlijke hoeveelheden stikstofkunstmest uit Rusland importeert;
constaterende dat deze import de Russische schatkist financiert en daarmee indirect bijdraagt aan de financiering van de oorlog tegen Oekraïne;
overwegende dat de afhankelijkheid van Russische kunstmest de voedselzekerheid in Europa kwetsbaar maakt en in strijd is met het streven naar strategische autonomie;
verzoekt de regering om op Europees niveau te pleiten voor de invoering van effectieve sancties tegen de Russische kunstmestindustrie, met het oog op het beëindigen van de financiële steun aan de Russische oorlogsmachine,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Burg en Den Hollander.
Zij krijgt nr. 3308 (21501-02).
De heer Van der Burg (VVD):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat we als Nederland een derde van ons geld in het buitenland verdienen en dat internationale handel de drijvende kracht achter een goed draaiende wereldeconomie is;
constaterende dat de stabiliteit en de voorspelbaarheid in de wereld afnemen en dat Nederland hierdoor gebaat is bij het sluiten van handelsakkoorden die onze economische positie op de internationale markt kunnen versterken;
constaterende dat het vergroten van deze strategische autonomie en de toegang tot kritieke grondstoffen essentieel zijn voor de defensie- en energiesector en dat de Mercosur-landen grote reserves aan kritieke grondstoffen hebben;
verzoekt de regering om in te stemmen met het EU-Mercosur-handelsakkoord en zich in te zetten voor een spoedige totstandkoming en inwerkingtreding van het verdrag,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Burg, Struijs, Van der Werf, Hoogeveen en Boswijk.
Zij krijgt nr. 3309 (21501-02).
Ik aarzel een beetje, want als we nog interruptiedebatten gaan houden, halen we de eindtijd niet. Er worden namelijk ook heel veel moties ingediend. Eén korte interruptie.
Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
We stemmen nu over de onderwerpen uit de Raad Buitenlandse Zaken. Vindt de heer Van der Burg dit de meest gepaste plek om deze motie in te dienen?
De heer Van der Burg (VVD):
Ja, want ik heb vanmiddag tijdens de commissievergadering over de Raad Buitenlandse Zaken dit voorstel aangekondigd door te zeggen dat ik handelsverdragen buitengewoon belangrijk vind. We hebben hier de afgelopen maanden eerder debatten met elkaar over gehad. Ik wil gewoon de minister alle ruimte geven om bij elk contact dat hij deze week heeft met zijn collega's die stappen te zetten.
De voorzitter:
Ik ga u toch even onderbreken. Dit betreft een handelskwestie. Die ligt op het terrein van een ander bewindspersoon dan de minister van Buitenlandse Zaken. Er is bij het debat over de verkiezing van de Voorzitter Kamerbreed op aangedrongen dat er wordt ingegrepen als er moties worden ingediend bij debatten op onderwerpen die geen onderdeel uitmaakten van de agenda van die debatten. Ik vind dat we deze motie niet op dit moment moeten behandelen maar op een ander moment, wanneer er een commissiedebat of tweeminutendebat over Buitenlandse Handel is.
De heer Van der Burg (VVD):
Voorzitter, daar ben ik het buitengewoon mee oneens. Ik heb dit vanmiddag als onderwerp aan de orde gehad. Ik heb gesproken over de handelsverdragen. Ik vind niet dat u dit kunt doen. Deze motie wordt door een meerderheid van de Kamer ondersteund.
De voorzitter:
Dan moet de Kamer daarover beslissen. Wil de Kamer daar nu over stemmen? Snel, want we hebben weinig tijd.
De heer Hoogeveen (JA21):
Steun om erover te stemmen.
Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Het staat niet op de agenda van de RBZ, dus los van wat Kamerlid Eric van der Burg zei, was hij de enige die dit genoemd heeft. Het hele debat, dat ik voorzat, is hier niet over gegaan. Geen steun.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Voorzitter. Ik sta onder deze motie en wat mij betreft kan erover gestemd worden.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Voorzitter, eigenlijk heeft u al gezegd wat er gezegd moest worden. We hebben een afspraak gemaakt met de Kamer dat we dit niet meer zouden toelaten. Dit is buiten de orde, dus ik roep de Kamer op om dit niet toe te staan. Prima als de heer Van der Burg deze motie wil indienen, maar op een moment waarop het hierover gaat en niet nu.
Mevrouw Dobbe (SP):
Theoretisch gezien heeft de voorzitter gelijk, dus geen steun, maar ik vind dat we de norm ook weer niet zo heel strikt met elkaar hoeven te volgen. Maar goed, nu geen steun.
De heer Van Baarle (DENK):
Tot zover die nieuwe, verfrissende manier van met elkaar omgaan en besturen. Op het moment dat dit onderwerp in een debat waar het er niet over gaat even zijdelings wordt genoemd en dan hier zomaar de beslissing erdoor wordt gejast door een meerderheid …
De voorzitter:
Oké, geen steun.
De heer Van Baarle (DENK):
Volgens mij is dit niet de manier waarop we met elkaar moeten werken, dus vanuit mij geen steun.
De heer Stöteler (PVV):
We hebben inderdaad een andere bewindspersoon, maar voor mij is het op dit moment nog niet zo'n heel groot probleem.
De voorzitter:
En dat betekent wel of niet steun?
De heer Stöteler (PVV):
Van mij mag u 'm in stemming brengen, hoor.
De heer Vermeer (BBB):
Geen steun.
De voorzitter:
De heer Flach nog. Of is er al een meerderheid? Ja, er is een meerderheid. Dank voor uw inbreng en dan gaan we door met het lid Kostić namens de Partij voor de Dieren. Gaat uw gang.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Goed. Het was net in het commissiedebat in ieder geval voor mij echt even schrikken dat dit kabinet als het gaat om Israël zelfs conclusies van hulp- en mensenrechtenorganisaties betwijfelt, bijvoorbeeld de conclusies dat Israël afspraken schendt en dat er sprake is van etnische zuivering op de Westelijke Jordaanoever. Nu wil dit kabinet zelfs een nieuw Europees pact met Israël sluiten. Dat is zo ernstig dat ik er eigenlijk geen woorden meer aan vuil wil maken, maar ik heb wel een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Elbit Systems, Israëls grootste defensiebedrijf, door de NAVO-organisatie NSPA is geschorst wegens verdenkingen van corruptie en omkoping in aanbestedingsprocedures;
constaterende dat meerdere aan Elbit gelieerde bedrijven onderwerp zijn van strafrechtelijke onderzoeken, terwijl Elbit tegelijkertijd wapensystemen levert die in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever worden ingezet bij ernstige schendingen van internationaal recht;
overwegende dat Nederland zelf nog militaire systemen van Israëlische bedrijven afneemt, waaronder van Elbit;
verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze Nederland, naar voorbeeld van de NAVO-schorsing, de banden met Elbit Systems kan opschorten of beëindigen, en hierover uiterlijk in het eerste kwartaal van 2026 te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kostić, Van Baarle, Piri en Dobbe.
Zij krijgt nr. 3310 (21501-02).
Kamerlid Kostić (PvdD):
Voorzitter. Ten slotte zie ik graag antwoorden van de minister tegemoet op de vragen die ik zonet heb gesteld in de commissie over het stoppen van de export van gevechtshonden naar Israël, zoals de Kamer dat al heel lang wenst. Dieren horen niet ingezet te worden als wapens, en al helemaal niet in een context van etnische zuivering en genocide.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Tot slot is het woord aan de heer Hoogeveen, die namens JA21 gaat spreken. Gaat uw gang.
De heer Hoogeveen (JA21):
Dank u, voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen. We hebben elkaar meer gezien dan ons eigen gezin, volgens mij; welkom in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, werd mij verteld op de fractie.
Het is een enorm belangrijk onderwerp. We zien uit naar de brief ten aanzien van Euroclear Bank. Het is enorm belangrijk, want onze financiële markten staan op het spel. Dit is juridisch onontgonnen terrein. Daarom een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de reputatie en functie van Euroclear Bank cruciaal is voor het opereren van de Europese kapitaalmarkten;
constaterende dat België als gastheer van Euroclear Bank een speciale positie en verantwoordelijkheid inneemt;
verzoekt de regering om zich in Europees verband actief in te zetten voor het tot stand brengen van juridische solidariteit omtrent de Russische tegoeden bij Euroclear Bank,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hoogeveen en Van der Burg.
Zij krijgt nr. 3311 (21501-02).
De heer Hoogeveen (JA21):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan gelijk door met de beantwoording door de minister. Ik sta alleen maar interrupties toe op de eigen motie en hoop dat u niet te veel gebruikmaakt van die mogelijkheid, want de minister staat onder hoge tijdsdruk. Het woord is aan de minister.
Termijn antwoord
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Ik zal dus ook niet te veel woorden vuilmaken aan de beantwoording en daar waar het kort kan, kort reageren.
Tegen mevrouw Kostić zeg ik dat we nog terugkomen op de honden.
Ik ben de heer Van Baarle nog een antwoord schuldig op een vraag over humanitaire hulp. Ik wil hem vragen om dat punt te adresseren bij het tweeminutendebat over hulp, ook al omdat dit punt buiten mijn portefeuille valt, want het gaat hier over een financiële bijdrage.
Voorzitter. Dan de moties.
Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Ik heb geen moties ontvangen en volgens mij mijn collega's ook niet. Ik wil die wel graag beoordelen voordat de beoordeling van de minister komt, want daarna gaan we meteen stemmen.
De voorzitter:
Daar wordt hard aan gewerkt. Kan de minister al doorgaan, of wilt u echt eerst de moties zien? Ik begrijp dat dat zo is. Dan schorsen we een ogenblik.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Misschien kan ik in de tussentijd een vraag stellen. De minister heeft …
De voorzitter:
Nee, nee. Sorry. Als ik u dit nu toesta, krijg ik straks weer te horen: "ik heb ook een vraag" en "ik heb ook nog een vraag".
Kamerlid Kostić (PvdD):
Maar dit gaat om een toezegging. We hebben net een commissiedebat gehad. De minister had gezegd mijn vraag …
De voorzitter:
Hij zegt toe daarop terug te komen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Wanneer, vraag ik nog een keer. Ik wil dit even verhelderd hebben. Komt hij erop terug na de appreciatie van de moties?
De voorzitter:
Nee. Apart, schriftelijk.
Kamerlid Kostić (PvdD):
En wanneer?
Minister Van Weel:
In het eerste kwartaal, want het gaat om een verkenning.
De voorzitter:
U heeft uw antwoord.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Oké.
De voorzitter:
Volgens mij kan de minister door met zijn beantwoording.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Ik begin met de motie op stuk nr. 3300 van mevrouw Piri. Die motie ontraad ik. Ik ontraad die niet omdat ik het niet eens ben met de strekking ervan, maar wel omdat er nu, op dit moment, onderhandelingen gaande zijn tussen Oekraïne, de VS, Rusland en de Europese Unie in verschillende formats. Ik wil de uitkomsten daarvan niet laten binden door de inhoud van deze motie. Daarvoor is de omschrijving van wat een afgedwongen staakt-het-vuren is, als Oekraïne daarmee instemt, en wat het betekent als er in die deal afspraken worden gemaakt waar Oekraïne mee instemt over verlichting van de sancties, omdat dat nodig was voor Rusland … Ik kan op dit moment niet overzien hoe dat spel speelt. Het spel is ook initieel niet aan mij; uiteindelijk zal de Europese Unie gezamenlijk moeten besluiten over het opheffen van de sancties. Met deze overwegingen moet ik de motie op dit moment ontraden, en dus niet omdat ik niet sympathiek zou staan tegenover de inhoud ervan.
De motie op stuk nr. 3301 van mevrouw Piri geef ik oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 3302 gaat over de visumliberalisatie. Deze motie moet ik ontraden omdat ik niet vind dat we het proces van visumliberalisatie moeten koppelen aan sancties. We geven altijd een eigenstandige mening of een land voldoet aan de vragen of niet. Georgië voldoet daar niet aan. Dat komt door de regering, die ervoor zorgt dat die voorwaarden steeds verder worden geschonden. Ik snap dat een deel van de bevolking in Georgië dat echt goedwillend is, hier ook door wordt geraakt, maar dat is nog geen argument om te zeggen: we koppelen visumliberalisatie aan het sanctie-instrument.
Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Het zou zo cru zijn als de enige sanctie die na al die maanden van demonstraties opgelegd wordt, de bevolking raakt; zo zal het echt worden opgevat in Georgië. De minister weet ook dat dit de ministers, met diplomatieke paspoorten, niet raakt; die hebben helemaal niks met visaliberalisatie. Mijn eis is als volgt. Ik ben sowieso niet voor het opschorten van het verdrag. Ik merk dat de regering wel die kant op gaat. Doe dat niet als je niet ook sancties neemt tegen het regime. Dat is de strekking van deze motie.
Minister Van Weel:
Ik heb de motie goed gelezen en ik snap de strekking. Ik ben bereid om me in te spannen voor sancties, maar de harde koppeling die in de motie staat, vind ik oneigenlijk.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 3304 van mevrouw Dobbe over geweld tegen hulpverleners krijgt oordeel Kamer.
Dan de motie op stuk nr. 3305. Het kabinet heeft op 2 oktober aangegeven te bezien hoe het een bijdrage kan leveren en hoe het enkele kinderen, die complexe gevallen die hoogspecialistische zorg nodig hebben, naar Nederland kan halen. Als gevolg daarvan zijn vijf kinderen geëvacueerd naar Nederland. Wij zullen de behandeling van die vijf kinderen blijven ondersteunen. We willen als kabinet blijven kijken hoe we een bijdrage kunnen leveren aan de tekorten wat betreft de complexe en hoogspecialistische zorg in de regio. Ik heb daarbij gezegd dat ik niets uitsluit. In eerste instantie zal de aandacht echter wel blijven uitgaan naar het vergroten van de capaciteit in de regio en niet direct naar evacuaties naar Nederland. Dat gezegd hebbende, geef ik 'm oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 3306. Oordeel Kamer.
De voorzitter:
Prima.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 3307 moet ik ontraden.
De motie op stuk nr. 3308 ontraad ik, met verwijzing naar de motie van mevrouw Dobbe; die formulering past beter bij hetzelfde onderwerp.
De motie op stuk nr. 3309 krijgt oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 3310 krijgt oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 3311 moet ik ontraden.
De motie op stuk nr. 3312 krijgt oordeel Kamer.
De voorzitter:
Hartelijk dank.
De voorzitter:
We hebben afgesproken — die informatie is ook verspreid — dat er direct na afloop van dit debat gestemd zal worden. Ik vraag nu om de stemmingsbel af te laten gaan, want dan gaan we direct stemmen.
De voorzitter:
De heer Flach.
Termijn inbreng
De heer Flach (SGP):
Voorzitter, een puntje van orde. Ik weet niet precies wat er is afgesproken, maar dit is best problematisch. Het zijn handgeschreven moties. Voor sommigen is de tekst helemaal nieuw. Acuut besluiten op dit soort zaken leidt mogelijk tot ongelukken. Kunnen we daar toch niet even een periode voor uittrekken?
De voorzitter:
Wat is dan uw voorstel?
De heer Flach (SGP):
Volgens mij hoeft de minister daar niet bij te zijn.
De voorzitter:
Dan kan ik even wat schorsen, als u het goed vindt dat de minister van Buitenlandse Zaken niet bij de stemmingen is. Hoeveel minuten zullen we doen? Tien minuten?
De heer Vermeer (BBB):
We hebben steeds gezegd "minimaal een halfuur en het liefst drie kwartier", want er moet overleg plaatsvinden in de fracties. Er worden hier steeds allemaal heel gevoelige moties ingebracht, juist bij dit type debatten. Dit moet op een verantwoorde manier plaatsvinden.
De voorzitter:
Ik vind het ingewikkeld, want we hadden een debat over Groningen, een aangelegen punt. Dat heb ik al moeten onderbreken voor het werk van de commissie Buitenlandse Zaken. Er is een schema rondgegaan met dat we aansluitend gaan stemmen. Ik snap de zorgen, maar ik ben niet verantwoordelijk voor hoe dit nu samenloopt. Ik ga nu schorsen, maar niet een halfuur of drie kwartier. Ik zou zeggen: we doen een kwartier. Dat moet voldoende zijn.
Meneer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Er is een motie ingediend die gaat over steun geven aan een miljardendeal met Zuid-Amerika, waar al jaren discussie over bestaat in de Kamer.
De voorzitter:
Ja. Ik heb al geprobeerd om …
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, om die reden. Het is toegestaan om die in te dienen, maar ik zou graag met de fractie willen overleggen. Dit is een gigantisch punt en we hebben de afgelopen jaren een aantal keren gehad dat we gewoon broddelwerk afleverden. Dat wil ik nu echt op dit punt voorkomen. Ik wil echt een beroep op u doen. Of de motie wordt aangehouden. We kunnen deze ook later in stemming brengen. Dit gaat over een miljardendeal en steun geven aan een EU-handelsakkoord.
De voorzitter:
Ja, meneer Ceder …
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dit moeten we in de fractie bespreken.
De voorzitter:
Ik heb proberen te voorkomen dat deze motie in stemming zou komen. Een Kamermeerderheid heeft besloten dat die in stemming komt, dus daar heb ik mij aan te houden. Ik snap uw argumenten heel erg goed, maar ik kan dat niet zomaar veranderen.
Mevrouw Piri.
Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Ik kan instemmen met een kwartier. Het klopt wat u zegt. Er is aangekondigd dat er wordt gestemd, maar we wisten niet wat de inhoud was van waarover er wordt gestemd. Er zijn moties ingediend. De minister gaat sowieso niet naar de Raad Buitenlandse Zaken, begrepen we uit de discussie. We kunnen ook gewoon aan het einde van de avond fractiegewijs stemmen. Dan kan iedereen in ieder geval met de fractie overleg hebben over de moties.
De voorzitter:
Maar dan zou ik niet zeggen: aan het eind van de vergadering. Dan zou ik zeggen dat we dat bijvoorbeeld aan het begin van de avondvergadering doen.
Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Dat is prima. Dan heeft iedereen in ieder geval voldoende tijd gehad om de fractie te informeren.
De voorzitter:
Ja? Is dat iets waar iedereen zich in kan vinden?
De heer Hoogeveen (JA21):
Voorzitter, concreet: met hoe laat moet ik dan rekening houden?
De voorzitter:
Dat hangt weer af van hoe snel we klaar zijn met het debat over Groningen. We gaan dan schorsen voor de dinerpauze, minimaal drie kwartier, en daarna vindt dan de stemming plaats. Ik kan niet uit mijn hoofd zeggen hoelang een debat duurt, want dat hangt af van de inbreng vanuit de Kamer. Begin avondvergadering, spreken we af. Dan zijn de stemmingen. Dan gaan we nu een ogenblik schorsen en dan door met het debat over Groningen.
Termijn antwoord
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het debat over Groningen. We waren nog midden in de eerste termijn van de zijde van de staatssecretaris. Hij had de inleiding en twee blokken gedaan en hij heeft nog drie blokken. Ik geef hem het woord.
Staatssecretaris Van Marum:
Dank u wel, voorzitter. Ik kom bij blok c, de schadeafhandeling. Het stoppen met de gaswinning betekent helaas nog niet het einde van de aardbevingen. Er kunnen zich nog steeds forse aardbevingen voor blijven doen, met als mogelijk gevolg opnieuw schade aan woningen. Daarom blijft een goed functionerende schadeafhandeling de komende jaren van groot belang. Er gaan veel verschillende getallen rond over de schades in de AOS-meldingen. Eerst zeg ik iets over de meldingen van acuut onveilige situaties. Na de beving hebben 85 bewoners zich gemeld met een mogelijk acuut onveilige situatie. Meldingen van acuut onveilige situaties bij bewoners thuis zijn allemaal direct beoordeeld. Gelukkig bleek er bij het grootste deel van de meldingen geen onveilige situatie te zijn. Bij twaalf bewoners zijn er lichte maatregelen genomen. Het is belangrijk om daarbij op te merken dat geen enkele bewoner uit zijn of haar huis moest. Verder zijn er na de beving in totaal meer dan 3.800 schademeldingen gedaan. Dat zijn er veel.
De leden Den Hollander, Beckerman, Flach, Teunissen en Armut hebben hiernaar gevraagd. Ik zei zojuist ook al dat het IMG dit aankan. Het IMG verwacht niet dat de toename van de schademeldingen als gevolg van de beving in Zeerijp zal leiden tot een substantieel langere wachttijd voor bewoners. Na de beving is het IMG direct aan de slag gegaan. De ondersteuning is opgeschaald en de medewerkers draaien op volle kracht om de schademeldingen op te pakken. Het IMG zet er ook vol op in om de bewoners bij te staan en hun vragen te beantwoorden. Om vragen van inwoners te kunnen beantwoorden, waren het serviceloket en de steunpunten rondom Zeerijp ook in het weekend open. Ook het mobiele steunpunt werd ingezet in Zeerijp om de inwoners bij te staan. Ondanks de grote toestroom worden de schademeldingen zo snel mogelijk opgepakt. In reactie op JA21 kan ik zeggen dat de schadeafhandeling doorgaat zolang het nodig is. Gezien de bevingen kan dat echt nog wel een aantal decennia zijn.
Dan de vraag van de heer Kops. Hij had het erover dat vorig jaar de nieuwe regeling daadwerkelijk herstel is aangekondigd, geeft aan dat daar weinig van terechtkomt en vraagt of het IMG inmiddels zijn werkwijze heeft aangepast. Het IMG is na de zomer van 2024 gestart met daadwerkelijk herstel, waarbij schade zonder onderzoek naar de oorzaak tot een bedrag van €60.000 kan worden hersteld. Helaas bleek deze zomer dat bij deze regeling vertraging is opgetreden. Dit kwam doordat bij bestaande aanvragen een aanvullende schadeopname nodig is. Dit komt omdat er door het tijdsverloop ook nieuwe schades bij gekomen kunnen zijn. Dit kan nadelig zijn voor de bewoners en dat is ook onwenselijk. Het IMG heeft inmiddels de werkwijze aangepast en in november 2025 is er gestart met een verbeterde werkwijze. Op dit moment worden er bij de lopende aanvraag nieuwe schadeopnames gepland en uitgevoerd. Het IMG verwacht dat halverwege het jaar 2026 het gros van de bewoners de definitieve keuze heeft kunnen maken voor daadwerkelijk herstel van hun woning.
Verschillende Kamerleden vroegen naar de voortgang in de schadeherstel- en versterkingsoperatie, mede naar aanleiding van de onderbestedingen van dit jaar. Ik snap deze vraag heel goed, maar tegelijkertijd wil ik die nuanceren. We zien dat het tempo van de versterkingsopgave door de NCG nog nooit zo hoog is geweest als dit jaar. We ondernemen ook actie om vertragingen te voorkomen. Voor daadwerkelijk herstel en duurzaam herstel geldt dat het IMG de afgelopen jaren een volledig nieuwe werkwijze heeft moeten opbouwen. Inmiddels begint die langzaam op stoom te komen, met circa 600 bewoners in de stroom naar daadwerkelijk hertstel en circa 900 bewoners op weg naar duurzaam herstel. Natuurlijk willen we dat het allemaal sneller gaat, maar doen alsof het allemaal de schuld is van bureaucratie, is echt te makkelijk. Dit kost nu eenmaal tijd. Het is een complexe en grootschalige opgave waar met man en macht aan wordt gewerkt. Waar versnelling en versimpeling mogelijk is, blijven we daar vanzelfsprekend op sturen. Op bijvoorbeeld daadwerkelijk herstel hebben we al een aantal maatregelen en verbeteringen doorgevoerd.
Dan specifiek over de onderbesteding van dit jaar. Daarvan weten we dat het op voorhand moeilijk is om te begroten hoeveel schadeaanvragen er worden verwacht en welke bedragen daarmee gemoeid zijn. Het hangt immers ook af van de keuzes die de bewoners zelf maken. Ook is de verduurzaming in combinatie met het versterken minder vaak voorgekomen dan verwacht, waardoor ook daar sprake is van onderuitputting. Dat zegt dus niks over de ruimhartigheid of de manier waarop het IMG de schades vergoedt. Een deel van deze uitgaven verschuift naar de volgende jaren. Het werk in Groningen wordt gewoon voortgezet.
Dan heeft de heer Flach gevraagd welke concrete stappen ...
De voorzitter:
Een ogenblik. Mevrouw Beckerman op dit punt.
Mevrouw Beckerman (SP):
Er zijn twee parlementaire enquêtes geweest, één over het toeslagenschandaal en één over de ramp aangericht in Groningen. Bij het toeslagenschandaal is in één jaar tijd ruim 300 miljoen op de plank blijven liggen en bij Groningen gaat het om ruim 400 miljoen, 421 miljoen om specifiek te zijn. Ik hoor de staatssecretaris zeggen: dat valt allemaal wel mee. Dit is toch te bizar voor woorden! Je hebt twee zulke grote schandalen en geld bedoeld voor die gedupeerden blijft hier in Den Haag op de plank liggen.
Staatssecretaris Van Marum:
Het geld blijft niet op de plank liggen. Er zijn de nodige maatregelen genomen en de nodige acties ingezet om mensen te compenseren. Die processen kosten gewoon tijd. Ze worden zorgvuldig opgepakt. Het zijn een beetje rare manieren om te veronderstellen dat wij het geld niet willen uitgeven en dat het niet ten goede komt aan de Groningers. Wij zitten gewoon in een aantal lopende processen waar die middelen voor nodig zijn en voor zolang die middelen nodig zijn, zijn ze ook gewoon beschikbaar voor het schadeherstel en de versterking.
Mevrouw Beckerman (SP):
Het klinkt heel mooi dat die middelen beschikbaar blijven, maar heel veel mensen kunnen daar niet op wachten. Ik heb het voorbeeld genoemd van iemand die 95 is en al twee jaar wacht, niet eens op een aanpak maar op een rapport. Hoe kan de staatssecretaris beweren dat dat geen symbool is van een nog steeds falend systeem?
Staatssecretaris Van Marum:
De staatssecretaris beweert niet dat het geen zaken zijn die niet goed gaan. Het is de dagelijkse gang van zaken om dat soort zaken op te lossen. U hoeft mij er in die zin ook niet van te overtuigen dat dit een zeer, zeer schrijnend proces is, zeker waar het gaat om oudere mensen. Ik weet ook dat als wij moeten besluiten om een verzorgingstehuis of een woning waar nog mensen wonen in de versterking te zetten, de mensen die er uitgaan en in een tijdelijke huisvesting komen hoogstwaarschijnlijk niet meer meemaken dat zij terugkomen op hun eigen plek. Dat zijn enorm belastende zaken. Zo hebben wij veel meer heel belastende zaken. Wij doen er verschrikkelijk ons best voor om die gewoon zo goed mogelijk op te lossen en om de achterstanden die er waren, en die er absoluut nog zijn, weg te werken. Het is niet voor niks dat ik mijn uitvoeringsorganisaties heb opgedragen om die langlopende ellendige zaken naar voren te zetten en met voorrang te behandelen.
Ik vraag ook aldoor aan iedereen in het veld, maar ook aan mensen in de Kamer om als er casuïstiek is waarvan men vindt dat het evident is dat die niet op de juiste manier opgepakt worden, die gewoon op een andere manier bij ons binnen te brengen, zodat wij in het systeem kunnen checken wat daarmee aan de hand is. Dan proberen we ook gewoon richting oplossingen te komen. Maar ik doe ook het volgende verzoek aan de Kamer: jongens, dwing ons niet om nu weer allerlei grote systeemwijzigingen in te zetten. Wij hebben namelijk gezien dat grote, en zelfs kleine, systeemwijzigingen leiden tot vertraging. Wij hebben nu echt rust en stabiliteit nodig om die uitvoeringsorganisaties gewoon hun werk te kunnen laten doen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, maar dit mantra horen we sinds 2017 in de Kamer. In 2017 hoorden we: volgend jaar gaat het. In 2018 hoorden we dat. In 2019 zei Eric Wiebes: volgend jaar wordt het jaar van de uitvoering; de witte busjes gaan rijden. Dat kwam niet goed. In 2020 hoorden we dat opnieuw, en in 2021, 2022, 2023, 2024 en 2025 ook, en nu horen we het voor 2026. Het gaat niet goed. Natuurlijk leveren we elke keer die voorbeelden aan, maar de enquête van Dagblad van het Noorden laat ook zien dat van de 101 mensen die zes jaar geleden wachtten 70% nog steeds wacht. De overige 30% is niet helemaal geholpen, want een deel is gewoon verhuisd, ook naar het buitenland, omdat ze het niet trekken. Dan kun je de hele tijd zeggen "ik wil geen systeemverandering", maar we moeten hier toch erkennen dat dit systeem faalt en dat dit niet goed gaat komen als je niet heel hard gaat snoeien in die onderliggende bureaucratie.
Staatssecretaris Van Marum:
Ik ben het eens met mevrouw Beckerman dat het een hele schrijnende zaak is, en over al die zaken van Ik wacht, waarvan een hele hoop mensen nog niet geholpen zijn. Ik hoop dat ik mevrouw Beckerman ermee gerust kan stellen dat ik mijn teams ook opgedragen heb om die zaken die in Ik wacht staan, nadrukkelijk mee te nemen in de acties die ik ingezet heb voor de versnelling die daarin plaats moet vinden. En ja, ik weet dat daar ook zaken in staan waarbij wij het gewoon niet meer goed kunnen doen voor die mensen, omdat zij of verhuisd zijn of inmiddels overleden zijn. Er staan gewoon heel erg schrijnende zaken in. Maar ik blijf dit gewoon overeind houden voor als wij nu weer een grote systeemwijziging in gaan voeren. Daarmee bedoel ik niet dat we niet kunnen kijken of we wat kunnen doen aan zaken in de bureaucratie. We hebben ook te maken met een stukje dat in de wetgeving vastligt; dat moeten we doen. Tuurlijk proberen wij die versnelling erin te krijgen en tuurlijk proberen wij bureaucratie eruit te slopen waar dat kan, maar we hebben ook bepaalde kaders, wetten en richtlijnen waar we ons aan te houden hebben om die zaken goed uit te kunnen voeren. Ik geef nogmaals aan dat ik aan alle kanten bereid ben om te kijken of we versnelling kunnen krijgen en om te kijken waar we schrijnende zaken en langlopende zaken op kunnen lossen. Die zaken brengen we ook op de tafels van de stuurgroep om te kijken of we daar versnelling in kunnen krijgen. Maar grote systeemwijzigingen in de organisaties leiden tot vertraging. Daar is niemand mee gediend.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ik heb net even meegeschreven. Toen het ging over het geld dat dit jaar op de plank is blijven liggen, hoorde ik de staatssecretaris volgens mij zeggen dat je op voorhand niet kan verwachten hoeveel mensen een schademelding doen of hoeveel mensen aanspraak moeten maken op de regelingen die we hebben opgetuigd. Dan breekt toch wel een beetje mijn klomp, want we weten toch hoeveel mensen nog in de ellende zitten en hoeveel mensen nog wachten op versterking van hun woning, hoeveel mensen nog in aanmerking moeten komen voor duurzaam en daadwerkelijk herstel? Dan ligt het toch niet aan die mensen dat ze dat niet hebben doorgegeven, maar dan ligt dat toch aan het feit dat, zoals bij daadwerkelijk herstel, er maar een paar honderd mensen geholpen zijn terwijl er nog 2.000 mensen wachten? Dan ligt het er toch niet aan dat de mensen het niet hebben doorgegeven en dat wij van tevoren niet weten hoeveel mensen een aanvraag indienen, maar dan ligt het toch aan het feit dat het geld gewoon niet bij die mensen terechtkomt?
Staatssecretaris Van Marum:
Ik werp dit verre van mij. Ik heb ook nooit gezegd dat het aan de mensen ligt. Ik heb wel gezegd dat in een aantal zaken nog geen beslissingen zijn genomen, waardoor het proces nog niet verder kan komen. Ik heb gezegd dat als wij te weinig middelen reserveren en tekorten hebben, ik van de Kamer te horen krijg dat we niet genoeg geld gereserveerd hebben. Nu hebben we in feite wel genoeg geld liggen om de zaken op te lossen waar we voor staan. We kunnen inderdaad nog stappen zetten om versnelling te brengen in het proces en dat gaan we ook zeker doen, maar het is niet zo dat wij geld niet bij mensen laten komen die daar recht op hebben. Wij hebben juist ervoor gezorgd dat we die middelen hebben, zodat we ook deze maatregelen door kunnen voeren.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Marum:
De heer Flach heeft gevraagd welke concrete stappen ik wil zetten om de uitvoeringskosten binnen de schadeafhandeling terug te dringen. Dat probeer ik niet alleen binnen de schadeafhandeling, maar dat probeer ik natuurlijk ook bij de versterking. Ik wil benadrukken dat het terugdringen van uitvoeringskosten geen doel op zich is, maar ik ben uiteraard wel blij dat de uitvoeringskosten gedaald zijn. De ontwikkeling van de uitvoeringskosten is voor een groot deel afhankelijk van de keuzes die aanvragers maken. Zo kent een forfaitaire schadevergoeding als de VES hele lage uitvoeringskosten. Een maatwerkprocedure op daadwerkelijk herstel kent hogere uitvoeringskosten en vraagt ook een intensief contact met de bewoner, hetgeen ook belangrijk is. Bewoners met schade moeten worden geholpen. Daarvoor geldt: koste wat het kost. De uitvoeringskosten gaan daarbij nooit ten koste van waar de bewoners recht op hebben.
De heer Flach (SGP):
Die laatste zin is heel belangrijk voor de bewoners, denk ik ook. De staatssecretaris zei echter ook dat het beperken van uitvoeringskosten geen doel op zich is. Op enig moment kan een budgettaire spanning ontstaan dat er te veel geld gaat naar overhead. Ik zou toch willen vragen om daar iets steviger op te sturen in de toekomst, want er kan op enig moment spanning op budgetten komen. We willen allemaal niet dat dit ten koste gaat van uitkeringen aan de bewoners zelf. Het is dus in ieders belang om die hoge overheadkosten terug te dringen. Is de staatssecretaris dat met de SGP eens?
Staatssecretaris Van Marum:
Dat is de staatssecretaris volledig met de SGP eens, maar ik wil daarbij wel stellen dat ik wel kijk met welke uitvoeringskosten we te maken hebben. Als de uitvoeringskosten staan ten dienste van de bewoner, heb ik daar minder problemen mee dan wanneer de uitvoeringskosten staan op bureaucratie, op rapporten en dat soort zaken. Daar ben ik wel scherp op. Maar ik wil in elk geval niet korten waar het gaat over het welzijn van inwoners en de wijze waarop we met inwoners omgaan.
Mevrouw Bikker vroeg naar het gebruik van de trillingstool. Zoals eerder gemeld aan de Kamer is het schrappen van de trillingstool geen verstandige stap. De trillingstool wordt alleen bij maatwerkbeoordelingen toegepast als aanvullende toets om te beoordelen of schade met een andere oorzaak toch niet door een aardbeving kan zijn ontstaan of verergerd. De trillingstool kan kortgezegd andere autonome oorzaken overrulen ten gunste van de inwoner. Als je de trillingstool niet gebruikt, leidt dit in met name de kern tot minder tegemoetkomingen en toekenningen, en meer willekeur in de beoordelingen. Bij de vaste vergoeding en daadwerkelijk herstel wordt de trillingstool niet ingezet, omdat daarbij niet naar de oorzaak wordt gekeken.
Dan kom ik nu bij blokje d, agenda voor herstel, algemeen en financiën. Mevrouw Armut vroeg mij nog eens te bevestigen dat funderingsschadeherstel in de versterkingsoperatie koste wat kost en voor zolang het duurt, zal worden uitgevoerd. Ja, voor schadeherstel en versterken geldt: koste wat het kost, zolang als nodig is. Dat leggen we ook wettelijk vast. Dat geldt dus ook voor de funderingsschade die is veroorzaakt door de gaswinning of die een huis onveilig maakt. Geld speelt daarbij geen rol.
Waarom hou ik vast aan het huidige systeem en geef ik Groningers niet allemaal het recht op een veilig, schadevrij en verduurzaamd huis? Ik ben het echt wel met mevrouw Beckerman eens dat het huidige systeem niet perfect is. Ik heb een aantal Kamerleden horen refereren aan de conclusies uit de PEAG. Dat ga ik nu ook doen. Er is opgeroepen om geen systeemwijzigingen meer toe te voegen. In het verleden heeft dat vaak tot vertraging geleid. Daarom zeg ik: nu alles omgooien leidt tot meer vertraging, meer onzekerheid, meer frustratie. Als er iets is wat we de bewoners niet moeten, maar ook niet mogen, aandoen, dan is dat het.
Waar dingen niet goed gaan, moeten we gericht ingrijpen. Dat doe ik ook. Zo heb ik de NCG en het IMG gevraagd om prioriteit te geven aan complexe schade en langlopende versterkingen. De NCG zorgt voor betere nazorg nadat de versterking is afgerond en heeft meer oog voor de bouwkwaliteit. De communicatie met de bewoners moet beter. Daar werken de NCG en het IMG hard aan. Daar zit ik zelf ook bovenop. De overheid en de uitvoeringsorganisatie werken nu beter samen en hebben afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een agenda voor herstel. Dat is één overheidsaanpak. Binnen die agenda doen we samen met de gemeentes en provincies ervaring op met een deur-tot-deuraanpak. Dat is wel binnen de scope van de versterkingsadressen. Volgens mij worden hiermee alle knelpunten aangepakt die worden aangedragen. Daar blijf ik me ook volop voor inzetten.
Dan de vraag van mevrouw Beckerman en mevrouw Bikker: geef alle Groningers het recht op een schadevrij, veilig en duurzaam huis; waarom blijft de staatssecretaris vasthouden aan wat niet werkt terwijl er wel een oplossing is? Het kabinet heeft de kern van het advies van de commissie-Van Geel overgenomen en voert dat uit binnen de grenzen van wat uitvoerbaar en redelijk is. Ik noem een aantal voorbeelden. Bewoners op een adres waar in het verleden minder dan €10.000 aan schadevergoeding is uitgekeerd, kunnen dit met de aanvullende vaste vergoeding laten aanvullen tot maximaal €10.000 per adres. Onaanvaardbare verschillen worden aangepakt via de Routekaart Verschillen.
Binnen de Agenda voor Herstel doen we samen met de gemeentes ervaring op met een deur-tot-deuraanpak. Op één punt komt de discussie steeds terug, namelijk de isolatie- en ventilatieaanpak. Het kabinet neemt geen extra stap op isolatie, omdat dat leidt tot nieuwe onaanvaardbare verschillen. Ook zijn de kosten hiervoor ruim 2 miljard. Dat is aanzienlijk. Bovendien geef ik met de huidige aanpak invulling aan het advies van de commissie door prioriteit en voorrang te geven aan de zwaarst getroffenen en de meest kwetsbare inwoners.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Het is toch wel een bijzondere uitleg dat de staatssecretaris hiermee invulling geeft aan het advies van de commissie-Van Geel, want dat advies zag er juist op dat de isolatie meteen zou worden meegenomen in plaats van dat het jaren later alsnog zou worden gedaan. Mijn beeld is dat het veel meer een financiële kwestie is en die 2 miljard gewoon geregeld moet worden. Dit is namelijk keer op keer op keer niet geregeld. Van Geel adviseert dit zelf na uitputtend onderzoek. Het is dan toch wel heel vreemd om nu deze uitleg te horen: Van Geel hoeft maar gedeeltelijk uitgevoerd te worden, want dat is zijn advies.
Staatssecretaris Van Marum:
Ik blijf gewoon even helder over wat u in eerste instantie zei, namelijk dat het niet tegelijkertijd uitgevoerd kan worden. Met maatregel 29 hebben wij het juist wel mogelijk gemaakt om het gelijktijdig te laten uitvoeren. Verder hebben wij de isolatiemaatregel gewoon uitgerold over de gehele provincie. Mensen kunnen gebruikmaken van de verduurzamingsregeling. Volgens mij hebben we daar een hele mooie regeling neergelegd.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Wat voert de staatssecretaris dan volgens hemzelf nu niet uit van de commissie-Van Geel en waarom is die 2 miljard dan niet nodig? De Kamer heeft keer op keer gezegd: maak duidelijk hoe en wanneer u Van Geel helemaal uit gaat voeren, inclusief het budget. Ik hoor de staatssecretaris net zeggen: nee, dat is niet nodig.
Staatssecretaris Van Marum:
In de versterkingsoperatie komen wij op locaties plekken tegen met onaanvaardbare verschillen. Die onaanvaardbare verschillen lossen wij op met knelpuntenpotten. Dat zijn ook middelen die beschikbaar komen. Daarnaast hebben wij een verduurzamingstraject opgezet, waarin mensen in het gebied die onder een bepaald minimum zitten, een groter bedrag krijgen, terwijl mensen die daarbuiten vallen en wat meer financiële armslag hebben, daarvan de helft krijgen. Wij denken dat wij op die manier heel evenredig uitvoering geven aan de verduurzaming van Groningen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Nou breekt mijn klomp! Wij hebben de commissie-Van Geel juist ingesteld om te onderzoeken hoe we onaanvaardbare verschillen kunnen voorkomen en kunnen aanpakken. Nu zegt de staatssecretaris "daar hebben we Van Geel niet voor nodig", terwijl alles en iedereen in Groningen zegt: alsjeblieft, voer het rapport-Van Geel uit. Ook coalitiepartijen die ik hier sprak, zeiden: wij willen dat wel uitvoeren; het is alleen een kwestie van timing. Nu hoor ik de staatssecretaris zeggen dat dit niet nodig is en dat niet voor Van Geel, maar voor een andere aanpak is gekozen. Volgens mij heeft de Kamer die keuze niet gemaakt.
Staatssecretaris Van Marum:
Ik ben volstrekt helder geweest in wat ik hier gezegd heb. In het systeem van schadeafhandeling en versterking hebben wij knelpuntenpotten voor het oplossen van onaanvaardbare verschillen die in wijken en buurten ontstaan. Dat is een integraal onderdeel van hetgeen wij daar met elkaar doen. We hebben daar een routekaart voor bedacht: zijn er verschillen, dan wordt gekeken wie waarvoor verantwoordelijk is en uit welke pot die verschillen opgelost kunnen worden. Dat is ook een onderdeel van Van Geel. We hebben verder te maken met de verduurzaamde woning. Voor die verduurzaamde woning hebben we een heel mooi project uitgelegd, waardoor mensen de verduurzaming van de woning ook gewoon kunnen laten uitvoeren. Daarbij is er extra aandacht voor de zwaarst getroffenen en extra aandacht voor de mensen die het het meest nodig hebben.
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Ik bewaar er twee voor de minister, maar ik spring toch even op om gewoon een voorbeeld te noemen. Het klinkt zo mooi in de wereld van de staatssecretaris. Ik noem gewoon een voorbeeld. Ik sprak een wat ouder echtpaar. Zij hoorden deze maand dat zij vanaf januari een jaar lang in een wisselwoning moeten zitten. Een jaar lang! Houd dat even in gedachten: een jaar lang; een ouder echtpaar. Dat horen ze een paar weken van tevoren. Een jaar lang gaan zij uit huis, maar zij hebben geen recht op een volledige verduurzaming. Hoe kan dat? De NCG heeft zitten tellen en tot op de dag precies uitgerekend hoelang men in dat huis aan het werk is. Zij komen niet op zeventien weken. Bureaucratie. Ze hebben exact zitten tellen. Ze moeten een jaar het huis uit. De hele buurt moet een jaar het huis uit, maar iemand is heel druk bezig geweest om tot op de laatste dag uit te rekenen dat in het huis van deze mensen niet zeventien weken wordt gewerkt. De bureaucratie schrijft dan voor: geen recht op een volledige verduurzaming; misschien nog een koppelkans. Dit doen we hele oude echtparen aan: een jaar het huis uit, maar op basis van een of ander bureaucratisch regelingetje … De staatssecretaris geeft nu als antwoord "ja, maar dat levert heel veel vertraging op", maar dit heeft voor eindeloos veel vertraging gezorgd. Want dit heeft eindeloos stilgelegen. Maar die bureaucratische regeling was: "Nee hoor, we hebben geteld en we hebben er alle weekenddagen van afgetrokken en we hebben alleen alle dagen dat we niet in uw huis ... ". Dít is de stand in Groningen! En dan zegt de staatssecretaris: er is geld overgebleven, want deze mensen kiezen niet voor extra verduurzaming. Dit is toch precies waar het systeem faalt? Dit kunt u toch niet recht praten? De Kamer heeft u ook de opdracht gegeven om te stoppen met recht praten en te starten met uitvoeren.
De voorzitter:
Nu echt even de staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Marum:
Ik praat helemaal niets recht. Kijk, in elke regeling zullen er zaken zijn die niet goed gaan. Ik ken deze individuele casus gewoon niet. Ik wil daar best naar kijken, maar gemiddeld hebben wij hier gewoon een goede regeling neergelegd die recht doet aan wat mensen kunnen krijgen in die verduurzaming.
De voorzitter:
Mevrouw Teunissen, dit wordt uw vijfde interruptie.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dit is nou precies waar mensen in Groningen helemaal gek van worden. Dit is nou het gekmakende van al die verschillende regelingen, waarin het niet effectief is om te zeggen dat de ene persoon maar een apart duurzaamheidspotje moet aanboren om te gaan isoleren, terwijl je als overheid die verantwoordelijkheid zou moeten nemen. Dat zegt ook het rapport-Van Geel: pak het in één keer goed aan. Dat zegt het kabinet op andere terreinen ook: "We maken werk van verduurzaming; we maken werk van werk; we zorgen dat mensen uit de armoede komen en comfortabel komen te zitten, en pakken tegelijkertijd verduurzaming aan." Dit gaat daar toch op alle manieren tegenin, zo vraag ik de staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Marum:
Ik probeer het te begrijpen, maar volgens mij doen we precies wat u vraagt.
De voorzitter:
Dit wordt uw laatste interruptie, mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik vind dit echt een gekmakend antwoord. De regering doet niet precies wat er wordt gevraagd. De regering kijkt weg van de bureaucratie die daar gaande is. Dit is een specifiek voorbeeld van mensen die weer een apart potje moeten gaan aanboren om tot verduurzaming te komen. Terwijl dat ook ellenlange vertraging oplevert, want niet alleen na het herstel van hun woning moeten ze dan nog een aparte bureaucratische weg op; het is ook nog zo dat het veel langer duurt voordat het herstel klaar is. Dus mijn vraag aan de staatssecretaris is: herzie deze regeling; zorg dat het allemaal bij elkaar komt, dat het in één keer goed wordt gefikst. En ook: zorg dat geld daar geen rol in speelt. Want dat proef ik toch een beetje in het antwoord, dat het ook weer een financiële kwestie is. Laten we dat nou eens even aan de kant zetten, en laten we kijken naar wat het snelste en het beste resultaat oplevert.
Staatssecretaris Van Marum:
Deze regeling is in samenwerking met alle gemeentes, dus lokaal, opgezet. De voorwaarden waaronder we deze regeling uitvoeren zijn ook in gezamenlijkheid met de regio opgesteld. En als ik nu weer een grootscheepse verandering in het verhaal ga brengen, krijgen we alleen nog maar meer vertraging.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Marum:
Dan kom ik bij mijn laatste blokje: de mentale gezondheid van jongeren. Op welke manieren neemt de staatssecretaris de mentale gezondheid van jongeren mee in zijn aanpak? Ik moet dan wel zeggen: de afnemende mentale gezondheid. We hebben een aantal vaste jongerenorganisaties die zich meldden en die ook gewoon actief zijn. Die zijn gesprekspartners. Maar ik zoek ook kinderen en jongeren op die zich niet in dat soort gremia bevinden. Ik krijg heel vaak telefoontjes en mailtjes van ouders die zich zorgen maken over hun kinderen. Dat zijn kinderen die niet georganiseerd zijn. Dat zijn kinderen waarbij ik dan gewoon thuis op bezoek ga en waar ik mee spreek. Ik vind het belangrijk dat mensen, kinderen, zich organiseren en laten horen wat ze willen, maar juist de groep die zich niet laat horen en die heel erg in de problemen zit, zijn de kinderen die ik absoluut óók een stem en een oor wil geven. Het onderzoek van Nivel en Gronings Perspectief laat weer zien dat de invloed van aardbevingen op mentaal en sociaal vlak in Groningen groot is. Daarom hebben de gemeenten ook 55,8 miljoen ontvangen voor bijvoorbeeld aardgascoaches. In de sociale agenda zijn verschillende maatregelen gekozen die echt het verschil maken om het mentaal welzijn van jongeren te verbeteren. Voor mij zijn jongeren onze toekomst. Zij zijn ontzettend belangrijk en moeten in de sociale agenda en de economische agenda een plek krijgen, zodat we voor hen een goede en veilige toekomst kunnen genereren.
Hiermee ben ik aan het einde gekomen van de beantwoording van de vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu door naar de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. O, er is toch nog een interruptie van de heer Bushoff.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ik was enigszins in verwarring, omdat ik ook nog punten heb gemaakt over de mensen in batch 1588. Ik dacht dat die vragen nog wel aan bod zouden komen, maar dat is niet zo. Ik heb hierover twee vragen gesteld. Eén. In de brief die de staatssecretaris recentelijk schreef, stond: we gaan kijken voor welke regelingen deze mensen alsnog in aanmerking kunnen komen en we hanteren daarvoor onze uitgangspunten. Mijn vraag was welke uitgangspunten de staatssecretaris dan bedoelt. Zou het uitgangspunt niet moeten zijn dat alle mensen die in batch 1588 vallen, gewoon recht hebben op dezelfde regelingen als andere mensen?
Twee. Ik vroeg mij af wanneer er duidelijkheid komt voor de mensen die bezwaar hebben aangetekend tegen het feit dat zij eigen geld hebben moeten inleggen voor het terugkrijgen van hun woning en dat zij dat geld niet hebben teruggekregen. Wanneer krijgen zij hierover duidelijkheid? Dat waren nog twee openstaande vragen.
Staatssecretaris Van Marum:
Helder. Nou, wij hebben volgens een bepaalde systematiek gekeken welke mensen in batch 1588 hoeveel recht op hoeveel vergoeding hebben. Dat is inmiddels afgerond. Er is een beroep- en bezwaarprocedure voor mensen die het daar niet mee eens zijn, maar we hebben ook gezien dat die mensen geen gebruik konden maken van een aantal regelingen waar andere mensen wel gebruik van konden maken. Wij vinden dat die regelingen ook van toepassing moeten zijn op de mensen in batch 1588. Dat wordt nog bekeken. We proberen de mensen daar zo snel mogelijk voor te compenseren. Als u wilt dat hierover nog iets schriftelijk uw kant op komt om precies aan te geven hoe we dat gaan doen, dan is dat prima. Ik weet dat een aantal mensen niet tevreden zijn met de manier waarop de afhandeling van batch 1588 gelopen is. Daar hebben we de beroep- en bezwaarprocedure voor, om daar nog eens naar te kunnen kijken. Ook proberen we de aanvullende vergoedingen waar zij eerder geen recht op hadden, in de richting van die mensen te krijgen.
De voorzitter:
Nogmaals dank aan de staatssecretaris. Dan gaan we luisteren naar de minister.
Minister Hermans:
Voorzitter, dank u wel. Ik heb een aantal vragen gekregen. Ik begin met een vraag over Zeerijp; dan kom ik op de vragen over de arbitrage en de onderhandelingen, de verkennende gesprekken die hebben gelopen; dan ga ik in op de vragen over het kleineveldenbeleid, in het bijzonder Warffum; tot slot kom ik op een enkele overige vraag.
Voorzitter. Ik begin met de vraag van mevrouw Armut over de beving in Zeerijp. Zij vroeg wat daar in de toekomst de kans op aardbevingen is. Voordat ik op die vraag en de cijfers die daarbij horen zal ingaan, wil ook ik mijn medeleven betuigen. Die nacht werd ik wakker van een appje van de staatssecretaris met het bericht dat daar weer een beving had plaatsgevonden. Die beving was natuurlijk ongelofelijk ingrijpend voor de inwoners daar. De heer Bushoff omschreef het heel mooi: het kerkje op de wierden in Groningen, de spanning en alles wat daar samenkomt op het moment dat zoiets gebeurt. Dus ook van mijn kant alle medeleven daarmee.
Voorzitter. Dan de vraag wat de kans op zo'n beving is. Ondanks het feit dat de gaswinning gestopt is, is er helaas nog wel kans op bevingen. De bevingen die nu nog uit het Groningenveld komen, worden veroorzaakt door de drukdaling in het reservoir. Doordat de druk in het Groningenveld nog niet overal gelijk is, kunnen er de komende jaren nog bevingen plaatsvinden, is de verwachting. Ook grotere bevingen zijn daarbij — helaas, zeg ik daar nadrukkelijk bij — niet uitgesloten. Dit wisten we. Aangezien het al langere tijd relatief rustig was, viel deze beving iedereen toch rauw op het dak. De kans op bevingen, en daarmee op zwaardere bevingen, neemt wel af. In de publieke Seismische Dreigings- en Risicoanalyse die in 2023 door TNO is uitgevoerd, kwam naar voren dat de kans op een beving met een magnitude van 3,5 in 2025 ongeveer 5% zou zijn. In 2026 ligt die kans rond de 4,5% en in 2033 rond de 2%.
Voorzitter. Dan over arbitrage en de onderhandelingen. Ik begin met de vragen over arbitrage, want daar zijn veel vragen over gesteld door mevrouw Bikker, mevrouw Teunissen en de heer Köse. Nu vergeet ik ongetwijfeld nog iemand, maar er is veel over gezegd. Ook maandag hebben we daar overigens al van gedachten over gewisseld.
Mevrouw Bikker vroeg mij: wat betekent de procesopstelling van Shell en ExxonMobil voor andere overeenkomsten, bijvoorbeeld met betrekking tot de Noordzee? Hoewel ik de bezwaren en het ongemak die door de Kamer gedeeld worden over de vorm van arbitrage op zich begrijp, is arbitrage wel een regulier mechanisme. Het is gereguleerd in ons Burgerlijk Wetboek en kan dus ook in de toekomst nog gebruikt worden. Kijk bijvoorbeeld naar activiteiten op de Noordzee. De intentie van het akkoord dat we hebben gesloten is om het potentieel aan gas dat daar in de grond zit, te kunnen winnen in het belang van onze leveringszekerheid. We hebben de Noordzee echter ook nodig voor bijvoorbeeld CCS. Daarvoor werken we ook weer samen met partijen als Shell en Exxon; mevrouw Bikker noemde die al. Daar hebben we ook een belang om de samenwerking voort te blijven zetten. Ik zou het geen behoorlijk bestuur vinden om de samenwerking met deze partijen op die onderwerpen nu on hold te zetten om deze vorm van geschilbeslechting. Ik snap echter wel het ongemak.
Laat ik misschien nog één opmerking maken voordat ik verder op de vragen van mevrouw Bikker in zal gaan. Ik vind het belangrijk — daar houden we dus ook aan vast — dat we hebben afgesproken dat de vonnissen openbaar worden en dat je daarin ook ziet welke argumenten gewisseld zijn, zodat alles openbaar wordt en transparant duidelijk is hoe de geschilbeslechting heeft plaatsgevonden, zij het achteraf; dat realiseer ik me.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Beide partijen zijn eraan gebonden dat er eerder in de overeenkomst ook de mogelijkheid van arbitrage is afgesproken; laten we daar fair over zijn, ook al vind ik er misschien wat van. Mijn pijn zit 'm erin dat de beide bedrijven zich terugtrekken en door middel van arbitrage moeten worden gedwongen om mee te betalen, terwijl zo duidelijk is dat ook zij, juist zij, enorme winst hebben mogen draaien doordat zij daar gas konden winnen. Dat gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef steekt. Daarvan zei ik al: dat is niet bij wet af te dwingen. Je zou het echter wel verwachten in ons Rijnlandse model. Ik ben zoekend hoe je dat vorm kan geven voor als je deze bedrijven opnieuw tegenkomt. Als ik ergens een auto koop en vervolgens blijkt dat er vierseizoensbanden zijn beloofd, maar ik alleen maar zomerbanden heb, dan ga ik terug. Als het goed is, wordt het dan geregeld. Als het bedrijf echter maar blijft weigeren, dan denk ik op een gegeven moment: ik ga ergens anders naartoe. Dit is natuurlijk een heel klein, praktisch voorbeeld, maar ik vind wel dat hetzelfde geldt voor de betrouwbaarheid van grote partijen waar we langjarige commitments mee aangaan, met grote, als het goed is positieve, gevolgen voor ons land. Dan verwacht ik echter ook reflectie van die bedrijven in plaats van alleen een juridische positie.
Minister Hermans:
Met die analyse ben ik het op zichzelf eens. Als je als Staat een samenwerking aangaat, met welk bedrijf, welke partij of welke organisatie dan ook, dan verwacht je daarin een wederkerigheid: wij doen iets, zij doen iets, wie die "zij" dan ook maar mogen zijn. Als iets niet gaat zoals je bedacht had, of als er ontwikkelingen of gebeurtenissen zijn die je dwingen om iets aan te passen, ga je daar op een normale volwassen manier met elkaar over in gesprek. Die analyse deel ik helemaal met mevrouw Bikker. Ik zie ook het ongemak. De staatssecretaris heeft aangegeven dat we afspraken hebben gemaakt, ook over de betalingen. Als daar dan discussie over ontstaat, levert dat natuurlijk ongemak op, zeker in het licht van de arbitrage, die achter gesloten deuren plaatsvindt.
In haar eerste termijn vroeg mevrouw Bikker mij wat het betekent voor andere projecten. In de extreme vorm betekent dat dus niet dat we helemaal geen andere projecten meer uitvoeren met deze specifieke partijen. In het algemeen betekent het voor mij wel dat ik me er heel bewust van ben en met realisme naar dit type afspraken kijk en ook goed nadenk over de vraag wat je nou moet vastleggen om de wederkerigheid überhaupt in de afspraak te krijgen. Als dat niet gaat of als je iemand erop wilt aanspreken, moet dat ook kunnen, naar ik hoop ook altijd met effect.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Wat meestal het effect is, is dat je nog meer gaat juridificeren, omdat je de ander niet vertrouwt. Dat is wat ik nu ook vrees voor de toekomst. Daardoor krijgen we nog dichtgekliktere contracten, wat gevolgen heeft. Het begint met de vraag hoe onze economie gebouwd is. Niet op het Angelsaksische model, maar juist op het Rijnlandse model. Ik denk dat we daartegen aanlopen met deze partijen. Als we langjarige investeringen aangaan met bedrijven, geven we hun een stuk zekerheid voor lange tijd, maar ook ons land als het goed is. Ik zou het goed vinden als we op de een of andere manier terug kunnen naar het Rijnlandse model van vertrouwen in plaats van steeds verdere juridificering. Ik heb ook niet de magic tool waarmee we dat voor elkaar krijgen, maar ik denk wel dat zo'n bestuurskamer moet voelen: als jullie zo met ons omgaan, neemt onze zin af om met dit type bedrijf zaken te doen. Dat is lastig hard te maken, maar ergens zoek ik wel naar wegen om dit signaal duidelijk af te geven.
Minister Hermans:
Dat snap ik en dat geldt natuurlijk ook vice versa. Ik hecht eraan om het toch even wat generieker te maken. Als je een afspraak maakt met de Staat wil je ook op een betrouwbare Staat of betrouwbare overheid rekenen. Los van dit dossier hebben wij in de afgelopen jaren ook weleens net iets anders gedaan dan was afgesproken, of waar bedrijven of partijen op rekenden. Dus het vraagt van beide kanten iets.
En het punt van de juridificering deel ik ook, dat zie ik op meerdere dossiers binnen mijn portefeuille. Voorzitter, misschien mag ik gelijk iets over de onderhandelingen zeggen, over die verkennende gesprekken. Dat was voor mij ook een reden om na te gaan of je door wat breder te kijken naar alle dossiers waar we een geschil hebben ... Wat je ook van dat geschil vindt, er ligt gewoon een geschil op tafel en dat heeft een effect. We staan in de rechtszaak, in dit geval bij de arbiter, op heel veel dossiers tegenover elkaar. Daar gaat een heleboel energie naartoe, terwijl de energie eigenlijk moet gaan naar het hele debat dat we net voerden met de staatssecretaris. Hoe zorgen we dat de schade … Hoe zorgen we ervoor dat het versterkingsproces echt werkt en dat mensen daar de resultaten van zien in hun huis?
Dat was voor mij een aanleiding om te zeggen: laten we kijken of we al die dossiers bij elkaar op tafel kunnen leggen en met elkaar in gesprek kunnen gaan, ook gebaseerd op een samenwerking die natuurlijk heel veel jaren daarvoor goed is gegaan. Nogmaals, hiermee kijk ik niet weg van de effecten die de gaswinning heeft gehad, maar in het algemeen was dit een samenwerking die goed liep. Omdat ik denk dat dát naar de toekomst toe, niet alleen op dit dossier maar in het algemeen, van groot belang is om de wederkerigheid, om de samenwerking tussen de Staat en — in dit geval — het bedrijfsleven goed vorm te kunnen geven.
Die verkennende gesprekken zijn we gestopt omdat het kabinet viel. Dat zeg ik gelijk ook even in de richting van de heer Köse en anderen die daarover begonnen. Er lagen een heleboel dossiers bij elkaar met grote financiële implicaties. Daarbij was de weging in het kabinet dat het te groot was om dat als demissionair kabinet te doen en daarover te kunnen besluiten. Ikzelf had vanuit mijn portefeuille nog de onderwerpen Ternaard en de gasopslagen, die in die gesprekken op tafel lagen. En ik dacht, of ik dacht niet alleen, ik vónd dat ik op deze twee onderwerpen tot een resultaat of een oplossing moest komen. Ze waren niet alleen financieel van aard, daar speelde meer omheen. Daarom ben ik op die twee onderwerpen doorgegaan en zijn we met de gesprekken op dat bredere, totale pakket gestopt. Maar die ben ik dus wel begonnen vanuit de gedachte: kunnen we alles wat nu juridisch is, doorbreken?
De voorzitter:
Uw laatste interruptie, mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik wil de minister vragen om, op het moment dat een nieuw kabinet dit oppakt, een toezegging te doen — voor haarzelf als zij doorgaat of anders voor haar ambtsopvolger — om hierover te rapporteren en de gedachtewisseling met de Kamer voort te blijven zetten. Want hier zit eigenlijk een diepere vraag onder. Het gaat om maatschappelijke verandering en dit is een hele intense, want we hebben ontdekt dat gaswinning op land veel grotere gevolgen heeft dan we dachten toen we daarmee begonnen. En dat heeft iets gedaan met de positie van de Staat. Als je die maatschappelijke verandering hebt, dan zou je verwachten dat grote bedrijven daarin meebewegen, maar dit verhaal is verder te trekken. Zo zijn er meer voorbeelden te noemen. Dus ik zou heel graag af en toe iets meer fundamenteel de gedachtewisseling voeren over hoe je dat goed kunt vormgeven, ook met bedrijven en juist gericht op een samenleving waarin we dat Rijnlandse model koesteren, zodat het vertrouwen tussen deze bedrijven en de Staat hersteld wordt in plaats van een juridificering.
Minister Hermans:
Op het gevaar af dat ik over mijn graf heen regeer: ik ben dit heel erg met mevrouw Bikker eens, dus ik zal dit — en dat kan ik natuurlijk wel doen — in de overdracht meegeven aan wie dat dan ook moge zijn, omdat ik hier ook echt in geloof. In al die grote opgaven waar we voor staan, al die transities — ik heb zelf op dit moment het beste zicht op de klimaat- en energietransitie — kán het alleen maar, krijgen we dit alleen maar voor elkaar als we het samen doen en als we daarin samenwerken. Dat vraagt wederkerigheid, dat vraagt vertrouwen. Dat vraagt afspraken maken en elkaar daarop aanspreken als het anders uitpakt dan gedacht.
De heer Köse (D66):
De minister geeft aan dat ze bij Ternaard wel voelde dat ze daar iets moest, dat het financieel was en dat er een oplossing moest komen. Ik vraag me iets af wat we maandag ook een beetje hebben besproken. Aan de ene kant hebben we Ternaard. Dat kun je heel goed in één grote integrale deal met de NAM pakken. Nu is dat losgetrokken. Waarom voelde de minister niet diezelfde drang om dat bij de onderhandelingen met de NAM te doen, om één integrale deal te sluiten? Was dat niet zo belangrijk als Ternaard?
Minister Hermans:
Nee, nee, nee. Het is goed dat de heer Köse deze vraag stelt, maar zo ging het niet. Vorig jaar op 6 december heb ik het heel ingewikkelde besluit moeten nemen om de winning in Warffum te verlengen. Ik ga zo meteen in op de vragen die mevrouw Beckerman daarover gesteld heeft. Op diezelfde dag heb ik ook aangegeven dat wij verkennende gesprekken zouden starten met de NAM over een breder aantal dossiers waarover wij, zoals ik net met mevrouw Bikker wisselde, in geschil waren met elkaar of waar we discussies over hadden. Een heel aantal punten daarvan viel onder het dossier van de staatssecretaris. Daar is de staatssecretaris net ook op ingegaan. Eén arbitragezaak valt onder mijn verantwoordelijkheid, net als het dossier Ternaard en het dossier rondom de gasopslagen. We zijn die verkennende gesprekken dus gestart om te kijken of we tot één totale afspraakovereenkomst met elkaar konden komen om uit al die geschillen te komen en dit wel op te lossen. Toen viel het kabinet en hebben we gezegd: dit alles bij elkaar is te groot, te veel omvattend, ook in financiële zin, om als demissionair kabinet over te onderhandelen, dus dat kunnen we niet doen. Dat was jammer, maar dat konden we niet doen. Ternaard en de gasopslagen bleven voor mij als inhoudelijke dossiers over. Over Ternaard had, zoals ik maandag ook zei en waar ik zo meteen ook nog iets over zal zeggen, de Raad van State gezegd: Staat, u moet een besluit nemen. Ik wil wel graag dat de gasopslagen goed geregeld zijn, zodat wij ook volgend seizoen gasopslagen kunnen vullen. Ook al zitten we in een transitie, ook al bewegen we weg van fossiele brandstoffen, we hebben dat gas nog even nodig. Dat was dus een inhoudelijke reden voor mij om te zeggen dat ik die twee dossiers niet los kon laten. Daar blijf ik dus wel het gesprek over voeren. Maar omdat ze niet meer gekoppeld waren in die totale gesprekken — dat zeg ik in de richting van de heer Kops, met wie ik het er maandag ook over heb gehad — kon ik die verrekening, die op zichzelf logisch klinkt, niet op die manier maken. Ik was namelijk het gesprek aan het voeren dat sec op Ternaard was gespitst. Dan kun je er niet een half onderdeel bij halen. Wij moeten, als betrouwbare overheid, netjes die dossiers gescheiden houden. Daarmee is — ik herhaal wat ik maandag heb gezegd — niet weg dat dat geschil ook opgelost moet worden.
De heer Köse (D66):
Indirect raakt de Ternaarddeal natuurlijk ook de grotere deal. Als u dat mandaat niet voelt, dan heeft u dat in die zin toch een beetje geschaad door deze deal te maken. Dat raakt elkaar wel degelijk. Iets anders: we hebben natuurlijk de grote deal. U zegt dat u de deal niet kan maken, omdat u het mandaat niet voelt. Oké, dat kan. Iets anders dan die deal helemaal beslechten, is om in ieder geval verkennende gesprekken te voeren. We hadden het nog niet eens over de inhoud. Waarom is de keuze gemaakt om zo abrupt te staken? Dat is namelijk ook een keuze waarvoor je om een mandaat zou kunnen vragen. Er is niet voor gekozen om de zaken on hold te zetten of om een pauze in te gelasten. Ik snap dat u niet helemaal doorgaat op de inhoud, maar waarom is er gekozen voor volledig staken? Waarom kon er geen pauze ingelast worden? Dit voelt als een best wel diepe beslissing die ingaat tegen wat een grote meerderheid, een groot mandaat, wil.
Minister Hermans:
Als je gaat onderhandelen, dan heb je een mandaat nodig van de ministerraad met een financiële bandbreedte waarbinnen je kan gaan onderhandelen. Dit zijn grote onderhandelingen. Dit gaat niet over iets kleins. Het demissionaire kabinet heeft de conclusie getrokken: wij gaan hiervoor niet tot een mandaat komen waar wij ons als demissionair kabinet toe gerechtigd voelen. Dat is de weging geweest die dit kabinet heeft gemaakt. Volgens mij was het de heer Vermeer die zei: is het nou wel wenselijk om dit in de toekomst nog te doen? Dat proef ik ook een beetje in de vragen van de heer Köse. Waarom zijn we niet op een laag pitje doorgegaan om dit toch te verkennen of misschien, in mijn woorden, iets klaar te leggen voor een volgend kabinet? Kijk, wij hebben deze keus gemaakt. Nogmaals, ik ben wel doorgegaan met de gesprekken over Ternaard en de gasopslagen. Van Ternaard kent u de uitkomst. Tegen de heer Vermeer zeg ik: het is natuurlijk in de kern aan een volgend kabinet. In de basis geldt dat je als Staat altijd de weging maakt: wat is het beste voor de Staat? Moet je wel of niet kijken of je in gesprekken tot een overeenkomst kan komen?
Voorzitter. Dan kom ik bij de kleine velden.
De voorzitter:
Mag ik u even onderbreken? De voorzitter had niet de kans om tussendoor even zijn handen te wassen en dat moet nu echt even. We gaan even drie minuten schorsen en dan kunnen we verder met de vergadering.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het debat over de onderhandelingen met de aandeelhouders van NAM over de kosten van de Groningse hersteloperatie en over de recente zware beving. Het woord is aan de minister.
Minister Hermans:
Voorzitter. Ik begin met de vraag van mevrouw Bikker en ook de heer Bushoff over de kleine velden. Er is gevraagd waarom we daar nog gas winnen. Even heel expliciet: het Groningenveld is en blijft gesloten. Dat herhaal ik in navolging van de staatssecretaris. In de kleine velden winnen we nog gas. Zoals ik net ook zei, heeft dat ermee te maken dat wij, ook al zitten we in de energietransitie en bewegen wij weg van het gebruik van fossiele brandstoffen, gas nog even nodig hebben in die transitie. Als we daar nu van het ene op het andere moment mee stoppen, dan kunnen we huizen niet verwarmen en kan onze industrie niet draaien. Hoewel de hoeveelheid duurzame energie hand over hand toeneemt, is die nog niet voldoende om Nederland op te laten draaien. We importeren ook gas uit het buitenland, maar dat houden we het liefst zo beperkt mogelijk; dat doen we niet meer dan nodig of als we dat kunnen compenseren met ons eigen land. Importeren betekent namelijk meer uitstoot van CO2 en invoer raakt ook aan onze afhankelijkheid. Voorlopig hebben we het gas uit de kleine velden maar vooral ook het gas op de Noordzee, zeg ik nadrukkelijk, nog even nodig. Daar is het beleid van dit kabinet dan ook op gericht. Ik zeg er wel bij dat ik, voordat ik een vergunning verleen of verleng voor gaswinning op land, natuurlijk altijd advies daarover vraag aan SodM, TNO en de Mijnraad, en de aanvraag toets op de gronden van de Mijnbouwwet. Alleen als het veilig en verantwoord kan, wordt de vergunning verleend of verlengd. Dat over de kleine velden.
Voorzitter. Dan over Warffum. Er is gevraagd hoe ik omga met de gaswinning daar en vooral met de Kamermotie die eerder deze week daarover is aangenomen. Afgelopen maandag hebben wij een debat gehad over het besluit bij Ternaard. Ik heb toen uitgebreid toegelicht wat de casus-Ternaard uniek maakt en waarom het kabinet in die unieke situatie heeft besloten om over te gaan tot een afkoop. Er is geen andere Nederlandse mijnbouwactiviteit die de unieke omstandigheden die spelen in Ternaard in dezelfde mate combineert of in zich draagt. Het besluit in Ternaard stond dus in directe relatie tot de bijzondere context aldaar. Dat betekent dus ook dat het kabinet zo'n stap, zo'n afkoop, niet ook op een andere plek zal doen. Dus ook niet bij Warffum. De uitzondering die we gemaakt hebben, is dus niet een nieuw beleidskader. Ik moet als minister, als bevoegd gezag, beslissingen over gaswinning blijven nemen binnen het bestaande wettelijke stelsel en de daarin vastgelegde verantwoordelijkheden en de reguliere toetsingskaders. Voor Warffum heb ik daarom geen grond om dezelfde route te volgen.
De voorzitter:
Dat is wat u hierover wilde zeggen?
Minister Hermans:
Ja. Ik heb nog een andere vraag liggen, maar ik kan me voorstellen dat er …
De voorzitter:
Beantwoord die eerst maar even; dat is makkelijker.
Minister Hermans:
Dat is goed. In dit licht is er de vraag van mevrouw Teunissen en ook van mevrouw Bikker of ik een nieuw advies over Warffum wil vragen aan SodM. Deze vraag heb ik al een aantal keer gehad en die begrijp ik ook in het licht van de discussie. Maar ik heb het besluit om de winning bij Warffum te verlengen reeds genomen, op 6 december vorig jaar, op basis van adviezen van alle adviseurs. Daar is een zorgvuldige weging aan voorafgegaan. Ik zie dus geen aanleiding om een nieuw advies te vragen. Ik voeg daaraan toe dat het besluit nu bij de rechter ligt. Die beoordeelt of mijn besluit op de juiste gronden is genomen. Als daar een uitspraak uit voortkomt waar iets uit blijkt waar ik mij toe moet verhouden, zal ik dat vanzelfsprekend doen.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Toch nog even over dit punt. De parlementaire enquête had als tweede conclusie dat geld dominant was bij besluiten over gaswinning in Groningen. Als ik zie dat in Ternaard gaswinning gestopt kan worden met een afkoopsom, maar dat er niet wordt overwogen om alles in te zetten om ook in Groningen de gaswinning te stoppen, gelet op het verleden in Groningen, vraag ik mij wel af wat dominant is voor dit demissionaire kabinet in het geval van Groningen.
Minister Hermans:
Het kabinet neemt Groningen en de uitkomsten van de parlementaire enquête bijzonder serieus. De staatssecretaris hier naast mij is dag in, dag uit bezig met alles in het werk te stellen om alle aanbevelingen uit de kabinetsreactie Nij begun in de praktijk te brengen. Dit kabinet heeft ook gezegd dat in het licht van de energievragen die wij in Nederland hebben, en in het licht van de geopolitieke situatie waarin je ook moet kijken naar afhankelijkheden, en in het licht van het feit dat gasimport ook negatieve effecten met zich meedraagt, wij doorgaan met gaswinning uit kleine velden, op land en, zeg ik daarbij, op de Noordzee. Die vergunning verleen ik alleen als dat veilig en verantwoord kan. De situatie in Ternaard was gegeven meerdere factoren uniek. Die unieke situatie heeft gemaakt dat we in overleg zijn getreden met NAM en de aandeelhouders. Maar die unieke situatie maakt niet dat er nu nieuw generiek beleid is.
De voorzitter:
Uw laatste interruptie, meneer Bushoff.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Wederom zijn de argumenten van leveringszekerheid dus dominant als het aankomt op besluiten over de gaswinning in Groningen. Dat is een betreurenswaardige koers van het kabinet. Maar gelukkig stuurt de Kamer daarin bij met een aangenomen motie. Uiteindelijk is de Kamer natuurlijk wel het hoogste orgaan, het orgaan dat besluit welke richting we opgaan. Je kunt je als kabinet niet verschuilen achter een demissionaire status. Ik zou toch heel graag een reflectie van deze minister willen op de volgende punten. Punt één is dat leveringszekerheid wederom belangrijker is. Punt twee is het feit dat de Kamer die slechte koers gelukkig bijstuurt. Maar deze minister verschuilt zich dan achter het feit dat het kabinet demissionair is en het idee dat er geen draagvlak voor zou zijn in het kabinet. In de Kamer is er draagvlak voor. Dat is het hoogste orgaan. Dat zou je moeten volgen.
Minister Hermans:
Ik heb gezegd wat de inzet van dit kabinet is in Groningen op basis van het rapport van de parlementaire enquêtecommissie en alle aanbevelingen die daaruit voortgekomen zijn. Daarnaast heb ik gezegd dat ik, als het veilig en verantwoord kan — dat neem ik niet lichtzinnig, want dat kan ook niet; dat zou onverantwoord zijn — vergunningen verleen of verleng als alle adviseurs daarover geadviseerd hebben en als ik dat ook op die gronden kan staven.
Ik verschuil mij op geen enkele manier achter het feit dat we demissionair zijn. Het kabinet is nog steeds het bevoegd gezag om besluiten te nemen op grond van de Mijnbouwwet over vergunnings- of verlengingsaanvragen die op ons bureau terechtkomen. Over Warffum heb ik vorig jaar, op 6 december, op grond van adviezen een besluit genomen: dat kan veilig en verantwoord. Nogmaals, dat ligt nu bij de rechter. Daar moet beoordeeld worden of ik dat besluit op de juiste gronden genomen heb. Dit is het wettelijk kader waar ik mij aan te houden heb. Dat maakt dat ik sommige dingen niet kan uitvoeren omdat ik daarmee buiten de wet treed, ook al heb ik het verzoek en de wens vanuit de Kamer heel goed gehoord. We hebben het net gehad over rechtszekerheid, vertrouwen en wederkerigheid. Dat betekent ook dat ik mij als bevoegd gezag aan de wet te houden heb en dat de rechtsbescherming alle kanten op geldt, dus ook richting partijen waarover u zich in allerlei bewoordingen heeft uitgelaten, maar die wel rechten hebben.
Mevrouw Beckerman (SP):
De Tweede Kamer heeft niet per motie aan de minister gevraagd: leg het nog een keer uit. De Tweede Kamer heeft een opdracht gegeven en gezegd: die gaswinning bij Warffum moet stoppen. Wat doet de minister met deze motie, die deze dinsdag opnieuw door de nieuwe, missionaire Kamer is aangenomen?
Minister Hermans:
Wat ik net deed, was uiterst zorgvuldig uitleggen wat de situatie is. Daarmee concludeer ik dat ik de motie zoals die is ingediend, vanuit de rol en de verantwoordelijkheid die ik heb en vanuit de wet die ik heb te eerbiedigen, niet kan uitvoeren. Ik kan niet een verleende vergunning intrekken.
De voorzitter:
Uw laatste interruptie, mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dit verhaal hoorden we ook voordat de Kamer hierover gestemd had. De Kamer heeft u niet gevraagd om het nog een keer uit te leggen, maar om het te doen. Het argument van de wet gold net zo goed voor de Wadden. Daarover had de minister zelf ook aangegeven dat de wet haar geen andere keuze zou laten dan die vergunning te verlenen. Toch is het gelukt om dat niet te doen. Wij zeggen: wat voor de Wadden kan, kan ook voor ons. De Kamer zal haar gedachten moeten ordenen over de vraag wat het voor ons betekent als een minister een motie niet uitvoert. Ik vraag de minister nogmaals, omdat deze motie al twee keer is aangenomen, nu ook door deze nieuwe Kamer, om hier heel goed naar te kijken.
Minister Hermans:
Ik heb met heel veel zorgvuldigheid, zowel maandag als nu net, uitgelegd wat de situatie in Ternaard uniek maakt. Een van die elementen is dat er bij de behandeling van de Groningenwet een amendement is aangenomen waarin stond: geen nieuwe gaswinning bij Ternaard. Het winningsplan van de NAM dat op mijn bureau lag toen ik aantrad als minister, stamde van voor dat amendement. Daarmee viel die aanvraag onder het overgangsrecht.
Maar dat leidde wel tot de volgende situatie. Eigenlijk heeft iedereen gezegd dat het niet meer mag — dat staat ook in de wet — en dat we het ook niet meer willen. Maar er lag nog een oude aanvraag. Dit feit, gecombineerd met allerlei andere unieke aspecten, die ik maandag uitgebreid heb besproken met de Kamer, maakte dat het kabinet is overgegaan tot afkoop in deze unieke situatie. Maar daarmee is niet nieuw generiek beleid ontstaan. Er zijn, hoe vervelend ik het ook vind, momenten waarop ik in alle eerlijkheid en transparantie — dat is wat ik hier doe — neerleg wat ik wel kan doen en wat ik niet kan doen. Ik kan niet als bevoegd gezag, als minister die zich ook te houden heeft aan de wet … Ik heb die vergunning verleend. Daar kan ik niet aan voorbijgaan. Het enige dat ik nog wil toevoegen, is dat ik mede naar aanleiding van de motie van vorig jaar, mede naar aanleiding van alle zorgen in Warffum, die ik zelf heb gehoord de twee keer dat ik daar op bezoek ben geweest, en mede naar aanleiding van alle ingediende zienswijzen in overleg met de NAM afspraken heb gemaakt over een aanscherping van het risicoprofiel rondom de gaswinning bij Warffum. Daarmee heb ik naar eer en geweten invulling gegeven aan de motie, de zienswijzen en de zorgen die daar leven. Maar het verzoek dat deze motie mij doet, kan ik niet uitvoeren.
De voorzitter:
U bent toe aan uw overige vragen.
Minister Hermans:
Ja, voorzitter. Er was een vraag van mevrouw Bikker over een onderzoek naar zoutwinning. Op dit moment laat het IMG samen met de Commissie Mijnbouwschade onderzoeken of er sprake kan zijn van schade als gevolg van gestapelde effecten van zoutwinning en gaswinning. Op dit moment loopt het laatste gedeelte van een uitgebreider onderzoek naar gestapelde effecten. Het eerste deel laat zien dat er geen aanwijzing is voor schade door gestapelde effecten van mijnbouw. De resultaten van het laatste gedeelte van het onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2026 verwacht en, om heel precies te zijn, de staatssecretaris van BZK zal u nader informeren als het onderzoek gereed is. De reden dat het langer duurt, is dat het gewoon een complexer onderzoek is dan van tevoren gedacht. De resultaten luisteren heel nauw en de instanties willen geen fouten maken.
Voorzitter. Tot slot een vraag van de heer Vermeer over de export van gas naar Duitsland, of Shell en Exxon daar ook een rol in spelen en hoe het zit met de exportcontracten, of die voor bepaalde of onbepaalde tijd zijn. Dat zijn de vragen, als ik het me goed herinner. Ik heb geen inzicht in de contracten van private partijen. Eerder is de Kamer geïnformeerd over de exportcontracten van GasTerra, als verkoper van het Groningse gas. Shell, ExxonMobil en de Staat zijn aandeelhouder van GasTerra. Die contracten worden uitgediend. GasTerra beëindigt op 1 oktober 2026 haar activiteiten. De informatie over contracten is bedrijfsvertrouwelijk, maar uit het einde van de activiteiten blijkt natuurlijk dat er dan geen contracten meer zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik schors even een paar minuten en dan gaan we door naar de tweede termijn. Dat verzoek heb ik gekregen.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het debat over de gaswinning in Groningen. Ik geef voor de tweede termijn van de zijde van de Kamer het woord aan mevrouw Beckerman namens de Socialistische Partij.
Termijn inbreng
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderuitputting van 421 miljoen staat voor het Groningendossier;
overwegende dat een deur-tot-deuraanpak de bureaucratie, die de uitvoering van de hersteloperatie belemmert, aanzienlijk kan verminderen en aansluit bij de aanbevelingen van de commissie-Van Geel;
verzoekt de regering de bureaucratie in de hersteloperatie in Groningen te verminderen door toepassing van een deur-tot-deuraanpak,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Bushoff.
Zij krijgt nr. 1348 (33529).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderuitputting van 421 miljoen staat voor het Groningendossier;
van mening dat het uitermate wrang is dat de regering dit afschuift op gedragseffecten en de keuzes van bewoners in Groningen terwijl dit te danken is aan haar eigen uitvoering;
verzoekt de regering met een plan van aanpak te komen om deze middelen alsnog effectief te besteden aan Groningen en daarbij tevens te borgen dat toekomstige onderuitputting wordt voorkomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Bushoff.
Zij krijgt nr. 1349 (33529).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat alle huizen in het voormalige gaswinningsgebied in Groningen naar verwachting van het SodM pas in 2034 versterkt zullen zijn;
constaterende dat er, ondanks een "op norm"-verklaring, nog zeer gerede twijfel bestaat over de veiligheid van woningen als gevolg van fouten en gebrekkige onderbouwing;
overwegende dat elk huishouden recht heeft op een veilig, schadevrij en verduurzaamd huis en dat de beoordeling daarvan onafhankelijk, deugdelijk en transparant dient te zijn;
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat bewoners die een "op norm"-verklaring hebben gekregen of bewoners die een opname op verzoek willen doen, gebruik kunnen maken van een onafhankelijke (her)beoordelaar en gebruik kunnen maken van de regeling voor juridische, technische en financiële steun,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman, Bushoff en Bikker.
Zij krijgt nr. 1350 (33529).
Mevrouw Beckerman (SP):
En de laatste.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de gaswinning in Ternaard niet doorgaat door een financiële afkoopsom aan Shell en Exxon en hierdoor ons werelderfgoed en belangrijke natuur, de Waddenzee, gelukkig gespaard worden;
overwegende dat er uit zeventien kleine Groningse gasvelden nog gas gewonnen wordt;
verzoekt de regering geld niet langer dominant te laten zijn in besluitvorming omtrent gaswinning in Groningen en te komen tot versnelde afbouw van gaswinning uit alle Groningse gasvelden, en de Kamer daarover in 2026 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Bushoff.
Zij krijgt nr. 1351 (33529).
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng in de tweede termijn. De heer Bushoff gaat nu spreken namens de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er onuitlegbare verschillen en ongelijkheid ontstaan tussen gedupeerden bij schadeherstel, de versterkingsoperatie en bij verduurzaming;
spreekt uit het advies van de commissie-Van Geel volledig te omarmen voor een gelijkwaardige uitkomst voor alle bewoners in het aardbevingsgebied, inclusief daarvoor benodigde middelen;
verzoekt de regering een plan van aanpak op te stellen voor de volledige uitvoering van het advies van de commissie-Van Geel, inclusief meerjarig tijd- en uitgavenpad,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bushoff, Beckerman, Teunissen en Bikker.
Zij krijgt nr. 1352 (33529).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de NAM sinds het derde kwartaal van 2020 nog maar 60% van de facturen voor de versterkingsoperatie heeft betaald;
overwegende dat het scheidsgerecht oordeelt dat de Staat de NAM de heffing van 2024 mag opleggen en het niet-betalen van de rekening een schoffering van de Groningers is;
verzoekt de regering per ommegaande de rekening voor de heffing van 2024 naar de NAM te sturen en alle mogelijke pressiemiddelen in te zetten om de NAM alle openstaande rekeningen te laten betalen en daarbij geen enkel juridisch middel ongebruikt te laten, alle gesprekken op te schorten en geen nieuwe vergunningen te verlenen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bushoff en Beckerman.
Zij krijgt nr. 1353 (33529).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er nog ruim 21 miljoen euro voor de waardevermeerderingsregeling is en deze regeling aan het einde van dit jaar afloopt en het resterende budget verloren gaat voor Groningen;
overwegende dat deze maatregel als zeer succesvol wordt ervaren;
verzoekt de regering het resterende budget voor Groningen te behouden door bijvoorbeeld de waardevermeerderingsregeling te verlengen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bushoff en Beckerman.
Zij krijgt nr. 1354 (33529).
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
En tot slot.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de gaswinningproblematiek en het gevolg daarvan grote negatieve impact heeft op jongeren uit Groningen, zoals meer mentale problemen, stress en schoolverzuim;
overwegende dat veel Groningse jongeren zich niet voldoende gehoord voelen en weinig daadwerkelijke zeggenschap hebben, zoals onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen ook laat zien;
verzoekt de regering met een concreet voorstel te komen in samenspraak met jongeren om jongeren uit Groningen structureel mee te laten beslissen over hun toekomst in Groningen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bushoff, Beckerman, Köse, Teunissen en Bikker.
Zij krijgt nr. 1355 (33529).
Hartelijk dank. Laatstgenoemde, mevrouw Bikker, is ook de volgende spreker. Dat doet zij namens de ChristenUnie. Ga uw gang.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording.
Voorzitter. Een tweetal moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Staat een ereschuld aan Groningen en Noord-Drenthe heeft in te lossen met de daarbij gedane belofte "koste wat kost, en zo lang als nodig";
constaterende dat de commissie-Van Geel aanbevelingen heeft gedaan om woningen veilig, schadevrij en verduurzaamd te herstellen en te versterken, maar deze aanbevelingen omwille van gebrek aan middelen niet allemaal zijn opgevolgd;
spreekt uit dat met het aantreden van een nieuw kabinet hier dekking voor gezocht wordt, zodat volledig uitvoering gegeven kan worden aan het rapport-Van Geel;
verzoekt de regering de voorbereidingen voor volledige uitvoering van het rapport-Van Geel samen met de NCG en het IMG ter hand te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker, Beckerman, Vermeer, Köse en Bushoff.
Zij krijgt nr. 1356 (33529).
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in Veendam en omgeving zorgen zijn over gestapelde mijnbouw waarbij zowel gas als zout gewonnen wordt in hetzelfde gebied;
overwegende dat de staatssecretaris toegezegd heeft dat het IMG en de Commissie Mijnbouwschade een onderzoek uitvoeren naar de veiligheid en schade veroorzaakt door gestapelde effecten van gas- en zoutwinning;
verzoekt de regering dit onderzoek zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker, Beckerman, Flach, Vermeer, Köse en Bushoff.
Zij krijgt nr. 1357 (33529).
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Kops, die spreekt namens de PVV-fractie.
De heer Kops (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de bewindspersonen voor de beantwoording.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende de vaststellingsovereenkomst waarin is overeengekomen dat de Staat 163 miljoen euro compensatie aan de NAM betaalt voor het niet-doorgaan van de gaswinning bij Ternaard;
constaterende dat de NAM de kosten voor schadeafhandeling en versterking in het Groningse aardbevingsgebied moet betalen, maar er nog altijd 550 miljoen euro aan rekeningen openstaat;
verzoekt de regering pas over te gaan tot betaling van de compensatie aan de NAM, nadat de NAM alle openstaande rekeningen voor schadeafhandeling en versterking heeft voldaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kops.
Zij krijgt nr. 1358 (33529).
De heer Kops (PVV):
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan is het woord aan mevrouw Teunissen namens de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de bewindslieden voor de beantwoording. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat minstens 300 Groningers met de meest complexe casussen het langst moeten wachten op herstel, terwijl juist op deze casussen een doorbraak hard nodig is;
overwegende dat bewoners in het tevredenheidsonderzoek een enorm laag cijfer rapporteren, onder andere door onvoorspelbare wachttijden;
overwegende dat het voor veel Groningers onduidelijk is hoe de aanpak van complexe casussen eruitziet;
verzoekt de regering om binnen twee maanden:
- per casus een eindtermijn en een eindverantwoordelijke vast te stellen;
- een communicatieplan voor complexe casussen te ontwikkelen;
- de Kamer periodiek te informeren over de voortgang,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Teunissen, Bushoff en Beckerman.
Zij krijgt nr. 1359 (33529).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tussen de Staat en de NAM, Shell en ExxonMobil meerdere arbitragezaken lopen inzake de sluiting van het Groninger gasveld en de afwikkeling daarvan;
constaterende dat arbitragezaken gebruikt kunnen worden om hoge claims in te dienen tegen staten die fossiele projecten beperken of stoppen;
overwegende dat democratische controle en publieke transparantie ontbreken bij geschillenbeslechting, terwijl het vaak om geschillen gaat die raken aan grote publieke middelen en de veiligheid en rechtspositie van inwoners;
overwegende dat bewindspersonen in eerdere debatten zelf hebben aangegeven geschillen bij voorkeur via de rechter te willen laten beslechten, bijvoorbeeld rondom de schikking met de NAM rondom Ternaard;
constaterende dat bij de afspraken in de joint letter of intent met Tata Steel wel is opgenomen dat geschillen beslecht zullen worden via de rechter en niet via arbitragezaken;
verzoekt de regering geen arbitrage op te nemen in nieuwe afspraken en overeenkomsten met bedrijven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Teunissen en Beckerman.
Zij krijgt nr. 1360 (33529).
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan nu luisteren naar de heer Köse, die spreekt namens de D66-fractie. Ga uw gang.
De heer Köse (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de minister en de staatssecretaris. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bewoners al jarenlang wachten op duidelijkheid, schadeherstel en versterking en dat de voortgang per gebied sterk uiteenloopt;
constaterende dat langlopende en complexe dossiers soms al jaren wachten op besluitvorming, terwijl eerdere inventarisaties hiervan nog steeds niet volledig zijn uitgevoerd;
overwegende dat de Agenda voor Herstel waardevolle uitgangspunten bevat, maar voor bewoners nog te weinig concreet maakt wanneer zij duidelijkheid, besluitvorming en uitvoering kunnen verwachten;
overwegende dat voorspelbaarheid, zichtbare prioriteit voor de langst wachtenden en heldere tijdslijnen essentieel zijn om het vertrouwen van Groningers daadwerkelijk te herstellen;
verzoekt de regering om de gehele hersteloperatie te versnellen door te zorgen voor concrete en voorspelbare tijdslijnen per gebied, duidelijkheid over wanneer bewoners een besluit of uitvoering kunnen verwachten, en door het structureel wegnemen van knelpunten in de uitvoering en besluitvorming,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Köse, Bikker en Flach.
Zij krijgt nr. 1361 (33529).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de juridische procedures van NAM, Shell en ExxonMobil leiden tot onzekerheid over de snelheid van schadeherstel en versterking in Groningen;
overwegende dat NAM inmiddels meer dan 550 miljoen euro aan versterkingskosten onbetaald heeft gelaten;
overwegende dat het cruciaal is dat schadeherstel en versterking geen vertraging oplopen en dat de volledige kosten worden gedragen door de veroorzakers van de aardbevingen;
verzoekt de regering om te borgen dat schadeherstel en versterking op geen enkele wijze vertragen door de lopende juridische geschillen met NAM, Shell en ExxonMobil;
verzoekt de regering om te borgen dat NAM, Shell en ExxonMobil tot hun laatste verplichting bijdragen aan schade en versterking,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Köse, Bikker en Bushoff.
Zij krijgt nr. 1362 (33529).
Hartelijk dank. Ik kijk naar mevrouw Den Hollander. Zij spreekt in haar tweede termijn namens de VVD.
Mevrouw Den Hollander (VVD):
Dank, voorzitter. Van onze kant is er één motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat rond de schade- en hersteloperatie in Groningen een enorme bureaucratie is ontstaan die de uitvoering vertraagt en bemoeilijkt;
overwegende dat de schade- en hersteloperatie bovendien te maken heeft gehad met verschillende wijzigingen in de regelgeving, wat eveneens tot vertraging heeft geleid en de aandacht heeft afgeleid van het verbeteren van de uitvoering;
overwegende dat het voor het verbeteren en versnellen van de schade- en hersteloperatie daarom wenselijk zou zijn om de huidige aanpak zo veel mogelijk te continueren en meer mandaat bij de regionale stuurgroepen neer te leggen;
verzoekt het kabinet om in te zetten op het voortzetten en versnellen van de huidige aanpak en de bureaucratie te verminderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Den Hollander, Vermeer, Clemminck en Flach.
Zij krijgt nr. 1363 (33529).
Dank u wel. Dan kijk ik naar de heer Clemminck voor zijn tweede termijn namens JA21. Ga uw gang.
De heer Clemminck (JA21):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording van de vragen. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat ondernemers in het aardbevingsgebied nog altijd te maken hebben met schade, onzekerheid en een complexe toegang tot loketten voor ondersteuning en compensatie;
constaterende dat in de huidige herstel- en versterkingsoperatie onduidelijkheid bestaat over de informatievoorziening, de begeleiding en de beschikbare regelingen specifiek voor ondernemers;
van mening dat ondernemers een cruciale economische en sociale rol spelen in het gebied en dat ondersteuning aan hen beter geborgd moet worden;
verzoekt de regering de informatievoorziening, de begeleiding en de toegang tot ondersteuning en compensatiemogelijkheden voor ondernemers in het aardbevingsgebied te verbeteren en deze inzet structureel onderdeel te maken van de jaarlijkse rapportage Staat van Groningen en Noord-Drenthe,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Clemminck en Den Hollander.
Zij krijgt nr. 1364 (33529).
Hartelijk dank. O nee, u heeft nog een motie.
De heer Clemminck (JA21):
Voorzitter. Mijn tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in Groningen opnieuw een zware beving heeft plaatsgevonden en dat vermindering van seismische risico's voor inwoners topprioriteit moet zijn;
constaterende dat diverse wetenschappers en instituties aangeven dat bijvoorbeeld stikstofinjectie kansrijk is om bij te dragen aan stabilisatie van de bodem door drukherstel in de Groningse velden;
van mening dat kabinet en Kamer de verantwoordelijkheid hebben om alle opties om toekomstige bevingen te beperken of te voorkomen te onderzoeken en te overwegen;
verzoekt de regering vervolgonderzoek te doen naar de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het stabiliseren van de Groningse ondergrond, bijvoorbeeld via stikstofinjectie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Clemminck.
Zij krijgt nr. 1365 (33529).
Dank u wel. Dat was de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik kijk even naar de bewindslieden hoeveel tijd ze nodig hebben. Tien minuten? Een kwartiertje. Oké, een kort kwartier en dan gaan we verder. We zijn een kwartier geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het debat over Groningen en de gevolgen van de gaswinning. Ik geef als eerste het woord aan de staatssecretaris. Hij gaat geloof ik — wat is het? — dertien van de achttien moties appreciëren. De overige vijf doet de minister. Gaat uw gang, staatssecretaris.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Van Marum:
De motie op stuk nr. 1348 ga ik ontraden. Binnen de versterking doe ik dit al, maar buiten de versterking is dit onuitvoerbaar.
De motie op stuk nr. 1349: ontraden. Zoals toegelicht is het op voorhand moeilijk om te begroten, waardoor onderuitputting kan ontstaan. Het kabinet probeert altijd realistisch te ramen, maar het is niet mogelijk om op voorhand te borgen dat onderuitputting wordt voorkomen. Effectief besteden van de onderuitputting is in 2025 niet meer mogelijk. Voor schade en versterking geldt: koste wat het kost voor zolang het duurt.
De motie op stuk nr. 1350. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven met dien verstande dat bewoners met een op-normverklaring een herbeoordeling moeten kunnen aanvragen conform mijn invulling van de motie-Bikker. Via de subsidieregeling voor rechtsbijstand kunnen bewoners ook worden ondersteund door een advocaat of mediator. Die kan ook een deskundige inschakelen. Bij LOOV krijgen bewoners een bouwkundig adviseur van de NCG.
De motie op stuk nr. 1352 ontraad ik, want zoals ik tijdens het debat heb aangegeven, zijn sommige aanbevelingen van de commissie-Van Geel niet uitvoerbaar. Ik noem bijvoorbeeld het herzien van alle 400.000 schadebesluiten van IMG, TCMG, CVW en NAM. Ook een volledige van-deur-tot-deuraanpak is ondoenlijk. Dat zou ertoe leiden dat de operatie vastloopt. Daarnaast is er geen dekking geregeld, dus ik zie als demissionair staatssecretaris geen mogelijkheid om dit te regelen. Het heeft ook geen zin om een plan van aanpak op te stellen.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Dit is wel hét voorbeeld van over je graf heen regeren, want de motie vraagt om in ieder geval voorbereidingen te treffen en voor de Kamer inzichtelijk te maken hoe het volledige advies van de commissie-Van Geel wél uitgevoerd zou kunnen worden. Het is niet zo dat de demissionaire staatssecretaris nu aan de hand van deze motie moet beslissen dat het demissionaire kabinet dat gaat doen. Nee, we vragen om dat voor te bereiden en inzichtelijk te maken voor de Kamer, zodat de Kamer daarover kan beslissen.
Staatssecretaris Van Marum:
Ik blijf de motie ontraden.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Tot slot, voorzitter. Dat vind ik wel echt … We hebben het over een kabinet dat dubbeldemissionair is en een nieuwe Kamer die in een nieuwe periode zegt: wij zouden hier misschien wel werk van willen maken. Dat is het goed recht van de Kamer. Het verbaast me overigens dat de staatssecretaris dat niet zou willen. Dan is het toch niet meer dan logisch dat de staatssecretaris zegt: we gaan u op uw wenken bedienen; u krijgt alles aangeleverd om daar zelf een besluit in te nemen?
Staatssecretaris Van Marum:
Nogmaals, ik heb bij de appreciatie van de motie duidelijk gezegd wat ik daarvan vind.
De motie op stuk nr. 1353: ontraden. De wet gebiedt de minister om vergunningen in behandeling te nemen. Ik moet daarom de motie ontraden. Zoals aangegeven in mijn brief van 27 november heb ik de heffingen voor de kosten van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie over 2024 van in totaal 1,35 miljoen reeds aan de NAM opgelegd.
De motie op stuk nr. 1354: oordeel Kamer. Dit was trouwens al een van de zaken waar ik het zelf ook mee eens was. Het lijkt er inderdaad op dat er budget overblijft voor de waardevermeerderingsregeling van SNN. Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk bewoners de kans krijgen om gebruik te maken van die waardevermeerderingsregeling. Ik kan de waardevermeerderingsregeling verlengen totdat het resterende budget op is. De verplichte voorhangprocedure van 30 dagen betekent dat deze regeling korte tijd gesloten zal zijn, totdat de procedure doorlopen is.
De voorzitter:
De heer Bushoff heeft een vraag.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ja, voorzitter, sorry. Dat had ik niet buiten de microfoon moeten doen. Dank voor de appreciatie. Het is goed om te horen dat de staatssecretaris dit ook wil. Vorig jaar is het ook gelukt om de regeling te verlengen toen er nog 90 miljoen in zat. Nu is het nog ongeveer 21 miljoen. Ik vroeg me wel even het volgende af. Stel dat deze motie een meerderheid haalt. Kunnen we dat proces dan niet versnellen? Het is namelijk net zonde, denk ik, als we zo'n regeling tijdelijk dicht moeten zetten. Dat is meer een suggestie die ik de staatssecretaris nog zou willen meegeven.
Staatssecretaris Van Marum:
Als de staatssecretaris daar mogelijkheden toe zag, dan had hij dat gedaan, maar wij hebben een verplichte voorhangprocedure van 30 dagen. Dat houdt gewoon in dat die een korte periode gesloten zal zijn, totdat de procedure doorlopen is.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1356.
Staatssecretaris Van Marum:
Ik heb 'm staan als de motie op stuk nr. 1355.
De voorzitter:
O, sorry. Ben ik te snel? Ja, ik ben te snel. De motie op stuk nr. 1355. Die gaat over jongeren.
Staatssecretaris Van Marum:
Jongeren, ja. De motie op stuk nr. 1355: oordeel Kamer. Zoals aangekondigd in de Sociale Agenda en de Economische Agenda zijn we op dit moment in samenspraak met de kwartiermakers en de jongeren bezig om een dergelijk plan te maken. Ik zie deze motie dus als ondersteuning van mijn beleid.
De motie op stuk nr. 1356: ontraden. Ik gaf net al aan dat niet alle aanbevelingen uitvoerbaar zijn en er geen dekking is.
De motie op stuk nr. 1359 krijgt oordeel Kamer, met dien verstande dat we niet met een eindtermijn kunnen werken. Ik geef deze motie oordeel Kamer. Ik kan alleen niet binnen twee maanden een communicatieplan per bewoner maken en een eindtermijn is niet mogelijk. Dat hangt namelijk mede van de bewoner af. We moeten dit zorgvuldig en in samenspraak met de bewoner doen. Ik kan de Kamer wel informeren over de voortgang en garanderen dat ik erbovenop zit.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Teunissen instemmend knikken.
Staatssecretaris Van Marum:
De motie-Köse c.s. op stuk nr. 1361 kan ik oordeel Kamer geven als ik haar zo mag interpreteren dat het enkel gaat over de versterkingsopgave en dat de snelheid niet ten koste mag gaan van de geleverde kwaliteit en de bewoners. Voor schadeherstel wordt niet gebiedsgericht gewerkt, maar met beoogde termijnen. Dit is in lijn met mijn huidige inzet en met de afspraken die ik met de NCG gemaakt heb. De NCG plant iedere fase van de versterking per gebied en bewoners kunnen inzicht krijgen in hun planning. Ook ben ik regelmatig in gesprek met de NCG, de gemeenten en andere betrokkenen over knelpunten en over hoe we die weg kunnen nemen.
De voorzitter:
Ik zie de heer Köse instemmend knikken.
Staatssecretaris Van Marum:
De motie-Köse c.s. op stuk nr. 1362 kan ik oordeel Kamer geven als ik in de tweede overweging "de volledig door te belasten kosten" mag lezen. Voor de schadeafhandeling en de versterking geldt: koste wat kost voor zo lang het duurt. Daar is het kabinet aan gecommitteerd. De uitvoering van de schadeafhandeling en de versterking vinden dus onverminderd en onafhankelijk van deze procedures doorgang. De regio en de bewoners mogen niet de dupe worden van de opstelling van de NAM en haar aandeelhouders. De Staat zal op grond van de Tijdelijke wet Groningen heffingen blijven opleggen aan de NAM voor de kosten van de schade en het versterken waarvoor de NAM aansprakelijk is.
De voorzitter:
De heer Köse knikt instemmend.
Staatssecretaris Van Marum:
De motie-Den Hollander c.s. op stuk nr. 1363: oordeel Kamer met een lezing. Ik ga met de uitvoeringsorganisaties en de lokale stuurgroep in gesprek over wat nodig is. Het mandaat blijft bij de uitvoeringsorganisaties, want een verdeeld mandaat leidt niet tot voortgang en versnelling.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Den Hollander instemmend knikken.
Staatssecretaris Van Marum:
De laatste motie is de motie-Clemminck/Den Hollander op stuk nr. 1364. Ik geef deze motie oordeel Kamer als ik haar mag lezen als een oproep om door te gaan met het mkb-programma en als een oproep om aan de onafhankelijke onderzoekers die de Staat van Groningen maken, te vragen de resultaten van het mkb-programma structureel op te nemen in de Staat van Groningen en Noord-Drenthe. Het mkb-programma heeft namelijk al tot doel ondernemers te helpen die te maken hebben met schade of versterking.
De voorzitter:
De heer Clemminck knikt instemmend.
Staatssecretaris Van Marum:
Hiermee ben ik aan het einde gekomen van de appreciaties.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Er zijn nog vijf moties voor de minister. Ik geef haar het woord.
Minister Hermans:
Voorzitter, dank. De motie op stuk nr. 1351 van mevrouw Beckerman en de heer Bushoff gaat over het afbouwen van gaswinning uit alle Groningse gasvelden. Het punt is dit. Ik werk aan een nieuwe Mijnbouwwet. In die Mijnbouwwet werken we aan een afbouwpad. Er wordt bekeken hoe we dat vorm kunnen geven. Het streven is om die wet in het tweede kwartaal van 2026 in consultatie te brengen. Daarin kan de Kamer ook zien hoe we dat vormgeven. Daar kan ik natuurlijk ook apart een brief over sturen. Als mevrouw Beckerman en de heer Bushoff bereid zijn om het verzoek daaraan aan te passen, dan kan ik deze motie oordeel Kamer geven. Zoals het nu is geformuleerd, vraagt de motie mij om dit volgend jaar al allemaal af te hebben. Dat gaat te ver. Beoogd wordt om de herziening van de Mijnbouwwet in het tweede kwartaal van 2026 in consultatie te laten gaan, maar in die herziening geven we daar wel handen en voeten aan. Dit geef ik even ter overweging mee. Misschien wil mevrouw Beckerman daar iets mee doen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik probeer het te begrijpen. De minister zegt: ik doe die Mijnbouwwet in consultatie en daar zit zo'n afbouwpad in. Je zou dit natuurlijk ook separaat naar de Kamer kunnen sturen, zoals de motie vraagt. Ik weet niet hoe ik de motie precies moet aanpassen, want dat is toch een logische?
Minister Hermans:
Kijk, die Mijnbouwwet gaat dan in consultatie. Ik kan dat specifieke deel daar uitlichten en daarover een brief aan de Kamer sturen. Dan kom ik tegemoet aan het verzoek om de Kamer daarover te informeren. Ik las deze motie echter zo dat het dan ook al direct een feit moet zijn, en dat kan ik gewoon niet toezeggen. Vandaar dat dit mijn toelichting was.
Mevrouw Beckerman (SP):
Zo mag de minister 'm ook lezen, omdat wij ook weten dat we het dan in de wet kunnen amenderen. Dat werkt dan toch beter dan een motie — zo zeg ik met enige kwinkslag, en een beetje verdriet.
De voorzitter:
Dus mevrouw Beckerman is akkoord met de wijze waarop de minister de motie leest?
Minister Hermans:
Mijn interpretatie is dan: wij werken aan de Mijnbouwwet en we kijken nu hoe we daarin iets van een afbouwpad vorm kunnen geven. Volgens mij heb ik dit ook al een keer aan mevrouw Teunissen toegezegd in een debat, zo meen ik me te herinneren. Dus het streven is: in het tweede kwartaal '26 in consultatie. Dan lichten we in ieder geval dit eruit en sturen we dat ook in een brief naar de Kamer, zodat u kunt zien hoe dat in de consultatieversie zit. En dan komen er natuurlijk nog heel wat stappen tot de behandeling van het voorstel hier in de Kamer. Als we het erover eens zijn dat dit de interpretatie is, kan ik deze motie oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman en de heer Bushoff knikken instemmend, dus dat is de interpretatie.
Minister Hermans:
Dan zal ik mij verder niet uitlaten over wat ik niet wil dat de eerste vier à vijf woorden van het verzoek suggereren; dat laten we even. Het gaat om geld leidend laten zijn. Maar ik zal die discussie nu niet verder uitlokken.
De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 1357.
Minister Hermans:
Ik kom bij de motie op stuk nr. 1357: het onderzoek naar de gestapelde effecten van gas- en zoutwinning zo snel mogelijk naar de Kamer sturen. Die motie krijgt oordeel Kamer. Ik verwacht dat het onderzoek in het eerste kwartaal is afgerond. Dan zal het door de staatssecretaris zo snel mogelijk naar de Kamer worden toegestuurd.
Dan de motie op stuk nr. 1358 van de heer Kops, die de regering verzoekt de compensatie aan de NAM pas te betalen als alle openstaande rekeningen voor schadeafhandeling en versterking zijn voldaan. Die motie moet ik ontraden. Ik verwijs hiervoor naar het debat, en toch ook even naar de vaststellingsovereenkomst zoals die is gesloten. Daarin staat de verplichting van de Staat om die betalingen te doen. De NAM levert daar het winningsplan voor in en dient een verzoek tot een herziene winningsvergunning in.
Dan de motie op stuk nr. 1360 van mevrouw Teunissen en mevrouw Beckerman, om niet meer met arbitrage te werken. Die motie moet ik ontraden. Het is een gereguleerd mechanisme, zoals ik al in de richting van mevrouw Bikker zei. De Staat heeft, wij hebben, een voorkeur voor de route via de burgerlijk rechter, maar het is niet zo dat het in alle afspraken altijd daar eindigt. Dus ik moet deze motie ontraden.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman? Nee. O, sorry. Dan de achttiende motie. Of niet? Mevrouw Teunissen nog een keer.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Heel kort: dit is toch een keuze? Dus het kabinet kan er toch gewoon voor kiezen om dat niet te doen? En de minister heeft zelf gezegd dat ze het liever via de gewone rechter zou doen.
Minister Hermans:
Ik begrijp die vraag. Maandag in het debat zei ik daar ook over dat het bijvoorbeeld bij de vaststellingsovereenkomst die we nu omtrent Ternaard hebben gesloten, ook onze voorkeur was om het gewoon via de normale, burgerlijke procedure te doen. Maar in gesprekken en onderhandelingen is het geven en nemen. Dus ook al is het onze voorkeur, ik kan niet garanderen dat het daar altijd op uitkomt of daarin eindigt.
Tot slot, de motie op stuk nr. 1365 van de heer Clemminck over het stabiliseren van de Groningse ondergrond via bijvoorbeeld stikstofinjectie. Deze motie ontraad ik. De staatssecretaris was daar ook heel duidelijk over: we gaan geen experimenten doen in Groningen.
De voorzitter:
Nog een slotverzoek van mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, voorzitter. Dat is een verzoek om nog een brief te sturen over de uitvoering van de motie over geen gaswinning in Warffum. Ik merk daarbij op dat wij volgende week een debat hebben over de Najaarsnota. De SP heeft daarvoor een amendement ingediend. Deze twee hangen natuurlijk met elkaar samen, hoewel het ook op een andere manier kan. Ik zou graag een hele feitelijke brief willen over wat het kabinet nu met de aangenomen motie doet.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de minister. Het debat over de Najaarsnota is op woensdag gepland.
Minister Hermans:
Dan ga ik mijn best doen, zodat u uiterlijk dinsdag die brief heeft.
De voorzitter:
Heel goed. Hartelijk dank aan beide bewindslieden en de leden.
De voorzitter:
We gaan stemmen over de moties op dinsdag volgende week, dus de 16de. We gaan nu drie kwartier schorsen voor de dinerpauze. Daarna stemmen we over de ingediende moties bij het debat Raad Buitenlandse Zaken.
Stemmingen moties Raad Buitenlandse Zaken d.d. 12 december 2025
Voorzitter: Paulusma
Stemmingen moties Raad Buitenlandse Zaken d.d. 12 december 2025
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 12 december 2025,
te weten:
- de motie-Piri over na een eventueel afgedwongen staakt-het-vuren de sancties tegen Rusland in stand houden (21501-02, nr. 3300);
- de motie-Piri c.s. over op innovatieve manieren zoeken naar mogelijkheden om het Georgisch maatschappelijk middenveld en de onafhankelijke media blijven ondersteunen (21501-02, nr. 3301);
- de motie-Piri over niet instemmen met opschorten van visumliberalisatie indien er geen sancties worden getroffen tegen de Georgische regering (21501-02, nr. 3302);
- de motie-Dobbe c.s. over beleid ontwikkelen om geweld tegen zorg- en hulpverleners tegen te gaan (21501-02, nr. 3303);
- de motie-Dobbe c.s. over het genomen kabinetsbesluit inzake medische evacuaties voor ernstig ziek of zwaargewonde kinderen uit Gaza welwillend blijven uitvoeren (21501-02, nr. 3304);
- de motie-Dobbe c.s. over een extra inspanning leveren om Palestijnse vrouwenrechten- en mensenrechtenorganisaties te ondersteunen in hun werk (21501-02, nr. 3305);
- de motie-Van Baarle c.s. over als standpunt innemen dat zolang Israël de mensenrechten van de Palestijnen schendt, Israël niet voldoet aan het criterium "respect voor de mensenrechten" (21501-02, nr. 3306);
- de motie-Van Baarle/Dobbe over opnieuw bezien in hoeverre kinderen die complexe hoog-specialistische zorg nodig hebben waarvoor in de regio geen onmiddellijke hulp beschikbaar is, tijdelijk in Nederland kunnen worden geholpen (21501-02, nr. 3307);
- de motie-Van der Burg/Den Hollander over op Europees niveau pleiten voor de invoering van effectieve sancties op de Russische kunstmestindustrie (21501-02, nr. 3308);
- de motie-Van der Burg c.s. over instemmen met het EU-Mercosur-handelsakkoord en zich inzetten voor een spoedige totstandkoming en inwerkingtreding van het verdrag (21501-02, nr. 3309);
- de motie-Kostić c.s. over onderzoeken op welke wijze Nederland de banden met Elbit Systems kan opschorten of beëindigen (21501-02, nr. 3310);
- de motie-Hoogeveen/Van der Burg over zich in Europees verband actief inzetten voor het tot stand brengen van juridische solidariteit omtrent de Russische tegoeden bij Euroclear Bank (21501-02, nr. 3311).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde zijn de stemmingen, maar eerst geef ik het woord aan de heer Stultiens. Gaat uw gang.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank u, voorzitter. Wij zouden graag onze eerste motie, die op stuk nr. 3300, willen aanhouden.
De voorzitter:
Ik zie de heer Flach ook naar voren komen. Gaat uw gang.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter. De fractie van de SGP zou graag hoofdelijk willen stemmen over de motie op stuk nr. 3309, maar gezien het feit dat daar geen haast bij is, zou ik willen voorstellen om dat gewoon op dinsdag te doen.
De voorzitter:
De heer Flach stelt voor om dinsdag hoofdelijk te stemmen over de motie op stuk nr. 3309. Ik kijk naar de Kamer en zie dat dit voorstel op een meerderheid kan rekenen. Dan stemmen wij vandaag dus over alle andere moties en dan stemmen wij aanstaande dinsdag hoofdelijk over de motie op stuk nr. 3309.
Op verzoek van de heer Van der Burg stel ik voor zijn motie (21501-02, nr. 3309) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Dan gaan wij nu stemmen over de moties ingediend bij het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken, maar eerst zijn er drie stemverklaringen. Ik geef graag als eerste het woord aan mevrouw Teunissen. Wacht, die stemverklaringen gaan over de motie waar we dinsdag over gaan stemmen, dus voor vandaag vervallen alle drie de stemverklaringen. Ik kijk even de Kamer rond. Dat klopt.
Dan gaan wij nu stemmen.
In stemming komt de motie-Piri c.s. (21501-02, nr. 3301).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, 50PLUS, de PvdD, Volt, D66, DENK, het CDA, de VVD, de SGP, de ChristenUnie en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Piri (21501-02, nr. 3302).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, 50PLUS, de PvdD, Volt, D66, DENK, het CDA, de VVD en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Dobbe c.s. (21501-02, nr. 3303).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, 50PLUS, de PvdD, Volt, D66, DENK, het CDA, de VVD, de SGP, de ChristenUnie, JA21, BBB en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Dobbe c.s. (21501-02, nr. 3304).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, 50PLUS, de PvdD, Volt, D66, DENK, het CDA, de VVD, de SGP, de ChristenUnie en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Dobbe c.s. (21501-02, nr. 3305).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, 50PLUS, de PvdD, Volt, D66, DENK, het CDA, de VVD, de ChristenUnie en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Van Baarle c.s. (21501-02, nr. 3306).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66, DENK en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Van Baarle/Dobbe (21501-02, nr. 3307).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, 50PLUS, de PvdD, Volt, D66, DENK en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Van der Burg/Den Hollander (21501-02, nr. 3308).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, 50PLUS, de PvdD, Volt, D66, DENK, het CDA, de VVD, de SGP, de ChristenUnie en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Kostić c.s. (21501-02, nr. 3310).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66, DENK en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Hoogeveen/Van der Burg (21501-02, nr. 3311).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, 50PLUS, de PvdD, Volt, D66, DENK, het CDA, de VVD, de SGP, de ChristenUnie, JA21 en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
Dan zijn we aan het einde van deze stemmingen gekomen. Ik schors een enkel ogenblik voordat wij verdergaan met het voorstel tot wijziging van de Paspoortwet.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de behandeling van de Wijziging van de Paspoortwet in verband met de ontvlechting van de Nederlandse identiteitskaart (36643). Ik heet de leden van de Tweede Kamer van harte welkom. Ik heet ook de bijzonder gedelegeerde welkom die is aangewezen door de Staten van Curaçao, de heer Ramon Yung. Tevens is Statenlid de heer David Severina in de zaal aanwezig. Ook van harte welkom. Voorts heet ik in vak K de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties natuurlijk van harte welkom. In de Voorzittersloge zit de griffier van de Staten van Curaçao, de heer Cijntje. Ook van harte welkom.
Conform artikel 17 van het Statuut heeft de bijdrage van de zijde van de bijzonder gedelegeerde het karakter van het geven van voorlichting. Gelet hierop zal ik, indien nodig, slechts verduidelijkende vragen toestaan. Deze eventuele verduidelijkende vragen zal ik toestaan aan het einde van de bijdrage van de bijzonder gedelegeerde.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Dan nodig ik nu heel graag de heer Yung uit voor zijn bijdrage in deze eerste termijn.
De heer Yung:
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Vandaag ben ik door het parlement van Curaçao als bijzonder gedelegeerde aangewezen, zoals u al naar voren had gebracht, bij de behandeling van de Wijziging van de Paspoortwet in verband met de ontvlechting van de Nederlandse identiteitskaart, NIK.
Voorzitter. De reden om de regeling van de uitgifte van de NIK niet meer in een rijkswet op te nemen is tweeledig. Ten eerste is de NIK een nationale aangelegenheid van het Europese deel van Nederland. De andere landen van het Koninkrijk hebben hun eigen identiteitskaarten. Ze hebben hun eigen regelgeving, die geen onderdeel is van de Paspoortwet. Dat geldt zowel voor Nederland als voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten, en voor Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, gezien de regeling van identiteitskaarten als een aangelegenheid van het desbetreffende land. De landen hebben er dus herhaaldelijk op gewezen dat een regeling van de NIK in een rijkswet niet noodzakelijk is. De tweede reden is een praktisch gevolg, waarbij de ontvlechting van de NIK uit de Paspoortwet ertoe leidt dat er in het vervolg, indien er wijzigingen in de wetgeving voor de uitgifte van de NIK doorgevoerd dienen te worden, geen rijkswetprocedure meer doorlopen hoeft te worden.
Voor de autonome landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten is het dus onnodig een rijkswetprocedure te doorlopen. Voor Nederland is het ook tijdrovend dat wijzigingen met betrekking tot de NIK de procedure van een rijkswet moeten doorlopen. De ontvlechting van de NIK uit de Paspoortwet zal dus geen implicaties hebben voor de landen Aruba, Curaçao en Bonaire. De ontvlechting van de NIK uit de Paspoortwet betekent dan wel dat het paspoort nu alleen zal voorkomen in de rijkswet. Maar gezien het paspoort nu helemaal losstaat van de NIK, zal het de mogelijkheid bieden om tot voorstellen van wijzigingen te komen in de Paspoortwet.
We hebben sinds 2013 en ook recentelijk vernomen dat door een Tweede Kamerlid is geopperd om elk der autonome landen een paspoort te geven met een eigen kleur, waardoor in één oogopslag een burger van een der landen geïdentificeerd kan worden. Hij wil daarmee bereiken dat meteen duidelijk is dat iemand afkomstig is uit Aruba, Curaçao of Sint-Maarten. Volgens het Kamerlid past dit in het verlengde van het beleid om kansarme jongeren vanuit de drie landen te weren. We zijn hier zeker geen voorstander van.
Het Koninkrijk bestaat uit vier landen met eenzelfde Koninkrijkspaspoort. Dit gezegd hebbende, is de vraag wat het standpunt van de minister is over een en ander. Gezien het feit dat de NIK ontvlecht wordt van de Paspoortwet, houdt de gouverneur van elk der landen de bevoegdheid tot het inhouden van de identiteitskaart. Kunt u een voorbeeld geven van hoe we dit in de praktijk moeten zien? Hoe komt de gouverneur tot de beslissing om een NIK in te houden? Wat kunnen de redenen zijn? Ik stel deze vraag, want soms wordt de identiteitskaart van mensen ingehouden, bijvoorbeeld op Curaçao. Soms komen ze dan naar ons toe met vragen. Daarom is het belangrijk om uitleg hierover te krijgen.
Mevrouw de voorzitter, ik heb geen verdere vragen. Gezien het feit dat de ontvlechting van de NIK uit de Paspoortwet geen implicaties heeft voor Curaçao, gaan de Staten van Curaçao akkoord met deze wijziging. Ik dank u zeer en blijf in afwachting van de antwoorden op de vragen.
De voorzitter:
Ik dank u voor uw bijdrage. Ik kijk de Kamer rond of er behoefte is aan een verduidelijkende vraag, maar dat is niet het geval. Dan gaan wij door naar de volgende spreker van de Kamer. Dat is mevrouw Huizinga van de fractie van D66.
Mevrouw Huizenga (D66):
Voorzitter, dank u wel. Dit is niet mijn maidenspeech, maar het is wel een bijzonder moment, want voor het eerst neem ik hier het woord. Het is een beetje onwerkelijk, maar ik doe het graag, met gevoel voor context, namelijk in het bijzijn van de heer Yung en de heer Severina. Hun aanwezigheid benadrukt dat ons landsbestuur echt verder reikt dan de grenzen van Europees Nederland. Onze binnenlandse zaken spelen zich af binnen het hele Koninkrijk. Dat besef zal ik bij Binnenlandse Zaken continu met mij meenemen.
Voorzitter. Het is goed dat wij vandaag deze rijkswet bespreken. Wetten die ons allemaal aangaan, bespreken we samen. Het gaat vandaag over de Paspoortwet en de Nederlandse identiteitskaart; documenten die voor velen, en ook voor mij, bijzonder zijn. Ze staan voor onze identiteit en de vrijheid om te kunnen bewegen. Ik vergeet nooit meer dat ik beroofd werd van mijn paspoort: alsof ik er plotseling niet meer bij hoorde. Toen het paspoort verliep en er bruut twee gaten in geboord werden, deed dat gewoon een beetje pijn door het besef hoe bijzonder het Nederlandse paspoort is.
Tegelijkertijd is het belangrijk om het nu praktisch te houden. Veel inwoners van Curaçao, Aruba en Sint-Maarten dragen met trots hun lokale identiteitskaart. Het zou wat onzinnig zijn als collega's iedere keer wanneer er weer iets aan de hand is naar Den Haag moeten vliegen om de wet aan te passen. Daarom is het verstandig om de identiteitskaart te ontvlechten uit de Paspoortwet.
Het is goed dat wetgeving moderner en eenvoudiger wordt gemaakt. We gaan artikelen schrappen en we gaan ze beter maken. In deze wetswijziging is dan ook weinig te vinden waar mijn fractie tegen zou zijn. Toch wil ik twee aandachtspunten benoemen.
Voorzitter. Ik zie het als een belangrijke verantwoordelijkheid om te letten op de uitvoerbaarheid voor decentrale overheden, zoals gemeenten, instanties en organisaties die beleid in de praktijk brengen. Er zijn geringe gevolgen, maar een paar zaken trekken mijn aandacht. Kan de staatssecretaris bevestigen dat de gemeenten vooral administratief klaar zijn om dit uit te voeren? En kan de staatssecretaris bevestigen dat de kosten voor deze aanpassingen voor decentrale overheden gecompenseerd worden? Laten we vanaf nu waakzaam zijn op hogere kosten of regeldruk en niet iets over de schutting gooien bij de gemeenten.
Dan heb ik nog een andere vraag. Een onderwerp waar mijn partij en toenmalig staatssecretaris Van Huffelen zich sterk voor hebben gemaakt, is het schrappen van de geslachtsregistratie op de identiteitskaart. Het vermelden van geslacht is echt niet nodig voor identificatie en het zorgt voor onnodige problemen voor bijvoorbeeld non-binaire mensen en voor iedereen die vindt dat de overheid weinig te maken heeft met hoe jij je identificeert. Alle verslagen over deze wetswijziging liggen al geruime tijd bij de Kamer. De wet wacht alleen nog op de nota naar aanleiding van het verslag. Als die er snel komt, kunnen we dit voorstel eindelijk behandelen. Mijn vraag is dus eenvoudig: wanneer verwacht u deze nota aan de Kamer te kunnen sturen? Want mensen wachten al een lange periode op deze belangrijke wijziging.
Voorzitter. Dat was mijn inbreng. U zult het hiermee moeten doen, zoals de rijdende rechter dat soms zegt. Ik wil de heren bedanken voor hun aanwezigheid en ik dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Tseggai namens de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil de bijzonder gedelegeerden van de Staten van Curaçao danken voor hun inbreng. Ik ben blij dat ze er zijn. Het is ontzettend goed dat collega-parlementariërs uit de andere landen van het Koninkrijk ook actief betrokken zijn bij rijkswetgeving. Ik zou deze gelegenheid dan ook graag willen aangrijpen om nog even te benadrukken dat GroenLinks-PvdA ook graag zou zien dat het actief kiesrecht naar de eilanden wordt uitgebreid, zodat álle Nederlanders invloed hebben op de rijkswetgeving die we hier behandelen. Maar dat is een discussie voor een ander moment.
Ik kom bij de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel. Mijn fractie kan zich vinden in de voorgestelde wijziging waarbij alle bepalingen uit de Paspoortwet over de Nederlandse identiteitskaart en de vervangende identiteitskaart in een reguliere wet worden opgenomen en niet langer in de Paspoortwet. Dit is een begrijpelijke wijziging omdat de identiteitskaart niet meer specifiek als reisdocument maar als identiteitskaart wordt gezien. Dan hoeft dus in het vervolg niet elke keer een rijkswetprocedure doorlopen te worden en dat lijkt me handig.
Mijn fractie heeft nog één specifieke vraag aan de staatssecretaris. Kan hij wellicht wel uitleggen waarom de Nederlandse identiteitskaart niet ook van toepassing is voor de BES-eilanden? Want op dit moment hebben zij hun eigen identiteitskaart, maar aangezien zij onderdeel zijn van het land Nederland, dus een bijzondere gemeente, en we sinds de nieuwe staatkundige structuur in 2010 het uitgangspunt hebben dat er geen onnodig onderscheid wordt gemaakt tussen Caribisch en Europees Nederland, is dit toch een beetje vreemd. Dus ik zou hier graag een reactie op willen van de staatssecretaris.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. Ik kijk even naar de staatssecretaris in vak K. Zal ik er zes minuten van maken? We schorsen zes minuten.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de Wijziging van de Paspoortwet in verband met de ontvlechting van de Nederlandse identiteitskaart. Wij zijn toegekomen aan de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris. Ik geef hem daarvoor van harte het woord. Gaat uw gang.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Van Marum:
Dank u wel, voorzitter. In zo'n week van de InterExpo is het natuurlijk heel mooi dat we ook wat mensen uit de rest van ons Koninkrijk kunnen verwelkom. Ik dank de Kamerleden en in het bijzonder de afvaardiging van de Staten van Curaçao voor hun inbreng.
Voordat ik overga tot de beantwoording van de vragen, wil ik kort stilstaan bij de achtergrond van dit wetsvoorstel. Alle Nederlandse burgers kunnen een Nederlandse identiteitskaart en een paspoort aanvragen. Met de identiteitskaart kunnen zij zich in een Europees land identificeren waar nodig. Ook kunnen burgers ermee reizen naar de meeste landen in Europa. De Nederlandse identiteitskaart is de identiteitskaart van Europees Nederland. De andere landen van het Koninkrijk en de openbare lichamen in Caribisch Nederland hebben elk hun eigen identiteitskaart of sédula.
De regels over het paspoort en de Nederlandse identiteitskaart staan nu in de Paspoortwet. Dit is een rijkswet. Voor dat paspoort is dat nodig omdat alle burgers van het Koninkrijk het paspoort aanvragen. Maar de Nederlandse identiteitskaart is de identiteitskaart van Europees Nederland. Het is dus geen onderwerp dat in een rijkswet geregeld moet worden. Het is voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten belastend en voor Nederland tijdrovend dat voor de Nederlandse identiteitskaart de procedure van een rijkswet moet worden gevolgd, terwijl het geen Koninkrijksonderwerp is.
Uit het Statuut voor het Koninkrijk volgt dat alleen onderwerpen die het hele Koninkrijk aangaan in een rijkswet geregeld horen te worden. Door de leden van de Staten van Curaçao en ook van Sint-Maarten is al eerder gevraagd waarom de regels over de Nederlandse identiteitskaart nog in de rijkswet geregeld worden terwijl dat niet nodig is. Daarom is er ook gekozen voor de ontvlechting van de Nederlandse identiteitskaart uit de Paspoortwet. Regels over de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart worden een-op-een overgezet naar een gewone wet, de Wet op de Nederlandse identiteitskaart. De Kamer heeft in september het voorstel voor deze wet al aangenomen. Met het onderliggende voorstel worden de regels over de Nederlandse identiteitskaart uit de Paspoortwet geschrapt. Inhoudelijk verandert er niets. Burgers zullen er niets van merken. Voor de uitgevende instanties zijn er ook nauwelijks gevolgen.
Dan zal ik nu overgaan tot het beantwoorden van de vragen. De heer Yung, gedelegeerde van Curaçao, vroeg: is het kabinet van plan om verschillende kleuren paspoorten uit te geven met voor elk land een eigen kleur? Nee, dat ben ik niet van plan. Een vraag uit de Kamer om dit te regelen is bij mij ook niet bekend. Er is één nationaal paspoort voor alle staatsburgers van het Koninkrijk. Dat heeft de bordeauxrode kleur. Het model hiervan is voor alle Nederlanders hetzelfde, ongeacht in welk land ze wonen. Het paspoort is het bewijs van Nederlanderschap. Alle staatsburgers van het Koninkrijk hebben het Nederlanderschap. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen de vier landen van het Koninkrijk. Een onderscheidende kleur van het paspoort vind ik daarom ook niet wenselijk.
Dan de vraag: kunt u een voorbeeld geven van hoe een inhouding van een NIK in de praktijk gaat? De Paspoortwet bepaalt dat de uitgevende instanties van rijksdocumenten bevoegd zijn om paspoorten en NIK's in te houden. Op dit moment zijn de afdelingen burgerzaken en de gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten dus al bevoegd om NIK's in te houden. Dit gebeurt bijvoorbeeld als het document niet meer geldig is of zo erg beschadigd dat het niet meer te gebruiken is. Die situatie blijft hetzelfde. Met dit wetsvoorstel wordt daarom in de Paspoortwet expliciet toegevoegd dat de gouverneurs bevoegd blijven een NIK in te houden. Deze bevoegdheid moet in rijksregelgeving worden geplaatst, omdat het gaat om de bevoegdheid van een gouverneur.
Dan de derde vraag: hoe komt een gouverneur tot de beslissing om een NIK in te houden en wat kunnen de redenen zijn? De redenen om een NIK in te houden zijn genoemd in artikel 54 van de Paspoortwet. Een NIK kan worden ingehouden als de kaart van rechtswege is vervallen, bijvoorbeeld als de geldigheidsduur is verstreken, als de naam van de houder is gewijzigd of als de houder melding van fraude met de kaart heeft gemaakt. Daarnaast kan een NIK ook worden ingehouden als een kaart zo erg beschadigd is dat deze niet meer kan worden gebruikt, als de houder onbevoegd wijzigingen op de kaart heeft aangebracht of als blijkt dat de gegevens op de kaart niet juist zijn. Tot slot kan een NIK ingehouden worden als de foto niet langer voldoende kloppend is. Dit wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen gedaan, als de houder zodanig niet meer lijkt op de foto dat identificatie niet meer mogelijk is.
Dan ga ik naar de vragen van mevrouw Huizenga. Wat zijn de gevolgen voor de uitvoerbaarheid voor de decentrale overheden? Kan de staatssecretaris bevestigen dat de gemeenten klaar zijn voor de ontvlechting? Kan de staatssecretaris bevestigen dat de kosten worden gecompenseerd? Eén. Ja. De gemeenten zijn klaar voor de ontvlechting. Inhoudelijk verandert er niets aan het uitgifteproces. De gevolgen voor de gemeenten zijn dus beperkt. Dat heeft de VNG ook bevestigd. Ook de kosten zijn zeer laag. Ik geef een voorbeeld. De jaarlijkse zelfevaluatie voor uitgevende instanties krijgt een apart hoofdstuk over de NIK. De gemeenten moeten dan voortaan naast de Paspoortwet naar de nieuwe Wet op de Nederlandse identiteitskaart gaan verwijzen in hun eigen communicatie en lokale regelgeving.
Dan de vraag: wanneer verwacht u de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel voor de identiteitskaart zonder geslacht naar de Kamer te sturen? Dat wetsvoorstel is in juli 2024 ingediend door het vorige kabinet. Uw Kamer heeft in oktober 2024 verslag uitgebracht. De Staten van Curaçao hebben in mei 2025 verslag uitgebracht. Door de wisselingen in het kabinet sinds de indiening van het wetsvoorstel ligt het voorstel al enige tijd stil. Op dit moment is er binnen het kabinet overleg tussen de betrokken departementen over de voortgang van het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dat geeft aanleiding tot een vraag. Gaat uw gang.
Mevrouw Huizenga (D66):
Ik vroeg concreet wanneer u dat kunt aangeven. Kunt u daar nog een wat duidelijker deadline voor geven?
Staatssecretaris Van Marum:
Nog niet. Zodra ik die heb, kom ik daarmee terug. Als ik die wel heb, zal ik dat misschien ook schriftelijk kunnen doen, maar op dit moment heb ik daar geen nader tijdspad voor.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Van Marum:
Dan de vraag van mevrouw Tseggai: waarom wordt er niet voor gekozen om ook de mensen op de BES-eilanden een NIK te kunnen verstrekken? De NIK is nu al op alle eilanden beschikbaar voor de Nederlanders. Daarnaast heeft elk eiland zijn eigen identiteitskaart of sédula, de lokale ID-kaart. De sédula wordt breder ingezet dan alleen als ID-kaart en wordt bijvoorbeeld ook gebruikt als vreemdelingenkaart. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van de aan mij gestelde vragen.
De voorzitter:
De vragen uit de Kamer zijn nog niet op. Mevrouw Tseggai, gaat uw gang.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Het spijt me, maar het antwoord van de staatssecretaris leidt bij mij tot meer verwarring, maar misschien heb ik het verkeerd begrepen. Is het zo dat een inwoner van bijvoorbeeld Saba of Statia een NIK kan hebben én een lokale identiteitskaart? Dat lijkt mij toch onwenselijk.
Staatssecretaris Van Marum:
Het lijkt mij ook onwenselijk, maar ik moet even navragen hoe het precies zit. In principe is het volgens mij zo dat wij hier in Nederland nu een NIK hebben, gewoon voor het Europese deel, en dat de eilanden, en dus ook de bijzondere gemeenten, hun eigen identiteitskaart hebben, dus niet de Nederlandse.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Wat ik hier verwarrend aan vind, is dat we ook niet de gemeente Woerden een eigen identiteitskaart zouden laten maken. De status van de BES-eilanden is eigenlijk dezelfde als die van een willekeurige gemeente hier in Europa. Ik zie dus het nut hiervan niet zo in. Ik ben bang dat het leidt tot meer verwarrende situaties. Zou de staatssecretaris misschien hier schriftelijk op terug willen komen?
Staatssecretaris Van Marum:
Dat doet hij graag.
De voorzitter:
Dan zijn wij aan het einde gekomen van deze termijn. Ik kijk even de Kamer rond om te zien of er daar behoefte is aan een tweede termijn. Ik zie de leden nee schudden, net zoals onze speciale gasten. Dan zijn we aan het einde gekomen van deze behandeling.
De voorzitter:
Ik dank alle leden, maar ook de bijzonder gedelegeerde, het Statenlid en de heer Cijntje. Wij gaan dinsdag 13 januari stemmen over deze wet.
Ik schors voor een enkel ogenblik en dan gaan we snel verder met het volgende tweeminutendebat. Ik schors enkele ogenblikken.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het tweeminutendebat Resultaten stichtingsaanvragen en bekostigingsbesluiten nieuwe scholen. Ik heet de leden van de Kamer welkom en ik heet de staatssecretaris van harte welkom. Ik ga het woord geven aan mevrouw Moorman van de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid voor haar bijdrage. Gaat uw gang.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ik heb een motie. Ik ga 'm meteen voorlezen want het is best een stuk tekst. Ik ben het niet gewend, zo'n lange motie, maar ik hoop dat ik het red in twee minuten.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen ertoe leidt dat bij gemeenten extra druk ontstaat op het gebied van financiën, onderwijspersoneel en onderwijshuisvesting;
overwegende dat er door de wet onwenselijke segregatie en concurrentie tussen scholen ontstaat, publieke middelen niet doelmatig worden besteed en de onderwijskwaliteit niet altijd gegarandeerd is, terwijl in tijden van dalende onderwijskwaliteit en een lerarentekort juist doelmatigheid en samenwerking noodzakelijk zijn;
overwegende dat gemeenten op dit moment in de wet geen recht hebben om hun advies in te brengen, terwijl zij veel kennis hebben van het lokale onderwijsveld en het verloop van de samenwerking met andere aan onderwijs gerelateerde maatschappelijke organisaties, zoals kinderopvang en buurtteams;
overwegende dat eind 2025 een evaluatie van de wet verschijnt, maar dat een beleidsreactie pas voor de zomer van 2026 is voorzien;
verzoekt de regering de beleidsreactie voor de Voorjaarsnota naar de Kamer te sturen en per heden te starten met het opstellen van een nieuwe wet voor de vestiging van nieuwe scholen, waarin:
- de onwenselijke effecten van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen worden tegengegaan, zijnde ondoelmatig gebruik van publieke middelen, druk op de onderwijskwaliteit, het creëren of vergroten van personeelsschaarste, en onwenselijke segregatie en concurrentie;
- expliciet een adviesrecht voor gemeenten wordt opgenomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Moorman.
Zij krijgt nr. 62 (35050).
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Dit was de motie. Aangezien ik nog een halve minuut heb, kan ik daarbij nog aanvullen dat het vooral de bedoeling is dat we heel snel een betere wet krijgen dan de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen. Ik hoop dat de Kamer daarmee instemt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan wij luisteren naar de heer Kisteman, die spreekt namens de fractie van de VVD. Gaat uw gang.
De heer Kisteman (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De VVD is nadrukkelijk tegenstander van de wetgeving die het ongelimiteerd stichten van nieuwe scholen mogelijk maakt. De wet maakt het op dit moment te eenvoudig om scholen te stichten, waardoor de kleine scholen als paddenstoelen uit de grond schieten. Dat leidt in de praktijk tot enorm veel druk op het aantal beschikbare leraren en de onderwijshuisvesting. Bovendien leidt het tot het creëren van een aparte school voor iedere subgroep, cultuur en religie. Dat leidt tot segregatie en maatschappelijke bubbels. Het gevolg is dat er scholen worden gesticht op plekken waar er al genoeg scholen zijn. In veel gevallen blijft de gemeente dan uiteindelijk met een schoolgebouw achter, terwijl de stichter van de school is verdwenen.
Het feit overwegende dat er nog een evaluatie komt, heb ik zo meteen één motie. Ik heb ook nog een vraag aan de staatssecretaris: wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel over eisen aan bestuur en wanneer kunnen we dat als Kamer verwachten?
Voorzitter. Dan mijn motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen de procedure om een school op te richten korter en toegankelijker maakt en het daarmee relatief eenvoudig is om een nieuwe school te stichten;
constaterende dat deze wetgeving is bedacht met het idee van meer ruimte voor onderwijskundige vernieuwingen, zonder aandacht voor de externe effecten ervan;
overwegende dat de wet (mede) bijdraagt aan toename van de forse druk op het lerarentekort, de huidige onderwijshuisvestingsproblemen en de schaarse middelen;
overwegende dat de wet heeft geleid tot een toename van scholen die vooral leerlingen aantrekken uit één specifieke religieuze of culturele groep, waardoor de kans op segregatie in het onderwijs toeneemt;
overwegende dat gemeenten aangeven dat de wet hun mogelijkheden om het lokale onderwijsaanbod doelmatig te plannen beperkt en dat gemeenteraden op dit moment weinig instrumenten hebben om hier iets aan te doen;
verzoekt de regering te verkennen of en hoe gemeenten beter betrokken kunnen worden bij het stichtingsproces binnen de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen, en de Kamer hierover te informeren voor de zomer van 2026,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.
Zij krijgt nr. 63 (35050).
De heer Kisteman (VVD):
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik even naar de staatssecretaris. Wil hij in één keer door? "Twee minuten", hoor ik. Dan gaan we heel kort schorsen. Ik schors de vergadering een aantal minuten.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het tweeminutendebat Resultaten stichtingsaanvragen en bekostigingsbesluiten nieuwe scholen. We zijn toegekomen aan de beantwoording en de appreciatie van de ingediende moties. Ik geef hiertoe graag het woord aan de staatssecretaris. Gaat uw gang.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Becking:
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik wil beginnen met de vraag van de heer Kistenmaker. O, Kisteman, sorry. "Hoe staat het met het wetsvoorstel over eisen stellen aan bestuurders en intern toezicht?" Dit wetsvoorstel, dat eerder aan uw Kamer is toegezegd, zit ver in de ontwerpfase. Ik hoop in het eerste kwartaal van volgend jaar de internetconsultatie daarvan te starten, om zo brede input op te halen uit de samenleving en uit het onderwijsveld.
Dan kom ik bij de appreciatie van de moties.
De motie op stuk nr. 62: ontijdig. Ik verwacht namelijk in februari 2026 het eerste evaluatierapport met uw Kamer te kunnen delen. Met de evaluatie in de hand kunnen we op een gefundeerde manier bekijken of de wet op fundamentele onderdelen zou kunnen worden herzien. De in de motie genoemde mogelijke effecten op segregatie et cetera zijn wel zaken die aandacht behoeven en zijn ook onderdeel van de monitoring van de wet. Het opstellen van een beleidsreactie en de afstemming daarvan kosten gewoon tijd. Het is niet mogelijk om dat vóór de Voorjaarsnota naar de Kamer te sturen. Dat kan wel voor de zomer. Vandaar de appreciatie "ontijdig".
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 62 krijgt de appreciatie "ontijdig". Ik geef mevrouw Moorman graag het woord. Gaat uw gang.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
"Het kost allemaal tijd": precies dit is de reden waarom ik deze motie nu indien. Ik zou in principe dat eerste deel nog weg kunnen halen; dan komt 'ie later. Ik wil vooral dat de staatssecretaris nu al begint met een nieuwe wet opstellen. Als we nu eerst gaan wachten op die evaluatie, waarvan we eigenlijk al weten wat er allemaal in gaat staan — dat hoor ik hier ook — en vervolgens nog eens een keer die nieuwe wet gaan ontwerpen, dan zijn we jaren verder. Ik vind dat we nu haast moeten maken, omdat we allemaal zien dat er heel veel negatieve effecten aan deze wet kleven.
Staatssecretaris Becking:
In dat geval moet ik 'm ontraden, als het zo blijft.
De voorzitter:
De indiener gaat zelf over de motie. Dus als de motie niet gewijzigd is, dan kan de appreciatie nog steeds "ontijdig" blijven. Het is dan aan de indiener wat ze doet met de motie. Zij wil 'm in stemming laten brengen en daarmee is de appreciatie …
Staatssecretaris Becking:
Ontraden.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 63.
Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 63: oordeel Kamer.
Voorzitter, dank u.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 63 krijgt oordeel Kamer.
De voorzitter:
We gaan aanstaande dinsdag stemmen over de ingediende moties.
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit tweeminutendebat. Ik schors voor een enkel ogenblik.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het debat over het onderzoek naar doorstroomtoetsen. Ik heet de leden van de Kamer van harte welkom. Ik heet opnieuw en wederom de staatssecretaris van harte welkom in vak K. Dan beginnen wij met de eerste spreker van dit debat en dat is mevrouw Rooderkerk van de fractie van D66. Gaat uw gang.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Als ouder wil je dat je kind de ruimte krijgt om zijn talenten te ontwikkelen en een schooladvies ontvangt dat echt bij hem past, dat je dochter niet wordt onderschat, dat geen enkel kind wordt beoordeeld op basis van de postcode, de afkomst of het opleidingsniveau van de ouders. De doorstroomtoets moest juist dat veranderen, maar die belofte wordt niet waargemaakt. Acht verschillende toetsen leidden tot acht verschillende resultaten. De toets helpt meisjes of kinderen uit arme gezinnen nog altijd niet genoeg tegen onderadvisering. Kortom, welke toets je maakt, heeft gevolgen voor de kansen die je krijgt. Dat moet anders. Dat kan anders. Want uiteindelijk gaat dit niet over systemen. Het gaat over kinderen, over kansen die we wel kunnen geven, maar nu nog te vaak laten liggen.
Ik ben dan ook blij dat de staatssecretaris welwillend staat tegenover het uitvoeren van onze aangenomen motie om terug te gaan naar één doorstroomtoets. Ik dank hem daarvoor, maar ik zie wel dat hij dat pas wil doen over vier jaar. Elk extra jaar vertraging om dit op te lossen, raakt opnieuw duizenden leerlingen. Dus laten wij vanavond in navolging van de oproep van scholen, leraren en schoolleiders voor meer ambitie kiezen. Wat ons betreft zorgen we dat we teruggaan naar één doorstroomtoets en dat we dat zo snel mogelijk doen. Ik snap de staatssecretaris als hij zegt dat dat niet meteen komend jaar kan, maar laten we dit dan doen voor de leerlingen aan het eind van het volgende schooljaar, in 2027. Daarover overweeg ik een motie, want het gaat hier om de toekomst van onze kinderen.
Ik vraag de staatssecretaris hoe we dit proces kunnen versnellen. Kan dit bijvoorbeeld door te faseren: eerst zo snel mogelijk naar één toets, daarna de dubbelfunctie eruit en vervolgens doorontwikkelen naar een bredere toets, een toets die ook wereldkennis en spreek- en schrijfvaardigheid meeneemt en past bij het nieuwe curriculum? Gaat hij met schoolbesturen in gesprek om te stimuleren dat zij zelf al zo veel mogelijk voor dezelfde toets kiezen?
Voorzitter. Dan wil ik nog even iets zeggen over de toets zelf. Die bepaalt namelijk het onderwijs, omdat scholen zich daarop richten. Maar de huidige toets meet maar een smal stukje van wat kinderen kunnen. Spreekvaardigheid wordt nu nauwelijks getoetst. De recente zorgen over het dalende niveau van leerlingen zijn dan ook geen toeval. Laten we nu dus ook de kans grijpen om de toets te verbeteren. Een toets die goed is voor alle kinderen moet wat ons betreft aan drie criteria voldoen. Het moet één toets zijn, zonder verschillen tussen aanbieders of adaptieve varianten. Het moet ook één functie hebben, namelijk het zijn van een objectief, tweede gegeven tegen onderadvisering. Daarnaast is het van belang dat er een volledig beeld is, ook van wereldkennis en vaardigheden als schrijven en spreken. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris naar deze criteria kijkt en hoe het staat met het schrappen van de dubbelfunctie, ook met het oog op de uitvoering van onze motie.
Voorzitter. Zelfs met één toets lossen we niet alles op. Hoe staat het met de uitvoering van de motie om het gewicht van de toets af te halen en die te zien voor wat die is: een hulpmiddel, een ijkpunt? Het geeft geen volledig beeld van een kind. Het is geen meting van creativiteit of doorzettingsvermogen en geen wondermiddel tegen ongelijkheid. Ouders, leraren en leerlingen willen hetzelfde: een schooladvies dat recht doet aan talent en een betrouwbare toets die de talenten van onze kinderen op een eerlijke manier meet.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat geeft aanleiding tot een vraag. Ga uw gang, meneer Kisteman.
De heer Kisteman (VVD):
Gezien de korte spreektijd dacht ik: ik laat mevrouw Rooderkerk even uitspreken. De doorstroomtoets bestaat sinds 2023-2024 en staat eigenlijk nog in de kinderschoenen. Hij is net twee keer geweest. Is mevrouw Rooderkerk het met de VVD eens dat we het gewoon de tijd moeten geven en moeten wachten op een grondige evaluatie? In de diverse debatten die wij de laatste twee jaar hebben gevoerd, is er natuurlijk enorm geramd op de doorstroomtoets. Er zijn diverse moties over ingediend. Zouden we niet gewoon eerst een grondige evaluatie moeten afwachten?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
De doorstroomtoets bestaat natuurlijk al langer. Het is gewoon de eindtoets, zoals wij de Cito-toets nog hebben gemaakt. Al heel lang is er een verplichte toets aan het eind van de basisschool. De huidige variant is de doorstroomtoets. Ik zou niet willen zeggen dat ik heb lopen rammen op de doorstroomtoets, maar wel op de ongelijke kansen van kinderen. Daar blijf ik ook op hameren, omdat ik het echt oneerlijk vind hoe dit begonnen is. Ik sprak met een schoolleider en die zei dat ze afgelopen jaar het niveau van hun school enorm zijn gaan verhogen. Ik zei: o, wat geweldig, maar hoe heb je dat gedaan? "Door een andere toets te kiezen." Dat kan niet de bedoeling zijn, want dat betekent dat er dus heel veel kinderen in dit land zijn die een schooladvies krijgen … Een schooladvies is enorm bepalend voor kinderen en wij willen eigenlijk dat dat veel later komt. Helaas is dat iets waar de VVD ook niet in meewil. Maar het is zo belangrijk dat we ervoor zorgen dat we hier geen verschillen in laten bestaan. Het was gewoon een foute keus om dit aan acht aanbieders aan te bieden. We moeten er gewoon voor zorgen dat er één toets is, één standaard. Dat lijkt me ook heel logisch. Laten we daar niet mee wachten.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Kisteman (VVD):
Maar begrijp ik dan goed dat wat betreft de doorstroomtoets het geluid uit het veld van een aantal scholen belangrijker wordt gevonden dan een grondige evaluatie en het meenemen van alle facetten? Op deze manier reageren we toch meer op een onderbuik dan dat we puur kijken naar een goed onderzoek?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik weet niet of de heer Kisteman bekend is met hoeveel zorgen schoolleiders, leraren en ouders zich hierover maken. Ik zou hem echt aanraden om zijn oor daar te luister te leggen, want dit is niet wat alleen ik vind. Dit is iets waar de sector heel breed met elkaar toe oproept. Er moet één toets komen, ook al in 2027. Die versnelling moet er dus ook komen. Daar is ook een brief aan de Kamer over gestuurd, namens al die verschillende partijen. Dus ja, ik luister vooral naar de mensen zelf uit de praktijk.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Kisteman (VVD):
Afrondend, voorzitter. Uiteindelijk gaat het erom dat kinderen een eerlijk schooladvies krijgen. Het gaat er niet om of de scholen de toets fijn vinden of dat de ouders er iets van vinden. Het gaat erom dat kinderen een eerlijke kans krijgen. Daar gaat het toch om? Daar moeten we toch naar kijken? Mevrouw Rooderkerk begon haar inleiding door te zeggen dat het niet uitmaakt wat je achtergrond is, waar je vandaan komt, waar je wieg heeft gestaan. Daar gaat het uiteindelijk om. Het gaat er toch om dat kinderen een eerlijk schooladvies krijgen en niet om de vraag of de scholen die toets wel of niet fijn vinden?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik begrijp nu de lijn van de heer Kisteman echt niet, want dat is letterlijk waarom ik dit voorstel doe. Dat is letterlijk waarom de hele Kamer heeft gezegd: laten we teruggaan naar één toets, want dan geven we kinderen eerlijkere kansen. Wij zeggen: daar hoeven we niet jarenlang mee te wachten, laten we dat zo snel mogelijk doen. Dat willen we, zeker weten.
De heer Boomsma (JA21):
JA21 steunt het pleidooi van D66 om het advies van de leraar meer gewicht te gaan geven. Hoe kijkt D66 dan naar die verplichte bijstelling op grond van de toets die er twee jaar geleden ook is gekomen en die heeft geleid tot een enorme toename van het aantal bijstellingen?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Over die bijstelling ... We zien nu onderadvisering bij meisjes, bij kinderen uit gezinnen met meer armoede of kinderen met lageropgeleide ouders. We weten dat zij structureel te maken hebben met onderadvisering. Uit het onderzoek van afgelopen week blijkt ook dat er bij zowel ouders als leraren vooroordelen zijn, waardoor deze leerlingen een minder hoog schooladvies ontvangen. De eindtoets kan dan laten zien dat een kind meer kan, dat een meisje meer kan dan het niveau dat de leraar of de ouder adviseerde. In die gevallen lijkt het mij wel wenselijk dat je kunt bijstellen, dat je daarnaar kunt kijken. Maar die toets is wat ons betreft niet meer dan een tweede gegeven naast alle kennis en ervaring van de leraar en alles wat je ziet in de ontwikkeling van een kind. Ik zou daar nu nog niet per se iets in willen veranderen. Ik denk dat het wel interessant is om aan de staatssecretaris te vragen hoe hij daarnaar kijkt, ook wetende dat die onderadvisering niet per se wordt tegengegaan door die toets, maar mogelijk — dit is nog niet meegenomen in het recente onderzoek — wel kan leiden tot bijstelling voor deze groepen kinderen.
De heer Boomsma (JA21):
Ik denk dat die toets heel belangrijk is om onderadvisering in ieder geval te voorkomen en dat het heel goed is dat de mogelijkheid er is om naar aanleiding van zo'n uitslag het advies te verhogen. Maar specifiek als het gaat om een verplichte bijstelling, zoals dat nu is geformuleerd: ik weet dat je daar in principe wel van af kunt wijken als dat in het belang van het kind is, maar alleen de term al, "verplichte bijstelling", suggereert toch dat dat leidend moet zijn, dat het dus een verplichting is en niet alleen een mogelijkheid? Maar goed, ik zal de vraag zo meteen ook stellen aan de staatssecretaris en dan horen we het vanzelf.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat lijkt me goed. Het is dus inderdaad mogelijk om daar met onderbouwing van af te wijken. Ik vind vooral dat we nu een duidelijke lijn moeten kiezen en die langjarig moeten vasthouden. De toets was namelijk eerst niet verplicht, toen was hij wel verplicht en toen werden het acht toetsen. Laten we gewoon kiezen voor één toets en daar duidelijkheid in bieden voor de lange termijn, maar dan moeten we ook niet verwachten dat hij alle problemen in de wereld gaat oplossen, want dat gaat hij niet doen. Het is gewoon een tweede middel dat leraren tot hun beschikking hebben om tot een schooladvies te komen. Liever nog zien wij dat schooladvies later in het leven van kinderen.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ik wil mevrouw Rooderkerk complimenteren met haar bijdrage. Ik kan me daar heel goed in vinden. Ik zal ook zeker een voorstel om één toets sneller in te voeren, steunen. We hebben het hier over toetsen, maar het gaat natuurlijk eigenlijk om die heel vroege selectie, want daar ligt het probleem. Het is gewoon niet mogelijk om op zo'n jonge leeftijd een goede voorspelling te doen. Er was een subsidie voor brede brugklassen. Die wordt geschrapt door het huidige kabinet. Dat gaat al in per 1 januari, dus vanaf aanstaande januari krijgen scholen al niet meer het geld dat ze nodig hebben voor een brede brugklas. Ik weet dat mevrouw Rooderkerk eerder heeft gezegd dat dit geen eenmalige subsidie moet zijn, maar gewoon langjarig. Kan ik ook van D66 verwachten dat ze ons zullen steunen in het terugdraaien van deze bezuiniging?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Wij zijn inderdaad voor de brede brugklas en die meer mogelijk maken. Wij vinden ook dat het moment van selectie op school later zou moeten zijn. Wij hebben ook een aangenomen voorstel liggen om naar bredere adviezen te kijken dan die zeven hokjes waarin we leerlingen nu inpassen. Daarin hebben wij dus hetzelfde standpunt. Ik kan niet vooruitlopen op de onderhandelingen over het volgende kabinet, maar wij vinden zeker dat brede brugklassen van belang zijn voor de kansen van kinderen.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Het gaat om een bedrag van 55 miljoen. Dat klinkt misschien als veel geld voor de mensen die meekijken, maar op de rijksbegroting is dat natuurlijk maar een héél klein percentage. In principe kunnen we dit geld dus vrij makkelijk vinden en daarmee heel veel leed voorkomen. Ik hoop dus dat D66 toch nog bedenkt dat het verstandig zou zijn en een goed signaal zou afgeven om deze bezuinigingen op korte termijn terug te draaien.
De voorzitter:
Ik ga een kleine winstwaarschuwing geven, want het onderwerp dat mevrouw Moorman inbracht, was natuurlijk geen onderwerp van het debat. Ik sta het voor dit moment even toe, maar ik geef dat alvast mee als waarschuwing aan de overige Kamerleden.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Als korte reactie: wij hoeven ons daarin niet te bedenken, want wij vinden het ook belangrijk. Wij hebben ons daar altijd voor ingezet en dat blijven we doen.
De voorzitter:
Dan is het nu nog tijd voor een vraag van de heer Ergin, maar hij gaat nu ook weer zitten. Dan ga ik mevrouw Armut van het CDA nu welkom heten voor haar bijdrage. Ik vraag de Kamerleden gewoon om wat sneller te lopen. Ga uw gang.
Mevrouw Armut (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Elk kind moet de ruimte krijgen om talenten te ontwikkelen. Kansengelijkheid in het onderwijs is van groot belang. Talenten van ieder kind moeten worden gezien, ongeacht waar hij of zij vandaan komt. Vandaag spreken we over de doorstroomtoets. Hoewel hij nog niet zo lang in gebruik is, zijn enkele problemen al wel duidelijk. De toets is te bepalend geworden en vervult inmiddels te veel functies tegelijk. De toets was bedoeld als objectief gegeven, een instrument in handen van een vakman, van een leraar die op basis van jarenlange kennis, kunde en een zeer compleet beeld van leerlingen een passend advies kan geven. In plaats van een instrument dat ten dienste staat van leraar en leerling wordt de doorstroomtoets meer en meer een instrument om de kwaliteit van scholen te vergelijken. Hoewel de toets duidelijk een momentopname is, wordt hij bijvoorbeeld gebruikt in het resultatenmodel van de inspectie als een maatstaf voor onderwijskwaliteit. Het is een van de manieren waarop de toets groter wordt dan hij daadwerkelijk is.
Tot kansengelijkheid leidt hij ook niet, niet dat dat overigens iets is wat we van een toets moeten verwachten. Dat zien we bijvoorbeeld bij onderadvisering, zo zagen we recent nog. Uit onderzoek van DUO blijkt dat meisjes vaker een lager advies krijgen dan jongens. Dat dat averechts werkt, blijkt ook uit het feit dat op scholen met kansrijke leerlingen vaker naar boven worden bijgesteld, terwijl op scholen waar leerlingen meer steun nodig hebben, de bijstelling achterblijft. Op deze manier groeit de kansenongelijkheid. Tegelijkertijd zien we ook een andere kant. Zo zie je nu bijvoorbeeld minder instroom in het praktijkonderwijs vanuit de basisschool, maar leerlingen komen er later alsnog uit en hebben dan soms al een faalervaring op zak. Dat laat zien hoe ingewikkeld de balans is: niet onderadviseren en niet overadviseren; het vraagt om maatwerk. Het vraagt ook van ons als volwassenen en van ouders een open blik en een ander verwachtingspatroon, dat we leerlingen niet het gevoel geven dat niveau bepaalt of je faalt of slaagt. Het is geen rangorde van waarden. Op alle paden kunnen leerlingen tot bloei komen.
Voorzitter. Toetsen moeten het leerproces ondersteunen en niet overheersen. Je bent niet je toets. Als we een toets meer functies toekennen, dreigt het risico dat ze te veel gewicht krijgen en het onderwijs zich te eenzijdig richt op examenstof. Toetsen zouden niet bepalend moeten zijn voor de positie die een leerling in mag nemen. Ook het CDA ziet de nadelige gevolgen van meerdere aanbieders van een doorstroomtoets. Het is niet uit te leggen dat de keuze voor toets a leidt tot hogere resultaten dan als je voor toets b gaat, maar duidelijk is geworden dat de invoering van één doorstroomtoets pas in 2029 kan. Het onderzoek laat helder zien dat dat lang niet zo eenvoudig is. Daarnaast zijn de nadelige effecten die we zien ontstaan rondom de doorstroomtoets vooral een symptoom van een dieperliggend probleem, namelijk hoe we naar kinderen kijken, hoe we prestaties meten en wegen en hoe toetsen fungeren als een zwaarwegend onderdeel in het resultatenmodel van de inspectie. Het vergt meer dan alleen een aanpassing van een toets om kansengelijkheid te bevorderen.
Voorzitter. Laten we snel aan de slag gaan met het verbeteren van de doorstroomtoets en de aanpak van kansengelijkheid. Wij hebben met betrekking tot dit debat de volgende vragen aan de staatssecretaris. Wat kunnen we op korte termijn doen om de doorstroomtoets te verbeteren? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om het gewicht van de doorstroomtoets als momentopname te verminderen en een dubbele functie te voorkomen? In hoeverre zouden we de verplichte bijstelling van het advies moeten heroverwegen of minder verplicht moeten maken?
Voorzitter. Onderadvisering blijft een probleem en het CDA zou daar graag een bredere discussie over voeren. Mijn voorganger René Peters heeft ook weleens samen met de SP een motie ingediend hoe we bijvoorbeeld op de pabo meer aandacht kunnen vragen voor schooladvisering. Hoe wordt dat op dit moment gedaan?
Tot slot, voorzitter. Toetsen mogen geen ratrace veroorzaken. De toets mag niet veroorzaken dat leerlingen niet juist worden ingeschat door een momentopname. De toets moet in dienst staan van de leerling en de leerkracht, de vakman voor de klas, zodat elk kind gezien wordt voor hoe hij of zij is en niet op basis van wat er op een dag wordt gescoord.
Ik probeerde een beetje sneller te praten, voorzitter.
De voorzitter:
Dat ging uitstekend. Dank u wel. De heer Ergin is op tijd. Gaat uw gang.
De heer Ergin (DENK):
Ja, voor de verandering ben ik op tijd. Ik heb een vraag aan mevrouw Armut omdat mij niet duidelijk is uit haar betoog of zij nou voor het versnellen van het vormen van één doorstroomtoets is of niet. Is de fractie van het CDA er voorstander van om zo snel mogelijk — ik hoorde dat net gesproken werd over twee jaar, maar in ieder geval zo snel mogelijk — naar één doorstroomtoets te gaan?
Mevrouw Armut (CDA):
Ik snap de vraag van DENK wel, omdat ik dat natuurlijk ook niet heel expliciet heb gezegd. Ik probeer een beetje te schetsen welk probleem wij wel degelijk zien en wat D66 volgens mij ook wel helder uiteen heeft gezet. Ik wil er alleen voor waken dat we doen alsof het nu teruggaan naar één doorstroomtoets alle problemen die we zien, gaat oplossen. Dus in die zin kan ik zeggen dat we er positief tegenover staan. Ik ga het nog bekijken met de fractie, maar volgens mij kan de heer Ergin uit mijn betoog wel opmaken hoe ik ertegenover sta. Wel wil ik ervoor waken dat wij zelf ook te veel gewicht geven aan de doorstroomtoets. Ook als we teruggaan naar één doorstroomtoets, moeten we niet verwachten dat alle problemen die we met z'n allen signaleren, opeens opgelost zijn.
De heer Ergin (DENK):
Het is inderdaad goed dat we de discussie breder pakken dan alleen toetsen, maar als we kijken naar de resultaten in het leerjaar 2023, zien we dat 80% van alle leerlingen die onder de noemer "kansrijk" geadviseerd worden op de middelbare school daadwerkelijk op een niveau blijft. Dat lijkt mij in ieder geval een goede ontwikkeling. Maar eigenlijk wil ik het volgende aan mevrouw Armut vragen. Het is heel duidelijk dat het CDA nu voorstander is van één doorstroomtoets. De staatssecretaris heeft een mooie verkenning gestuurd, waarin hij zegt: "Beste Kamer, u kunt kiezen: papier, digitaal of hybride." Ik ben benieuwd welke keuze het CDA heeft gemaakt.
Mevrouw Armut (CDA):
De laatste zin verstond ik niet helemaal.
De voorzitter:
Welke keuze heeft het CDA gemaakt in de drie varianten die door de staatssecretaris geschetst zijn in zijn brief?
Mevrouw Armut (CDA):
Ik wil ook niet op de zaken vooruitlopen en nu zeggen dat het CDA al helemaal één keuze heeft gemaakt. Ik heb ook een paar vragen gesteld aan de staatssecretaris waarvan ik ook oprecht benieuwd ben naar het antwoord. Maar ik stond er ook al even bij stil dat dit ook gaat om: hoe kijken we naar kinderen; hoe kijken we uiteindelijk naar zo'n advies? Natuurlijk moeten leerlingen op hun niveau geplaatst worden. Natuurlijk willen we dat ze gewoon op het juiste niveau terechtkomen. Maar ik denk ook dat het — dat noemde ik ook al — van ons en van ouders een open blik vraagt. Is het erg als een leerling uiteindelijk havo, vwo of praktijkonderwijs doet? Volgens mij moet dat niet uitmaken. Het is allemaal van waarde. Wij zijn ook een beetje op zoek naar hoe we nou kunnen zorgen — dat is inderdaad breder dan de doorstroomtoets — dat we dat ook met z'n allen gaan zien, want uiteindelijk is dat, denk ik, hoe we ervoor kunnen zorgen dat zo'n doorstroomtoets veel minder gewicht krijgt.
De voorzitter:
Kort en afrondend.
De heer Ergin (DENK):
Helemaal mee eens dat we breder moeten kijken naar hoe we kansengelijkheid gaan bevorderen. Volgens mij bespreken we in het nieuwe jaar ook de begroting van OCW en kunnen we daarbij ook allemaal voorstellen doen om dat in ieder geval recht te trekken. Maar ik wil het volgende aan de fractie van het CDA vragen, aangezien die fractie geen voorkeur kan uitspreken in dit debat. Wat heeft de fractie nog meer nodig om de teruggang naar één doorstroomtoets te versnellen en welke variant gaat het CDA dan kiezen? Wat heeft de fractie dan precies nodig?
Mevrouw Armut (CDA):
Wij hebben op dit moment niet heel veel nodig. Ik denk niet per se dat de heer Ergin mij nu allemaal dingen kan aanreiken waardoor ik nu stante pede mijn keuze maak. Ik stel gewoon uit oprechte interesse en omdat ik verder wil denken, vragen aan de staatssecretaris, maar daarbij zeg ik ook dat ik echt wel zie dat er echt voordelen zijn aan het teruggaan naar één toets. We zien dat er op dit moment acht verschillende aanbieders zijn en dat het dus voor het resultaat uitmaakt of je toets a of toets b kiest. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik hoor ook de roep vanuit het onderwijsveld. Dat is ons echt allemaal duidelijk. Maar ik ben ook gewoon aan het kijken en zoeken naar hoe we nou kunnen zorgen dat we de doorstroomtoets überhaupt verbeteren. Nou, ik heb mijn antwoord gegeven. Ik hoef het allemaal niet te herhalen.
De heer Kisteman (VVD):
Mevrouw Armut geeft in haar inbreng aan dat de doorstroomtoets een te zwaar gewicht heeft gekregen en te belangrijk is geworden. Nou is de doorstroomtoets het enige middel waarmee wij de kwaliteit van het onderwijs kunnen meten. Dat doen we door te kijken wat daaruit komt en hoe de uitstroom eruitziet. Wat als die doorstroomtoets minder gewichtig moet worden? Hoe kunnen wij dan de kwaliteit van het onderwijs blijven beoordelen?
Mevrouw Armut (CDA):
Ik weet niet of ik het eens ben met de heer Kisteman als hij zegt dat het de enige manier is waarop we de onderwijskwaliteit kunnen meten. Ik denk dat scholen ook zelf een heel goed beeld hebben van hoe het gaat met een leerling die jarenlang op hun school zit en waar die staat in zijn voortgang. Er zijn dus verschillende manieren om de onderwijskwaliteit te meten. Ik zeg niet dat we de doorstroomtoets moeten afschaffen. Ik zie zeker ook de voordelen in van de doorstroomtoets. Ik denk dat dat mijn antwoord is.
De heer Kisteman (VVD):
Ja, maar de doorstroomtoets is gewoon het enige middel dat wij hebben om de uitstroom van leerlingen te kunnen meten en waarmee we dus kunnen zien wat de kwaliteit van het onderwijs is. Stel dat we die toets gaan afschaffen of minder gewicht gaan geven. Ik vraag het nog een keer: hoe gaan we dat dan in de gaten houden? Hoe kunnen we dat dan gaan meten?
Mevrouw Armut (CDA):
Ik denk dat de heer Kisteman mij dan misschien verkeerd heeft begrepen. Ik heb zeker niet voorgesteld om de doorstroomtoets af te schaffen. Wanneer ik het heb over het gewicht dat we aan de doorstroomtoets geven, gaat het voor een heel groot gedeelte over het gevoel dat we leerlingen erbij geven en de stress die erbij komt kijken. Daar gaat het ook om. Dat heeft ook invloed op de zwaarte die de doorstroomtoets heeft. Dat is ook waar ik bij stilsta.
De voorzitter:
Afrondend, als dat nodig is. Het hoeft niet.
De heer Kisteman (VVD):
Heel kort, voorzitter. Dan zijn we het dus met elkaar eens dat we de doorstroomtoets niet zomaar bij het grofvuil moeten gooien, maar dat we hier met z'n allen goed moeten kijken waar we mee bezig zijn en eventueel een evaluatie moeten afwachten, voordat we hier allemaal moties gaan indienen en gekke dingen gaan beslissen, omdat de doorstroomtoets echt wel een gewicht heeft.
Mevrouw Armut (CDA):
Ik denk dat de heer Kisteman weet dat het CDA nooit zomaar iets bij het grofvuil zal zetten en altijd een gedegen afweging zal maken. Wij waren destijds, in 2021, ook voor de invoering van de doorstroomtoets en wij waren ook niet meteen voor de motie van mevrouw Rooderkerk om tot één doorstroomtoets over te gaan. Volgens mij weet de VVD dat wij het belang van de doorstroomtoets zeker wel zien. Ik heb stilgestaan bij de vraag hoeveel gewicht wij die uiteindelijk geven, want ik denk echt dat we daar heel kritisch naar moeten kijken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Moorman van de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Over de doorstroomtoets kun je van alles en nog wat zeggen. Dat hoor je ook in dit debat: "Hij is te rigide. Hij toetst te weinig. Moet hij niet meer toetsen? Er wordt te veel aan opgehangen." Mevrouw Armut had het er net al over: hij beoordeelt de leerlingen, maar is ook nog eens de kwaliteitsmeter van de scholen. "De toets leidt tot perverse prikkels, tot teaching to the test, tot bijles, tot stress bij leerlingen en leraren." Daar kan je een enorm debat over houden. Wat moet je nou meten? Wat kan je daaruit afleiden?
Het is eigenlijk idioot dat we dit aan commerciële toetsaanbieders overlaten, die daar ook nog gewoon winst op maken. Het is inderdaad belachelijk dat toetsen verschillende uitkomsten hebben en dat leerlingen daarvan hun toekomst laten afhangen. Dus natuurlijk moet er één toets komen en moet die niet commercieel zijn. Dat lijkt mij heel erg helder. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook waarom wij daar zo ingewikkeld over doen. Ik lees dat daarvoor allerlei stelselwijzigingen nodig zijn. Nou, volgens mij behoeft dit geen stelselwijziging. Dit is gewoon terug naar één toets. We weten ook dat er maar bij één aanbieder een wettelijke verplichting ligt. Volgens mij maken wij het allemaal veel te ingewikkeld.
Voorzitter. De kern van het probleem is niet de toets. De kern van het probleem is dat wij in Nederland veel te vroeg selecteren. Nog nooit heeft een wetenschapper bewezen dat het verstandig is om kinderen op 11- of 12-jarige leeftijd te selecteren en dat je dat ook daadwerkelijk kan doen. Sterker nog, wij zien dat de toetsresultaten en de schooladviezen heel erg van elkaar afwijken. Hoe komt dat? We weten eigenlijk niet hoe we dat moeten doen. Eigenlijk maken we daarmee van onze leraren en van onze toetsen toekomstvoorspellers. En dat doen we ook nog eens op zeven verschillende niveaus. Er is geen land ter wereld waar zo vroeg wordt geselecteerd, en dat ook nog op zo veel verschillende niveaus.
Voorzitter. Waar leidt dat toe? Dat leidt ertoe dat er steeds meer ongelijkheid ontstaat. Dat zien wij als we bijvoorbeeld kijken naar meisjes. Dat bleek vorige week nog. We zien het bij laatbloeiers. We zien het bij de vroege leerlingen. We zien het bij leerlingen met een migratieachtergrond. We zien het bij leerlingen uit een lagere sociaaleconomische klasse. We zien voortdurend dat er ongelijkheid ontstaat.
Voorzitter. We zien ook dat er stress ontstaat. Het is allemaal terugredeneren. In groep 3 wordt in maantjes, zonnetjes en sterretjes ingedeeld. En wat doen ouders? Die raken in de stress en geven hun kinderen bijles. Inmiddels heeft één op de vier kinderen in groep 8 een vorm van bijles. Er ontstaat dus een enorme stress. Eén op de zeven kinderen komt in de jeugdzorg terecht, onder andere als gevolg van prestatiedruk. We selecteren te vroeg en dat leidt ook nog eens tot segregatie in onze samenleving. We ontmoeten elkaar steeds minder. Kinderen worden op 12-jarige leeftijd op zeven verschillende niveaus gezet.
Ik zei het net al in een interruptie tegen mevrouw Rooderkerk: 55 miljoen lijkt een groot bedrag, maar afgezet tegen onze begroting is het heel weinig. Het doet mij echt pijn in het hart als ik zie dat er gewoon een streep gaat door die subsidie van 55 miljoen, terwijl juist zo'n subsidie voor de brede brugklassen kan leiden tot kleinere klassen en tot meer ondersteuning en vooral kan zorgen voor minder stress, meer ontmoeting en meer kansengelijkheid. Ik zal dus zo meteen een motie indienen om die bezuiniging terug te draaien.
De voorzitter:
Was u aan het einde van uw bijdrage?
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Zeker, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat geeft aanleiding tot een vraag. Gaat uw gang, meneer Boomsma.
De heer Boomsma (JA21):
Ik heb het vermoeden dat de discussie over een vroege selectie de komende tijd nog wel een keertje terug zal komen, maar ik wil er toch een vraag over stellen. Mevrouw Moorman laat het voorkomen alsof zo ongeveer alle problemen met Nederlandse kinderen en in de hele Nederlandse samenleving — ongelijkheid, mentale instabiliteit — door de vroege selectie komen. Die vroege selectie hebben we al decennia. Ziet zij niet ook dat dit bij heel veel kinderen al heel lang prima gaat? Voor heel veel leerlingen werkt dat toch gewoon?
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ik heb nergens in mijn bijdrage gezegd dat het alle problemen oplost. Er zijn nog veel meer problemen, dus die parabool laat ik lekker bij eh … Nou, u staat hier ineens voor mij.
De voorzitter:
De heer Boomsma.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ja! Ik denk: meneer Diederik. Maar het is inderdaad meneer Boomsma.
Voorzitter. Meneer Boomsma zegt hier iets heel erg reëels, namelijk: dit bestaat al decennia. Sterker nog, dit bestaat al meer dan een eeuw. Het is een archaïsch systeem, ontstaan vanuit een periode waarin kinderen op 11-, 12-jarige leeftijd, na de basisschool, gingen werken. Toen we inderdaad een klassensamenleving hadden, waarin een latere opleiding, de middelbare school, niet voor iedereen geschikt was. Gelukkig zijn we daarvanaf. Gelukkig zetten we onze kinderen niet meer aan de arbeid. Gelukkig geven we onze kinderen langer onderwijs. Maar geef kinderen dan ook langer de kans om zich te ontwikkelen. Geef kinderen langer de kans om te laten zien hoe ze zich ontplooien. Want we zien, en alle wetenschappers laten dat zien, dat die vroege selectie in Nederland de problemen veroorzaakt die ik net heb geschetst: die leidt tot ongelijkheid, tot stress en tot segregatie. Daar moeten we echt met elkaar wat aan doen.
De heer Boomsma (JA21):
Dat is geen antwoord op mijn vraag. We kunnen wel zeggen dat het al oud is, maar het feit dat iets al lange tijd gebeurt, betekent nog niet meteen dat het verkeerd is of verouderd. Het punt is toch gewoon dat voor heel veel kinderen die vroege selectie geen probleem is? Ja, wel voor laatbloeiers, en dat kan vervelend zijn; als je laat bloeit, dan moet je misschien ook later alsnog terechtkomen op een ander schooltype dat beter bij je past. Maar de meeste kinderen zijn toch geen laatbloeiers, dus daarvoor werkt dat systeem dan toch?
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Kijk, er zijn meerdere landen die later zijn gaan selecteren. Ik noem een land als Denemarken, dat in de jaren tachtig heeft beseft dat het onverstandig is om zo veel talent verloren te laten gaan. Dat is namelijk wat er gebeurt op het moment dat we zo vroeg selecteren. Daar zijn ze in de jaren tachtig overgegaan, en het interessante is dat op alle niveaus het onderwijs beter is geworden. Er is minder ongelijkheid en de prestaties zijn uiteindelijk beter. En wat blijkt uiteindelijk ook nog eens een keer? De kinderen die juist heel goed presteerden, zijn niet minder goed gaan presteren. Dus uiteindelijk is het voor iedereen een enorm voordeel.
Als we dat zien, dan denk ik: waarom zouden we dat niet gewoon met elkaar gaan doen? Het liefst zou ik hier inderdaad meteen een voorstel neerleggen — en dat kan de Kamer later ook wel van mij verwachten — om het hele systeem te veranderen, maar voor nu zeg ik alleen maar: schaf die subsidie voor de brede brugklassen niet af! Die is voor zo veel kinderen zo ontzettend goed. Die leidt tot kleinere klassen en tot meer ondersteuning voor juist degenen die meer nodig hebben of die extra ondersteuning nodig hebben. Ik vraag me af waarom we dat niet gewoon kunnen doen voor de toekomst van onze kinderen, voor het ontwikkelen van talent en daarmee ook voor ons hele land.
De voorzitter:
Ik ga de heer Boomsma ook herinneren aan zijn eigen woorden. Die begon namelijk met zijn stelling dat we het hier later nog een keer over gaan hebben. Dus meneer Kisteman, ik sta nog een interruptie toe over het onderwerp van dit debat, en niet over de brede brugklas, vroege selectie of iets anders. Ga uw gang.
De heer Kisteman (VVD):
Dat laatste kan ik niet beloven, voorzitter. Mevrouw Moorman zegt dat ze het hele onderwijsstelsel ondersteboven wil gooien en dat we daarvoor een initiatief kunnen verwachten. Denkt mevrouw Moorman dat het onderwijsveld hierop zit te wachten? Of zijn ze daar juist gebaat bij wat rust en wat langetermijninzichten, en moeten we ze daar niet even de tijd geven?
De voorzitter:
Ik geef u kort de mogelijkheid om te reageren, maar ik wil écht weer terug naar het onderwerp van dit debat. Dus een hele korte reactie.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ja, voorzitter, maar dít is wel het onderwerp van dit debat.
De voorzitter:
Dat bepaalt de voorzitter vanavond, dus ik wil het graag hebben over de doorstroomtoets en niet een heel debat over het onderwijs. U krijgt dus kort de gelegenheid.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dat zal ik doen; dank u wel. Ja, juist luisteren naar het onderwijsveld. Als de heer Kisteman naar het onderwijsveld zou luisteren, dan zou ook hij zien dat er nu een brief ligt van alle bonden en raden. Die zeggen: zorg ervoor dat die doorstroom met één doorstroomtoets zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Dus ik hoop inderdaad dat de heer Kisteman beter gaat luisteren naar het veld. Het veld heeft al heel vaak aangegeven dat ze willen dat er later geselecteerd wordt. Dus als de heer Kisteman inderdaad wat beter luisterde naar het veld, dan zou hij dit ook concluderen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Beckerman van de fractie van de SP, voor haar bijdrage. Ga uw gang.
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. De doorstroomtoets werd ingevoerd met een nobel doel: kansenongelijkheid verminderen en zorgen dat ieder kind op de juiste plek terechtkomt. Maar wat zien we in de praktijk? Precies het tegenovergestelde: de kansenongelijkheid neemt toe; de verschillende doorstroomtoetsen leiden tot verschillende adviezen. Zowel de PO-Raad als het CvTE constateren dat een overstap naar een andere toets nu vaak leidt tot betere scores. De reden laat zich raden: scholen selecteren toetsen hierop. En de onderwijsinspectie beoordeelt scholen ook nog eens een keer op basis van deze resultaten, dus de prikkel is groot. Een toets hoort een vast ijkpunt te zijn en geen flexibel instrument dat te veel meebeweegt met van alles en nog wat. Dan meet je niet meer, dan manipuleer je.
De gevolgen zijn al te voorspelbaar en zijn eigenlijk wat ze altijd zijn: leerlingen uit een sociaal-economisch sterkere omgeving krijgen een nog hoger advies dan voorheen. Wie al meer kansen heeft, krijgt er nog een schepje bovenop. Meisjes worden benadeeld ten opzichte van jongens. De toets zou een corrigerende werking hebben op het schooladvies, maar dat gebeurt niet. Meisjes krijgen een lager schooladvies dan jongens. Zij maken de toets beter, maar eindigen alsnog met een lager advies. Tijdens hun schooltijd corrigeren meisjes dat zelf weer, want ze stromen op, terwijl jongens uiteindelijk een niveau lager terechtkomen. Meisjes moeten zichzelf omhoogknokken en jongens lopen een psychologische dreun op omdat ze geplaatst worden op een niveau dat ze eigenlijk niet kunnen halen. Gelukkig is er een motie aangenomen om het gewicht van de doorstroomtoets af te halen. Hoe gaat de staatssecretaris die motie uitvoeren?
Ondertussen loopt ook het aantal aanmeldingen voor het praktijkonderwijs sterk terug, soms tot wel 50%. Dat is niet vreemd, want "hoger" — ik zeg het tussen aanhalingstekens — wordt nog steeds heel vaak gepresenteerd als beter. Het is überhaupt niet mogelijk om een enkelvoudig advies voor praktijkonderwijs te krijgen, terwijl dat voor veel leerlingen wel heel goed zou zijn. Het onderzoek hiernaar van het Cito is al een tijd afgerond, begrepen wij. Wanneer stuurt de staatssecretaris dit naar de Kamer?
Voorzitter. Tot slot wil ik ingaan op de marktwerking in de doorstroomtoets. Onderwijs is een grondwettelijke overheidstaak. De verkenning naar een enkele doorstroomtoets onderstreept terecht dat de doorstroomtoets van algemeen belang is. Het is dus onwenselijk dat de markt hierin een rol speelt. Formeel wordt op de doorstroomtoets misschien geen winst gemaakt, maar bijna alle aanbieders verkopen ook andere onderwijsproducten. Daarmee ontstaat alsnog een financiële prikkel. Het is immers logisch voor een school om bij de keuze van een toets rekening te houden met de onderwijsproducten die de school gebruikt, of andersom, om producten aan te schaffen die aansluiten bij de gekozen toets. Daarmee hebben sommige aanbieders van de doorstroomtoets een wezenlijk financieel belang bij de toets zelf.
Voorzitter. Pas tegen 2030 overstappen op een enkele toets gaat voor de SP gewoon veel te langzaam. De scholen, de bonden en een groot deel van deze Kamer willen één doorstroomtoets, die kinderen een eerlijke kans geeft en waar geen enkele vorm van marktwerking in te bespeuren is. Wat gaat de staatssecretaris doen om dit proces te versnellen? Het wiel hoeft niet opnieuw uitgevonden te worden. We hébben immers al een aanbieder van de toets, die het aanbieden van de toets namens de overheid verzorgt.
Daar laat ik het bij. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Ergin van de fractie van DENK voor zijn bijdrage in de eerste termijn.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dank je wel. Ik wilde het nog even hebben over de vroege selectie in ons onderwijs.
De voorzitter:
Dan is het einde spreektijd, vermoed ik zomaar. Maar gaat u vooral uw gang over de doorstroomtoets.
De heer Ergin (DENK):
Dank u wel, voorzitter. Dit debat gaat over wellicht het meest bepalende moment in de schooltijd van onze kinderen, namelijk de overgang van de basisschool naar de middelbare school. We weten dat de doorstroomtoets daarbij sinds kort een belangrijk moment is. Volgens mij erkennen we allemaal dat deze toets geen wondermiddel is, maar één ding doet deze toets wel, namelijk kinderen een extra stem geven, juist wanneer het schooladvies die stem niet helemaal recht doet.
Voorzitter. We weten dat het nodig is, want we zien dat meisjes lager worden ingeschaald. Vorige week nog bleek dat uit onderzoek. We weten dat eigenlijk al langer, maar dat is nu opnieuw bevestigd. We zien bijvoorbeeld dat meisjes vaak heel goed of beter scoren op de toets dan jongens, maar dat dit vaak niet of onvoldoende wordt meegenomen in het advies en dat het advies uiteindelijk ook niet eens wordt bijgesteld.
Voorzitter. We weten dat het niet alleen de meisjes raakt. We weten dat het ook gaat om kinderen met een migratieachtergrond, kinderen waarvan de ouders een praktische opleiding hebben en plattelandskinderen, die aanlopen tegen verwachtingen, verwachtingen die niet gebaseerd zijn op wat zij laten zien, maar op waar zij vandaan komen, of dat nou te maken heeft met waar de wieg van hun ouders heeft gestaan of met waar in het land hun eigen wieg heeft gestaan.
Voorzitter. Dit zijn momenten die als hekken op hun pad werken. Als ervaringsdeskundige kan ik daarover meepraten. Ze zijn niet bedoeld om te blokkeren, maar ze staan er wel. Sommige kinderen moeten er telkens overheen. Als je al zo vroeg in je leven hiermee wordt geconfronteerd, terwijl je ziet dat andere kinderen gewoon door een open poort heen kunnen wandelen, dan doet dat op een gegeven moment ook wat met je mensbeeld en met je maatschappijbeeld. Precies daarom steunt DENK de doorstroomtoets, niet omdat alles klopt, maar omdat deze toets op dit moment het beste instrument tegen onderadvisering is. Het is helaas zo. Ik had graag andere middelen willen zien, zoals mevrouw Armut net ook zei, maar op dit moment is dit gewoon het beste middel. Het is gewoon een objectief ankerpunt dat laat zien: dit kind kan veel meer.
Maar dan moeten scholen dat anker wel gebruiken. In de praktijk zijn er namelijk nog steeds scholen die de doorstroomtoets weigeren aan te bieden en scholen die ondanks de wet, waarin staat dat ze moeten bijstellen als de toetsuitslag hoger uitvalt, weigeren dat te doen, de zogenaamde weigerscholen. Dat is wel de praktijk. Ik zou graag aan de staatssecretaris willen vragen hoeveel weigerscholen er bij hem bekend zijn. Hoeveel scholen weigeren überhaupt met de doorstroomtoets te werken? Hoe kan het zo zijn dat nog zo veel scholen, echt honderden scholen, weigeren om bij te stellen als de uitslag van de doorstroomtoets hoger uitvalt? Wat doet de staatssecretaris met deze signalen? Wat doet hij met de signalen dat groepen kinderen structureel een te laag advies krijgen? Probeert hij ondanks de discussie over de doorstroomtoets gewoon met beleid te komen?
Voorzitter, ik rond af. De staatssecretaris heeft een mooie verkenning gestuurd. Daarin zegt hij eigenlijk: beste Kamer, u kunt kiezen; wilt u een papieren toets, een digitale toets of een hybride toets? Wij missen in deze verkenning echter iets: we weten niet wat het doet met de kansengelijkheid. Wat betekent het nou voor de leerlingen als we kiezen voor papier, voor digitaal of voor hybride? Wat betekent het nou vanuit het perspectief van de kinderen? Bij één scenario zien we zelfs dat de staatssecretaris niets zegt over de kosten en ook geen antwoord kan geven over de kosten. Ik vraag de staatssecretaris gewoon om duidelijkheid. Wanneer krijgen we nou een onderbouwde verkenning van de kosten, de effecten op gelijke kansen — dat is volgens mij het allerbelangrijkste wat we hier willen — en het perspectief van de leerlingen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de bijdrage van mevrouw Raijer van de fractie van de PVV.
Mevrouw Raijer (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik sprak laatst een oud-directeur uit de tijd dat alle kinderen gewoon de Cito-toets deden. Hij vertelde over een jongen die vaak werd onderschat, een stille leerling, niet luid in de klas, maar wel scherp. Op de dag van de Cito-toets kreeg hij eindelijk zijn kans. Er was geen discussie tussen scholen, er waren geen verschillende toetsaanbieders en geen verschillen in moeilijkheid, maar gewoon een landelijke toets. De jongen scoorde hoger dan wie dan ook had verwacht. De directeur zei: zie je wel? Dit is waarom die ene Cito-toets werkte. Iedereen werd gelijk behandeld, eerlijk en helder. Precies dat zijn we kwijtgeraakt toen Nederland overstapte naar meerdere toetsen. Daarom is het hoog tijd om terug te keren naar een landelijke toets, zodat ieder kind dezelfde kans krijgt als die jongen van toen.
Vandaag spreken we over de doorstroomtoets, een toets die voor alle leerlingen van groep 8 van zeer groot belang is. De PVV heeft zich altijd sterk gemaakt voor één landelijke, objectieve toets. We zagen met lede ogen hoe de Cito-toets werd vervangen door een stelsel met meerdere aanbieders, wat leidde tot verschillen in normering, variatie en moeilijkheid en tot uiteenlopende interpretaties. Dat maakt de toetsresultaten minder vergelijkbaar en ondermijnt de objectiviteit die nodig is voor een eerlijke beoordeling.
We hebben het huidige systeem een faire kans willen geven, maar we moeten vaststellen dat onze oorspronkelijke lijn de juiste was. Daarom zijn we oprecht blij met de welwillendheid van de staatssecretaris richting een overgang naar een doorstroomtoets. Die erkenning is een belangrijke stap.
Tegelijkertijd roept de presentatie van de scenario's fundamentele vragen op. Het College voor Toetsen en Examens heeft namelijk drie mogelijkheden uitgewerkt: een papieren doorstroomtoets, een digitale doorstroomtoets en een toets van een aanbieder die hybride beschikbaar is.
De PVV heeft op dit moment een voorkeur voor de papieren doorstroomtoets, omdat lange digitale teksten over het algemeen met minder aandacht worden gelezen dan langere teksten op papier. Met deze keuze willen wij de toekomst van het stelsel verbeteren, maar nog belangrijker is de toekomst van onze jeugd, die afhankelijk is van deze toets.
We hebben ook nog vragen aan de staatssecretaris. Hoe gaat hij voorkomen dat de nieuwe doorstroomtoets onnodig complex gaat worden? Is de staatssecretaris bereid om zo spoedig mogelijk, bij voorkeur in het schooljaar 2026-2027, een aanbieder te selecteren, zodat in de aanloop naar de uiteindelijke toets er alvast eenduidigheid over bestaat? Tot slot rond ik af. De ontwikkelingen rond de doorstroomtoets laten volgens ons zien dat veranderingen in het onderwijs soms te snel en te groot zijn geweest. Daardoor zijn goede werkende onderdelen onbedoeld opzijgeschoven, terwijl echte problemen niet altijd werden opgelost. Wij willen de staatssecretaris vragen hoe hij terugkijkt op deze keuzes en vooral hoe hij gaat voorkomen dat we in de toekomst opnieuw stappen zetten die meer verwarring dan verbetering opleveren.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Kisteman, die voor zijn bijdrage in deze eerste termijn namens de fractie van de VVD spreekt.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. De VVD vindt dat elk kind een eerlijk schooladvies moet krijgen. Waar je wieg heeft gestaan, of je in de stad of op het platteland woont, of je een migratieachtergrond hebt: iedereen verdient een eerlijke kans. De doorstroomtoets helpt ieder kind een objectief en daarmee eerlijk schooladvies te krijgen. Dat de doorstroomtoets nut heeft, blijkt wel uit recent onderzoek van DUO; meer collega's verwezen er al naar. Waar jongens en meisjes op de eindtoets even goed scoren, stromen meisjes uit naar lagere richtingen dan jongens. Al vaker is aangetoond dat er onbewuste aspecten worden meegenomen in een schooladvies, wat ten koste gaat van de kansengelijkheid.
Voorzitter. In september 2021 stemde deze Kamer in met het wetsvoorstel doorstroomtoetsen. Op verzoek van deze zelfde Kamer kwamen er meerdere doorstroomtoetsen, zodat scholen de ruimte hadden om een toets te kiezen die aansloot bij de populatie kinderen. In het schooljaar 2023-2024 was het zover, de eerste doorstroomtoetsen waren een feit. Een bijzonder en spannend moment: hoe pakt de doorstroomtoets uit? Gaat hij voor meer kansengelijkheid zorgen voor leerlingen in het onderwijs? De resultaten uit de diverse doorstroomtoetsen waren verschillend, maar er kwam geen discussie op gang over de vraag of de kinderen dankzij de doorstroomtoets een beter en eerlijker advies kregen. Nee, de discussie ging erover dat scholen onderling verschillend scoorden op de toets. De ene doorstroomtoets leek voor een ander resultaat te zorgen dan de andere. Een aantal scholen raakte direct in paniek en dat leek door te slaan in de Kamer. Nog voor er überhaupt een evaluatie of fatsoenlijk gesprek had plaatsgevonden over de doorstroomtoets, moest die gelijk worden teruggebracht naar één. Sommige scholen weigerden zelfs een doorstroomtoets af te nemen en daar leken sommige partijen hier het nog mee eens te zijn ook.
Voorzitter. Wat er met de doorstroomtoets gebeurt, lijkt meer op een onderbuikgevoel dan een echt inhoudelijk opgebouwd verhaal. En het allerbelangrijkste waar het om draait, namelijk dat de leerlingen onafhankelijk advies moeten krijgen, is totaal vergeten. Als we een goede afweging willen maken, moeten we alle informatie op een rijtje hebben. Er komt in 2026 nog een evaluatie van de doorstroomtoets naar de Kamer. Wat de VVD betreft, wachten we die gewoon eerst af, zonder steeds bij elk bericht weer de aanval te openen op de doorstroomtoets.
Ik rond af, voorzitter. Ik heb een aantal vragen aan de staatssecretaris. Welke gegevens zijn er inmiddels allemaal bekend over de onderadvisering? Hoeveel kinderen hebben dankzij de doorstroomtoets een hoger schooladvies gekregen? Wil de staatssecretaris dat aan ons toelichten? En dan zijn er ook signalen dat er scholen zijn die helemaal niet terug willen naar één doorstroomtoets, maar die juist een keus willen hebben. Mevrouw Moorman zei net in haar reactie op mijn interruptie, dat ik beter moest lezen en beter naar het veld moest luisteren, maar dit zijn ook signalen uit het veld en ik hoop dat mevrouw Moorman deze ook meeneemt. Zij willen een doorstroomtoets kunnen kiezen die past bij hun leerlingenpopulatie, net zoals zij lesmethodes kiezen die passen bij de behoefte van de populatie kinderen op hun school. Wordt hier na de evaluatie van de doorstroomtoets ook rekening mee gehouden?
Daar wilde ik het bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat geeft aanleiding tot meerdere vragen. Ik ga de leden vragen om te proberen deze kort en bondig te stellen. Mevrouw Moorman, gaat uw gang.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, daar wil ik mijn best voor doen, maar ik heb echt heel veel moeite om het betoog van de heer Kisteman hier te volgen. Aan de ene kant heeft hij het namelijk over kansengelijkheid, aan de andere kant vindt hij dat iedere school maar een eigen toets moet kiezen, die ook gewoon tot een verschillend resultaat kan leiden. Ik kan dat heel moeilijk met elkaar verenigen. Laat ik dan proberen een vraag te stellen aan de heer Kisteman. Vindt de heer Kisteman het wenselijk dat verschillende toetsen tot verschillende resultaten leiden en daarmee ook tot verschillende schooladviezen?
De heer Kisteman (VVD):
Wij vinden het wenselijk dat scholen de ruimte hebben om zelf een toets te kunnen kiezen die past bij de populatie. We bieden ook niet aan al het onderwijs in Nederland één lesmethode aan. Dat doen we niet. We geven de scholen de gelegenheid om te kijken wat aansluit bij de groep leerlingen die zij op school hebben. Dat doen we. Als er uiteindelijk één toets komt: prima. Daar gaan we niet voor liggen. Daar zijn we niet tegen. Maar scholen willen gewoon die ruimte hebben. Zo hebben we dit als Kamer ooit bedacht. Dat heb ik in mijn introductietekst ook verteld. "Maak meerdere doorstroomtoetsen. Geef scholen de ruimte om te kiezen." Daar zijn wij ook altijd voorstander van geweest.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Deze Kamer heeft deze week nog een motie aangenomen van de heer Kisteman waarin hij aangeeft dat hij segregatie heel erg onwenselijk vindt. Denkt de heer Kisteman nou werkelijk dat alle kinderen in één groep 8 allemaal op elkaar lijken en daarin zo homogeen zijn dat ze allemaal gebaat zijn bij dezelfde toets?
De heer Kisteman (VVD):
Daar moet ik even over nadenken. Ik zeg toch juist dat wij denken dat die kinderen gebaat zijn bij meerdere toetsen, of ik begrijp de interruptie verkeerd. Wij zeggen net dat kinderen gebaat zijn bij meerdere toetsen en mevrouw Moorman vraagt aan mij of de kinderen gebaat zijn bij één toets. Nee, ik zeg dus net: meerdere toetsen. Of mevrouw Moorman is heel snel om en het inmiddels met de VVD eens, omdat ik een heel goede inbreng had, of ze verspreekt zich.
De voorzitter:
Afrondend.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Pleit de heer Kisteman er hier nou voor dat er in één klas meer dan acht toetsen worden afgenomen? Het is toch zo dat een school voor één toets kiest en dat daarmee alle kinderen uit die klas, die van elkaar verschillen en misschien baat zouden hebben bij verschillende toetsen, toch die ene toets krijgen? Spreekt de heer Kisteman zichzelf nou niet enorm tegen? Is het dan niet eerlijker om iedereen dezelfde toets te geven?
De heer Kisteman (VVD):
Nou snap ik het helemaal. Nee, wij willen niet acht toetsen in één klas. Wij willen dat scholen voor één klas kunnen kiezen welke toets ze willen hebben. Als je een groep 8 hebt, zeg je: dit is onze populatie, deze doorstroomtoets past erbij. Wij zeggen niet dat wij acht doorstroomtoetsen in één groep 8 willen hebben. Natuurlijk willen we dat niet.
Mevrouw Beckerman (SP):
Een hele praktische vraag. De heer Kisteman zegt nu dat de Kamer in paniek is. Ik weet niet of ik hem daarmee juist citeer. Ik bedoel het niet verkeerd. Maar hij zegt dat de Kamer te snel handelt vanuit een soort onderbuik. Maar de Kamer was ook heel verdeeld toen deze wet werd ingevoerd en heeft toen ook best wel veel twijfels geuit. Mijn eigen partij bijvoorbeeld heeft samen met GroenLinks heel duidelijk gemaakt dat wij helemaal niet zaten te wachten op die markwerking daarin. Daarover is ook een amendement door ons ingediend, dat is aangenomen. Is het nou niet heel logisch om, wanneer we zien dat het toch ook wel weer tijd kost om weer terug te schakelen, nu al stappen te zetten, want ook de heer Kisteman ziet de onwenselijke kanten van deze toets. Waarom beweert hij dan dat de Kamer zo in paniek handelt, terwijl de Kamer juist eigenlijk heel verstandig is en zegt dat we de twijfels die we toen al hadden, nu erg veel in de praktijk zien? Moeten we geen vaart maken, zodat we leerlingen hier niet de dupe van laten worden?
De heer Kisteman (VVD):
Dank u wel voor deze vraag. We hebben natuurlijk een aantal debatten gehad toen de resultaten kwamen van de eerste doorstroomtoets. Toen ging het eerste debat over de doorstroomtoets. Ik weet niet wanneer dit debat is aangevraagd. We hebben het daar al heel veel over gehad. Die eerste reacties in het commissiedebat gingen meteen over die doorstroomtoets, naar aanleiding van de eerste resultaten van die toets. Daar refereerde ik aan. Er werd vrij snel paniekerig gereageerd: "We moeten terug naar één toets." De evaluatie heeft nog niet eens plaatsgevonden. Daarover zeggen wij dat het op een onderbuikgevoel lijkt. Er is geen gedegen onderzoek gedaan voor we deze keuze maken. Mevrouw Beckerman zegt dat een aantal partijen al twijfels had voor die wet tot stand kwam. Dat zou best kunnen. Uiteindelijk was er toentertijd een meerderheid om hier wel mee van start te gaan.
Mevrouw Beckerman (SP):
Een hele krappe meerderheid, echt een hele krappe. Ik geloof dat er 82 Kamerleden voor deze wet hebben gestemd. Dat gebeurde ook met zeer grote kanttekeningen. Ik probeer het nog een keer. Ik hoop eigenlijk dat de heer Kisteman een beetje over dat sentiment komt van: we hebben het één keer gezien en mensen reageren vanuit de heup. Volgens mij ligt er nu behoorlijk veel gedegen onderzoek, maar zijn er ook meningen van de bonden, van de PO-Raad en van toetsaanbieders zelf. Waarom houdt de heer Kisteman zo vast aan die evaluatie, terwijl we ook nu al stappen kunnen zetten die leerlingen gaan helpen om bijvoorbeeld niet te laag, maar ook niet te hoog geadviseerd te worden en later weer te moeten afstromen, wat heel ingewikkeld is?
De heer Kisteman (VVD):
Ik snap de vraag van mevrouw Beckerman. Ik begrijp het, maar voor ons gevoel, in de tijd dat ik hier rondloop, lijkt het meer een onderbuikgevoel te zijn. Er is nog geen evaluatie geweest. Een aantal bonden en misschien een grote meerderheid zeggen: we willen naar één toets toe. Mij bereiken ook signalen van scholen die zeggen: we willen graag een keuze houden, want onze populatie verandert. Daarom zeg ik nogmaals: wacht eerst de evaluatie af voordat we hier al die beslissingen nemen en keuzes maken.
Trouwens, nog even over het "afstromen" dat mevrouw Beckerman noemde. Ik heb aan het LAKS beloofd om dat woord niet meer te gebruiken, maar ik weet even niet meer welk woord we wel hadden afgesproken. We moeten ook een keer kijken hoe we dat makkelijker kunnen maken. Daar ben ik het mee eens. Dan krijg je misschien overadvisering terwijl een leerling achteraf gezien toch beter naar het praktijkonderwijs had gekund. We moeten zorgen dat dat makkelijker wordt. Die mening deel ik met mevrouw Beckerman.
De voorzitter:
Kort en afrondend.
Mevrouw Beckerman (SP):
Nee, ik wil geen vraag stellen, maar ik wil de heer Kisteman gelijk geven. "Afstromen" is inderdaad een heel naar woord, omdat het lijkt alsof iets hoger of lager is. Dat was inderdaad niet mijn bedoeling. Ik zei ook dat het zwaar was. Daar bedoel ik vooral mee dat het bijvoorbeeld voor jongens die te hoog geadviseerd worden, ook een psychologische klap kan zijn als je ineens op je 14de of 15de toch een ander advies krijgt te horen. Daarbij is het ook heel pijnlijk dat kinderen die echt heel erg gebaat zouden zijn bij het praktijkonderwijs, nu niet meer zo'n enkelvoudig advies krijgen en dat het heel lastig is om daar weer op terecht te komen. U heeft dus gelijk over dat woord "afstromen". Dat is een heel naar woord, maar ik weet ook niet wat de vervanging is. Dat gaan wij opzoeken.
De voorzitter:
Als u dan buiten de vergadering nader tot elkaar kan komen, dan ga …
De heer Kisteman (VVD):
Ik heb het in mijn notities ergens staan, mevrouw Beckerman. Maar het was ook geen verwijt naar mevrouw Beckerman.
De voorzitter:
Dan ga ik de Kamerleden nogmaals vragen om kort te interrumperen. Ik merk dat mijn definitie iets anders is dan die van de Kamerleden, dus ik hoop dat we nader tot elkaar kunnen komen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
De manier waarop de heer Kisteman de discussie over de vorige periode duidt, komt niet helemaal overeen met mijn beeld. Ik merkte vooral dat het al heel snel duidelijk was vanuit het veld, vanuit de praktijk, dat die verschillen tussen toetsen er zijn, maar dat het heel erg werd tegengehouden door de vorige staatssecretaris van de VVD om hier verandering in aan te brengen. Inmiddels is het onderzoek daarnaar ook duidelijk, dus we kunnen nu overgaan. Wat belemmert de heer Kisteman nu precies? Ik hoor hem zeggen: dan gaan we naar één toets. Daar ben ik blij om. Wat belemmert hem nou precies om dat dan ook zo snel mogelijk te gaan doen?
De heer Kisteman (VVD):
Omdat er nog een evaluatie komt en omdat er ook signalen zijn van scholen die niet naar één toets toe willen, maar die zeggen: zorg nou voor een bredere toets, zodat wij kunnen kiezen voor een toets die past bij het type leerlingen dat wij op dat moment hebben. Dat betekent niet dat ze elk jaar gaan wisselen en ook niet dat ze meerdere toetsen in één groep 8 gaan aanbieden, maar dat ze wel de ruimte houden om die keuze te kunnen maken. Wij zeggen daarvan: onderzoek dat nou goed en evalueer dat goed, en ga dan pas al die beslissingen nemen. We hebben iets opgetuigd en we gaan zo meteen een hele stelselwijziging doorvoeren om dat weer af te bouwen, terwijl we amper zijn begonnen met de doorstroomtoets. De discussie kwam op gang na de eerste ronde van de doorstroomtoets. Ik blijf erbij dat het meer een onderbuikgevoel lijkt, plus dat heel veel kinderen wél een hogere advisering hebben gekregen uit de doorstroomtoets. Die heeft dus wel degelijk goede punten.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het klinkt eerder als een onderbuikgevoel ten aanzien van private partijen die dit moeten doen, een soort liberale gedachte dat heel veel soorten toetsen moeten worden toegestaan, terwijl de sector heel duidelijk is. De organisaties van scholen, vakbonden en lerarenbonden zeggen allemaal: voer nou per 2027 die ene doorstroomtoets in, want we zien in de praktijk dat het op deze manier niet werkt. Ik hoop dat de heer Kisteman daar ook naar luistert en niet alleen naar zijn eigen ideeën over hoe het in het verleden een goed idee was of die ene school die er wellicht nog anders over denkt.
De heer Kisteman (VVD):
Wij luisteren naar iedereen die een mening heeft over onderwerpen in het onderwijs en alles wat wij hier bespreken. We luisteren ook naar de signalen die wij krijgen van scholen die daar anders over denken. Daarom vraag ik ook aan de staatssecretaris of het in het onderzoek wordt meegenomen als er scholen zijn die wel graag meerdere doorstroomtoetsen zouden willen hebben.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Maar waarom dan die vertraging, op het moment dat er gewoon een aangenomen Kamermotie ligt en er een staatssecretaris van de VVD zit — waar ik heel blij mee ben — die zegt "goed idee, we gaan terug naar één toets"? Ik begrijp dat niet. Evaluatie is overbodig, want we weten al hoe het gaat met deze toets op deze manier. Ik hoor heel breed in de Kamer opnieuw een meerderheid ontstaan. Ik zou echt zeggen: laten we voor meer snelheid gaan en deze kinderen, om wie het uiteindelijk gaat, helpen, zodat zij niet te maken krijgen met deze ongelijke kansen.
De heer Kisteman (VVD):
Dit verbaast me. Mevrouw Rooderkerk zegt kennelijk: deze evaluatie is overbodig. Maar als wij allemaal zelf gaan bepalen wanneer een evaluatie wel of niet nuttig is, is het einde natuurlijk wel een beetje zoek. Ik denk dat het heel goed is om een evaluatie te doen en die af te wachten. We mogen als Kamer ook van onszelf verwachten dat wij gedegen kijken naar bepaalde wetsvoorstellen of aanpassingen die wij doen. Laten we dat alsjeblieft blijven doen met z'n allen.
De heer Boomsma (JA21):
Ik snap op zich het verlangen naar zo'n gedegen evaluatie wel, maar ik ben toch benieuwd hoe de heer Kisteman dan aankijkt tegen de rapportage die nu al is gedaan door de PO-Raad. Daarin zien zij duidelijk en constateren zij dat dezelfde prestaties nu vanwege de verschillende toetsen niet leiden tot dezelfde adviezen. De range is gigantisch. Zo loopt de range tussen vwo-adviezen per toetsaanbieder uiteen van 19% tot 37% van de leerlingen. Dat is toch nogal zorgwekkend? Wat stelt de heer Kisteman voor om daaraan te doen?
De heer Kisteman (VVD):
Dank u wel voor deze vraag. Als we de tijd hadden gehad om hier verder mee te kunnen, en we hadden na de eerste doorstroomtoets kunnen zeggen "misschien moeten we wat gaan sleutelen; misschien moeten we wat gaan bijwerken; misschien moeten deze toetsen anders ingericht worden" dan hadden we dat gewoon kunnen oppakken. Maar nadat die eerste doorstroomtoets was geweest, lag hier al een motie klaar om naar één toets te gaan. Er is dus nooit tijd geweest om te kijken hoe we ervan konden leren, wat we anders zouden kunnen doen aan die doorstroomtoetsen, hoe we ze bijvoorbeeld anders kunnen inrichten zodat ze naar elkaar toekomen. Die tijd is er nooit geweest. Wat onze fractie betreft hadden we dat gewoon nog even af kunnen wachten.
De heer Boomsma (JA21):
Oké. Maar vindt de VVD het wel problematisch dat de resultaten zo uiteenlopen tussen de verschillende toetsen?
De heer Kisteman (VVD):
Daar zijn we het volledig mee eens. Daarom zeggen we ook: ga het eens rustig evalueren; had het eens bekeken. Met "rustig" bedoelen we natuurlijk niet "jarenlang" maar had nou bekeken wat we ervan kunnen leren. Hoe kan het nou, hoe is het ontstaan? En dan hadden we er aanpassingen aan kunnen doen.
De voorzitter:
Kort en afrondend.
De heer Boomsma (JA21):
Ja goed, inderdaad, maar er zijn toch wel duidelijke aanwijzingen wat dat veroorzaakt, namelijk dat die toetsen tot verschillende uitkomsten leiden? Dus wat …
De heer Kisteman (VVD):
Ja, maar je weet …
De voorzitter:
Ho, ho, ho, ho. U mag uw vraag afmaken.
De heer Boomsma (JA21):
Dus?
De heer Kisteman (VVD):
Ik …
De voorzitter:
De heer Kisteman. Ja, dat was kort en bondig. Precies wat ik verzocht heb.
De heer Kisteman (VVD):
Ik vermoedde dat de heer Boomsma aan het einde van zijn vraag was. Dus vandaar dat ik daarop reageerde.
De voorzitter:
Maar dan nog gaat de voorzitter over de orde. De heer Kisteman.
De heer Kisteman (VVD):
Excuus, voorzitter. Het gaat om de inhoud van de toets. Hoe is zo'n toets opgebouwd? Hoe is die samengesteld? Hoe kan het dat de ene toets leidt tot een ander resultaat, hoger of lager, dan de andere toets? Daar zijn we het over eens. Dat verschillende toetsen tot een verschillend resultaat leiden, weten we allemaal. Maar waar het inhoudelijk wegkomt, daar zijn we nooit aan toegekomen, omdat die evaluatie er niet is en de Kamer heeft besloten om naar één toets te gaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we ten slotte luisteren naar de bijdrage van de heer Boomsma namens de fractie van JA21. Gaat uw gang.
De heer Boomsma (JA21):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Het idee of de bedoeling is toch dat de politiek maatschappelijke problemen voorkomt, beperkt of oplost? Maar bij het toetsbeleid krijg ik de indruk, als ik me inlees en teruglees over de afgelopen jaren, dat de politiek ook bezig is geweest met het verergeren van bestaande problemen, vaak in een poging om die problemen juist op te lossen. Natuurlijk zijn wij voor een eerlijk en vooral nauwkeurig schooladvies. Jarenlang hadden de meeste scholen gewoon één eindtoets, de Cito-toets heette die. Dan kun je basisvaardigheden op een objectieve manier toetsen en de resultaten zijn dan ook vergelijkbaar. Maar tien jaar geleden moesten er andere aanbieders bij, en nu zijn er acht verschillende toetsen. Vijf jaar geleden kwam die focus op kansrijk adviseren en sinds 2023 moeten de adviezen van leraren verplicht worden gecorrigeerd. Eerst moesten de leraren dus méér worden vertrouwd en vervolgens, met die verplichte bijstelling, toch juist weer niet meer. Het is een soort zigzagbeleid.
Nu zie je een hele hausse aan bijstellingen en blijkt dat het advies afhangt van de toetsaanbieder. Ik zei net al tegen de heer Kisteman dat ik in het onderzoek van de PO-Raad uit juni las dat die percentages bij havo- en vwo-adviezen nog het meest uiteenlopen: van 49% tot 60%. Dan krijg je dus veel kinderen met een te hoog advies. Je wil niet dat ze een te laag advies krijgen, maar je wil ook zeker niet een te hoog advies, want dan moeten ze later weer naar een ander niveau. Denk aan alle ontmoediging die dat met zich meebrengt. De vraag aan de staatssecretaris is dan ook: hoe kunnen die verschillen nou zo groot zijn geworden? Hoe verklaart hij dat die ankervragen die erin zaten blijkbaar niet voldoende waren om ze toch te kunnen vergelijken?
Hoe dan ook, je moet dat onnodige op- en afstromen natuurlijk zo veel mogelijk voorkomen. JA21 steunt de inzet wel om nu zo snel mogelijk terug te gaan naar één centrale toets; dat is ook conform het pleidooi van mevrouw Rooderkerk. Dat moet dan niet een commerciële aanbieder zijn, maar gewoon eentje die wordt aangewezen door de overheid, zodat alle kinderen, van Texel tot Valkenburg, gewoon dezelfde toets maken. Dat lijkt me ook veel eenvoudiger dan al die ingewikkelde procedures om ze naderhand weer vergelijkbaar te maken. Het lijkt mij ook evident dat verschillende toetsen tot verschillende uitkomsten leiden, en dat die dan dus minder goed te vergelijken zijn. Wat ons betreft moet die toets ook ondersteunend zijn aan het advies van de leraren. Er moet ook één functie zijn en niet twee.
Het volgende begrijp ik nog niet zo goed. Waarom schrijft de staatssecretaris dat er ook van één centrale doorstroomtoets nog steeds allemaal verschillende varianten moeten zijn die je dan vervolgens weer moet gaan "equivaleren"? Het gaat dan toch alleen maar om verschillen in de zogenaamde ondersteuningsbehoeften? Dat is toch eigenlijk maar een kleine groep?
Voorzitter. Ik snap ook niet zo goed waarom dit nog jarenlang zou moeten duren. Er werd wel gesuggereerd dat dit raakt aan de vrijheid van onderwijs, maar dat lijkt mij niet. Je kunt op pedagogisch gebied van alles doen als school, maar vervolgens moet je gewoon toetsen wat de basisvaardigheden zijn, hoe goed die kinderen kunnen lezen en rekenen. Dat moet je volgens mij altijd kunnen toetsen. Dat staat wat mij betreft los van die vrijheid van onderwijs. Het lijkt me dat dit sowieso in 2027 voor elkaar zou moeten zijn. Ik zie ook wel wat in de fasering die D66 al voorstelde. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Of ziet hij andere mogelijkheden om dat moment naar voren te halen? Ik vraag me ook af of hij nog ideeën heeft om voor volgend jaar al te streven naar een betere match en om te voorkomen dat er weer zo veel wordt overgeadviseerd; dat is namelijk sinds twee jaar enorm toegenomen. Kan hij bij die scholen bijvoorbeeld extra onder de aandacht brengen dat zij echt wel de mogelijkheid hebben om in het belang van het kind het advies níét te verhogen, ook als dat wel uit de toets blijkt, maar zij echt denken dat dat niet terecht is? Hoe ziet hij dus in algemene zin die verplichte bijstelling? Het lijkt JA21 namelijk zinnig dat we daar ook weer vanaf stappen, zodat zaken echt weer bij de leraar komen te liggen.
Tot slot nog één vraag. Het gaat natuurlijk ook veel over onderadvisering; dat is het spook dat door de hele discussie waart en waar veel beleid door wordt gedreven. Er verscheen onlangs een heel uitgebreid onderzoek van een econoom, Thomas van Huizen, naar de zogenaamde teacher bias. De conclusie daaruit was dat dit 'm voor een groot deel zit in verkeerde statistische aannames in onderzoeken. Er kwam ook iets uit over prestaties en sociaaleconomische achtergrond. Kinderen met een migratieachtergrond krijgen juist hogere schooladviezen dan kinderen zonder migratieachtergrond. Dat is eigenlijk een verrassende uitkomst. Dat was geen steekproef, maar een zeer groot onderzoek. Het ging om de helft van de basisscholen in Nederland, vier cohorten basisschoolleerlingen en in totaal ongeveer 150.000 leerlingen. Heeft de staatssecretaris daar kennis van genomen? Kan de regering daarop reageren?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn vanuit de Kamer. De staatssecretaris heeft aangegeven tien minuten nodig te hebben. Ik schors tien minuten.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het debat over het onderzoek naar doorstroomtoetsen. Wij zijn toegekomen aan de eerste termijn van de staatssecretaris. Ik ga alvast aan iedereen mededelen dat ik het heel wenselijk zou vinden als we uiterlijk om 23.00 uur het licht uit kunnen doen, voor onszelf, maar in het bijzonder voor alle medewerkers in dit Kamergebouw. Dat gezegd hebbende geef ik graag het woord aan de staatssecretaris.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Becking:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb een introductie en drie blokjes: een blokje over planning en fasering, een blokje over onderadvisering of advisering en een blokje overig. We hebben ook het woordenboek er even op nageslagen, want in het LAKS-woordenboek is het woord "wisselen" of "overstappen" geworden.
Voorzitter. We spreken elkaar vandaag over de doorstroomtoets. De doorstroomtoets is een belangrijk instrument bij de schooladviesprocedure en om onderadvisering tegen te gaan. Deze toets geeft op basis van reken- en taalvaardigheden een inschatting van goed passend vervolgonderwijs voor kinderen. Over de huidige vorm van de toets zijn veel signalen gekomen uit het veld en ook uit uw Kamer. Zoals aangegeven in mijn brief sta ik welwillend tegenover een overgang naar één doorstroomtoets. Tegelijkertijd — dat wil ik toch wel benadrukken — moeten we voorkomen dat we het onderwijs opzadelen met stelselwijziging op stelselwijziging.
De huidige vorm van de doorstroomtoets is er gekomen — dat is ook al genoemd — na veel overleg met uw Kamer. Op uw verzoek hebben scholen sinds 2014 de vrijheid om te kiezen tussen verschillende aanbieders van de toets in groep 8. Dit is toentertijd in de wet verankerd vanwege een amendement van de leden Rog van het CDA en Schouten van de ChristenUnie. Toen de eindtoets kortgeleden veranderde in de doorstroomtoets, waren het onderwijsveld en uw Kamer nog steeds positief over de keuzevrijheid tussen verschillende toetsen. Daar is toen goed over nagedacht.
Op verzoek van de leden Kwint en Westerveld is in de Wet doorstroomtoetsen po vastgelegd dat ieder jaar ook een overheidsdoorstroomtoets wordt ontwikkeld. Zo kunnen scholen nu kiezen tussen zes verschillende aanbieders van een doorstroomtoets. Als die keuzevrijheid verdwijnt, verliezen scholen ook iets. De stap naar één toets moet dus denk ik zorgvuldig worden gemaakt. Welk scenario om naar één toets te gaan is het beste voor de leerling? Kiezen we voor een papieren of een digitale toets of mogen scholen daartussen nog kiezen?
U heeft kunnen lezen in mijn brieven van april en van afgelopen week hoe we de doorstroomtoets en het stelsel daaromheen aan het aanpassen zijn om ervoor te zorgen dat deze nog beter aansluit bij de wensen in de politiek en in het onderwijs. De komende periode wil ik gebruiken om een besluit vanaf de zomer van '26 mogelijk te maken. Ik wil dus toewerken naar de zomer om dan besluitvorming en een debat in de Kamer mogelijk te maken. We vragen wat de wensen in het onderwijsveld zijn en daarnaast geeft de Onderwijsraad nog een advies over de toetsing in een nieuw curriculum, dus ook over het toetsen in relatie tot het nieuwe curriculum dat vorige week door uw Kamer is aangenomen. Die bouwstenen zijn voor mij natuurlijk ook belangrijk, omdat we helder moeten hebben hoe we naar zo'n doorstroomtoets toegaan.
Tegelijkertijd heb ik er echt alle begrip voor dat uw Kamer zegt: we willen tempo maken, we willen dat scholen snel aan de slag kunnen gaan met een nieuwe doorstroomtoets. Ik denk dus dat het belangrijk is dat we een soort weg zoeken tussen zorgvuldigheid in de afwegingen, duidelijkheid voor het onderwijsveld en ook snelheid van de aanpassingen waar dat mogelijk is. Scholen moeten ook voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op alle aanpassingen en op een ander soort toets. Ik vind het dus ook belangrijk — dat zei ik net ook al — dat die toets aansluit bij de nieuwe kerndoelen.
Dat gezegd zijnde, ga ik nu over tot de beantwoording van de vragen. Voor de helderheid daarvan is het misschien handig om onderscheid te maken tussen de vorm van de toets, de functie en de inhoud. Bij de vorm gaat het over de afnamevorm: welke verschillende vormen van de toets willen we aanbieden, bijvoorbeeld een papieren of een digitale afnamevorm, en gaat het om meerdere toetsaanbieders of om één? Dat is de vorm. De functie verwijst naar de doelen waarvoor de resultaten van de toets worden gebruikt, bijvoorbeeld als tweede gegeven bij een schooladvies — de school geeft een advies en daarbij is het een tweede instrument — of om toezicht te houden op de onderwijskwaliteit door de inspectie. Ten derde: de inhoud verwijst naar de onderdelen die in de doorstroomtoets getoetst worden, bijvoorbeeld wel of geen wereldoriëntatie.
Dan kom ik bij de drie blokjes. Het eerste blokje gaat over de planning en de fasering, zeg ik via u, voorzitter. Mevrouw Rooderkerk vroeg of de invoering van één doorstroomtoets kan worden gefaseerd. Een stelselverandering met één doorstroomtoets vergt tijd en zorgvuldigheid. Scholen moeten zich hier goed op kunnen voorbereiden, zonder daarna met opeenvolgende veranderingen te worden geconfronteerd. Daarom kan in het voorjaar van 2026 het politieke debat worden gevoerd, wanneer alle benodigde informatie is verzameld, dus de onderzoeken die nog moeten plaatsvinden et cetera, et cetera. Ondertussen werken we verder aan het doorontwikkelen van de toets op inhoud en functie. Ik heb de tijdlijn hier en daarover wil ik toch iets uit de doeken doen. Het gaat om een wetswijziging, dus het is wel degelijk ook een stelselwijziging. De beleidsmatige voorbereiding van dit traject loopt tot en met Q2 van komend jaar.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, stel ik voor dat we u eerst het blokje laten afronden. Dan weten we zeker dat alle vragen in dat onderdeel beantwoord zijn. Daarna sta ik interrupties toe. Vervolgt u uw beantwoording.
Staatssecretaris Becking:
Dank u wel, voorzitter. In Q2 vindt dus de voorbereiding op het departement plaats. In Q3 en Q4 van volgend jaar wordt het wetsvoorstel ontworpen. Dan gaat de wet in consultatie in Q1 van '27. Dan gaan we naar Raad van State in Q2 van '27. Dan dienen we het in Q3, Q4 van '27 in bij de Tweede Kamer. Behandeling in de Tweede Kamer: Q1 van 2028. Die snelheid heeft u natuurlijk voor een groot deel ook zelf in de hand, maar toch. Behandeling in de Eerste Kamer: Q2 van '28. Op 1 augustus 2028 zou de wet dan in werking kunnen treden. De eerste doorstroomtoets zal dan in februari 2029 zijn. De reden van de inwerkingtreding op 1 augustus 2028 is dat alle wetgeving in het onderwijs wordt ingevoerd per 1 januari of per 1 augustus. Dit is het snelste schema dat er ligt. We kunnen een heel klein beetje tijd winnen in de ambtelijke voorbereiding en wellicht in de snelheid waarmee de Kamer dit wenst te behandelen.
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Moorman van GroenLinks-PvdA. Zij vroeg waarom het een stelselwijziging is. Als we één aanbieder van de doorstroomtoets willen invoeren, spreken we dus van een stelselwijziging. Er is namelijk een wetswijziging voor nodig om naar één aanbieder te gaan. De Wet doorstroomtoetsen po verankert nu een doorstroomtoetsstelsel met meerdere aanbieders.
Mevrouw Armut vroeg wat we op de korte termijn kunnen doen om de doorstroomtoets te verbeteren. Het CvTE doet onderzoek naar het functioneren van de doorstroomtoetsen. De inzichten die dat oplevert, worden ook gebruikt om toetsen voortdurend te verbeteren. Zo onderzoekt het CvTE de verschillen in prestaties tussen de papieren en de digitale versies. Dat kan ook bijdragen aan het versterken van de verglijkbaarheid van toetsen.
Mevrouw Rooderkerk vroeg hoe ik kijk naar de drie criteria voor de nieuwe doorstroomtoets, dus een toets zonder adaptieve variant, met één functie en waarin ook wereldkennis, schrijven en spreken worden getoetst. We werken aan de doorontwikkeling, vorm, functie en inhoud van de toets. We nemen bij alle onderdelen de wensen van uw Kamer daarin mee. Maar nogmaals, de evaluatie is daarbij wel echt belangrijk. Zoals u in het rapport van het CvTE heeft kunnen zien, zijn er nog keuzes te maken in de richting van één toets. Dat gaat dus ook over de keuze van wel of niet adaptief toetsen. Daarnaast zijn er ook keuzes op functie en inhoud nodig. Mevrouw Rooderkerk heeft die keuze al voor zichzelf gemaakt, maar ik wil eerst echt alle puzzelstukjes op tafel hebben. Wat wil het onderwijs zelf? Wat is het advies van de Onderwijsraad op de toetsing in een nieuw curriculum? Die komen ook voor de zomer van 2026. Dat is het moment voor een integrale afweging.
De heer Kisteman vroeg of er rekening wordt gehouden met scholen die een keuze tussen doorstroomtoetsen willen behouden. Komend voorjaar is er een peiling om te zien wat de wensen van de scholen zijn qua toetsenaanbod. Ook die informatie is nodig om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen over de scenario's van het CvTE. Met die informatie in de hand kan een weging plaatsvinden van de waarde van de verschillende keuzemogelijkheden ten opzichte van het belang van vergelijkbaarheid. Daar zit natuurlijk een spanningsveld.
Mevrouw Rooderkerk en mevrouw Armut vroegen hoe het staat met het schrappen van de dubbelfunctie van de doorstroomtoets, namelijk enerzijds een kwaliteitsoordeel door de inspectie en anderzijds een advies richting de leerling. Hoe zit het met het schrappen van die dubbelfunctie? Komende week, voor het kerstreces, ontvangt u van mij een brief over de ontwikkelingen in het toezicht op het funderend onderwijs en daarin kom ik ook terug op de uitvoering van de motie-Stoffer/Ceder die onderdeel is van de herziening van de onderzoekskaders.
De doorstroomtoets krijgt vanaf 2027 een minder prominente rol in de kwaliteitsborging van scholen. Daarover waren ook vragen. Een onvoldoende op de standaardleerresultaten leidt niet langer automatisch tot het eindoordeel "onvoldoende". Hiermee wordt de mogelijk perverse prikkel om op een verkeerde manier te sturen op de resultaten verminderd.
De heer Ergin — ik heb nog twee vragen, mevrouw de voorzitter — vroeg of wij de drie scenario's ook gaan testen op kosten en kansengelijkheid. De kosten van de scenario's worden de komende tijd in kaart gebracht, zodat we een zorgvuldig besluit kunnen nemen met ook de kosten in de hand. We kijken ook wat de scenario's betekenen voor leerlingen die bepaalde ondersteuning nodig hebben om te laten zien wat ze in hun mars hebben. Op die manier toetsen wij de kansengelijkheid. Daar gaan we dus ook scenario's voor bekijken. De impact van de doorstroomtoets houden we nauwlettend in de gaten. Dat doen we onder andere met de jaarlijkse DUO-monitor, die zicht geeft op het aantal bijstellingen en de doorstroom van leerlingen in het voortgezet onderwijs.
Mevrouw de voorzitter. Ten slotte in dit blokje vroeg mevrouw Raijer hoe ik ga voorkomen dat we in de toekomst opnieuw stappen gaan zetten die meer verwarring dan verbetering opleveren. Daarmee kom ik een beetje terug bij mijn introductie, waarin ik zei dat het belangrijk is dat we dat weloverwogen doen. Ik heb gezegd dat ik welwillend sta tegenover het toewerken naar één doorstroomtoets, maar dat we dat wel goed en zorgvuldig moeten doen. Daarom is het ook mijn voornemen om pas als die bouwstenen beschikbaar zijn, richting de zomer, daar een debat over te voeren. Belangrijke bouwstenen voor besluitvorming zijn een peiling over de wensen van het onderwijsveld en de Onderwijsraad voor de toetsing bij een nieuw curriculum, zoals ik al zei. Ook brengt het ministerie allerlei uitwerkingsvragen van een stelselwijziging in beeld, zoals de consequenties van de keuze voor één aanbieder van een toets, de financiële gevolgen en de uitvoerbaarheid ervan. Op die manier wil ik zorgvuldig zijn in het stappen zetten naar één doorstroomtoets, het goed doen en geen wiebelbeleid voeren, zoals hier zo mooi staat.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat geeft in ieder geval aanleiding tot een vraag van de heer Boomsma. Ga uw gang.
De heer Boomsma (JA21):
Dank voor die uiteenzetting. Alleen, ik begrijp toch nog niet helemaal waarom al die verschillende stappen zo veel tijd zouden moeten kosten. Zijn er niet toch mogelijkheden om te versnellen? Zo ontzettend veel voorbereiding vergt het toch niet van scholen? Het zijn toetsen die gewoon de basale vaardigheden meten: rekenen en de Nederlandse taal. Zo staat dat ook in de wet. Alle scholen moeten kinderen leren rekenen en de Nederlandse taal leren, dus wat maakt het nou uit voor die scholen of ze in plaats van een keuze uit acht toetsen gewoon naar één toets gaan, die nog steeds diezelfde vaardigheden toetst?
Staatssecretaris Becking:
Nee, ik begrijp de strekking van de vraag heel goed. Alleen, we moeten een wetswijziging doorvoeren om naar één toets te gaan. Het zijn er nu meerdere, en dat vraagt om een wetswijzigingstraject. Ik heb geprobeerd dat uit de doeken te doen. We kunnen niet om de Raad van State heen en we kunnen niet om de behandeling in de Kamers heen. De wetsbehandeling kost dus eigenlijk gewoon de meeste tijd. Ik heb gezegd dat we wel extra kunnen versnellen op het beleid, ambtenaren kunnen harder werken en de Kamer kan sneller werken, maar ik kan dat proces verder natuurlijk niet zelf bepalen.
De heer Boomsma (JA21):
Nee, maar als je bijvoorbeeld een spoedadvies van de Raad van State vraagt, zou dat nog helpen? Ik denk dat er voldoende bereidheid is om …
Staatssecretaris Becking:
Ja. Excuus, mevrouw de voorzitter, voor de onderbreking. Ik heb ook gezegd dat we samen naar een balans moeten zoeken in hoe we dit zo snel mogelijk kunnen doen met inachtneming van de zorgvuldigheid, het inwinnen van de adviezen, die echt nog wel nodig zijn, denk ik. Wat kunnen we wel doen om dat te versnellen? De heer Boomsma suggereert een mogelijkheid. Laten we daarnaar kijken. Wat kan er wel?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
De planning is al …
Staatssecretaris Becking:
De planning is al gevallen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
… op de grond gevallen, dus dat belooft veel goeds.
De voorzitter:
Nou, dat is op zich ook een goed teken, want we hebben de afspraak dat we geen zaken meenemen en dat het gesproken woord in deze Kamer telt. Gaat u dus verder, met het papier op de grond.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ja, ik wilde het even aflezen, maar ik zal het uit mijn hoofd doen. Als ik het zo zie, is die planning best wel ruim. Ik snap ook wel dat dat zo is opgesteld omdat we best wel veel aan het doen zijn met elkaar. We zijn de vorm, inhoud en functie van die toets aan het aanpassen. Tegelijkertijd heb ik ook een beetje het idee dat daarom is gekozen voor een echt late ingangsdatum. Een wetswijziging hoeft geen vier jaar te kosten. Om een voorbeeldje te geven: de vorige was in 2020 klaar en is in 2023 ingevoerd. Nu zou het zelfs nog langer moeten duren, terwijl we feitelijk alleen maar terug moeten gaan naar de situatie van één toets. Zit daar ook geen versnellingsmogelijkheid in?
Staatssecretaris Becking:
Ik heb gezegd: laten we samen kijken waar de versnelling mogelijk is. Ik kan nog een keer schriftelijk proberen uit de doeken te doen waar die mogelijkheden eventueel zouden zitten, met hulp van eenieder. Ik probeer uit te stralen dat ik graag meedoe waar dat kan. Als het de wens van de meerderheid van de Kamer is om snel naar één doorstroomtoets te gaan, is die bereidheid er bij mij ook. Maar nogmaals, ik heb wel de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Veel dank. Die "het kan wél"-mentaliteit kan ik enorm waarderen.
Staatssecretaris Becking:
Ik zeg daar weleens vaker over: maar niet altijd.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ja, maar in dit geval denk ik ook dat we echt voor ogen moeten houden dat heel veel kinderen gewoon willen dat die kansen gelijk zijn. Als we toch zien dat een kind zo'n belangrijk moment in zijn leven op 12-jarige leeftijd heeft, vind ik de realiteit van een wetswijziging best wel cru en vind ik het best wel cru dat wij dan heel uitgebreid hier een proces met elkaar gaan vaststellen. Ik zou zeggen: kijk inderdaad waar het kan, en dan vooral door even die verschillende vorm, inhoud en functie en het proces waar we mee bezig zijn echt van elkaar te scheiden. En ik zou zeggen: als we echt sec dit wetsvoorstel zo snel mogelijk willen behandelen, zorg dan dat dat zo snel mogelijk ook gebeurt.
Staatssecretaris Becking:
Het is natuurlijk niet zo dat ik iets probeer te traineren of zo omdat het dan niet in het belang van het kind is. Het was de Kamer die kortgeleden deze wijzigingen voor meerdere toetsen heeft aangebracht. We hebben 'm nu één keer afgenomen in het huidige stelsel. Dat nog maar een keer gezegd zijnde: ja, ik wil graag meewerken om te kijken waar het wél kan.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ik wil ook de staatssecretaris danken dat hij in ieder geval wil kijken hoe we het zo snel mogelijk kunnen doen, want ik hoorde hem aan het begin van zijn betoog — later werd dat iets minder — zeggen: willen de scholen dit nou zelf wel? Dan wil ik er hem toch nog een keer op wijzen dat zowel de AOb als het CNV als de PO-Raad als de AVS, van de schoolleiders, dus eigenlijk heel breed in het hele scholenveld, zegt: voer het al in per '26/'27. Dat is dus komend schooljaar. Natuurlijk moet het kunnen, maar ik hoop ook wel dat de staatssecretaris niet alleen maar de roep van de Kamer hier hoort, maar ook de roep uit het veld, dat we dit echt heel snel weer gewoon teruggedraaid willen hebben naar één toets.
Staatssecretaris Becking:
Ja, ik heb dat natuurlijk ook gehoord vanuit het veld, net als de geluiden van de Kamer. Dat neem ik ook mee in het proces van wat we nog wel kunnen doen. Tegelijkertijd wil ik wel de evaluatie afwachten: het advies van de Onderwijsraad over hoe het moet met het nieuwe curriculum. In die context kan ik dat toezeggen natuurlijk.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw tweede blokje.
Staatssecretaris Becking:
Voorzitter.
De voorzitter:
O, de heer Ergin heeft nog een vraag over het eerste blokje.
De heer Ergin (DENK):
Als ik zo luister naar de beantwoording van de staatssecretaris over het feit dat het zo lang moet duren voordat er één doorstroomtoets komt, hoor ik dat hij verwijst naar het wetgevingstraject hier in de Tweede Kamer. Maar in de verkenning lees ik toch echt dat er bijvoorbeeld naar wordt gekeken dat de aanbieders een erkenning hebben gekregen voor vier jaar en dat daar rekening mee wordt gehouden. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het precies zit met die erkenning van die aanbieders voor vier jaar?
Staatssecretaris Becking:
Dat niet helemaal precies, maar dat zijn natuurlijk ook gewoon contracten: juridische afspraken met ontwikkelaars van toetsen. Dat zijn juridische trajecten. Dan kun je niet zomaar even een briefje sturen van: we ontbinden het contract. Dat werkt ook niet zo om die reden, hè. Het zijn ook gewoon marktpartijen waarmee we afspraken hebben gemaakt. Die zijn langjarig vastgelegd. Dat is wat ik daarmee bedoel.
De heer Ergin (DENK):
Zegt de staatssecretaris hiermee dat er in dit traject met de lange aanloop ook rekening wordt gehouden met de businesscases van de aanbieders?
Staatssecretaris Becking:
Ik denk niet dat we rekening houden met de businesscases, maar wel met de juridische afspraken die gemaakt zijn. Ook daarvoor geldt dat we zouden moeten kijken wat we daar kunnen versnellen of eerder mogelijk kunnen maken. Maar ik ben natuurlijk ook gewoon gebonden aan contractuele afspraken.
De voorzitter:
Kort en afrondend, meneer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Kan de staatssecretaris dan op z'n minst uitsluiten dat de lange aanloop naar het verminderen naar één doorstroomtoets is ingegeven door de gedachte om deze aanbieders — dat zijn bedrijven en bedrijven maken nu eenmaal winst — de ruimte te geven om nog winst te maken of om hun kosten eruit te halen? Heeft het dus louter, zoals ik de staatssecretaris dat hoor zeggen, een wetstechnische en eigenlijk een soort van procedurele reden? Kan de staatssecretaris bevestigen dat dit de hoofdzaak is en dat de positie van die aanbieders een bijzaak is?
Staatssecretaris Becking:
Ja, ik kan uitsluiten dat de businesscases van uitgevers en ontwikkelaars de hoofdreden zijn voor mijn betoog van zojuist. Dat kan ik bevestigen.
De voorzitter:
Heel kort, meneer Kisteman.
De heer Kisteman (VVD):
Heel kort, voorzitter. Als het onderwijsveld nu gewoon collectief voor één doorstroomtoets kiest, dan hoeven we die hele wet toch niet meer te behandelen?
Staatssecretaris Becking:
U bedoelt alle afnemers? Maar dan zitten we nog steeds aan de juridische verplichtingen vast, of begrijp ik het nu niet?
De heer Kisteman (VVD):
Maar dan hebben we toch gewoon één toets? Als het hele onderwijsveld, dat het volgens de mensen hier unaniem eens is, kiest voor één toets, dan zijn we klaar.
Staatssecretaris Becking:
Was dat een retorische vraag, voorzitter?
De voorzitter:
Dat ga ik niet voor u duiden. Het debat vindt tussen u beiden plaats. De heer Kisteman is weer gaan zitten. Ik wil ook door naar blokje twee.
Staatssecretaris Becking:
De heer Kisteman geeft aan …
De voorzitter:
De heer Kisteman oogt zeer tevreden. Mevrouw Rooderkerk, ik wil door naar blokje twee.
Staatssecretaris Becking:
Misschien toch een retorische vraag.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dit was wel een vraag die ik ook gesteld had, die niet was beantwoord en die wel bij dit blokje hoort, denk ik. Ik had gevraagd of er ook in gesprek wordt getreden met de scholen en schoolbesturen, om te zien of zij er zelf voor kunnen kiezen om één toets te gaan afnemen. Dit is wel een staaltje omdenken van de heer Kisteman, waar ik me dan toch bij aan wil sluiten.
Staatssecretaris Becking:
Ja, dat gesprek wordt natuurlijk gevoerd en dat zou in theorie ook kunnen, maar ik vermoed toch dat er ook scholen zijn die er wel belang aan hechten dat er verschillende toetsen zijn en die ook wel zullen willen blijven afnemen, vanwege bijvoorbeeld hun eigensoortige populatie of hun eigen richting. Er zijn allerlei redenen waarom die variëteit destijds door uw Kamer is ingevoerd.
De voorzitter:
Zeer kort, mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Zeer kort. Is hij wel bereid om dat gesprek met de schoolbesturen te voeren?
Staatssecretaris Becking:
Zeker.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank.
De voorzitter:
Gaat u verder met blokje twee.
Staatssecretaris Becking:
Blokje twee gaat over de onderadvisering. Hoe zit het sinds de doorstroomtoets met de onderadvisering en hoeveel kinderen krijgen na de toets een bijgesteld schooladvies, vroeg de heer Kisteman. Sinds de invoering van de doorstroomtoets en de maatregel bijstellen in 2023 krijgen ongeveer drie op de vier leerlingen die op de toets hoger scoren dan verwacht een bijgesteld schooladvies. Drie van de vier kinderen die hoger scoren, krijgen dus ook daadwerkelijk een bijgesteld schooladvies. Voor de invoering van deze maatregelen was dat een op de drie. Dat is dus een duidelijke vooruitgang. Voor meiden geldt bijvoorbeeld dat bij de laatste eindtoets in 2022 zo'n 8.500 meiden een bijgesteld schooladvies kregen. Na invoering van de doorstroomtoets waren dat er meer dan 21.000. Dat is dus ook een significante stijging. Cijfers van DUO laten zien dat de maatregel nog steeds nodig is. Dat ondersteun ik ook zeer, want sommige groepen leerlingen krijgen vaker te maken met onderschatting in hun voorlopige schooladvies. Het gaat om leerlingen uit gezinnen waar het financieel moeilijker gaat, leerlingen van het platteland, leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond en meiden; uw Kamer zei het ook allemaal al.
De heer Boomsma vroeg: hoe zit het met de onderadvisering bij leerlingen met een migratieachtergrond? Zonder de maatregel bijstellen, zoals die heet, zouden deze leerlingen ook in hun definitieve schooladvies vaak ondergeadviseerd worden. Na de laatste eindtoets in 2022 kregen 4.500 leerlingen met een niet-westerse achtergrond die waren onderschat een bijgesteld schooladvies. Na de eerste doorstroomtoets waren dat er 9.500. Dat is bijna meer dan een verdubbeling.
Mevrouw Armut vroeg: in hoeverre zouden we een verplichte bijstelling van het advies moeten heroverwegen of minder verplicht moeten maken? Als het gewicht van de doorstroomtoets in het schooladvies wordt verlicht zonder dat het schooladvies breder wordt, kan dit leiden tot ongelijkere kansen in de overgang van p.o. naar vo. Ik noemde in reactie op de heer Kisteman het voorbeeld van bijgestelde adviezen voor meisjes.
De heer Ergin vroeg: wat doet u met de signalen dat groepen kinderen structureel een lager advies krijgen? De maatregel bijstellen schooladvies is het belangrijkste middel in het tegengaan van onderadvisering. Die werkt, heb ik net uit de doeken gedaan. Sinds de invoering krijgen veel meer leerlingen een advies dat past bij hun vaardigheden, die ze op de toets hebben laten zien. Daarnaast monitoren we jaarlijks de cijfers van schooladvisering en laten we in 2026 verdiepend onderzoek doen naar de oorzaken van de onderadvisering. We hebben dus ook behoefte aan onderzoek: waardoor ontstaat onderadvisering, terwijl het beter gaat sinds het invoeren van de maatregel bijstellen schooladvies? We ondersteunen scholen en leerkrachten ook bij de schooladviesprocedure, bijvoorbeeld met de Handreiking schooladvisering en andere laagdrempelige tools. Zo wordt naar aanleiding van de motie-Van Baarle momenteel een gratis digitaal instrument ontwikkeld waarmee leerkrachten op onbewuste bias kunnen testen.
Mevrouw Rooderkerk vroeg hoe het staat met de motie om het gewicht van de doorstroomtoets bij het schooladvies te verlagen. Op dit moment verkennen we hoe kinderen aan het einde van de basisschool een breder schooladvies kunnen krijgen, zodat zij later, in de middelbareschooltijd, een keuze kunnen maken voor een zo nodig smallere, definitieve richting. We zijn met een verkenning bezig, zoals door uw Kamer in de motie-Rooderkerk is verzocht. Hierover voert OCW nu het gesprek met onder andere de sectorraden en Ouders & Onderwijs. In het voorjaar van 2026 doet het dat ook met scholen en andere betrokkenen. Uw Kamer ontvangt voor de zomer van 2026 een update over deze verkenning en daarmee over de uitvoering van deze motie.
De heer Ergin vroeg hoe het kan dat scholen nooit bijstellen. Als een leerling bij de toets laat zien meer uitdaging aan te kunnen, dan is het in principe verplicht om het schooladvies bij te stellen. De heer Boomsma sprak daar ook al over. Scholen mogen ervoor kiezen om niet bij te stellen als dat in het belang is van de individuele leerling. Dat moet dan wel goed gemotiveerd worden. Sinds de invoering van de maatregel krijgen heel veel leerlingen die een onderadvies hebben gekregen, uiteindelijk een bijgesteld schooladvies. Het probleem van onderadvisering is daarmee nog niet opgelost, wat mij natuurlijk ook een doorn in het oog is, maar wel al voor een groot deel gecorrigeerd. Bij de laatste eindtoets in 2022 waren er ruim 2.300 scholen die leerlingen hadden die wél beter hadden gepresteerd op de toets, maar voor wie geen enkel advies werd bijgesteld. Na de start van de doorstroomtoets waren dat er nog maar 366.
De voorzitter:
Bent u aan het einde van dit blokje gekomen?
Staatssecretaris Becking:
Ik heb nog vier vragen.
De voorzitter:
Dan mag u die afronden.
Staatssecretaris Becking:
Dank u.
Mevrouw Beckerman vroeg hoe het staat met het onderzoek naar een zelfstandig toetsadvies voor het praktijkonderwijs. Dat onderzoek wordt momenteel afgerond. We voeren daar nog gesprekken over met onder andere de Sectorraad Praktijkonderwijs om te kijken hoe we daarmee om kunnen gaan. We zullen de Kamer hier zo spoedig mogelijk over informeren.
De heer Boomsma vroeg: hoe verklaart de staatssecretaris dat de ankeropgaven niet voldoende waren om de verschillen tussen toetsen te verklaren? Een stelsel met meerdere toetsen zorgt voor verschillen. Dat komt door een samenspel van meerdere factoren die tegelijkertijd invloed hebben. Ik noem bijvoorbeeld de voorkeur van bepaalde scholen voor bepaalde toetsen of een verschil in de omstandigheden waarin de toetsen worden gemaakt. Dat kan bijna nooit voor honderd procent tot eenzelfde soort resultaten leiden. Dat is, denk ik, onmogelijk. Doordat die factoren zich tegelijkertijd voordoen, kunnen ze ook niet los van elkaar worden onderzocht. Als kwaliteitsbewaker doet het CvTE daarom doorlopend onderzoek naar het functioneren van de doorstroomtoets en voert het op basis daarvan steeds veranderingen door.
De heer Boomsma vroeg ook of het voor de uitkomst uitmaakt welke toets een leerling maakt. Dat is waar het CvTE momenteel onderzoek naar doet. Dit is onderdeel van het onderzoeksprogramma en doorlopend onderzoek. Begin 2026 verschijnt daar een eerste rapportage over.
Ten slotte nog een vraag van JA21. "De resultaten zijn niet vergelijkbaar, maar u zegt van wel. Hoe kan dat nou?" In het huidige stelsel kunnen scholen kiezen voor de toets die het beste past bij hun leerlingenpopulatie en hun onderwijsvisie. Zo kunnen leerlingen bij de toets zo goed mogelijk laten zien wat zij in hun mars hebben. Het CvTE zorgt ervoor dat de toetsen zo goed mogelijk met elkaar vergelijkbaar zijn en dat een leerling dus grosso modo dezelfde resultaten laat zien, ongeacht de toets die wordt gemaakt. Daar ziet het CvTE op toe. Het zorgt voor een zo groot mogelijke vergelijkbaarheid van die toetsen. Dat is ook onderdeel van hun onderzoeksagenda. Nogmaals, begin 2026 verschijnt daarover een eerste rapportage.
Dat was het tweede blokje, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn wij toegekomen aan de interrupties. Ik ga de leden nogmaals verzoeken om die gelet op de tijd heel kort en bondig te houden. Meneer Boomsma, gaat uw gang.
De heer Boomsma (JA21):
Dank voor de beantwoording. De staatssecretaris geeft aan dat nu in drie van de vier gevallen het advies door de toets naar boven wordt bijgesteld. Maar de vraag of dat verstandig is, kun je toch eigenlijk pas goed beantwoorden als je ook weet in hoeverre dat later niet alsnog leidt tot een wijziging van het schoolniveau? Zijn daar gegevens over? Ik heb namelijk ook berichten gezien dat dit juist leidt tot extra "afstromen", om dat woord toch maar weer te gebruiken.
Staatssecretaris Becking:
Het gaat er natuurlijk in de kern om dat, als je aan het eind van je school komt, er een passend advies van de school komt. Je gaat er dan van uit dat dat een weloverwogen advies is, hè. In het merendeel van de gevallen is dat ook het geval. Dan krijg je nog die doorstroomtoets als een soort objectief criterium. Daarmee kan je kijken of kinderen niet een te laag advies hebben gekregen. Kan dat nog hoger worden? Dat hoeft niet per se, als dat niet in het belang van het kind is. Dan heb je toch een redelijk afgewogen stelsel van de leraar of leraren die daar een advies over geven, en een toets die wordt gemaakt? Met die twee tezamen krijg je dan een advies voor je verdere schoolloopbaan. En u zei het zelf al in uw bijdrage: als later blijkt dat je dan toch niet helemaal op de goede plek zit, kan je natuurlijk altijd nog iets anders gaan doen: switchen, een ander type kiezen, een ander niveau kiezen. Dat is mijn antwoord.
De heer Boomsma (JA21):
Maar wordt er wel gemonitord in hoeverre dat niet leidt tot overadvisering? Dat is toch uiteindelijk ook onwenselijk. En het zou toch heel goed kunnen dat dit juist weer zou hebben geleid tot overadvisering?
Staatssecretaris Becking:
Dat verwacht ik niet, want het blijft natuurlijk een combinatie van twee adviezen: dat van de leraren van de school en uiteindelijk die objectieve toets. Ik denk dat overadvisering veel minder zal voorkomen, maar daarvoor geldt natuurlijk hetzelfde als voor onderadvisering.
Mevrouw Armut (CDA):
Ik sluit aan bij de vraag die de heer Boomsma stelt. Ik denk dat het heel goed is dat er wordt bijgesteld op een manier waarop kinderen uiteindelijk niet worden onderschat en ze op het juiste niveau terechtkomen, dat dan vaak ook een hoger niveau is. Maar ons bereikten die signalen ook: dat er ook gevallen zijn waarin leerlingen niet meer instromen in het praktijkonderwijs, terwijl ze daar eigenlijk wel op de juiste plaats zouden zijn. Herkent de staatssecretaris die verhalen? Heeft hij een beeld van hoe we daar iets aan zouden kunnen doen?
Staatssecretaris Becking:
Ik herken dat beeld wel, want ik ben zelf niet zo lang geleden op bezoek geweest bij de praktijkschool bij mij om de hoek en daar heb ik dit ook gehoord. We zijn bezig om te kijken wat we daar wel mee kunnen. Ik heb niet de precieze tijdlijn daarvan voor de geest, maar daar wordt serieus naar gekeken.
Mevrouw Armut (CDA):
Dank. Ik hoorde de staatssecretaris een paar keer verwijzen naar een brief die in 2026 komt. Is dat iets wat daarin meegenomen zou kunnen worden?
Staatssecretaris Becking:
Als ik niet iets doms zeg, dan zeg ik: ja.
De voorzitter:
De staatssecretaris zegt ja. De appreciatie daarvan laten we achterwege. Mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ten aanzien van de onderadvisering van meisjes: hoor ik de staatssecretaris zeggen dat die verplichte bijstelling ervoor zorgt dat ze vaker een hoger of passender advies krijgen? Als ik kijk naar het onderzoek van DUO, dan staat daarin dat het verschil eigenlijk niet noemenswaardig is, dat leraren daadwerkelijk ervoor kiezen om meisjes een beter advies te geven.
Staatssecretaris Becking:
Dat kan ik niet helemaal zo reproduceren. Ik zal daar even op terugkomen in tweede termijn. Ik kan nu niet meteen reproduceren wat DUO precies gezegd heeft, of de cijfers van OCW. Daar moet ik heel even over vragen.
De voorzitter:
Heel kort.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Veel dank. En wellicht daarin ook dit mee te nemen, want uit het onderzoek blijkt dat het verschil tussen jongens en meisjes uiteindelijk maar voor 0,1 procentpunt wordt aangepast. Dat is dus heel weinig; dat heeft niet zo veel effect. Dus als het onderzoek komt naar wat de oorzaak is van die onderadvisering van meisjes, kan de staatssecretaris dan wellicht dit daarbij meenemen?
Staatssecretaris Becking:
Dat kan zeker. Ja hoor, dat zeg ik toe.
De voorzitter:
Gaat u verder met blokje drie, met de titel "overig".
Staatssecretaris Becking:
Het blokje overig, dank u wel, mevrouw de voorzitter. Mevrouw Rooderkerk vroeg: gaat de staatssecretaris met de schoolbesturen in gesprek? Ik dacht dat ik daar al op had geantwoord. Dat wil ik doen, maar het staat scholen natuurlijk vrij om zelfstandig georganiseerd te kiezen voor dezelfde doorstroomtoets. Dat is uiteindelijk aan de scholen zelf.
De heer Ergin vroeg: hoeveel scholen weigerden met de doorstroomtoets te werken? Voor de afname in februari '26 zijn er geen signalen dat er scholen zijn die de doorstroomtoets niet gaan afnemen; dus voor komende februari. Bij de afgelopen afname waren er vier scholen die in eerste instantie de toets niet wilden afnemen, maar na het opleggen van een spoedaanwijzing hebben ze dat alsnog gedaan. Dat was het blokje overig, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn wij toegekomen aan ... Een vraag van de heer Ergin, die met gezwinde spoed naar de microfoon loopt. Ga uw gang.
De heer Ergin (DENK):
Mijn vraag gaat nog over het vorige blokje.
De voorzitter:
Dat blokje is voorbij.
De heer Ergin (DENK):
Ja, maar …
De voorzitter:
Nee, hoor. Stelt u uw vraag.
De heer Ergin (DENK):
Fijn dat u zo coulant bent en rekening houdt met mij.
Mijn vraag gaat over die 366 nulbijstellers. We weten dat dat voor een deel te maken heeft met de schoolomvang, maar in de monitor wordt aangegeven dat het ook te maken kan hebben met de schoolcultuur en de keuzes die de school maakt. Daarom wil ik de staatssecretaris vragen of hij een idee heeft van hoeveel van die 366 scholen daadwerkelijk vanwege beleid nul bijstellingen hebben en hoeveel van die 366 scholen geen bijstellingen hebben omdat het bijvoorbeeld gaat om een kleine school of omdat daar een andere logische verklaring voor is.
Staatssecretaris Becking:
Daar wil ik heel graag even kort op terugkomen in de tweede termijn.
De voorzitter:
Dat snap ik.
Dan gaan wij nu wel door met de tweede termijn van de Kamer. Ik nodig graag mevrouw Rooderkerk uit voor haar bijdrage namens de fractie van D66.
Termijn inbreng
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ook dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording en de welwillendheid, niet alleen ten aanzien van die ene toets, maar ook om te kijken of het sneller kan. Dat hoor ik ook vanuit de Kamer. Ik vind het heel mooi om te zien dat er samenwerking is om ervoor te zorgen dat kinderen op korte termijn niet te maken krijgen met ongelijke kansen door die acht verschillende toetsen.
Ik ga nu snel twee moties voorlezen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de huidige doorstroomtoets met verschillende toetsaanbieders ervoor zorgt dat de kans op een hoger schooladvies afhangt van de gekozen toetsaanbieder;
constaterende dat de regering een tijdlijn heeft gedeeld waarbij de nieuwe doorstroomtoets met één toetsaanbieder pas in schooljaar 2029-2030 ingevoerd wordt;
overwegende dat de PO-Raad, AOb, CNV, AVS en FvOv al in 2027 naar één aanbieder willen, omdat zij het onwenselijk vinden om nog vier jaar te experimenteren met de onderwijskansen van kinderen;
verzoekt de regering alles op alles te zetten om in 2027 naar één doorstroomtoetsaanbieder te gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rooderkerk, Beckerman, Moorman, Ergin en Boomsma.
Zij krijgt nr. 860 (31293).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat steeds minder leerlingen een gesprek kunnen voeren en hun gedachten en gevoelens onder woorden kunnen brengen;
constaterende dat uit onderzoek van de inspectie blijkt dat de voornaamste reden daarvoor een gebrek aan prioriteit is voor taalvaardigheid, omdat gesprekken voeren nauwelijks wordt getoetst en geen rol speelt in inspectiebeoordelingen;
overwegende dat de doorstroomtoets de nadruk legt op begrijpend lezen en verhaalsommen en daardoor schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid verdrukt;
overwegende dat spreekvaardigheid de basis is voor sociale ontwikkeling, schoolsucces en verdere taalontwikkeling;
verzoekt de regering te bezien hoe spreekvaardigheid meer aandacht kan krijgen in het onderwijs, bijvoorbeeld door het te borgen in eindtoetsing en/of inspectiebeoordelingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 861 (31293).
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn wij toegekomen aan mevrouw Moorman voor haar bijdrage in tweede termijn namens de fractie van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dank u wel. Ook mijn dank aan de staatssecretaris voor zijn bereidheid om te kijken hoe we het kunnen versnellen.
Voorzitter. U zei al dat het hier over de doorstroomtoets gaat, maar ik vind toch echt dat het hier ook gaat over het vroege selectiemoment, want anders was die hele toets geen probleem geweest. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat brede brugklassen en een later selectiemoment aantoonbaar bijdragen aan het vergroten van kansengelijkheid;
constaterende dat door al op 11-jarige leeftijd te selecteren niet alle leerlingen het onderwijs volgen dat bij hun capaciteiten past, wat slecht is voor de leerling en uiteindelijk ook voor de Nederlandse economie;
overwegende dat per 2026 de subsidie voor brede brugklassen wordt geschrapt, die was bedoeld om scholen bij te staan in de kosten voor het opzetten van een brede brugklas;
verzoekt de regering om middelen te zoeken op de OCW-begroting om de bezuiniging op de bredebrugklassubsidie terug te draaien zonder negatieve gevolgen voor andere beleidsdoelen en anders een alternatieve dekking te vinden, bijvoorbeeld door de invoering van een digitaledienstenbelasting voor grote techbedrijven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Moorman.
Zij krijgt nr. 862 (31293).
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
U heeft nog een vraag, maar ik ga geen debat over vroege selectie toestaan. Eén verhelderende vraag over de ingediende motie.
De heer Kisteman (VVD):
Als het ministerie geen dekking kan vinden, trekt mevrouw Moorman deze ongedekte motie dan in?
Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
De heer Kisteman heeft helemaal niet geluisterd. Ik heb namelijk gezegd dat er dekking kan worden gevonden ofwel in de OCW-begroting, bijvoorbeeld omdat er een onderbesteding is, dan wel door een belasting in te voeren op grote techbedrijven. Dat heet een gedekte motie. Dat is namelijk gewoon een manier waarop je het kan betalen.
De voorzitter:
Nee, dit gaan we niet doen, meneer Kisteman. U mag geen dingen vanuit de zaal roepen.
De heer Ergin namens de fractie van DENK, voor zijn bijdrage in tweede termijn.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb één vraag en twee moties. De eerste vraag gaat over de uitspraak van de staatssecretaris dat scholen niet kunnen afzien van bijstellen, tenzij zij dat heel goed motiveren. Dat lijkt me heel logisch. Alleen kwam dan wel bij mij de vraag op: wat nou als de ouders het daar niet mee eens zijn? Wat kunnen die ouders en kinderen doen als ze het niet eens zijn met de onderbouwing van het niet bijstellen?
Voorzitter. De moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit de monitor blijkt dat er nog steeds nulbijstellers zijn als het gaat om de doorstroomtoets;
overwegende dat deze groep niet uitsluitend kan worden verklaard door kleine leerlingaantallen en mogelijk samenhangt met structurele factoren zoals schoolcultuur, adviesnormen of professionele terughoudendheid;
verzoekt de regering de monitor doorstroomtoets uit te breiden met een verdiepende analyse over deze nulbijstellers, waarin de mogelijke oorzaken, de ontwikkeling over meerdere jaren en eventuele regionale verschillen inzichtelijk worden gemaakt, en de Kamer hierover te informeren voor het volgende monitorjaar,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 863 (31293).
De heer Ergin (DENK):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de invoering van een landelijke doorstroomtoets volgens de verkenning pas in 2029-2030 wordt voorzien;
overwegende dat huidige toetsaanbieders een erkenning voor vier jaar hebben, maar dat deze erkenning niet onlosmakelijk verbonden is met hun subsidiëring en geen doorslaggevende factor mag zijn bij stelselkeuzes;
spreekt uit dat erkenningstermijnen van aanbieders geen reden mogen zijn om de invoering van één doorstroomtoets uit te stellen;
verzoekt de regering te verduidelijken dat de voorgestelde invoeringsdatum volledig onafhankelijk is van lopende erkenningen van toetsaanbieders,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 864 (31293).
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Kisteman namens de fractie van de VVD.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording. We gaan nu een stelselwijziging doorvoeren zonder een grondige evaluatie. Ik hoop dat dat voor deze nieuwe commissie voor Onderwijs niet de standaard gaat worden, maar dat wij eerst evalueren en dan pas aanpassingen doen.
Met betrekking tot de motie van mevrouw Rooderkerk zeg ik het volgende. Het onderwijsveld kan nu gewoon voor één doorstroomtoets kiezen. Daar hoeft het niet op te wachten. Ga ermee bezig. Dat scheelt heel veel tijd.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Boomsma namens de fractie van JA21.
De heer Boomsma (JA21):
Dank. Dank ook voor de beantwoording. Ik heb geen motie, maar nog wel een vraag. De staatssecretaris gaf aan: het gaat om vorm, functie en inhoud. We hebben het er veel over gehad dat we naar één aanbieder van de centrale doorstroomtoets zouden moeten gaan. Dat vergt een wetswijziging. Alleen, als je de inhoud zou willen aanpassen, dus als je die wil uitbreiden van Nederlands en rekenen, wat het nu is, naar andere dingen, dan zou dat toch zeker een andere wetswijziging vergen? Dat moet dan ook wettelijk worden aangepast, als ik het goed begrijp. Is de inzet nu om dat alle twee tegelijk te doen in één nieuw wetsvoorstel of om dat te faseren? Ik denk eigenlijk dat je beter kunt faseren, dat je nu beter zo snel mogelijk naar die ene centrale aanbieder toe moet, dat je die wetswijziging moet doorvoeren en dat je op een ander moment moet bepalen wat je daar verder precies bij betrekt. Kan de staatssecretaris dat verduidelijken?
Ik had in mijn bijdrage ook verwezen naar een nieuw onderzoek van de econoom Thomas van Huizen. Ik denk dat het heel goed is om daar kennis van te nemen, omdat het eigenlijk een ander licht werpt op de grote problematiek van onderadvisering. Ik zou adviseren om dat gewoon goed te bestuderen en daar misschien een keer op terug te komen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van deze tweede termijn van de Kamer. De staatssecretaris heeft aangegeven zes tot zeven minuten nodig te hebben om de appreciatie en de beantwoording voor te bereiden, dus ik schors voor zes tot zeven minuten.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het debat over het onderzoek naar doorstroomtoetsen. Wij zijn toegekomen aan de beantwoording van de vragen en de appreciatie van de ingediende moties. Ik geef daartoe graag het woord aan de staatssecretaris. Gaat uw gang.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Becking:
Dank u wel. Mevrouw Rooderkerk vroeg: hoe verklaart de staatssecretaris dat meiden na de doorstroomtoets in het definitieve advies nog steeds achterblijven en wat doet hij daaraan? De meeste ondergeadviseerde meiden krijgen door de maatregel bijstellen een bijgesteld advies als ze de toets beter maken. Toch blijven sommige meiden nog achter in het definitieve schooladvies, terwijl jongens en meiden door de jaren heen vergelijkbaar op de toets scoren. Dat het definitieve advies niet gelijk is, kan verschillende oorzaken hebben. Niet alle meiden die onderschat zijn, krijgen een bijgesteld advies, of hun advies wordt maar deels bijgesteld. Mogelijk spelen ook nog andere zaken mee, zoals overadvisering van jongens — dat kwam ook aan de orde — of motivatie voor de toets. Ik ben met DUO in gesprek om een vervolgonderzoek uit te zetten. Ik ga in 2026 verdiepend onderzoek doen naar de oorzaken van onderadvisering. Dat had ik ook al gezegd.
De heer Boomsma vroeg naar faseren en verduidelijken. Ik ben dat met de heer Boomsma eens. Dat doe ik ook, en daarom voer ik voor de zomer van 2026 een politiek debat over de vorm van de toets. Daarnaast blijf ik werken aan de functie en de inhoud. Dus de fasering zit er eigenlijk al in.
Dan kom ik bij de appreciatie van de moties. De motie-Rooderkerk c.s. op stuk nr. 860 is ontijdig. Ik heb gezegd: ik doe er alles aan. De motie is ontijdig totdat mijn brief er is voor de zomer.
De voorzitter:
Dan kijk ik naar de indieners. Het is aan de indieners om daar vervolgens een besluit over te nemen. Mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Een motie die vraagt om versnelling ontijdig noemen; daar zit wel iets ironisch in. Ik heb in het debat gehoord dat de staatssecretaris het een goed idee vindt om te kijken hoe we dit zo snel mogelijk kunnen doen. Hij heeft ook toegezegd dat hij met een brief komt over wat een nog sneller tijdpad kan zijn. Als hij hem zo leest dat wij zo snel mogelijk op die nieuwe, die ene doorstroomtoets over willen en dat hij dus zijn best doet om dat tijdspad aan ons te schetsen, zou hij hem dan wel een positief oordeel kunnen geven?
Staatssecretaris Becking:
Ik dacht niet dat ik een brief heb toegezegd over hoe ik het ga versnellen, want ik heb juist gewezen op de doorlooptijd die gewoon noodzakelijk en nodig is. Ik heb gezegd dat ik daarbinnen mijn uiterste best zal doen om dat zo snel mogelijk te laten verlopen. Daar heb ik ook uw Kamer voor nodig, daar heb ik de ambtenaren voor nodig, maar dat heb ik uit de doeken gedaan. Zo snel als ik kan, wil ik het doen en kan ik het doen, maar alles op alles zetten om in 2027 naar één aanbieder te gaan — ik heb dat uit de doeken gedaan — dat gaat gewoon niet lukken. Dus, zo snel mogelijk alles op alles zetten: ja. Daarom geef ik ook het oordeel ontijdig.
De voorzitter:
Heel, heel kort.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Volgens mij zit het verschil erin dat in de tijdlijn die nu is gepresenteerd het hele proces wordt meegenomen: vorm, functie en inhoud. Wat deze motie vraagt, is om het los te knippen. Zorg gewoon voor de wet die alleen gaat over terug naar één aanbieder. Ik kan me voorstellen dat dat wel degelijk voor meer tempo kan zorgen, dus ik hoop dat hij op die manier aan de slag wil gaan.
Staatssecretaris Becking:
Ik vind het toch ingewikkeld om dat nu, op deze manier, hier even zo uit elkaar te halen voor een heel wetgevingstraject. Ik vind dat toch ingewikkeld. Als ik het kan verwerken en mee kan nemen in de brief die eraan komt, dan is mijn appreciatie "ontijdig", anders moet ik de motie toch ontraden.
De voorzitter:
Dan is het aan de indieners wat zij met deze motie gaan doen. Dan geef ik het woord aan de heer Boomsma voor één vraag.
De heer Boomsma (JA21):
Ik denk dat het wel verstandig is om dat toch op te splitsen en eerst de wetswijziging voor te bereiden die puur ziet op die ene aanbieder, omdat dat veel sneller is en eenvoudiger dan als je ook de hele discussie hebt over wat je precies gaat toetsen. Ik zou de staatssecretaris willen oproepen om daarmee aan de slag te gaan.
Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp de vraag. Alleen, "die ene toetsaanbieder" is de wet. Dat is geregeld in de wet. Dus als wij daar iets anders willen, dan moet er een wetswijziging komen en dan kom ik weer terug op mijn hele procesuiteenzetting.
De voorzitter:
Daarmee krijgt de motie als hij wordt ingediend de appreciatie ontraden. Dit geldt voor de motie op stuk nr. 860. Dan de motie op stuk nr. 861.
Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 861 krijgt oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 861 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 862 wordt ontraden, want er is geen dekking voor.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 862 wordt ontraden.
Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 863 krijgt oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 863 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 864 krijgt oordeel Kamer. En dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 864 krijgt ook oordeel Kamer.
Dan zijn wij aan het einde gekomen van dit debat.
De voorzitter:
We gaan aanstaande dinsdag stemmen over de ingediende moties. Ik wil de leden van de Kamer bedanken voor hun bijdrage. Ik wil de staatssecretaris bedanken. Ik wil de medewerkers in dit huis vriendelijk bedanken en ik wens iedereen wel thuis. Morgen gezond weer op. Ik sluit de vergadering.